Expositie in Gent bewijst:
I
E
V'
O
M
DISCRETE ANALYSE
VAN ANTISEMITISME
Geromantiseerde studie
V'
sch
rapt
aanta
namen van de heiligenkalender
Het verhaal van de verwisselde tegels
H
D
AFREKENING MET DE LEGENDE VAN SINT FILOMENA
In de ban van de tegenstander
Nederlandse
kerken in kaart
ZATERÖAG 27 MEI 1961
Goa van de naaste en dus aan
'.'yan
Musea
iee '~wi
;O0rbeeld
ÉÈM MÜMI
vVse
Toevluchtsoord
Terugval
§êé..M
taf-
Andere mentaliteit
F
(Van onze Romeinse correspondent)
ROME, mei
Sint Filomena exit. Een droog decreet
van de Ritencongregatie beveelt
haar naam te schrappen uit de hei
ligenkalender. Haar lokale feest op 11
augustus verdwijnt, het „heilig gebeen
te" in Mugnano bij Nola (It is heilig
af. In Nola, èn in Nepi, in Sutri en in
het Napolitaanse is deze bom geploft
met een niet gering lawaai. Toen in
1948 de naam van de H, Anacletus uit
de pauslijst verdween, omdat het de his
torici duidelijk was geworden, dat de H.
Cletus en de H. Anacletus een en de
zelfde persoon waren, heeft geen mens
zelfs maar met zijn ogen geknipperd.
Maar bij Filomena, die haar naam gal
aan heel wat jonge meisjes, aan een zus
tercongregatie en een aartsbroeder
schap, verloopt alles begrijpelijkerwijze
niet zo geruisloos. Toch is er in begin
sel geen verschil tussen het delgen van
de naam Anacletus en die van Filomena
Want komt het na ernstig onderzoek
vast te staan, dat door een spel van ver
gissingen een naam uit lang vervlogen
tijden op de heiligenlijst is terecht geko
men van een persoon, die er nooit is
geweest, dan kan de Kerk moeilijk
anders doen, dan de vergissing te her
stellen.
Zo zpn er nog meer heiligen. Van aide automobilisten!
DREIGEN
Hét Amsterdamse Begijnhof mag
dan een ::der vaste pleister
plaatsen vOor-'toeristen zijn.—
"t,., en terecht natuurlijk de gas-
jf,'gallen toch huri fantasiete hulp
- te ®Jen roepen .om zich het leven voor
-V-te 'en zoals, dat,daar eeuwenlang
ge.«anschQuwOn is geweest. Een in-
cl6 °Sen, devoot leven, toegewijd aan
hadri Degenen die deze levensstaat
allo n (tekozen, aren vrouwen uit
beh ran§en en standen, die, onder
Van van een zekere vrijheid, zich
"toch 00 wereld afzonderden, maar
n die wereld niet schuwden.
Wn.y.eral waar nog begijnhoven zijn,
dt rneri te- immers in het hartje
'e stad. Ennog in andere zin
ée^?0011 de begijntjes de wereld niet
diojSstoeze maakten zich ver-'
'sério-- 'n ziekenhuizen en lepro-
laal om eerst na afloop van hun
,van Jjrug te keren in de verstilling
W f en buis. Be eeuwen hebben
'éts -van die -sfeer aan ons door
vrouwen legden namelijk niet de gelofte
van armoede af en mochten dus alles
behouden wat zjj van huis meenamen
of van milde gevers ontvingen. De
kasten worden heden ten dage nog
steeds gebruikt.
n het Klein Begijnhof te Gent
staan ze bijvoorbeeld in lange
rijen tegen de wand van de eet
zaal, gelijk soldatenkasten in een
kazerrte. Een zeldzaam exemplaar op
de tentoonstelling is een kast uit de
vijftiende eeuw, versierd met gotisch
traliewerk en de Bourgondische vuur
slag.
ho? en' maar daar moet het Begijn-
d0„ m Amsterdam het dan ook mee
slopV,' In eigan land treft men nog
ha» m Breda een kleine commu-
Hp» 'lVan echte begijnen aan, teza-
beeft Seen tien. Overal elders
Sedn eze vorm van gewijd leven af-
Pas in België ontmoet men
bjkp 0-r 'h .groter getale, de vriende-
'■h1e n'.1vere begijntjes, met hun zwar-
en^aden en glanzend, witte kappen,
er\.-a sereen moet hun bestaan wel
;&iapïen nis «en anachronisme. Een
,iou2 nronisme dat men overigens bij
W z.uIderbureh niet graag zou wil-
'i'a.ii lssen* In IaI van Vlakmse éri
-;bea?;„b stgden eri stadjes zorgen de:.
>'OmJ es nog voor een typische
ïtie In het straatbeeld, en met na-
Van ^nnt gaat prat op het bestaan
1 lino- „u
nog twee prachtige begijnhoven,
Ijilte een gr°ot deel in oórspronke-
staat, waar de bewoonsters het
jV®n getrouw navolgen. In deze
{Oor
van qe vroege middel-
Ov'E" kan men zich tlrans bovendien
'v^ Yrfjwel afgerond beeld vormen
e°>"st léven der begijnen van het
.töcw® .begin af, namelijk op de ten-
?te'.Iing ..„schatten der begijnho-
Kv.n m het Museum voor Schóne
bit n, de allerèèrste 'expositie op
kenJoor de buitenwereld" weinig be-
nd° gebied.
l i e, begijntjes hebben trouwens van
IJ not. begin der beweging af een
strijd moeten voeren met laster
■fN a? misverstand. Men brengt zelfs
rr Al?!11 In verband mèt de ketterij
paalji Senzen, die woedde in de
i- l tiiri en dertiende eeuw, inderdaad
Yan het ontstaan der begijnen-
v^rÖM^^bies. En om meteen maar alle
naamsafleidingen van
'afboord „begijh" op te sommen:
t^anf)6 taalgeleerden brengen het in
A1 J^ét het Woord „bege", beige,
^ertG ,kleur van hun habijt, anderen
hefh^ in de klankovereenkomst
u ®t Germaanse woord „heggen",
„joelen betekende, of met het
betekende
i.béguelle", kwezel. De reeks
-ullt --«igen is nog niet ten einde.In
t>s di r de omstreeks 1175 Lamber-
k61 bP-rieges> die de leiding had over
Ahi h|pnengenootschap aldaar. Is van
j"( woord „begijn" afgeleid? In
f6 II r onjuist is de verklaring, dat
g8®< dochter van Pepijn van
®r -J®1 dé H. Geertruida en moe
ilik (j PePijn van Harstal, de stichteres
1 begijnen zou zijn geweest. Zij
tik VHfkj de zevende eeuw eri pas in
Va bid jde Is ZÜ voor het eerst ge-
tejl de vermoedelijke oprichtster
g?lige bongrégatie. Daarom korrit deze
tal van in de middeleeuwen
cW e portretten voor als patro-
begijnen.
k-Faar „TSrinen.
hp rd r> blijft de herkomst van het
kl? doeinzel<:er. °ver de begijntjes zelf,
da ®r K i0n werken, is wel zo een en
dv bezo?uend- He tentoonstelling stelt
ti?prete {k?r bovendien in staat een
t "rken k te werpen in het terugge-
léven van deze vrouwen, en
ts if, ,ult de attributen waarmee zij
Ih rlsti n bescheiden behuizinkjes om-
K hun' riat laatste is vlug verteld,
i/'gst arnertjes pleegt alleen het
i 6tlNolzakeHjke te staan: tafel,
beldp en daarvan trekt vooral
!tke(j ervvitte beddegoed de aandacht,
6en "et hoge kussen, dat eerder
ifjkiif, Zlttende dan tot een liggende
,,'?®ke kn°°pt. In de eetkamer heeft
%p?aPra -gbn baar eigen kast of
iih°dPlarut met: een uitschuifbare
AlV°eriri 'De expositie toont diverse
kal, is v?0n van deze kasten. Het mo-
bet ?Jwel steeds hetzelfde, maar
V Ofv.. beeldhouwwerk en de rijkdom
ktfkchan?en-+ va-'t leiden, of
0 Of 'aai eigendom was van een
een vermogende begijn. De
en groot aantal geëxposeerde
meubelen is afkomstig uit nog
in gebruik zijnde Belgische be
gijnhoven, die zich niet zelden
als musea ontpoppen voor wie zich
verstout daarbinnen te treden. Een
voorbeeld daarvan trefl men aan inde
nabijheid der tentoonstelling, name
lijk in het Klein Begijnhof van Gent,
waar bezoekers, zowel mannen als
vrouwen, hartelijk welkom zijn in het
St. Anthonius-convent. Er wonen in dit
brokje middeleeuwse bouwkunst nog
een kleine dertig begijntjes bijeen. Zij
leiden precies hetzelfde leven als
eeuwen geleden al gedaan werd. In
hun onderhoud voorzien zij door naai-
ep verstelwerk, waartoe de opdrachten
van alle kanten binnenkomen. Ook
borduren en kantklossen zijn hier nog
geen uitgestorven bezigheden, zoals
trouwens in tal van opzichten de tijd
binnen dezé verweerde muren is blij
ven stilstaan. Hun slaapkamertjes
zijn versierd met vrome snorrepijpe-
rij, waarvan de zoetelijkheid in geen
énkel opzicht meer te rijmen valt
met het omringende leven.Er is dan
ook einig animo te constateren bij
vrouwen en jonge meisjes om zich
bij de gemeenschap der begijntjes
aan te sluiten. Hun aanta. neemt
jaarlijks met tientallen af, aangezien
tal van begijntjes hoogbejaard zijn of
ziek. Het is een ontwikkeling, die de
„Vrienden van het Oud-Begijnhof" te
Gent in hoge mate betreuren.
Deze vereniging begon in februari
1950 haar bestaan met het doel het
begijnhof in het centrum van de stad
te behoeden tegen verdere vermin
king. Z;j is in die opzet bijzonder
goed geslaagd, maar uiteraard heb
ben de Vrienden niet de macht om
voldoende religi' aze bewoonsters aan
te ttrekken voor dit eiland van vroom
heid en rust. De meeste huisjes wor
den dan ook bewoond door gewone
vrouwen, vaak weduwen of ongehuw-
den. De hofbewoonsters hebben hun
eigen' pastoor en kerk. Op de ten
toonstelling vindt men dit Godshuis
vele malen afgebeeld. Meestal vorm
de een begijnhof namelijk een aparte
parochie, een stadje in de stad, al
kenmerkte het leven zich dan ook
door luwte en schaduw.
ele oude documenten op de expo
sitie herinneren aan het eerste
optreden van de begijnenbewe
ging, Voor Gent is in het bijzon
der Johanna van Constantinopel, gra
vin van Vlaanderen, van belang ge
weest, die de begijntjes in staat gesteld
heeft om aldaar een gemeenschap te
stichten. De vrouwen bleven overigens
rechtsreeks onder jurisdictie van het
gemeentebestuur. Zjj vormden immers
geen eigenlijke orde. Onder invloed
van een algehele religieuze verdieping
in de twaalfde eeuw, die tot uiting
kwam in een stormloop naar de kloos
terlijke staat, sloten zich ook vrome
vrouwen aaneen om te trachten een
monastiek genootschap op te richten,
liefst als een soort aanhangsel van de
mannenkloosters. Zij legden twee gelof
ten af, die vai. kuisheid en gehoor
zaamheid, maar zij konden zich te al
len tijde uit de begijnengemeenschap,
terugtrekken en zelfs trouwen. Voor
veel vrouwen was een begijnhof een
welkom toevluchtsoord, met name voor
die dames, die door hun echtgenoot in
de jaren der kruistochten in de steek
waren gelaten, en voor de meisjes die
nimmer de eer van een huwelijksaan-
ïoek hadden genoten.
verigens hebben de begijnenge
nootschappen het die eerste ja
ren niet gemakkelijk gehad.
Daarbij speelt de ketterij der
Albigenzen een rol. Aanhangers van
valse leerstellingen werden, door be
gripsverwarring, namelijk ook wei
V!' i v r -. - i 4
s -.vi*4 u yi Vi
-''Jg5- '.VN tyy 'IfcN
rj -4* '.J -
A:.-.,,-1
\ltiv it-V-.tF.V ;o>: Jt&iï
begijnen genoemd, en op het Weense
concilie van 1311 werden de begijnen
genootschappen dan ook kortweg ver
boden. Latere pausen lieten op drin
gend verzoek evenwel eer onderzoek
instellen in de Nederlanden, waarvan
het gevolg was, dat de begijntjes hun
vroeger leven mochtc hervatten. De
hervorming liet in de noordelijke Ne
derlanden slechts de begijnhoven van
Amsterdam en Breda intact, maar
het zuiden bracht het er beter af. De
overgebleven gemeenschappen ver
nieuwden zich en maakten tot de
Franse tijd een periode van wel
stand door. Van die tijd af dateert
de teruggang in België. Secularisatie
van hun oederen betekende in de
meeste gevallen een onherstelbare
klap. De begijnhoven werden vaak
tot hospitaal omgebouwd en de vroe
gere bewoonsters moesten maar el
ders onder dak zien te komen. In
1825 herbergden 26 begijnhoven teza
men nog 1789 begijntjes, bij de eeuw
wisseling waren er nog slechts 15 ho
ven bewoond door in totaal 1230
vrouwen. Thans is hun aantal op
nieuw met enkele honderden geslon
ken, en wellicht is na één generatie
het gehele merkwaardige instituut
der begijntjes teruggevallen in de
schoot der geschiedenis.
ede daarom is de Gentse ten
toonstelling zo'n boeiende zaak.
Men beziet dit alles met de ge
dachte, dat de gebruikstors en
behoedsters van al die waardevolle
voorwerpen en schilderijen zijn gewik
keld in een a onie tegén de geest der
wereld. De „schatten der begijnhoven"
ademen een rust en een- wijding uit, die
in onze tijd bijna niét meer te dragen
zijn. Met deze mentaliteit kunnen maar
zeer weinigen zich nog vertrouwd ma
ken. Wij zagen een schilderstuk van
een onbekende Vlaamse meester uit de
achttiende eeuw, Voorstellende Christus
die een begijntje uitnodigt in zijn hof.
Daarop ziet men het zustertje met on
bestemde blik aan de hand van haar
Meester. Ten overvloede is haar hart
verzegeld met eer» slót, waarop de we
reld, afgebeeld als een globe, tever
geefs de venijnige pijlen der verzoe
king afschiet. Ongetwijfeld weerspie
gelt dit schilderstuk nauwkeurig de
sfeer zoals die lange tijd in de hoog
ommuurde verblijven der begijntjes
heeft geheerst. Het is inderdaad een
sfeer die enig heimwee oproept, zoals
deze hele expositie, met haar talrijke
conterfeitsels van „grootjuffers", zo
veel als de moeder-oversten der begijn
hoven dat doet. De Vrienden van
het Oud Begijnhof Verdienen daarom
hulde voor hun initiatief, dat men als
een eerste poging kan beschouwen tot
inventarisatie van hetgeen er in de ve
le nog bestaande hoewel niet als zo
danig in gebruik zijnde begijnhoven, aan
kostbaarheden en curiositeiten te vin
den is. Maar de expositie maakt het
tevens duidelijker waarom in Neder-
in 1827 by het slopen van het Brusselse Groot-Begijnhof werd een houten polyp
tiek ontdekt van de hand van Bernard van Orley (gestorven in 1541). Dit paneel
maakt er aeel van uit en stelt de begijn Catharina Smets, begijn in Brussel, en
haar beschermheilige voor.
land de beweging der begijnen prak
tisch tot het verleden behoort. Het twee-
slachtig karakter zal nog niet de voor
naamste reden van haar verdwijning
inhouden, maar veeleer is het geloven
wij de vergroeidheid met een wereld
beeld, dat onze tijd met geen mogelijk
heid meer zou kunnen projecteren. De
Hervorming heeft in de 'Noordelijke Ne
derlanden het proces, zoals zich dat in
België langzaam ontwikkelt, geweldda
dig versneld, en in Amsterdam, waar
zich in 1863 wederom een groep vrou
wen verenigde onder de naam Begij
nen, vond men, dat de gemeenschap
op een
worden.
andere leest geschoeid moest
"oortaan dienden de drie belof
ten te worden afglegd en men
voerde een noviciaat en een
postulaat in, zodat er nu spra
ke wao van een volwaardige zustercon
gregatie. De Amsterdamse begijnen
wijdden zich toe aan het. H. Sacra
ment. De congregatie van het H. Sa
crament bestaat nog steeds en zetelt
in het Begijnhof.
Hans Stevens.
eilson is een Duitser, die in de
30er jaren zijn land verliet
en hier een toevlucht vond.
Hij schreef verzen en romans, dook
in de oorlog onder, werkte in de
illegaliteit, en voltooide na de oor
log Zijn medische en psychiatrische
studie. In deze roman analyseert
hij het antisemitisme op een uiterst
discrete wijze. Noch de joden, noch
de nazi's worden genoemd.
Nu is er wel een vorm van haaf, die
zelfs de naam van de vijand niet meer
noemt, maar dat is niet wa* Keilson
meent. De politiek zwijgt in zijn werk,
hij staat boven de verbittering. Als psy
chiater speurt hij met de middelen van
de roman naar de diepe menselijke
grond van het hebben van een vijand.
Dat bezit van een vijand kan zich ver
diepen tot een stuk zijnsgrond. „Men
heeft er belang bij dat zijn vijand blijft
leven, als men zelf leeft van de strijd
tegen die vijand" is een scherp woord
van Nietzsche, dat door Keilson met
betrekking tot de jodenvervolging in
fictieve en symbolische tegenstanders
wordt verbeeld.
Het boek iaat zich geboeid lezen,
zowel in het Duits als in de goede
Nederlandse vertaling. Het probleem
wordt klemmend gesteld, maar dis
creet en indirect. Indirect, ongeveer zo
als een roman van Stephan Zweig, die
iemand me onder de oorlog gaf, met
de woorden: „Dit moet je lezen, het
gaat- helemaal over Hitier, maar hij
wordt nergens genoemd". Het boek
ging over het leven van Miehei Servet,
die in Genève onder Calvijn de martel
dood stierf. Ik zelde reeds, dat het
boek het probleem ook discreet stelt,
in de versluierde vorm van beelden.
Misschien dat het zo wel dieper door
werkt, dan vele wetenschappelijke ver
togen. Toch kan het zjjn nut hebben om
achteraf cok de meer directe en meer
duidelijke standpuntbepaling van Keil
son te lezen in een later geschreven
studie over „Vooroordeel en haat, een
psychologische bijdrage tot het pro
bleem van het antisemitisme" (Maand
blad voor de geestelijke volksgezond
heid, maart 1961). Titel en ondertitel
laten reeds zien dat hetzelfde vraag
stuk als in de roman aan de orde is,
maar nu meer gethematiseerd wordt
gebracht.
Het boek heeft een diepe indruk op
rrie gemaakt, zodat ik heel graag op
zijn verzoek inga er in dit blad iets
over te schrijven. Het beste kan ik
daartoe de aard van de bewogenheid
iets nader aanduiden. Dan geloof ik dat
de roman ons in de eerste plaats con
fronteert met een ernstige leemte in de
pedagogiek van de liefde. Niet het
minst in christelijke kringen, waar na
2000 jaar het liefdesgebod van de
Stichter tot een vanzelfsprekendheid ge
worden is, dreigt men te vergeten, dat
iedere sociale vanzelfsprekendheid het
persoonlijke ingroeien in de deugd ver
lammen kan. De tegenstrevende krach
ten van het gevoelsleven krijgen geen
kans zich te ontplooien en zich daarna
in te ordenen. Ze worden van meet af
aan onder een zware druk geplaatst.
Sociale inpassing is belangrijk, maar als
ze voortijdig tot stand komt, kweekt ze
een aangepast gedrag zonder de grond
slag van de deugd. Dat de sociale deler
dan in een dubbele betekenis een ge-
the i resten uit het graf naar een plaats in
het bisdom Nola. Toen was er nog een
kloosterzuster, die meende visioenen te
hebben en in betrekkelijk korte tijd
kwam een legende tot stand: Filome-
na zou de dochter geweest zijn van een
„Griekse koning" ten tijde van de
kerkvervolger Diocletianus (rond 300)
Keizer Diocletianus werd verliefd op de
uiteraard beeldschone dochter en
wilde met haar trouwen. Na tal van
dramatische gebeurtenissen is het meis
je om wille van haar geloof in de Tiber
verdronken. Aan deze legende is be
grijpelijkerwijze door mensen als de
Bollandisten nooit enige waarde ge
hecht. Intussen hadden enkele bisschop
pen Rome gevraagd om een (plaatse
lijk) feest op de kalender en een mis
formulier.
„Saint George he stood for England and before he killed
dragon he drank a pint of English ale out of an English flagon".
Een fraai beeld van Sint
Christofoor, die het kind op
de schouders draagt en die,
steunend op een zware stok,
door de stroom waadt.
In 1906 publiceerde O. Marucchi een
kritische studie over leven en bestaan
van Filomena en eigenlijk rekende h(j
toen al met de legende af. In de
catacombe werd geen spoor van een
oude verering gevonden en sterker
nog, de archeologen menen, dat het
oorspronkelijke graf van Filomena in
later tijd voor een tweede begrafenis
gediend heeft, waarbfj de tegeis van
de grafplaat in verkeerde volgorde
weer werden aangebracht. De gerede
kans bestaat dus, dat de beenderen
in Mugnano niet eens van de eerste
bewoonster van het graf zijn. Nadere
studies hebben Marucchi gelijk gege
ven.
Nu de Ritencongregatie op last van
de Faus met de rubrieken ook de heil!
genlijsten herziet, komen er veranda
ringen in de kalender. Andere wijzi
gingen betreffen de rang van de heili
genfeesten. Wanneer het vast komt te
staan, dat de overgeleverde verhalen en
legenden de toets der kritiek niet kun
nen weerstaan en in hun geheel ver->
worpen moeten worden, behoeft dit
£si~ meester uit dqachttiende eewiv m.aaktt dityportret-, van Catharina
den K-erckhovec grootyuffer van- liet Gentse GrooUBegijnhof .van
1715 tot 1732.
De geschiedenis rond Filomena is
nog niet oud. De Romeinse catacom
ben waren vergeten, de toegangen
ingestort. In de XVde eeuw is hun
bestaan herontdekt en in de XVIIdê
was het mode geworden om er heili-
gengeheenten in te- ontdekken. Men
geloofde toen, dat deze onderaardse
kerkhoven hoofdzakelijk gevuld wa
ren met de resten van vroeg-christe-
ljjke martelaren en belijders. De we
tenschappelijke onderzoekingen, die in
het midden van de vorige eeuw be
gonnen, nebbén de algemene aard
dier begraafplaats heidens, joods
en christelijk, aan het licht gebracht.
Bovendien weet men heden, dat de
relieken der vereerde bloedgetuigen
merendeels na de Kerkvrede uit de
catacomben werden, overgebracht
naar rïe (martelaren)kerkéri. In 1802'
werd in de catacombe van Priscilla
een graf ontdekt, dat was afgesloten
mot -een plaat, die uit drie tegels,
bestond. Het opschrift luidde: lumena-
paxte - cumfi. Wat geen zin gééft.
Als men echter de eerste tegel achter
de laatste, legt, legst, ..men: „pax
tecum filumeha" (vréde zij met u,
filumena)Uit enkele simpele ver
sieringen w.'ó. ëen palmtak, met rood
krijt Op de' dekplaat aangebracht,
maakte men op, dgt njen hier stond
voor het graf vari een vroeg-christe-
Hike martglares Philumena ofFilo
mena.
Minder kritisch,,.„dan lieden nu er
op het moeneVrteri ailéêh 'van „souve
nirs" uit de catacombe de straf van
excommunicatie staat! gaf Rome
helemaal niet te betekenen,- dat de be
treffende heilige nooit bestaan heeft»;
Van- Sint-Nicolaas bijvoorbeeld weet',
men, dat hij in de oudheid en de vroege
middeleeuwen een der meest vereerde-
schutspatroons in de Kerk. was. Maai"
over zgn leven is (wetenschappelijk) na--
genoeg niets békend. Dit t zelfde geldt'
voor niemand minder dan de H. George
of St.-Joris. Hij is de patroon van Enge
land, van Portugal, van tal van steden,
van: honderdduizenden personen en vari
heel de Vè'rkenrierij!
et is jammer, dat men niet slechts
-de draak, maai zelfs de pinten
Engels bier in twijfel moettrek
ken. Niemand immers' weet, of
St.-Joris ooit in Engeland geweest is.
Het enige punt,dat historisch wel vast-
staatl' iSV "dat" Kg omtrGnT 300 onder
Diocletianus gemarteld en ter dood ge
bracht is. En al in de zesde eeuw wordt
van de heilige gezegd, dat hjj behoort
tot diegenen, die „terecht door de men
sen vereerd worden, maar wier daden
slechts God bekend zijn."
Zo gaat het ook met St.-Eu$tachius,
wiens attribuut een hertekop is met
een kruis .tussen het gewei. Juist als
bij St.-Hubertus, met wie hij in onze
streken verwisseld werd. Eustachius
zou een Romeins generaal geweest
zijn onder Trajanus. Maar waar
schijnlijk was hij, zoals St.-Joris, een
bewoner van het Oosten van het Ro
meinse Rijk. De talrijke legenden om
deze heilige bezorgden hem een plaats
in de verhalenseries van heel Europa
Ook dit heeft hij met St.-Joris ge
meen. De laatste overeenkomst is dan
dat kritisch gesproken van beiden niet
veel meer bekend is, dan dat zij mar
telaren geweest zijn.
Een derde voorbeeld wordt gevormd
door niemand meer of minder dan de
H. Christoforus, Sint-Kristoffel. De
„stripverhalen" over hem steken Super
man naar de kroon, met dat verschil,
dat de Amerikaanse stripheld hoogst
intelligent en enorm vervelend is en
Kristoffel bij het achterlijke af, maar
boeiend als gene. Hij wilde een heer
dienen, maar niet zo maar een: de
machtigste heer, die er bestond. Na de
graaf kwam de keizer aan de beurt.
De keizer was bang voor de duivel en
Kristoffel ging bij de duivel in dienst.
Maar de duivel bleek met al zijn bra
voure een heilige angst te hebben voor
'het kruis. Dan gaal de ongelikte beer
bij „het kruis" zijn dienstmanschap aan
bieden, maar hij heeft geen flauw benul
ervan, hoe hij dat moet aanpakken.
U kent het hoogtepunt van de legende:
„Maar Christofoor op den oever
leunt zwijgend op zijn kruk,
de stroom was stroef, maar stroever
zijn de tranen van geluk:
nooit was een beddingweker,
nooit waadde hij zo onzeker,
want nooit nog, nooit nog streek er
een handje hem door het haar
(M. Nijhoff)
Kristoffel werd geroepen door het
Kind. Wio weet, welk een diepe volks
wijsheid achter dit verhaal steekt.
Kristoffel is voor zijn: overtuiging ge
marteld, dat is ook hier het enige punt
waarop de historische dedukties wijzen'
De legende wil met een fortissimo
-heroico eindigen: tweehonderd soldaten
waren niet genoeg om hem te overmees
teren, een nieuwe compagnie rukte aan
en eerst toen lukte het. Pijlen knapten
af als lucifershoutjes, wanneer Kristof
fel even een arm- of buikspier strak
■zette en tenslotte is hij boven 'zijn
S,tard onthoofd. De gulden sproke
iftoét- blijvenmaar de Ritencongregatie
is geen folkloristisch litterair genoot
schap én haar oordeel ligt in het boven
staande Bestotén.
mene deler wordt, is onontkoombaar.
De individuele of collectieve zondebok
wordt dan het mikpunt van de ver
drongen agressie, haat en vervolgings-
lust. Een sociaal geaccepteerd anti
semitisme is dan geboren. Het antisemi
tisme is er een van de vele voorbeelden
van.
Op de tweede plaats is de roman van
Keilson een uitnodiging (ik wilde eerst
schrfjven: een uitdaging, maar dat
woord zou z(jn mildheid vertekenen) om
in christelijke kringen opnieuw en spe
ciaal het anti-semitisme tot punt van
overweging te maken. Het ligt ver van
KePsons denken om het christendom
met verwijten te overladen; zo recht
lijnig en eenzinnig liggen de verbanden
niet. Maar is er geen enkel verband?
Twee duizend jaar geleden werd er in
Jeruzalem een proces gevoerd en bui
ten de stad een kruis opgericht. Nu
richt zich de aandacht van de wereld
opnieuw op een proces te Jeruzalem.
Is er verband?
Keilson suggereert dit nergens. Maar
een christen mag niet vergeten dat
waar Eichmann voor terecht staat, me
de (ik zeg niet: alleen) is mogelijk ge
worden door een zekere verholen sym
pathie voor het anti-semitisme, zoals
het sinds een aantal schrijvers van de
19e eeuw voortdurend ideologisch in
Europa is aangekondigd. Weer niet: al
leen, maar mede door christenen, wier
erfelijke belasting reeds in de vroege
middeleeuwen verworven, mede reso
neerde. Ook al menen wij, dat we hier
in Nederland zo bijzonder „flink" ge
weest zijn toen de razzia's begonnen,
toch drukt de solidariteit in de schuld
niet alleen op Duitsland, maar ook op
christelijke kringen van Europa. Ook
wij staan in het glazen huis in de
rechtszaal te Jeruzalem, onkwetsbaar
maar reeds gekwetst. Heeft dan dit
alles moeten gebeuren, opdat de chris
tenen eindelijk zouden ontdekken, dat
er geen religieuze erfvete bestaat tus
sen joden en christenen, maar alleen
slechts menselijke armzaligheid? Deze
roman zou ons daarvan kunnen over
tuigen.
Keilson heeft zich met deze geroman
tiseerde studie op zeer oorspronkelijke
wijze geplaatst in de rij van uitstekende
schrijvers over het antisemitisme, waar
we bijvoorbeeld reeds Maritain, Peder-
son, Sartre aantreffen. Mogen velen
deze niet sensationele, maar therapeu
tische toelichting op het Jeruzalemse
proces ter hand nemen.
Dr. H. RUYGERS
H. Keilson: In de ban van de te
genstander (Ned. vert, door dra. M. G.
Schenk, Duits: Der Tod des Wider-
sachers) Lochem z.j.
r. C. N. Impeta heeft ons met de
uitgave van de „Kaart van, ker
kelijk Nederland", een boek in
pocket-formaat, een waarlijk gro
te dienst bewezen. Hij geeft een zo
ruim mogelijke beschrijving van de
meeste kerkgenootschappen en secten,
die er in ons land bestaan, en doet
dit met een bewonderenswaardige ob
jectiviteit. Zo goed als al zijn gegevens
zijn door vertegenwoordigers der ver
schillende richtingen op hun juistheid
gecontroleerd, niet weinige zelfs zijn
door hen persoonlijk geschreven. Dat
het aldus ontstane overzicht weinig ver
kwikkend is, kan de samensteller on
mogelijk verweten worden. De ver
deeldheid der Christenen is een droe
vig en beschamend feit, dat wel zeer
pijnlijk door dit boek duidelijk wordt
Naar onze vaste overtuiging kan dit
werk zeer veel bijdragen tot beter on
derling begrip. Dat dit bitter nodig is,
Zal wel niemand ontkennen. Men weet
nog veel te weinig van elkaar; onwe
tendheid en belangstelling zijn schrik
wekkend groot. Daarom is deze ver
zameling betrouwbare gegevens uiterst
welkom. Niet op de laatste plaats, om
dat men de goede gedachte heeft gehad
het werk in een goedkope, en dus voor
zeer velen bereikbare uitgave te doen
verschijnen. Oecumenisch gezien is de
„Kaart van kerkelijk Nederland" ui
termate belangrijk. De onpartijdigheid
van de auteur verdient oprechte be
wondering en waardering. Als „naslag
werk" aarzelen wfj -niet het boek zelfs
kostbaar te noemen. Enkele adhesie
betuigingen van leden van verschillen
de kerken, die vooraan zijn afgedrukt,
bewijzen wel, hoezeer de arbeid van
dr. Impeta in de smaak is gevallen.
Dit werk verdient een zeer ruime ver
spreiding. W(j bevelen het alle belang
stellenden. en dat moesten toch eigen
lijk „de" Christenen zijn, met klem aan.
De „Kaart van kerkelijk Nederland" is
uitgegeven door de firma J. H. Kok
N.V. te Kampen.
L
Detail van een schilderij van Sint Joris
door Meester Alfonso (Tweede helft
15de eeuw).
dezen heeft de Ritencongregatie be
paald, dat hun officiële gedenkdagen
m het misformulier en het brevier ko
men te vervallen voor de algemene
Kerk. Zij zullen slechts in een tweede
oratie herdacht wórden. Maar de Kerk
eerbiedigt de lokale kultus en zo kan
Engeland zijn patroonheilige met al het
ceremonieel blijven vieren. De akela's,
hoplieden en oubazen zijn zuiver ortho
dox als zij St.-Jorisdag in de kerk en
daarbuiten gedenken tot na het avond
lijk kampvuur. En de heilige, die reeds
vanaf de drempel der oudheid tot he
den met zoveel poëtische liefde en he
roïsche tam tam werd omkleed is het
aan zijn eer verplicht om degenérr naar
ziel en lichaam bij te staan, die heden
ande Besloten. verkeren op de frontlijn van het gevaar