Pieter Jansz. Saenredam
Overzicht van
gehele oeuvre
Zuiver tekenaar en
inöetogen schilder
MATER ETMAGISTRA"en
wereldbevolkingsvraagstuk
summiere
Vrij
toch tot enige
waardevolle uitspraken leidde
behandeling, die
belangrij ke
en
IN CENTRAAL MUSEUM TE UTRECHT
ZATERDAG 30 SEPTEMBER 1961
ie op de overzichtstentoon
stelling in het Utrechtse
Centraal Museum, gewijd
aan het levenswerk van Pieter
Jansz. Saenredam (1597-1665)
zijn portret bekijkt, ziet een ver
standig uit de ogen kijkende man
met een enigszins groot hoofd,
dat geplant staat op smalle hoog-
opgetrokken schouders. Hij is ge
kleed in een zwart wambuis met
breed uitgewaaierde pijpkraag,
waarboven de zwarte kinbaard en
het sluike donkere haar sterk
afsteken. Wij weten nu, dat zijn
gebocheldheid hem troost deed
zoeken, voor alles wat het gewone
leven hem onthield, in zijn strenge
godsdienst en in zijn unieke kunst
en dat dit voor een belangrijk deel
verklaart waarom hij zo graag
naar de eenzaamheid van de Ne
derlandse witgekalkte kerkruim
ten trok, die voor hem tijdens zijn
stille leven een bron van kunst
zinnige vreugde zijn geworden.
f Tf
Pieter Saenredam is naast Emanuel
de Witte de grootste beoefenaar van
een nieuw genre schilderkunst in de
zeventiende eeuw, het kerkportret, hij
heeft aan het goud van dat tijdperk
een eigen veelgeroemd facet gegeven.
Hij was een uiterst consciëntieus man,
een kunstenaar, die om en nabij de
dertig jaar oud zijn eerste kerkinteri
eur tekende, de Grote of St.-Bavokerk
te Haarlem; daarmee legde hij al
direct zijn grote voorkeur voor de ar
chitectuurteken- en schilderkunst aan
de dag. een kunst waarin hij tot on
vergelijkbare volmaaktheid van uit
beelding is gekomen.
Vanaf die eerste tekeningen hij
was in Haarlem leerling van Frans
Pieter de Grebber, samen met zijn
vriend de bouwmeester-schilder Jacob
van Campen tot aan de laatste aan
het einde van zjjn leven kan men het
oeuvre van deze schilder haast op de
voet volgen. Zo secuur als hij in zijn
werkwijze was, zo ordelijk bundelde hij
zijn kerkportretten, vaak voorzien van
onderschriften, data, getallen en bij
zonderheden. Maar om het levensv/erk
van Saenredam voor een overzichts
tentoonstelling bijeen te hangen, heeft
men aan deze weetjes niet genoeg. Wat
op deze zeldzame expositie wordt ge
toond moest uit alle delen van de
wereld komen. De tekeningen van deze
zeventiende-eeuwer zijn altijd erg in
trek geweest. Als wij de vele particu
liere verzamelingen even laten voor
Een detail van de Grote Kerk te Haarlem. Interieur vanuit de Kerstkapel door de
noordelijke kooromgang.
wat ze zijn, dan is er werk geleend uit
Washington, Boston, Warschau, Ber
lijn, Weimar, Leipzig, Parijs, Zurich,
Londen, Glasgow, Bronswijk, Kassei en
Hamburg om van de Nederlandse in
zendingen uit Rijksmuseum en pren
tenkabinet, Museum Boymans-van
Beuningen in Rotterdam, uit archieven
van de gemeenten Amsterdam. Utrecht
en Haarlem nog maar niet te spre
ken. Dr. Elisabeth Houtzager, direc
trice van het Centraal Museum, heeft
met haar staf nachten moeten over
werken om deze expositie en de daar
bij behorende catalogus op tijd gereed
te krijgen.
Een dergelijk uitgebreid overzicht
van Saenrcdams werk is tot op heden
nooit verwezenlijkt. Men acht het in
vakkringen niet waarschijnlijk dat, ge
zien de prijzen, die momenteel voor
dit soort kunst worden gevraagd én de
kwetsbaarheid van de dunne panelen
(de verf is vaak geschilferd en de
vorming van z.g. blazen op het hout
maakt het vervoer uiterst moeilijk),
het ooit nog mogelijk zal zjjn zo'n ten
toonstelling te organiseren.
Dat men in Utrecht er. toch in ge
slaagd is bijna al zijn tekeningen en
van de 50 schilderijen, die wij van hem
kennen, er 40 bijeen te brengen, is ver
heugend. Utrecht heeft er wel een
beetje recht op. Want ofschoon Saen
redam, in Assendelft geboren, in Haar
lem de meester-titel verwiert en daar
bleef wonen en werken, heeft hij, die in
zijn leven zeer weinig op reis is ge
weest, eens vijf maanden (1636) in
Utrecht vertoefd met als resultaat 32
van zijn mooiste schetsen van zeven
Utrechtse kerken. Men heeft in het
Centraal Museum al geruime tijd er
naar gestreefd dit werk te tonen en
bovendien nu eens een .catalogue
raisonné" uit te geven, die het gehele
werk van de meester moest omvatten.
(Voor het samenstellen van dit stan
daardwerk heeft het boek van P. T. A.
Swillens Pieter Saenredam, Amster
dam 1935", ais basis gediend, de enige
biografie over deze kunstenaar, red.).
Het boek is een dergelijk belangrijke
uitgave geworden, onmisbaar voor el
ke museumbibliotheek, dat het ook in
het Engels zal worden vertaald. Hier
door en door de meest haalbare volle
digheid (slechts het Britse museum
leende niet uit) is deze tentoonstelling
er niet alleen een van grote kunst
zinnige waarde maar ook van cultuur
historische betekenis.
Voordat Saenredam aan schilderen
toe kwam, had hij meestal een grote
serie schetsen van het onderwerp ge
maakt. Z(jn werkmethode was als
volgt: hij begon met een nauwgezet
uitgewerkte schets; daarvoor verricht
te hy metingen ter plaatse en tekende
h\j plattegronden op schaal. Heel zjjn
meesterschap en aandacht spitste zich
op het oude gebouw zelf, zoals een
portretschilder de trekken van een ge
zicht wil weergeven, maar dan eerst
de bouw van het hoofd bestudeert. In
de kerken zocht Saenredam naar de
zuiverheid van de architecturale lijn,
maar hy richtte zijn aandacht eerst op
de constructies van het bouwwerk.
Zo heeft hy in Haarlem de St.-Ba-
vo, de Nieuwe Kerk en het stadhuis
bestudeerd, de Kapelkerk in Alk-
maar, de Sint Odulphuskerk in z(jn
geboorteplaats Assendelft, de St.-
Janskerk in Den Bosch, de St.-Cu-
nerakerk in Rhenen, de Domkerk en
-toren, de St.-Janskerk. St.-Catharine-
kerk, de Buurkerk, de voormalige
kerk van St.-Marie, de St.-Pieters-
kerk en de St.-Jacobskerk in Utrecht.
Hij tekende met de fijnzinnige aan
dacht en nauwkeurigheid van een
oudheidkenner, maar gelukkig steeds
zo, dat een uiterste gevoeligheid en
een bezonken evenwicht het niet
denkbeeldige gevaar van een dood-
getekende voorstelling wisten te ont
gaan. Voordat hy er eindelijk toe
kwam een kerkportret te schilderen,
had hij meerdere malen het interi
eur vanuit allerlei gezichtshoeken op
het witte papier vastgelegd. Het pas
te helemaal by de figuur van Saen
redam zo stil, zo geduldig en uiterst
secuur voorbereidingen te treffen en
werk af te meiken.
Zijn betekenis in de zeventiende
eeuw wordt nog duideiyker als men
op deze tentoonstelling enige stukken
van voorgangers (Hans Vredeman de
Vries, Bartholomeus van Bassen, Dirck
van Deelen, en Hendrick van Steen-
wijck) ziet. Deze architectuurschilders
werkten nog op „ouderwetse" manier;
hun stukken, in zeer groot formaat,
laten het contrast zien. Zij fantaseer
den de architectuur; het is allemaal
geweldig overdreven, met nooit be
staande vreemde bouwwerken, die zij
met allerlei figuren stoffeerden. Zij ga
ven meer te zien dan ooit mogelijk is
geweest. Zet daar tegenover de stille,
hyna teruggetrokken aandacht va^i
Saenredam, die de sfeer wist te vangen
in de haast kale, door het grijze Hol
landse licht doordrenkte kerken, de
eenheid van zijn conceptie en de inner
lijke bewogenheid, dan ontdekt men
hoe groot zdn kunstenaarschap is ge
weest. Xn zijn schilderijen ligt een
dichteriyke werkelykheid, een Hollands
realisme, dat echter doordrenkt is van
een byna ingetogen verwondering om
het licht, dat alles wat de ruimten be
paalt en vult verbindt tot één geheel
met prachtige overgangen van licht
naar schaduw. Heel knap is de plaat
sing van de enktele figuurtjes in de
ruimte; daardoor krijgen de hoge of
wyde zalen een accent, een vergely-
kinigspunt voor het oog, dat opneemt.
Deze figuurtjes zyn niet belangryk ge
schilderd. Het is Saenredam te doen
geweest om het wezeniyke gezicht van
de ruimte en niet om het verhaaltje,
zoals zijn voorgangers dit vaak deden,
en soms zeer anekdotisch deden.
Wij schreven, dat Saenredam wei
nig heeft gereisd. Toch heeft hy zyn
bewonderaars ooit op een dwaal
spoor gebracht omdat er van zijn
hand enkele panelen zyn met land
schappen uit Italië. Later heeft men
ontdekt dat hij, met zyn liefde voor
oude gebouwen, deze schilderyen
heeft gemaakt naar tekeningen van
Maarten van Heemkerck, die een
eeuw vroeger leefde. Een zeer mooi
paneel in dit verband is dat van de
Sancta Maria della Febre en de St.-
Pieterskerk in aanbouw te Rome, op
de tentoonstelling aanwezig.
Het onderwerp kerkruimte vraagt
uiteraard om een gedegen kennis van
de wetenschap van het perspectief. In
Italië had deze „kunst" al in de 16de
eeuw grote belangstelling; vooral ar
chitecten en geleerden hadden er in-
De voormalige St. Mariakerk in Utrecht. Interieur van het schip vanuit dé
kruising. De twee kruisingspijlers worden gebruikt om van het middenschip een
indrukwekkende ruimte te maken.
teresse voor. Dat Saenredam op der
tigjarige leeftyd zich uitsluitend maar
naar het kerkportret wendde, kan niet
alleen verklaard worden uit zyn terug
getrokkenheid. zyn vriend voor het
leven, Jacob van Campen, die onge
veer zes jaar in Italië heeft verkeerd,
zal hem in deze kjunst hebben onder
richt. Gelukkig heeft deze kennis bij
Saenredam niet geleid tot een dodelyk
vervelend registreren van wat hij zag.
Hij was kunstenaar en in zijn teken-,
maar vooral ook in zyn schilderkun
stig werk is het een genot te zien hoe
harmonieus, de kennis van de perspec
tieven en de kleur-atmosferische ele
menten tot een eenheid zyn gekomen'.
Wat hij ,,seer constich en naer het
leven doende wist uyt te drucken",
kan men gaan zien in het Utrechtse
Centraal Museum tot 19 november.
FRANS DUISTER
Interieur van het middenschip naar het westen van de Grote of St. Laurenskerk in Alkmaar. Het is een pentekening, ge-
combineerd met aquarel. Gedateerd mei 1661.
In het derde deel van de onlangs
veiscneuen t-ncycliuK „Mater «i
Magistra" wijdt paus Joannes
AAiu een 15-tar aniiea s aan ae
vraagstukken die voortvloeien uit de
spanning lussen do bestaansmiddelen
en de bevolkingsaanwas in oe wereld.
Ue oenandeimg van dit vraagstuk
vormt een onderdeel van de paragra
fen over de oniwikkenngsguuieuen,
hetgeen zeer logisch is ornaat, zoals
men weet, het bevolkingsprobleem
Juist zijn ernstig karakter ontleent
aan de ontwikuenug van de demogra
fische verhoudingen in de ontwikke
lingsgebieden van de wereld.
JL»e vry summiere behandeling van
hei enuerwerp zal waaisinyiinj.. hiel
en daar aanleiding gegeven ueboen
toi enige tefeursiemiig. men moge by
het vormen van zyn oordeel echter
beuciiKeii dat het niet de taak van de
paus is en uus ook niet de bedoeling
van de eucycnek kan zyn om een so-
ciual-vvetenscnuppeiyke verhandeling
te geven over üe »eie en ingewikkelde
problemen die aan ue bewuste mate
rie vastzitten, problemen van demo-
grafiscne, economische, sociologische,
financiële, technische en organisato
rische aard, De kermis ervan ligt ech
ter ten grondslag aan de normatieve
u.lspraa.en ea de sociaal-ethische stel
lingen die Ue puus in ue encyenek
tot uitdrukking heeft gebracht. Er
zyn daaronder enige belangrijke en
waardevolle uitspraken aan te tref
fen, die reeds de aandacht getrokken
hebben van katholieke en uiet-kiitho-
Ueke commentatoren.
Toch menen we dat alles bijeengeno
men deze encycliek niet de vérstrek
kende en gescnieaenismakeuufe beteke
nis heeft van naar voorgangers waar
aan ze uitdrukkeiyk refereétt en wier
leer ze op meeraere punten verder uit
werkt. Men moet ctat jammer vinden,
want het valt niet te ontkennen dat de
volken in de wereld, vooral zü die be
trokken zijn by het groots en hachelijk
avontuur van de dekolonisatie, grote
behoefte hebben aan nog duidelijker uit
spraken van zulke gezaghebbende zijde
omtrent de weg die zy gaan moeten
van hun politieke naar hun economisch-
•ociale onafhankeiykheid.
In een vijftal punten zullen we trach
ten enige commentaar te geven op de
naar onze mening belangrykste stel
lingen van dit gedeelte der encycliek.
ITen aanzien van het kardinale
vraagstuk van de bevolkingsaanwas
in de wereld vermeldt de ency
cliek de mening van sommigen dat.
tengevolge van de onevenredigheid
tusson de enorme bevolkingstoename
en de te trage economische ontwikke
ling, binnenkort een wanverhouding zal
ontstaan tussen de bevolking en de nood
zakelijke levenB- en bestaansmiddelen,
en dat daarom een actieve bevolkings
politiek door geboortecontrole of ge
boortebeperking noodzakelijk is gewor
den.
Hiertegenover wordt gesteld dat de
beschikbare gegevens op dit punt zó
twijfelachtig en tegenstrijdig zyn dat
men daaruit niets met zekerheid kan
concluderen en dat, wat de wereldbe
volking aangaat, de verhouding^ tussen
het geboortecijfer en de beschikbare le
vensmiddelen op het ogenblik en in de
naaste toekomst niet tot ernstige moei
lijkheden aanleiding zal geven.
De door de encycliek gesignaleerde
twyfelachtige en tegenstrijdige gege
vens betreffen, zoals we met aan ze
kerheid grenzende waarschijnlijkheid
kunnen aannemen, de mogelijkheid
of onmogelijkheid om de bestaansmid-
deien-produktie in voldoende male op te
voeren. Wie immers kennis neemt van
de zeer gedegen studies die door de Ver
enigde Naties aangaande de toekom
stige ontwikkeling van de wereldbe
volking zijn verricht 1), moet tot de
conclusie komen dat er ten aanzien
hiervan geen reden is om te twijfelen
aan een tot nu toe ongekende vermeer
dering van de wereldbevolking in de
komende decenniën:
Wereldbevolking in 1980, in miljoenen
Progn. '61 Progn. '54 Progn.'S8
max.hypothese 3636 3990 4280
geraldd.hypothese 3277 3628 4220
raln.hypothese 2976 3295 3850
De prognoses van 1951, 1954 en 1958
geven weliswaar onderling belangrijke
verschillen aan, maar deze verdienen
niet liet predikaat twijfelachtig en te
genstrijdig in de zin van de encycliek.
Integendeel, de bevolkingsaantallen
waartoe de UNO-experts komen stygen
met elke nieuwe prognose, en wel omdat
de berekeningsmethoden steeds nauw
keuriger en genuanceerder, en de be
trouwbaarheid van de demografische ge
gevens in een groot aanta1 hoofd
zakelijk minder ontwikkelde landen
voortdurend groter worden. De in feite
vastgestelde ontwikkeling van de we
reldbevolking bevestigt bovendien duide
lijk dat de prognoses telkens achter
haald werden en dat de wereldbevolking
sneller is toegenomen dan de maxima
le prognose van de experts kon doen ver
moeden. Er js dan ook geen .reden om
aan te nemen, dat do nieuwste bevol
kingsstudies tot overdreven gevolgtrek
kingen komen en men mag inderdaad
verwachten, dat, overeenkomstig de ge
middelde hypothesen de wereldbevol
king in het jaar 1980 minstens 4.220
miljoen en ln het jaar 2000 minstens
6.280 miljoen zal bedragen.
Ondanks de te verwachten enorme be
volkingsvermeerdering is de encycliek
optimistisch ten aanzien van de mo-
geiykheid om de toename van de be
staansmiddelen, mondiaal bezien, In
voldoende mate te ontwikkelen en zo
doende een catastrofe te vermyden. Tot
deze overtuiging komt de paus op grond
van zijn herhaalde malen uitgesproken
vertrouwen In het vermogen van de
mens om door iedere vorm van weten
schap en techniek een diepere kennis
te verkrijgen van de natuurkrachten en
daardoor de bjjna onuitputtelijke hulp-
die God ln de natuur heeft
het mensdom dienstbaar
e maken. Dit vertrouwen plaatst de
paus tegenover de twijfelachtige en te
genstrijdige gegevens op grond waar
van sommigen menen de toekomst van
het mensdom somber te moeten Inzien,
tenzij men radicale maatregelen neemt
op het gebied van de bevolkingsver
meerdering.
Inderdaad sclujnt de mens alle reden
te hebben om zich door het vertrou
wen van de encycliek te laten inspireren.
Er bestaat een nauwe band tussen het
goddeiyk beve) (Genesis 1,28): „Weest
vruchtbaar en vermenigvuldigt U; be
volkt de aarde" en wat er onmiddellijk
op volgt: „en onderwerpt haar." Het
eerste bevel S de opdracht een wereld
bevolking te worden, het laatste
bevel houdt de opdracht in om
de spanning tussen bevolking en be
staansmiddelen op te lossen. Lange
eeuwen was de mens niet in staat alt
bevel op te volgen. De mensheid werd
geen wereldbevolking en beheerste de
bronnen,
gelegd, aan
te mai
aarde en de natuurwetten niet, maar
werd er door beheerst. De bevolking
van de .aarde ontwikkelde zich maar
zeer langzaam en het tempo van deze
ontwikkeling werd door de niet begre
pen en niet beheerste natuurwetten ge
dicteerd. Sinds de tyd van de Grote
Ontdekkingen ging de mens de natuur
steeds meer en beter kennen en in zyn
dienst stellen en zonder twijfel mag men
zeggen dat de steeds versnelde vermeer
dering van de wereldbevolking sinds
165(i daarmee in onmiddellijk verband
staat.
Ais men de berichten bestudeert be
treffende de schijnbaar cmuitputteltfke
mogetykheden op het gebied van de pro-
diiktievermeerdering, van de dienst-
baarmaking der wereldzeeën aan de
voedingsbenoeften, van de studies van
Fourier en Doubleday en de experi
menten van Slanaker, Carlson, Hoelzel
en vele anderen op het gebied van de
voedingsleer, waardoor wei schynt aan
getoond te zyn dat de voedingsgewoon
te: van technisch meer ontwikkelde en
welvarende bevolkingen de nataiiteit
doen verminderen, dan gaat men be
seffen dat de beheersing van de natuur
krachten door de mens inderdaad onaf-
zienlijke mogeiykheden opent voor een
menswaardig bestaan van zeer veel meer
durend ryker. En dit oèdanks de vele
miljoenen, die vooral sinds de laatste
oorlog in financiële en technische hulp
projecten geïnvesteerd zijn. In de twee
de plaats blijkt uit de hierboven aange
haalde tekst dat de paus de oorzaken
van de steeds ongunstiger wordende
situatie ziet in do verkeerde ekono-
misch-sociale politiek, daarmee tevens
de ontoereikendheid en verkeerde ge
richtheid van de tot nu toe verleende
ontwikkelingshulp aanduidend, en m
liet gebrek aan solidariteit onder de
volkeren. Deze twee punten worden ui
de encycliek kernachtig uitgewerkt. 1 en
aanzien van beheersing der natuurwetten
merkt de paus op, dat de moderne we
tenschap, de ontwikkeling van d.® tech
niek en de economische rijkdom tot
werktuigen worden gemaakt van dood
en ondergang en dus worden gehanteerd
in strijd met de wil van God. De re
den daarvan is gelegen zn het gebrek
aan solidariteit onder de volkeren. Er
is gebrek aan wederzijds vertrouwen;
de mensen en bygëvolg ook de staten
hebben angst voor elkaar, drijven de
bewapening steeds verder op en gebrui
ken aldus de enorme menselijke ener
gieën en de natuurlijke hulpbronnen
meer tot schade dan tot nut van de
mensengemeenschap. In laatste instan-
plande geboortebeperking. WH menen
uit de tekst van de encycliek op dit
punt een tweetal stellingen te kunnen
afleiden hoewel deze als zodanig niet
duidelijk geformuleerd zyn:
a Stelling nemend tegen hen die hun
toevlucht nemen tot wegen en metho
den m strijd met de waardigheid
van de mens zegt de paus dat „in
deze materie de eerste plaats steeds
toekomt aan de menseiyke waar
digheid in het algemeen en aan het
leven van iedere mens afzonderiyk,
want dit is de hoogste waarde die
er bestaat." Even verder zegt hy:
„Het menseiyk leven wordt aan an
dere mensen doorgegeven door een
persoonlyke en bewuste akt." In
deze passages wordt dus gezegd dat
de mens subjekt moet zijn van zijn
persoonlyke en bewuste daden en
daardoor stelling genomen te
genover allen die de mens
tot object willen maken van
plannen en projecten tot rege
ling van zijn kwantitatief aantal. Dit
zijn in de eerste plaats de bevolkings
deskundigen van Neo-Malthusianis-
tische huize die omwille van de
ontoereikende bestaansmiddelen de
bevolkingsaantallen vooral in de ont
wikkelingsgebieden willen verminde
ren, zij het uit egoïstische of altruïs
tische motieven, en daarddor, al zul
len ze dat misschien primair en be
wust niet willen, er toe neigen de
mens te beschouwen als een in hun
kalkulaties op te nemen object. Zij
misdragen zich dan tegen de waar
digheid van de mens, want zy ontne.
men hem liet persoonlyk en bewust
subjekt zijn van zijn daden. Maat
regelen die van overheidswege wor
den genomen, kunnen immers moei
lijk niet in strijd komen met het door
dezelfde Neo-Malthusianisten gespro-
gesteld dat geen macht ter wereld
het recht mag aantasten van de
ouders om vry van elke dwang in
een persoonlijke en bewuste beslis
sing gestalte te geven aan hun
ouderschap.
Ten aanzien van de middelen die de
mens ter beschikking staan om het
bewuste ouderschap te beleven, volgt
uit de afwyzing van methoden „die
niet alleen de morele orde door God
vastgesteld, maar ook de voortplan
ting van het menseiyk leven zelf
aantasten", en uit de plicht het men
seiyk leven door te geven „volgens
de heilige, «nveranderlyke en on
schendbare wetten van God" dat de
'cerk nogmaals haar reeds meerdere
malen herhaalde uitspraak over de
ongeoorloofdheid van technieken tot
zwangerschapsverhoeding die de
voortplantingsdaad van haai inner-
lyke finaliteit beroven, handhaaft.
De pogingen om een oplossing te
vinden voor de grote moeiiykheden
waarin ontelbaar velen zich bevin
den zullen geïnspireerd moeten wor
den door het verlangen „door iedere
Vorm van wetenschap en techniek
een diepere kennis zien te krijgen
van de natuurkrachten en deze
steeds vollediger trachten te be
heersen", Hier moge met name ge
dacht worden aan het bereiken van
een steeds betere kennis aangaande
de vruchtbare en .onvruchtbare pe
rioden en de mogeiykheid om deze
mensen dan
bewonen.
tegenwoordig de aarde
Uit uüeti neemt niet weg, en de
paus drukt zich op dit punt heel
duidelijk uit, dat er in de wereid
knelpunten bestaan ten aanzien
van het evenwicht tussen de be
volking en de bestaansmiddelen: „Wij
weten heel goed", aldus de tekst van
de encycliek, „dat er in bepaalde zones
en ook in onderontwikkelde landen
dikwijls ook moeiiykheden ontstaan uit
een verkeerde ekonomisch-sociale po
litiek, die tot gevolg heeft dat de jaar
lijks toenemende bevolking in het eigen
land geen voldoende levens- en be
staansmiddelen vindt; en verder uit
gebrek aan de nodige solidariteit onder
de volken" 2).
Hier plaatst dt encycliek ons meteen
in de kern van het probleem van de
ontwikkelingsgebieden. Ten eerste wordt
vastgesteld dat er nood en armoede zyn
in deze landen en ln een voorafgaan
de passage dat de levensstandaard
in de arme gebieden niet beter, maar
veeleer steeds slechter wordt. Het kan
inderdaad niet genoeg worden herhaald
dat de verarming van 2/3 der wereldbe
volking zich ontwikkelt volgens een ku-
mulatfef proces: de arme landen wor
den niet alleen relatief maar ook In ab-.
solute zin steeds armer per hoofd van
de bevolking, de bezittende landen voort-
tie is dit alles het gevolg van een vol
komen ongeloof aan een transcenden
te, noodzakeiyke en universele zedelyke
orde, waardoor het begrip van de recht
vaardigheid voor volkomen subjektieve,
met elkaar tegenstrijdige interpretaties
vatbaar is geworden.
Wat de paus, op grond van zyn ver-
antwoordelykheid als authentieke inter
pretator van de eisen der zedelijke orde
over de dubbelzinnige opvatting van het
rechtvaardigheidsbegrip zegt, kunnen we
vaststellen ten aanzien van een ge
heel vocabularium van begrippen zoals
demokratie, zelfbeschikking, vrede, vrij
heid, die van hun innerlijk fundament
beroofd en verlaagd tot politieke slo
gans, de povere schijn va., legitimiteit
moeten verlenen aan handelingen die
au fond niets anders zijn dan grote
zonden tegen God en de mensheid.
Tegen dit licht moeten we de ver
oordeling zien van de methoden
die de voortplanting van het
menselijk leven aantasten. Het is
alsof de paus zeggen wil: terwijl
door de zonden van de regerende
machten de natuurwetten niet tot zegen,
maar tot verderf van de mensheid wor
den aangewend, waardoor de bevrediging
der levensbehoeften van een steeds
groeiende wereldbevolking ln groot ge
vaar wordt gebracht, zoekt men een
uitweg uit deze impasse door een nieu
we zonde te propageren, die der ge-
pageerde bewuste ouderschap.
Het is evenzeer duidelyk dat de
juiste opvatting van de menseiyke
waardigheid ook tot een illusie wordt
femaakt door de maatregelen van
etnografische politiek die toch wel
de basis schijnen te zijn van de
opvattingen der kommunistischè
machthebbers. De bevrijding van de
onderdrukte arbeiders uit de kapi
talistische dictatuur wordt volgens
deze theorieën versneld door een
steeds sterker worden van de kom
munistischè landen en hun produk-
tiekapaciteit. Welnu, een steeds gro
ter wordende produktie is slechts
mogelyk door een groeiend aantal
>roaucerende mensen.. Vandaar de
zogenaamde aktieve bevolkingspoli
tiek ln de meeste kommunistischè
landen. Ook daardoor wordt de mens
verlaagd tot een ob.ect van planning
en ontneemt men hem het recht om
zijn voortplanting te regelen ln een
bewuste en persoonlijke verantwoor
delijkheid.
De persoonlyke verantwoordelijk
heid die rolgens de encycliek ten
grondslag moet liggen aan de voort
planting van het menselijk geslacht
is rok zeer duidelijk het richtsnoer
van de aanwijzingen die door de laat
ste Lambethconference der angli
caanse bisschoppen in deze mate
rie werden gegeven. In de genoemde
verklaring wordt met nadruk vast-
perioden met steeds feillozer zeker
heid vast te stellen.
In de encycliek worden ten aan
zien van 'le huipverletling aan de
ontwikkelingslanden een aantal
richtlijnen gegeven die alle ge
ïnspireerd zyn door de bezorgd
heid om bij alle technische, ekonomi-
sche en civilisatorische vooruitgang
waarborgen te scheppen voor het be
houd en de eerbiediging van hogere
waarden zoals echte n-. afhankelijk beid,
tradities van cultuur en eigen volks
karakter de zedelijke en religieuze
v- aarden, die de bezielende kracht vor
men van het leven der volkeren. Men
zou in veran.woordelüke kringen zeer
waarschijnlijk ietwat concretere en meer
uitgewerkte uitspraken over nieuwe per
spectieven en vormen van de aloude
missionaire activiteit van do kerk un
over de verhouding tussen missionering
en ontwikkelingshulp zeer welkom heb
ben geheten
Bovendien had men l unnen hopen, dat
verschillende uitspraken over de plicht
om de noodiydende landen t.e helpen en
ac ongelijkheid te bestrijden, die als
een diepe kloof de geprivilegieerde van
de niet-geprivilegleerde landen scheidt,
over de loffelijke pogingen tot vorming
van jonge mensen uit de ontwikkelings
landen tot wijze leiders van hun volk,
over de plicht van de rijke landen hun
burgers tot verantwoordelijkheidsbesef
voor de arme landen op te voeden,
over de socialisering van net eigen
dom,' zouden zyn samengevat in een
gezaghebbende uitspraak over de prin
ciepen van de internationale sociale
rechtvaardigheid. Het gevoel bestaat
n.l. dat de ontwikkelingshulp nog te
veel wordt gezign als een prijzens
waardige wyze van overschotbesteding,
als een internationale vorm van vriJe-
tydsbesteding, nadat de verhoging van
het levensniveau der ryke volken weer
voor een zekere tyd veilig is gesteld,
als een nieuwe vorm van paternalis
me. en niet als een dwingende eis van
recht, waaruit plichten voortvloeien,
die indien noodzakeiyk het wel
vaartsniveau van de rijke volken wel
eens zouden kunnen beïnvloeden, of
minstens de vanzelfsprekendheid, waar
mee dit niveau steeds weer wordt ver
hoogd, dubieus maken.
5 In het laatste gedeelte van de
encycliek wyst de paus met na
druk op de noodzakelijkheid de
sociale leer niet alleen te ver
kondigen maar ook toe te pas
sen. Uaarom acht hij het zeer wense
lijk haar op te nemen in het onderwijs
programma van de katholieke scholen
van hoog tot laag en vooral op de se
minaries, opdat de katholieken, pries
ters en leken, werkzaam ln het aposto
laat, de vakverenigingen en de sociale
organisaties, in staat zyu toe te pas
sen hetgeen zjj geleerd hebben. „Het
in de praktyk brengen van de sociale
leer," zo zegt daaromtrent de paus,
„doorloopt in het algemeen de volgen
de drie fasen: het verkennen van de
situatie, het beoordelen van de situatie
in het licht van de beginselen, het
vaststellen van wat kan en moet ge
daan worden om do gegeven rlchtlynen
uit te voeren naar gelang van de om
standigheden van tijd en plaats."
Hier wordt aangeduid, dat er op het
gebied van de sociale wetenschappen
en hun toepassing drie terreinen van
werkzaamheden onderscheiden moeten
worden: de empirische of positieve so
ciologie, de sociale leer of normatieve
sociologie en de sociale politiek. Het
is bekend, dat de empirische sociologie
in het geheel van de wetenscliappeiyke
disciplines, die de kerk in de uitoefe
ning van haar taak ten dienste staan,
tot nu toe slechts ln zeer bescheiden
mate een ro) heeft kunnen spelen. De
weerstanden, die in bepaalde kerkelijke
kringen om historische en psychologi
sche redenen tegen haar gevolden heb
ben zyn aan het verdwijnen, maar heb
ben nog sterke wortels. Het Is zeer te
hopen, dat liet standpunt, door de en
cycliek in beginsel ten aanzien van de
empirische sociologie ingenomen, steeds
meer door het hoogste kerkelijke ge
zag moge worden verstevigd en ver
duidelijkt en op alle niveaus van de
kerkelijke gezagshiërarchie noge wor
den overgenomen. Met name ten aan
zien van de ingewikkelde vraagstuk
ken, die door de demografische groei
van de wereldbevolking enerzijds en
de sociaal-economische ontwikkeling en
de radikale structuurwyzigingen in de
ontwikkelingslanden anderzijds worden
opgeroepen, kan de kerk zich niet ver
oorloven haar richtiynen voor het ware
welzHn der volkeren in de lucht te la
ten hangen. Zij moet kunnen uitgaan
niet van een geïdealiseerde, maar van
een waarheidsgetrouwe en op weten
schappelijke wijze verkregen kennis van
de sociale werkelijkheid.
DRS. L. GROND O.F.M.
1) Etude d'ensemble de raccrolsaement
de la population mondiale dans lp passé et
dans l'oventr, Buil. DémographiQue no, 1,
décembre 19S1
Uonnées Générales poui 1'estlmaUon des
chiffres lutura de copulation pour la période
de I960 1939. par regions mondlales.
Comptes rendus du Congres Mondial de la
Population, 1954, Arcrolssemert de la Po
pulation Mondiale dans l'Avenlr. Nations
unies. New York 1958.
2) Vertaling overgenomen uit de Neder
landse uitgave van de encycliek. N.V. Gooi
en Sticht, Hilversum 1961.