Expositie in Gent bewijst: I E V' O M DISCRETE ANALYSE VAN ANTISEMITISME Geromantiseerde studie V' sch rapt aanta namen van de heiligenkalender Het verhaal van de verwisselde tegels H D AFREKENING MET DE LEGENDE VAN SINT FILOMENA In de ban van de tegenstander Nederlandse kerken in kaart ZATERÖAG 27 MEI 1961 Goa van de naaste en dus aan '.'yan Musea iee '~wi ;O0rbeeld ÉÈM MÜMI vVse Toevluchtsoord Terugval §êé..M taf- Andere mentaliteit F (Van onze Romeinse correspondent) ROME, mei Sint Filomena exit. Een droog decreet van de Ritencongregatie beveelt haar naam te schrappen uit de hei ligenkalender. Haar lokale feest op 11 augustus verdwijnt, het „heilig gebeen te" in Mugnano bij Nola (It is heilig af. In Nola, èn in Nepi, in Sutri en in het Napolitaanse is deze bom geploft met een niet gering lawaai. Toen in 1948 de naam van de H, Anacletus uit de pauslijst verdween, omdat het de his torici duidelijk was geworden, dat de H. Cletus en de H. Anacletus een en de zelfde persoon waren, heeft geen mens zelfs maar met zijn ogen geknipperd. Maar bij Filomena, die haar naam gal aan heel wat jonge meisjes, aan een zus tercongregatie en een aartsbroeder schap, verloopt alles begrijpelijkerwijze niet zo geruisloos. Toch is er in begin sel geen verschil tussen het delgen van de naam Anacletus en die van Filomena Want komt het na ernstig onderzoek vast te staan, dat door een spel van ver gissingen een naam uit lang vervlogen tijden op de heiligenlijst is terecht geko men van een persoon, die er nooit is geweest, dan kan de Kerk moeilijk anders doen, dan de vergissing te her stellen. Zo zpn er nog meer heiligen. Van aide automobilisten! DREIGEN Hét Amsterdamse Begijnhof mag dan een ::der vaste pleister plaatsen vOor-'toeristen zijn.— "t,., en terecht natuurlijk de gas- jf,'gallen toch huri fantasiete hulp - te ®Jen roepen .om zich het leven voor -V-te 'en zoals, dat,daar eeuwenlang ge.«anschQuwOn is geweest. Een in- cl6 °Sen, devoot leven, toegewijd aan hadri Degenen die deze levensstaat allo n (tekozen, aren vrouwen uit beh ran§en en standen, die, onder Van van een zekere vrijheid, zich "toch 00 wereld afzonderden, maar n die wereld niet schuwden. Wn.y.eral waar nog begijnhoven zijn, dt rneri te- immers in het hartje 'e stad. Ennog in andere zin ée^?0011 de begijntjes de wereld niet diojSstoeze maakten zich ver-' 'sério-- 'n ziekenhuizen en lepro- laal om eerst na afloop van hun ,van Jjrug te keren in de verstilling W f en buis. Be eeuwen hebben 'éts -van die -sfeer aan ons door vrouwen legden namelijk niet de gelofte van armoede af en mochten dus alles behouden wat zjj van huis meenamen of van milde gevers ontvingen. De kasten worden heden ten dage nog steeds gebruikt. n het Klein Begijnhof te Gent staan ze bijvoorbeeld in lange rijen tegen de wand van de eet zaal, gelijk soldatenkasten in een kazerrte. Een zeldzaam exemplaar op de tentoonstelling is een kast uit de vijftiende eeuw, versierd met gotisch traliewerk en de Bourgondische vuur slag. ho? en' maar daar moet het Begijn- d0„ m Amsterdam het dan ook mee slopV,' In eigan land treft men nog ha» m Breda een kleine commu- Hp» 'lVan echte begijnen aan, teza- beeft Seen tien. Overal elders Sedn eze vorm van gewijd leven af- Pas in België ontmoet men bjkp 0-r 'h .groter getale, de vriende- '■h1e n'.1vere begijntjes, met hun zwar- en^aden en glanzend, witte kappen, er\.-a sereen moet hun bestaan wel ;&iapïen nis «en anachronisme. Een ,iou2 nronisme dat men overigens bij W z.uIderbureh niet graag zou wil- 'i'a.ii lssen* In IaI van Vlakmse éri -;bea?;„b stgden eri stadjes zorgen de:. >'OmJ es nog voor een typische ïtie In het straatbeeld, en met na- Van ^nnt gaat prat op het bestaan 1 lino- „u nog twee prachtige begijnhoven, Ijilte een gr°ot deel in oórspronke- staat, waar de bewoonsters het jV®n getrouw navolgen. In deze {Oor van qe vroege middel- Ov'E" kan men zich tlrans bovendien 'v^ Yrfjwel afgerond beeld vormen e°>"st léven der begijnen van het .töcw® .begin af, namelijk op de ten- ?te'.Iing ..„schatten der begijnho- Kv.n m het Museum voor Schóne bit n, de allerèèrste 'expositie op kenJoor de buitenwereld" weinig be- nd° gebied. l i e, begijntjes hebben trouwens van IJ not. begin der beweging af een strijd moeten voeren met laster ■fN a? misverstand. Men brengt zelfs rr Al?!11 In verband mèt de ketterij paalji Senzen, die woedde in de i- l tiiri en dertiende eeuw, inderdaad Yan het ontstaan der begijnen- v^rÖM^^bies. En om meteen maar alle naamsafleidingen van 'afboord „begijh" op te sommen: t^anf)6 taalgeleerden brengen het in A1 J^ét het Woord „bege", beige, ^ertG ,kleur van hun habijt, anderen hefh^ in de klankovereenkomst u ®t Germaanse woord „heggen", „joelen betekende, of met het betekende i.béguelle", kwezel. De reeks -ullt --«igen is nog niet ten einde.In t>s di r de omstreeks 1175 Lamber- k61 bP-rieges> die de leiding had over Ahi h|pnengenootschap aldaar. Is van j"( woord „begijn" afgeleid? In f6 II r onjuist is de verklaring, dat g8®< dochter van Pepijn van ®r -J®1 dé H. Geertruida en moe ilik (j PePijn van Harstal, de stichteres 1 begijnen zou zijn geweest. Zij tik VHfkj de zevende eeuw eri pas in Va bid jde Is ZÜ voor het eerst ge- tejl de vermoedelijke oprichtster g?lige bongrégatie. Daarom korrit deze tal van in de middeleeuwen cW e portretten voor als patro- begijnen. k-Faar „TSrinen. hp rd r> blijft de herkomst van het kl? doeinzel<:er. °ver de begijntjes zelf, da ®r K i0n werken, is wel zo een en dv bezo?uend- He tentoonstelling stelt ti?prete {k?r bovendien in staat een t "rken k te werpen in het terugge- léven van deze vrouwen, en ts if, ,ult de attributen waarmee zij Ih rlsti n bescheiden behuizinkjes om- K hun' riat laatste is vlug verteld, i/'gst arnertjes pleegt alleen het i 6tlNolzakeHjke te staan: tafel, beldp en daarvan trekt vooral !tke(j ervvitte beddegoed de aandacht, 6en "et hoge kussen, dat eerder ifjkiif, Zlttende dan tot een liggende ,,'?®ke kn°°pt. In de eetkamer heeft %p?aPra -gbn baar eigen kast of iih°dPlarut met: een uitschuifbare AlV°eriri 'De expositie toont diverse kal, is v?0n van deze kasten. Het mo- bet ?Jwel steeds hetzelfde, maar V Ofv.. beeldhouwwerk en de rijkdom ktfkchan?en-+ va-'t leiden, of 0 Of 'aai eigendom was van een een vermogende begijn. De en groot aantal geëxposeerde meubelen is afkomstig uit nog in gebruik zijnde Belgische be gijnhoven, die zich niet zelden als musea ontpoppen voor wie zich verstout daarbinnen te treden. Een voorbeeld daarvan trefl men aan inde nabijheid der tentoonstelling, name lijk in het Klein Begijnhof van Gent, waar bezoekers, zowel mannen als vrouwen, hartelijk welkom zijn in het St. Anthonius-convent. Er wonen in dit brokje middeleeuwse bouwkunst nog een kleine dertig begijntjes bijeen. Zij leiden precies hetzelfde leven als eeuwen geleden al gedaan werd. In hun onderhoud voorzien zij door naai- ep verstelwerk, waartoe de opdrachten van alle kanten binnenkomen. Ook borduren en kantklossen zijn hier nog geen uitgestorven bezigheden, zoals trouwens in tal van opzichten de tijd binnen dezé verweerde muren is blij ven stilstaan. Hun slaapkamertjes zijn versierd met vrome snorrepijpe- rij, waarvan de zoetelijkheid in geen énkel opzicht meer te rijmen valt met het omringende leven.Er is dan ook einig animo te constateren bij vrouwen en jonge meisjes om zich bij de gemeenschap der begijntjes aan te sluiten. Hun aanta. neemt jaarlijks met tientallen af, aangezien tal van begijntjes hoogbejaard zijn of ziek. Het is een ontwikkeling, die de „Vrienden van het Oud-Begijnhof" te Gent in hoge mate betreuren. Deze vereniging begon in februari 1950 haar bestaan met het doel het begijnhof in het centrum van de stad te behoeden tegen verdere vermin king. Z;j is in die opzet bijzonder goed geslaagd, maar uiteraard heb ben de Vrienden niet de macht om voldoende religi' aze bewoonsters aan te ttrekken voor dit eiland van vroom heid en rust. De meeste huisjes wor den dan ook bewoond door gewone vrouwen, vaak weduwen of ongehuw- den. De hofbewoonsters hebben hun eigen' pastoor en kerk. Op de ten toonstelling vindt men dit Godshuis vele malen afgebeeld. Meestal vorm de een begijnhof namelijk een aparte parochie, een stadje in de stad, al kenmerkte het leven zich dan ook door luwte en schaduw. ele oude documenten op de expo sitie herinneren aan het eerste optreden van de begijnenbewe ging, Voor Gent is in het bijzon der Johanna van Constantinopel, gra vin van Vlaanderen, van belang ge weest, die de begijntjes in staat gesteld heeft om aldaar een gemeenschap te stichten. De vrouwen bleven overigens rechtsreeks onder jurisdictie van het gemeentebestuur. Zjj vormden immers geen eigenlijke orde. Onder invloed van een algehele religieuze verdieping in de twaalfde eeuw, die tot uiting kwam in een stormloop naar de kloos terlijke staat, sloten zich ook vrome vrouwen aaneen om te trachten een monastiek genootschap op te richten, liefst als een soort aanhangsel van de mannenkloosters. Zij legden twee gelof ten af, die vai. kuisheid en gehoor zaamheid, maar zij konden zich te al len tijde uit de begijnengemeenschap, terugtrekken en zelfs trouwen. Voor veel vrouwen was een begijnhof een welkom toevluchtsoord, met name voor die dames, die door hun echtgenoot in de jaren der kruistochten in de steek waren gelaten, en voor de meisjes die nimmer de eer van een huwelijksaan- ïoek hadden genoten. verigens hebben de begijnenge nootschappen het die eerste ja ren niet gemakkelijk gehad. Daarbij speelt de ketterij der Albigenzen een rol. Aanhangers van valse leerstellingen werden, door be gripsverwarring, namelijk ook wei V!' i v r -. - i 4 s -.vi*4 u yi Vi -''Jg5- '.VN tyy 'IfcN rj -4* '.J - A:.-.,,-1 \ltiv it-V-.tF.V ;o>: Jt&iï begijnen genoemd, en op het Weense concilie van 1311 werden de begijnen genootschappen dan ook kortweg ver boden. Latere pausen lieten op drin gend verzoek evenwel eer onderzoek instellen in de Nederlanden, waarvan het gevolg was, dat de begijntjes hun vroeger leven mochtc hervatten. De hervorming liet in de noordelijke Ne derlanden slechts de begijnhoven van Amsterdam en Breda intact, maar het zuiden bracht het er beter af. De overgebleven gemeenschappen ver nieuwden zich en maakten tot de Franse tijd een periode van wel stand door. Van die tijd af dateert de teruggang in België. Secularisatie van hun oederen betekende in de meeste gevallen een onherstelbare klap. De begijnhoven werden vaak tot hospitaal omgebouwd en de vroe gere bewoonsters moesten maar el ders onder dak zien te komen. In 1825 herbergden 26 begijnhoven teza men nog 1789 begijntjes, bij de eeuw wisseling waren er nog slechts 15 ho ven bewoond door in totaal 1230 vrouwen. Thans is hun aantal op nieuw met enkele honderden geslon ken, en wellicht is na één generatie het gehele merkwaardige instituut der begijntjes teruggevallen in de schoot der geschiedenis. ede daarom is de Gentse ten toonstelling zo'n boeiende zaak. Men beziet dit alles met de ge dachte, dat de gebruikstors en behoedsters van al die waardevolle voorwerpen en schilderijen zijn gewik keld in een a onie tegén de geest der wereld. De „schatten der begijnhoven" ademen een rust en een- wijding uit, die in onze tijd bijna niét meer te dragen zijn. Met deze mentaliteit kunnen maar zeer weinigen zich nog vertrouwd ma ken. Wij zagen een schilderstuk van een onbekende Vlaamse meester uit de achttiende eeuw, Voorstellende Christus die een begijntje uitnodigt in zijn hof. Daarop ziet men het zustertje met on bestemde blik aan de hand van haar Meester. Ten overvloede is haar hart verzegeld met eer» slót, waarop de we reld, afgebeeld als een globe, tever geefs de venijnige pijlen der verzoe king afschiet. Ongetwijfeld weerspie gelt dit schilderstuk nauwkeurig de sfeer zoals die lange tijd in de hoog ommuurde verblijven der begijntjes heeft geheerst. Het is inderdaad een sfeer die enig heimwee oproept, zoals deze hele expositie, met haar talrijke conterfeitsels van „grootjuffers", zo veel als de moeder-oversten der begijn hoven dat doet. De Vrienden van het Oud Begijnhof Verdienen daarom hulde voor hun initiatief, dat men als een eerste poging kan beschouwen tot inventarisatie van hetgeen er in de ve le nog bestaande hoewel niet als zo danig in gebruik zijnde begijnhoven, aan kostbaarheden en curiositeiten te vin den is. Maar de expositie maakt het tevens duidelijker waarom in Neder- in 1827 by het slopen van het Brusselse Groot-Begijnhof werd een houten polyp tiek ontdekt van de hand van Bernard van Orley (gestorven in 1541). Dit paneel maakt er aeel van uit en stelt de begijn Catharina Smets, begijn in Brussel, en haar beschermheilige voor. land de beweging der begijnen prak tisch tot het verleden behoort. Het twee- slachtig karakter zal nog niet de voor naamste reden van haar verdwijning inhouden, maar veeleer is het geloven wij de vergroeidheid met een wereld beeld, dat onze tijd met geen mogelijk heid meer zou kunnen projecteren. De Hervorming heeft in de 'Noordelijke Ne derlanden het proces, zoals zich dat in België langzaam ontwikkelt, geweldda dig versneld, en in Amsterdam, waar zich in 1863 wederom een groep vrou wen verenigde onder de naam Begij nen, vond men, dat de gemeenschap op een worden. andere leest geschoeid moest "oortaan dienden de drie belof ten te worden afglegd en men voerde een noviciaat en een postulaat in, zodat er nu spra ke wao van een volwaardige zustercon gregatie. De Amsterdamse begijnen wijdden zich toe aan het. H. Sacra ment. De congregatie van het H. Sa crament bestaat nog steeds en zetelt in het Begijnhof. Hans Stevens. eilson is een Duitser, die in de 30er jaren zijn land verliet en hier een toevlucht vond. Hij schreef verzen en romans, dook in de oorlog onder, werkte in de illegaliteit, en voltooide na de oor log Zijn medische en psychiatrische studie. In deze roman analyseert hij het antisemitisme op een uiterst discrete wijze. Noch de joden, noch de nazi's worden genoemd. Nu is er wel een vorm van haaf, die zelfs de naam van de vijand niet meer noemt, maar dat is niet wa* Keilson meent. De politiek zwijgt in zijn werk, hij staat boven de verbittering. Als psy chiater speurt hij met de middelen van de roman naar de diepe menselijke grond van het hebben van een vijand. Dat bezit van een vijand kan zich ver diepen tot een stuk zijnsgrond. „Men heeft er belang bij dat zijn vijand blijft leven, als men zelf leeft van de strijd tegen die vijand" is een scherp woord van Nietzsche, dat door Keilson met betrekking tot de jodenvervolging in fictieve en symbolische tegenstanders wordt verbeeld. Het boek iaat zich geboeid lezen, zowel in het Duits als in de goede Nederlandse vertaling. Het probleem wordt klemmend gesteld, maar dis creet en indirect. Indirect, ongeveer zo als een roman van Stephan Zweig, die iemand me onder de oorlog gaf, met de woorden: „Dit moet je lezen, het gaat- helemaal over Hitier, maar hij wordt nergens genoemd". Het boek ging over het leven van Miehei Servet, die in Genève onder Calvijn de martel dood stierf. Ik zelde reeds, dat het boek het probleem ook discreet stelt, in de versluierde vorm van beelden. Misschien dat het zo wel dieper door werkt, dan vele wetenschappelijke ver togen. Toch kan het zjjn nut hebben om achteraf cok de meer directe en meer duidelijke standpuntbepaling van Keil son te lezen in een later geschreven studie over „Vooroordeel en haat, een psychologische bijdrage tot het pro bleem van het antisemitisme" (Maand blad voor de geestelijke volksgezond heid, maart 1961). Titel en ondertitel laten reeds zien dat hetzelfde vraag stuk als in de roman aan de orde is, maar nu meer gethematiseerd wordt gebracht. Het boek heeft een diepe indruk op rrie gemaakt, zodat ik heel graag op zijn verzoek inga er in dit blad iets over te schrijven. Het beste kan ik daartoe de aard van de bewogenheid iets nader aanduiden. Dan geloof ik dat de roman ons in de eerste plaats con fronteert met een ernstige leemte in de pedagogiek van de liefde. Niet het minst in christelijke kringen, waar na 2000 jaar het liefdesgebod van de Stichter tot een vanzelfsprekendheid ge worden is, dreigt men te vergeten, dat iedere sociale vanzelfsprekendheid het persoonlijke ingroeien in de deugd ver lammen kan. De tegenstrevende krach ten van het gevoelsleven krijgen geen kans zich te ontplooien en zich daarna in te ordenen. Ze worden van meet af aan onder een zware druk geplaatst. Sociale inpassing is belangrijk, maar als ze voortijdig tot stand komt, kweekt ze een aangepast gedrag zonder de grond slag van de deugd. Dat de sociale deler dan in een dubbele betekenis een ge- the i resten uit het graf naar een plaats in het bisdom Nola. Toen was er nog een kloosterzuster, die meende visioenen te hebben en in betrekkelijk korte tijd kwam een legende tot stand: Filome- na zou de dochter geweest zijn van een „Griekse koning" ten tijde van de kerkvervolger Diocletianus (rond 300) Keizer Diocletianus werd verliefd op de uiteraard beeldschone dochter en wilde met haar trouwen. Na tal van dramatische gebeurtenissen is het meis je om wille van haar geloof in de Tiber verdronken. Aan deze legende is be grijpelijkerwijze door mensen als de Bollandisten nooit enige waarde ge hecht. Intussen hadden enkele bisschop pen Rome gevraagd om een (plaatse lijk) feest op de kalender en een mis formulier. „Saint George he stood for England and before he killed dragon he drank a pint of English ale out of an English flagon". Een fraai beeld van Sint Christofoor, die het kind op de schouders draagt en die, steunend op een zware stok, door de stroom waadt. In 1906 publiceerde O. Marucchi een kritische studie over leven en bestaan van Filomena en eigenlijk rekende h(j toen al met de legende af. In de catacombe werd geen spoor van een oude verering gevonden en sterker nog, de archeologen menen, dat het oorspronkelijke graf van Filomena in later tijd voor een tweede begrafenis gediend heeft, waarbfj de tegeis van de grafplaat in verkeerde volgorde weer werden aangebracht. De gerede kans bestaat dus, dat de beenderen in Mugnano niet eens van de eerste bewoonster van het graf zijn. Nadere studies hebben Marucchi gelijk gege ven. Nu de Ritencongregatie op last van de Faus met de rubrieken ook de heil! genlijsten herziet, komen er veranda ringen in de kalender. Andere wijzi gingen betreffen de rang van de heili genfeesten. Wanneer het vast komt te staan, dat de overgeleverde verhalen en legenden de toets der kritiek niet kun nen weerstaan en in hun geheel ver-> worpen moeten worden, behoeft dit £si~ meester uit dqachttiende eewiv m.aaktt dityportret-, van Catharina den K-erckhovec grootyuffer van- liet Gentse GrooUBegijnhof .van 1715 tot 1732. De geschiedenis rond Filomena is nog niet oud. De Romeinse catacom ben waren vergeten, de toegangen ingestort. In de XVde eeuw is hun bestaan herontdekt en in de XVIIdê was het mode geworden om er heili- gengeheenten in te- ontdekken. Men geloofde toen, dat deze onderaardse kerkhoven hoofdzakelijk gevuld wa ren met de resten van vroeg-christe- ljjke martelaren en belijders. De we tenschappelijke onderzoekingen, die in het midden van de vorige eeuw be gonnen, nebbén de algemene aard dier begraafplaats heidens, joods en christelijk, aan het licht gebracht. Bovendien weet men heden, dat de relieken der vereerde bloedgetuigen merendeels na de Kerkvrede uit de catacomben werden, overgebracht naar rïe (martelaren)kerkéri. In 1802' werd in de catacombe van Priscilla een graf ontdekt, dat was afgesloten mot -een plaat, die uit drie tegels, bestond. Het opschrift luidde: lumena- paxte - cumfi. Wat geen zin gééft. Als men echter de eerste tegel achter de laatste, legt, legst, ..men: „pax tecum filumeha" (vréde zij met u, filumena)Uit enkele simpele ver sieringen w.'ó. ëen palmtak, met rood krijt Op de' dekplaat aangebracht, maakte men op, dgt njen hier stond voor het graf vari een vroeg-christe- Hike martglares Philumena ofFilo mena. Minder kritisch,,.„dan lieden nu er op het moeneVrteri ailéêh 'van „souve nirs" uit de catacombe de straf van excommunicatie staat! gaf Rome helemaal niet te betekenen,- dat de be treffende heilige nooit bestaan heeft»; Van- Sint-Nicolaas bijvoorbeeld weet', men, dat hij in de oudheid en de vroege middeleeuwen een der meest vereerde- schutspatroons in de Kerk. was. Maai" over zgn leven is (wetenschappelijk) na-- genoeg niets békend. Dit t zelfde geldt' voor niemand minder dan de H. George of St.-Joris. Hij is de patroon van Enge land, van Portugal, van tal van steden, van: honderdduizenden personen en vari heel de Vè'rkenrierij! et is jammer, dat men niet slechts -de draak, maai zelfs de pinten Engels bier in twijfel moettrek ken. Niemand immers' weet, of St.-Joris ooit in Engeland geweest is. Het enige punt,dat historisch wel vast- staatl' iSV "dat" Kg omtrGnT 300 onder Diocletianus gemarteld en ter dood ge bracht is. En al in de zesde eeuw wordt van de heilige gezegd, dat hjj behoort tot diegenen, die „terecht door de men sen vereerd worden, maar wier daden slechts God bekend zijn." Zo gaat het ook met St.-Eu$tachius, wiens attribuut een hertekop is met een kruis .tussen het gewei. Juist als bij St.-Hubertus, met wie hij in onze streken verwisseld werd. Eustachius zou een Romeins generaal geweest zijn onder Trajanus. Maar waar schijnlijk was hij, zoals St.-Joris, een bewoner van het Oosten van het Ro meinse Rijk. De talrijke legenden om deze heilige bezorgden hem een plaats in de verhalenseries van heel Europa Ook dit heeft hij met St.-Joris ge meen. De laatste overeenkomst is dan dat kritisch gesproken van beiden niet veel meer bekend is, dan dat zij mar telaren geweest zijn. Een derde voorbeeld wordt gevormd door niemand meer of minder dan de H. Christoforus, Sint-Kristoffel. De „stripverhalen" over hem steken Super man naar de kroon, met dat verschil, dat de Amerikaanse stripheld hoogst intelligent en enorm vervelend is en Kristoffel bij het achterlijke af, maar boeiend als gene. Hij wilde een heer dienen, maar niet zo maar een: de machtigste heer, die er bestond. Na de graaf kwam de keizer aan de beurt. De keizer was bang voor de duivel en Kristoffel ging bij de duivel in dienst. Maar de duivel bleek met al zijn bra voure een heilige angst te hebben voor 'het kruis. Dan gaal de ongelikte beer bij „het kruis" zijn dienstmanschap aan bieden, maar hij heeft geen flauw benul ervan, hoe hij dat moet aanpakken. U kent het hoogtepunt van de legende: „Maar Christofoor op den oever leunt zwijgend op zijn kruk, de stroom was stroef, maar stroever zijn de tranen van geluk: nooit was een beddingweker, nooit waadde hij zo onzeker, want nooit nog, nooit nog streek er een handje hem door het haar (M. Nijhoff) Kristoffel werd geroepen door het Kind. Wio weet, welk een diepe volks wijsheid achter dit verhaal steekt. Kristoffel is voor zijn: overtuiging ge marteld, dat is ook hier het enige punt waarop de historische dedukties wijzen' De legende wil met een fortissimo -heroico eindigen: tweehonderd soldaten waren niet genoeg om hem te overmees teren, een nieuwe compagnie rukte aan en eerst toen lukte het. Pijlen knapten af als lucifershoutjes, wanneer Kristof fel even een arm- of buikspier strak ■zette en tenslotte is hij boven 'zijn S,tard onthoofd. De gulden sproke iftoét- blijvenmaar de Ritencongregatie is geen folkloristisch litterair genoot schap én haar oordeel ligt in het boven staande Bestotén. mene deler wordt, is onontkoombaar. De individuele of collectieve zondebok wordt dan het mikpunt van de ver drongen agressie, haat en vervolgings- lust. Een sociaal geaccepteerd anti semitisme is dan geboren. Het antisemi tisme is er een van de vele voorbeelden van. Op de tweede plaats is de roman van Keilson een uitnodiging (ik wilde eerst schrfjven: een uitdaging, maar dat woord zou z(jn mildheid vertekenen) om in christelijke kringen opnieuw en spe ciaal het anti-semitisme tot punt van overweging te maken. Het ligt ver van KePsons denken om het christendom met verwijten te overladen; zo recht lijnig en eenzinnig liggen de verbanden niet. Maar is er geen enkel verband? Twee duizend jaar geleden werd er in Jeruzalem een proces gevoerd en bui ten de stad een kruis opgericht. Nu richt zich de aandacht van de wereld opnieuw op een proces te Jeruzalem. Is er verband? Keilson suggereert dit nergens. Maar een christen mag niet vergeten dat waar Eichmann voor terecht staat, me de (ik zeg niet: alleen) is mogelijk ge worden door een zekere verholen sym pathie voor het anti-semitisme, zoals het sinds een aantal schrijvers van de 19e eeuw voortdurend ideologisch in Europa is aangekondigd. Weer niet: al leen, maar mede door christenen, wier erfelijke belasting reeds in de vroege middeleeuwen verworven, mede reso neerde. Ook al menen wij, dat we hier in Nederland zo bijzonder „flink" ge weest zijn toen de razzia's begonnen, toch drukt de solidariteit in de schuld niet alleen op Duitsland, maar ook op christelijke kringen van Europa. Ook wij staan in het glazen huis in de rechtszaal te Jeruzalem, onkwetsbaar maar reeds gekwetst. Heeft dan dit alles moeten gebeuren, opdat de chris tenen eindelijk zouden ontdekken, dat er geen religieuze erfvete bestaat tus sen joden en christenen, maar alleen slechts menselijke armzaligheid? Deze roman zou ons daarvan kunnen over tuigen. Keilson heeft zich met deze geroman tiseerde studie op zeer oorspronkelijke wijze geplaatst in de rij van uitstekende schrijvers over het antisemitisme, waar we bijvoorbeeld reeds Maritain, Peder- son, Sartre aantreffen. Mogen velen deze niet sensationele, maar therapeu tische toelichting op het Jeruzalemse proces ter hand nemen. Dr. H. RUYGERS H. Keilson: In de ban van de te genstander (Ned. vert, door dra. M. G. Schenk, Duits: Der Tod des Wider- sachers) Lochem z.j. r. C. N. Impeta heeft ons met de uitgave van de „Kaart van, ker kelijk Nederland", een boek in pocket-formaat, een waarlijk gro te dienst bewezen. Hij geeft een zo ruim mogelijke beschrijving van de meeste kerkgenootschappen en secten, die er in ons land bestaan, en doet dit met een bewonderenswaardige ob jectiviteit. Zo goed als al zijn gegevens zijn door vertegenwoordigers der ver schillende richtingen op hun juistheid gecontroleerd, niet weinige zelfs zijn door hen persoonlijk geschreven. Dat het aldus ontstane overzicht weinig ver kwikkend is, kan de samensteller on mogelijk verweten worden. De ver deeldheid der Christenen is een droe vig en beschamend feit, dat wel zeer pijnlijk door dit boek duidelijk wordt Naar onze vaste overtuiging kan dit werk zeer veel bijdragen tot beter on derling begrip. Dat dit bitter nodig is, Zal wel niemand ontkennen. Men weet nog veel te weinig van elkaar; onwe tendheid en belangstelling zijn schrik wekkend groot. Daarom is deze ver zameling betrouwbare gegevens uiterst welkom. Niet op de laatste plaats, om dat men de goede gedachte heeft gehad het werk in een goedkope, en dus voor zeer velen bereikbare uitgave te doen verschijnen. Oecumenisch gezien is de „Kaart van kerkelijk Nederland" ui termate belangrijk. De onpartijdigheid van de auteur verdient oprechte be wondering en waardering. Als „naslag werk" aarzelen wfj -niet het boek zelfs kostbaar te noemen. Enkele adhesie betuigingen van leden van verschillen de kerken, die vooraan zijn afgedrukt, bewijzen wel, hoezeer de arbeid van dr. Impeta in de smaak is gevallen. Dit werk verdient een zeer ruime ver spreiding. W(j bevelen het alle belang stellenden. en dat moesten toch eigen lijk „de" Christenen zijn, met klem aan. De „Kaart van kerkelijk Nederland" is uitgegeven door de firma J. H. Kok N.V. te Kampen. L Detail van een schilderij van Sint Joris door Meester Alfonso (Tweede helft 15de eeuw). dezen heeft de Ritencongregatie be paald, dat hun officiële gedenkdagen m het misformulier en het brevier ko men te vervallen voor de algemene Kerk. Zij zullen slechts in een tweede oratie herdacht wórden. Maar de Kerk eerbiedigt de lokale kultus en zo kan Engeland zijn patroonheilige met al het ceremonieel blijven vieren. De akela's, hoplieden en oubazen zijn zuiver ortho dox als zij St.-Jorisdag in de kerk en daarbuiten gedenken tot na het avond lijk kampvuur. En de heilige, die reeds vanaf de drempel der oudheid tot he den met zoveel poëtische liefde en he roïsche tam tam werd omkleed is het aan zijn eer verplicht om degenérr naar ziel en lichaam bij te staan, die heden ande Besloten. verkeren op de frontlijn van het gevaar

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1961 | | pagina 9