Weekend in
BudusM
Naar
een „out-station
van een Rotterdamse missionaris
Hoogmis in stinkend en vervallen kerkje
REGENNACHT
waarin zelfs de
„tam-tam" zweeg
n
I
De
„amahs van Hongkong
vertellen over de honger
D
Communeleden hebben soms vijf
of zes keer opnieuw gezaaid
Monty heeft een boek geschreven
Mozes en...
De Gaulle
M
M
I
DE TIEN PLAGEN VAN CHINA III
h\\
Onnozele weergave van gesprek
van zeven uur met Tsjoe En-lai
55
liH
ZATERDAG 18 FEBRUARI 1961
TABORA, januari Het was zaterdag
middag en eigenlijk stond ik juist op
het punt om Ndale te verlaten, toen
pater Debets uit Rotterdam mij vroeg, waar
om ik niet meeging. Ik aarzelde. Ik was niet
naar Tanganjika gekomen om huilerige ver
halen te schrijven over witte paters, die elk
weekend de bush intrekken. Aan de andere
kant behoef ik de waarheid niet uit de weg
te gaan. Er vertrekken iedere zaterdag hon
derden missionarissen naar de meest afgele
gen buitenposten en ook daarop mag wel
eens de aandacht gevestigd worden. Dus zei
ik ja. Pater Debets laadde zijn kleine vracht
wagen op en wij vertrokken.
J1 y
Onze laadbak binnen een mijl vol passagiers.
!i
mmr
tP:
(Van een redacteur)
Uit allerlei afzonderlijke be
richten was het al duide
lijk geworden, dat de resul
taten van de Chinese landbouw
over het afgelopen jaar niet wa
ren meegevallen. Maar op 29 de
cember jl. kwamen de commu
nistische pers en radio met ver
halen, die een frappante gelijke
nis vertoonden met dat van de
tien plagen van Egypte. Wervel
stormen, hagelbuien, droogte,
overstromingen, vorst, insecten
plagen, veepest en plantenziekten
hebben meer dan de helft van het
Chinese landbouwareaal getrof
fen. Ruim zestig miljoen hectare,
d.w.z. een gebied ter grootte van
Frankrijk, België en Nederland
bij elkaar, heeft van één of meer
van deze rampen te lijden gehad.
Van dit totaal is 20 miljoen hec
tare „in ernstige mate getroffen".
Hier en daar is er zelfs in het
geheel geen oogst geweest. Het
ergste was de droogte.
Een zak botten.
Een kerkplein, dat zich langzaami vulde.
Als veldmaarschalk Montgomery
een boek gaat schrijven, wordt
hij soms, zonder het zelf te beseffen,
bepaald humoristisch. In zijn werk
„Leiders en misleiders" (Becht, Am
sterdam) hebben wij een passage
aangetroffen, die wij de lezers van
ons blad niet willen onthouden
„Soms stel ik mezelf de vraag",
zo schrijft de veldmaarschalk: „Zou
De Gaulle, als hij 3000 jaar geleden
had geleefd met dezelfde persoon
lijkheid en aanleg als hij nu heeft,
hetzelfde hebben bereikt als Mozes?
Mijn antwoord luidt dan „Nee". Mo
zes zou evenmin kunnen doen wat
De Gaulle nu doet. Mozes was pre
cies de man voor de tijd waarin hij
leefde zoals De Gaulle het is voor
het Frankrijk van nu. Het valt niet
te ontkennen, de mens is het pro-
dukt van zijn tijd".
Voorwaar een originele gedachte!
Hoe komt de man er op? Hij ver
gast zijn lezers overigens op meer
van die fantastische uitspraken, die
dan steeds vergezeld gaan van een
aantal moraliserende gemeenplaat
sen. Zijn boek is een kruising tussen
een slecht geschreven geschiedenis
boekje voor de lagere school en een
bombastische preek. Dorre biogra
fische stukjes, die naar de encyclo
pedie rieken, worden afgewisseld
r f*--
met holle kreten en waarheden als
koeien.
Wat de reis betreft kan ik kort zijn. Budushi
ligt niet zo ver van Ndale en over bush-
wegen heb ik al zo dikwijls geschreven.
U kunt het zich waarschijnlijk toch niet
voorstellen. Ik volsta dan ook met de mededeling,
dat onze laadbak binnen een paar mijl vol passa
giers zat. Vrouwen, kinderen, oude mannen, jonge
kerels, alles kris-kras door elkaar en boven op
mijn bed en ons brood. Mijn maag protesteerde
bij voorbaat.
Na een uurtje bereikten wij ons doel. Hoe moet
ik dat beschrijven? Budushi bestaat niet. Het is geen
dorp, het is geen verzameling huizen, het is niets.
Als ik alleen was geweest zou ik zijn doorgereden.
Zo'n open kale ruimte kom je dikwijls tegen. Zelfs
midden in de meest dorre wildernis staat wel eens
plotseling een palm en die twee huisjes zouden mij
nooit het doel van de reis hebben geleken. Pater
Debets maakte echter een weids gebaar.
,,We zjjn er", zei hij, „dit is Budushi!" Ik zei
niets. Ik keek een beetje meewarig naar de uit mod
der opgetrokken gebouwtjes en wachtte af.
„Dit is de pastorie," zei hij, „en dat de kerk."
HIHIIIItHllllllllllllllllllillllllIHHIIIIIIlllllllllllllllllliniimWHIIHlIllllllIilllllllllll
nii:iiii!iiii!imiiiiiiiiiiiiiifiiiiifiiiiiiiiiiiiii!iiifiiii!iimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Als ik nu schrijf, dat de kerk van Budushi een
schuur is, overdrijf ik. Want Nederlandse schuren
zijn hiermee vergeleken paleizen. Ik weet werkelijk
niet welk woord ik gebruiken moet. Misschien bent
u het meest gediend met de term varkensstal. Ik
herinner mij langs de lijn Utrecht-Amsterdam wel
eens zo'n verlaten, vervallen hok in een weiland te
hebben gezien. Welnu, dat is de parochiekerk van
Budushi.
Ondertussen waren de passagiers afgestapt. Ze
bedankten de pater en ook ik legde mijn rech
terhand in hun beide uitgestoken handen. Ik
keek een beetje verlegen naar de vrouwen,
die voor mij neerknielden en vroeg me ondertussen
bezorgd af hoe dat brood zou smaken, waarop ze
gezeten hadden. Want, eerlijk, ze stonken. Ze waren
vies en onverzorgd en ik kan werkelijk geen letter
poëzie schrijven over vrouwen, die hun babies veel
te lang voeden aan krachteloze borsten.
Na een poosje liep ik de pastorie in. Twee kale
hokken van twee bij twee meter, een blader
dak zo hoog, dat ik in het midden precies
rechtop kon staan en verder een tafel en een
ding, dat de pater zijn bed noemde. De muren wa
ren vuil. Overal sporen van termieten en witte mie
ren. Overal vliegen en overal een dikke, hete lucht,
bezwangerd met misselijk makende geuren. De pa
ter stond nog steeds buiten. Hij drukte handen, be
wonderde babies, maakte grappen met de kinderen,
en zorgde er voor, dat de catechist „de ramen"
open maakte. Hij lette er nog op, dat er een stoel
kwam en dat er voor de nacht een lantaarn zou zijn.
Daarna brouwden we samen een kop koffie. Wij
luisterden naar de tam-tam, waarop de catechist tot
ver in de omtrek verkondigde dat de pater gekomen
was en bereidden ons voor op een avond, die traag
en eenzaam zou zjjn. De pater achter zjjn schot, dat
ze hier biecht-stoel noemen en ik slenterend voor de
pastorie met voor een gesprek alleen een paar
woorden Kiswahili, wat goede wil en mijn handen.
Toen begon plotseling de regen. Een loodrecht
neergutsende regen, die uit het niets scheen te
komen en binnen een paar seconden Budushi
ontruimde. Ineens was iedereen weg. De tam
tam zweeg en het leven kwam volledig tot stilstand.
Ik had dat al eerder meegemaakt. Als hier de regen
met stromen naar beneden komt, verstilt iedere ac
tiviteit. In de steden is geen verkeer meer, alle
werk wordt gestaakt en zelfs grote internationale
havens als Dar-es-Salaam verlammen totaal onder
de slag van het water.
Pater Debets en ik zaten naast elkaar en keken
naar buiten. De regen geselde de wildernis, het
„kerkplein" werd één zee en ee» koude huiver ver
drong de hitte van de avond.
„Dat betekent verder vrijaf vandaag," zei hij, ter
wijl hjj zjjn pij dicht knoopte. „Er komt beslist nie
mand biechten."
m
aJt -«1 •'•.iJvi..
f M. U i
Ik zei niets. Ik vervloekte het feit, dat ik een short
had aangetrokken en verlangde terug naar die vie
ze geur, die tenminste warm was.
„Kunt u schaken?" vroeg ik.
„Ja", zei hij, „maar wat helpt dat? We hebben
geen stukken."
„Geeft niet," zei ik, „e-4."
„Ik weet een betere zet," antwoordde hjj, „neem
een slok". Hij toverde een flesje cognac te voorschijn.
„Dat wekt de eetlust op."
„Voor dat brood zeker," zei ik walgend.
„We eten vanavond warm. De vrouw van de cate
chist heeft u ter ere een speciale maaltijd bereid."
„O", zei ik, „móét ik dat opeten?"
„Wacht maar af."
Een uur later sloop ze binnen. Het was ondertus
sen donker geworden en zonder een woord te spre
ken ontstak ze de lamp. Ze zette wat rijst, wat
vlees en wat jus op tafel en verdween.
„Moeten we haar niet bedanken?" vroeg ik.
„Dat doen we haar man. Morgen. Men spreekt
niet tegen vrouwen, dat is niet welvoeglijk. Als ze
een gesprek wil beginnen, knielt ze."
„Weerzinwekkend." zei ik.
„Akkoord. Maar ik mag het niet veranderen. Ik
zou mijn vertrouwen verliezen. Tast toe."
Het eten was heerlijk. Ik denk er nog wel eens
aan terug. Hoe we daar gezeten hebben. Bui
ten de eindeloos geselende regen. Binnen de
stallantaarn, de gammele tafel, de zoemende
insecten en een rijsttafel, die ik nooit meer zo zal
waarderen.
„Heerlijk, niet?" zei pater Debets, „dit is een
feestavond. Ik ben niet alleen. Ik heb vrijaf. We eten
er goed van. En ik heb ook nog iets te drinken."
„Wat doet u als u geen gezelschap hebt?"
„Ik hoor biecht. Ik maak mjjn brevier af. En vaak
zit ik bij de catechist of een van- de onderwijzers.
I
van pater Debets, waarvan ik niets verstond. Nooit
heb ik zo enthousiast meegezongen als toen deze
christenen een lied aanhieven, dat ik herkende als
een vers van Marie Koenen: „O sterre der zee".
Ik kan dit werkelijk met woorden niet waar
maken. Ilc heb gedacht aan de eerste christentij
den en ik heb gedacht aan Nederland, waar ik
mijn kleinste kinderen niet mee naar de kerk durf
nemen uit angst voor het venijnig „Ssst" der vro
men. Enfin, de lezer moet het mij maar vergeven.
Men moet soms ver reizen om werkelijk thuis te
komen.
Na de mis hebben wij iets gegeten. We hebben
de catechist bedankt, het bed opgeladen en
we zjjn vertrokken. Vijfhonderd meter f7er.
Toen hebben wij die oude man opgeladen, over
wie ik al eerder geschreven heb. Ik weet niet hoe
hij heet, ik weet niet wat hjj had, maar ik ben er
zeker van dat hij nu dood is. Het was eigenlijk geen
mens meer. Een zak botten. Hij werd door zjjn hele
familie begeleid en zelden heb ik zoveel mensenliefde
gezien als in de manier, waarop ze hem op de
laadbak hesen. Zelden ook heb ik zo duidelijk aan
gevoeld hoe ver wij van eikaar staan. Waarom kon
die oude man de laatste mijlen van zijn leven niet
op mijn plaats reizen? De cabine van een „pick-up"
is dan wel geen rustbed, ze is oneindig beter dan
de laadbak. Maar dat gaat dan niet. Men staat met
zijn aanbod en kan men zich iets vanzelfspreken
der voorstellen als een gek in de zon. Neen, dat
mag niet. Iedereen wijst het af. Er is zelfs verontwaar
diging. De blanke blijft voorin en die oude stum-
perd reist omdat hij zwar+ is zijn laatste mij
len als een zak kolen. Ik zal dat niet vergeten. Ik
voorin. Met brandende schaamte en die man daar
achter. Twee van zjjn zonen hielden hem met gespan
nen spieren overeind. Bij iedere schok en u weet
niet hoe wagens in de bush schokken kunnen
kreunde hij. Een vrouw praatte wat tegen hem. En
zo ging dat voort. Kuilen, kuilen, kuilen en zon.
Ten laatste hebben we hem afgeleverd. Zijn lichaam
is van de laadbak gehesen en op een bank voor
de ontvangsthal van het ziekenhuis gezet. Zieken
huis zeg ik. Er is voor het hele ziekenhuis van
Ndale niet een dokter. Die zjjn in Europa. Een non,
uit Helmond, zuster Clara Catharina Duisters, draagt
de gehele verantwoordelijkheid. Ik mag over zulke
vrouwen niet delibereren. Zjj zijn potig. Hun naasten
liefde is bruusk en hardhandig, maar mijn God, als
ze er niet waren. Niet over roeping kletsen, zeggen
ze. Aanpakken.
Een paar uur later heb ik van pater Debets af
scheid genomen. Bedankt, zei ik en omdat
journalisten bikkelhard zjjn, voegde ik er nog
iets aan toe.
Het was erg interessant. De lezers zullen het
waarderen.
Hij knikte.
„Het was voor mij erg fijn om gezelschap te heb
ben."
Hij zei niet: Volgende week moet ik weer."
Dat doe ik nu.
Volgende week gaat hij weer.
En zuster Duisters loopt niet weg.
ALBERT WELLING.
Ook in gebieden, waar de droogte niet in volle hevigheid heeft geheerst, hebben de Chinese boeren vaak verre tocht**
moeten ondernemen om hun vee te kunnen drenken.
Vrjjwel geen enkele provincie of
autonoom gebici!, behalve Tibet («lat
«loor «Ie communisten wordt beschouwd
als een deel van hun Volksrepubliek)
en Singkiang in het verre westen, is
er niet door beroerd. De provincies
Hopei, Honan, Sjangtoeng en Sjansi
hebben het het zwaarst te verduren
gehad. Op veie plaatsen heeft de droog
te zes a zeven maanden geduurd. De
eerste van de Egyptische piagen was,
'Jat het water van de Njj! in bloed
veranderde. Met het water van «le Ge
le Kivier is «lat niet gebeurd; het is
grotendeels verdampt. In maart en ju
ni heeft incu op verscheidene plaat
sen over de droge bedding van de Gele
Rivier kunnen lopen. Acht van «le
twaalf grote rivieren in de provincie
Sjangtoeng hebben geilurende enige
tij geen water bevat.
Na de droogte veroorzaakten wer
velstormen en overstromingen de mees
te schade. Twintig provincies en auto
nome gebieden hebben de gevolgen
daarvan moeten doorstaan. De rijke
landbouwstreken van Mandsjoerjje,
met name de Liao-vallei, het noord
oosten en de kuststreek van Kwan-
toeng, Foekien, Kiangsoe en Sjang
toeng zjjn door deze natuurrampen ge
troffen.
Men heeft in 1960 in totaal elf wer
velstormen geteld. In vijftig jaar was
men niet tot zo'n groot aantal geko
men. De meeste van deze stormen zjjn
bovendien ongewoon hevig geweest; ze
duurden van tien tot twintig uur.
De combinatie van ongewone droog
te op de ene plaats en overvloedige
regens op do andere heeft ook geleid
tot verscheidene insectenplagen, voor
al de sprinkhanen hebben hun massa
le terreur uitgeoefend. Daar kwamen
dan veelal nog vorst, hagelbuien, vee
pest en plantenziekten bjj.
Het oostelijk deel van Sjangtoeng,
waar de Gele Rivier naar zee stroomt,
tif»
e vluchtelingen, die regelm01®
de kleine Britse kolonie How
kong binnenkomen, hebben 8
durende de afgelopen zes JnaAs
den telkens de honger opgegeven
het voornaamste motief van -
vlucht. De maandelijkse rantsoen" t
van vlees, olie, vis en suiker zjjn
bijna niets ineengeschrompeld.
De „amahs", de nijvere getUei'^'',
gen in Hongkong, die terugkeer"
van familiebezoek aan de Zuidchin®®
dorpen, brachten tragische verh^*
mee: „In mijn dorp 'zijn de mensen
dood. Zij werken van vijf uur 's morg®
tot elf uur 's avonds en alles wat zij
gen is twee ons rijst en een handje
groente per dag. Hun gezichten, hand
en voeten zjjn opgezwollen en velen v
werd in het voorjaar geteisterd door
de droogte. Vervolgens veroorzaakten
wervelstormen er een overvloedige re
genval en tenslotte kreeg dit gebied
nog eens zijn deel van de hagelbuien,
de veepest en de plantenziekten.
De gevolgen van al deze natuur
rampen zijn des te erger, om
dat zjj volgen op twee even
eens magere jaren. In 1958,
het eerste jaar van de z.g. volkscom
munes, werd aanvankelijk opgegeven,
dat de totale oogst (inclusief zoete
aardappelen) 375 miljoen ton zou be
dragen. Later bleek, dat dit schrome
lijk overdreven was: het juiste cijfer
bedroeg 250 miljoen ton. In 1959 heb
ben er op het Chinese vasteland ook
natuurrampen gewoed. Toen werd wel
iswaar geen 60 miljoen hectare getrof
fen, zoals in 1960, maar toch nog 40
miljoen hectare.
Het aantal regenloze dagen in noor
delijk China tijdens de winter en het
voorjaar is groter geweest dan in
1943, toen bij de laatste grote hon
gersnood, die het Chinese volk heeft
gekend, in de provincie Honan onge
veer twee miljoen mensen zijn ge
storven. Buitenlandse waarnemers
geven toe, dat ambtelijke corruptie
en gebrek aan transportmiddelen
toen een veel grotere rol hebben ge
speeld dan ditmaal, maar niettemin
is het duidelijk, dat het Chinese volk
ook nu aan zware beproevingen
bloot staat.
hen lopen als verdoofd rond". Een meNj,t
dat terugkeerde uit een district,
grenst aan de Portugese kolonie
zei; „Mijn familie heeft al in geen
den meer vlees, vis of suiker gezien-
In Peking staan lange rijen "Pf/Ili-
sche mensen, gekleed in hun gemoJt 0f
neerde winterpakken, te wachten, .s
er op de bonnen misschien nog
verstrekt wordt. Soms worden hele
kaarten ongeldig verklaard en v
vangen door nieuwe.
De communistische leiders voeffe,
een navrante propaganda-campag'
waarbij zij de bevolking opweKy,e
minder te eten. „Wij hebben ons
rantsoen niet nodig", staat er °P-nes
rode banieren, die in de staatscantm t
zijn opgehangen, „wij kunnen best
minder toe". De agitators van de P
tij proberen de bevolking ertoe te "A"
gen hun rantsoenen „vrijwillig te a
minderen". De beheerders van
sclïeidene cantines proberen zich te "j
derscheiden door hun cliëntele r'
minder te eten te geven dan een
burige cantine. De enige zinspel"®,!
die in de officiële berichten te ,vl Me
is, op de menselijke tragedie, ujfl
achter dit alles schuil gaat, staat
dit ene zinnetje: „Op sommige P'jSi-
sen hebben de leden van de volkse"
munes vijf tot zes keer opnieuw
zaaid om toch nog een oogst te
machtigen, als de jonge halmen
waren gedood door een verschroei"
de zon of door overstromingen".
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllillllHllllllllllllllllllllllllllllllIHHIIIIIIilllllliHlllllllllllllllllllilllinilllilllllll
iiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHim'i1""
Ik ben hier graag. Ik hou van de mensen. Ik zou
in Rotterdam niet meer kunnen wennen."
„Weet u eigenlijk al?" begon ik en toen volgde
weer zo'n gesprek, dat ik hier al honderd maal ge
voerd heb. Zo'n gesprek over Nederland. Het vult de
avond op menige missiepost. Het wordt gedragen
door een mannelijk heimwee en in die gesprekken
krijgt het vaderland zijn meest wezenlijke contouren.
Het verrijst midden in Afrika en als men begreep hoe
daarbij «ie brieven van thuis een rol spelen, dan
zou er meer geschreven worden. Missionarissen wor
den hogelijk gewaardeerd, maar schandelijk verge
ten.
Om een uur of elf zijn v/e naar bed gegaan. Pater
Debets heeft eerst zijn brevier nog afgemaakt en ik
heb in het donker liggen luisteren naar de regen en
later naar een aap, een jakhals of een hyena.
Tenslotte ben ik ingeslapen. Insekten hebben me
gestoken, luizen gebeten, maar dat is de prijs die een
missionaris iedere week betaalt.
De volgende morgen was stralend. Een einde
loos blauwe hemel, een sterke vroeg-hete zon
en een kerkplein, dat zich langzaam maar
zeker vulde met vrolijke, kleurig geklede men
sen. Pater Debets had ik niet gezien. Die was al
voor dag en dauw opgestaan en zat nu in de kerk.
Hij hoorde biecht. De een na de ander knielde voor
het wankele schotje en als ik soms de kerk binnen
liep, bemerkte ik dat ik alleen was. De negers
bleven buiten, tot het biechthoren was afgelopen.
Daarna kwamen ze binnen. De catechist begon
te bidden en zeker een uur lang heb ik daar bui
ten naar staan luisteren. Een eindeloos gebed, door
iedereen overgenomen en net zo lang durend, tot
werkelijk alle parochianen aanwezig waren. De mis
begint hier n.l. niet op een bepaalde tijd. De mis
begint als iedereen aanwezig is. Alle oude en alle
jonge mannen. Alle vrouwen onveranderd met een
kind aan de borst en alle meisjes met een zedigheid,
die me ontroerd heeft. Tenslotte nadat voor het
laatst de tam tam was aangeslagen ben ik ook
de kerk ingegaan. Ik heb achterin gezeten tussen
twee oude kerels, die het kerklatijn versierden met
vreemde inlandse uithalen en die mij dwongen mee
te bidden met mijn handen voor de neus. De lucht
was onbeschrijfelijk. Kinderen huilden en als mijn
blik van het altaar wegdwaalde, trof hij onverander
lijk zweren, puisten, eczeem en een legioen van te
gen de muur op en af trekkende insekten. Toch
heb ik nooit zo geluisterd naar een preek als do—
Julius Caesar en Winston Chur
chill waren krijgslieden, die schrijven
konden, maar bijvoorbeeld generaal
Eisenhower was van ieder schrijf
talent gespeend, zoals uit zijn beschrij
ving van de oorlog in Europa ge
bleken is. Montgomery heeft al even
min de gave van het woord, en zo
gauw hij het slagveld verlaat om het
terrein van de historicus, de politicus
of de kultuurfilosoof te betreden, is
zijn denken nogal verward.
Hij heeft zijn onderwerp goed ge
kozen. De oorspronkelijke titel van
zjjn boek luidt „The Path to Leader
ship", De weg naar het leiderschap.
(De Nederlandse titel is minder ge
lukkig, omdat het boek vooral over
leiders, en maar voor een heel klein
deel over misleiders gaat). Mont
gomery zou over dit thema met gezag
moeten kunnen spreken, want hij is
zelf een militair leider van formaat
geweest. Maar hij heeft zich bij de
behandeling van zyn stof niet bepaald
tot zijn eigen leiderservaring. Hij heeft
er van alles bijgehaald: Koning Alfred
en Cromwell, Lord Nuffield en Nehroe,
Christus, Boeddha, Mohammed en
Mozes. Trés tonnes de se trouver
ensemble.
zijn. „Al met al", zo schrijft de veld
maarschalk, „vond ik het heel inter
essant kennis te hebben gemaakt met
Mao Tse-toeng". We willen het graag
geloven, maar wat hebben wij daar
aan? (Zo vond Montgomery ook
Khroesjtsjev „een interessante per
soonlijkheid", terwijl Nehroe „inter
essante dingen" kon vertellen). De
schrijver heeft naar zijn zeggen
niet minder dan zeven uur gepraat met
de premier van de Chinese Volks
republiek, Tsjoe En-lai, en hij deelt
ons uitvoerig mee, wat voor tolken
bij dit onderhoud aanwezig waren en
hoe die tolken hun werk deden. Maar
wat er nu eigenlijk gezegd werd, wordt
ons nauwelijks onthuld. In plaats daar
van krijgen we een heel verhaal over
de structuur van het Chinese commu
nistische bewind.
Montgomery schrijft, dat hij in
april 1959 naar Moskou is gereisd
om Khroesjtsjev te leren kennen. HU
vertelt ons nauwkeurig welke vragen
hij aan de Sovjetpremier heeft voor
gelegd. Maar bij de behandeling van
de antwoorden op die vragen is de
interviewer meer aan het woord dan
de man die geïnterviewd wordt.
Toen Montgomery indertijd zjjn
„Memoires" schreef, werd het een
leesbaar boek, omdat de auteur zich
beperkte tot zijn eigen vak en zijn
eigen belevenissen. Het was nu niet
direct een literair meesterwerk,
maar wat aan de vorm te kort
kwam, werd goed gemaakt door de
inhoud. Het succes van zijn „Memoi-
res" heeft de veldmaarschalk be
wogen de pen nog eens ter hand te
nemen.
ontgomery vertelt over ver
scheidene hedendaagse mach
tige staatslieden, die hij goed
gekend heeft. Maar tevergeefs
tracht mep te ontdekken, wat deze
historische' figuren de veldmaarschalk
wel gezegd kunnen hebben, in de
lange gesprekken, die hij met hen
mocht voeren. Montgomery zegt,
dat hji in mei 1960 naijr communis
tisch China is gereisd, omdat hij wilde
weten, wat Mao Tse-toeng voor een
man was. Misschien weet hij het nu.
Maar de lezers van zjjn boek worden
met veel wijzer uit de twee bladzijden
die aan de Chinese rode leider gewijd
idden tussen al die verhandelin
gen over grote leiders en mis
leiders staat plotseling een
hoofdstuk over „Jeugdleiding"-
Montgomery is kennelijk enthousiast
over de Outward Bound Trust, een
organisatie, die voor jongens tussen
de zeventien en twintig, cursussen van
vier weken geeft om hen te harden.
De schrijver citeert, met grote instem
ming, een brief van een oud-leerling
van Outward Bound:
„Er was één jongen in mijn wacht",
zo schrijft deze oud-leerling, „die ik
enorm bewonderde, ja we bewonder
den hem allemaal, omdat hy zo on
zelfzuchtig was. Hij ging altijd door
met werken, al was het nog zo zin
loos..."
Montgomery maakt bij dit citaat de
kanttekening: „Ik zou die jongen wel
eens willen ontmoeten". U ook?
HANS BRONKHORST.
'"'"""••li"1'»»
mill1