Pieter Jansz. Saenredam Overzicht van gehele oeuvre Zuiver tekenaar en inöetogen schilder MATER ETMAGISTRA"en wereldbevolkingsvraagstuk summiere Vrij toch tot enige waardevolle uitspraken leidde behandeling, die belangrij ke en IN CENTRAAL MUSEUM TE UTRECHT ZATERDAG 30 SEPTEMBER 1961 ie op de overzichtstentoon stelling in het Utrechtse Centraal Museum, gewijd aan het levenswerk van Pieter Jansz. Saenredam (1597-1665) zijn portret bekijkt, ziet een ver standig uit de ogen kijkende man met een enigszins groot hoofd, dat geplant staat op smalle hoog- opgetrokken schouders. Hij is ge kleed in een zwart wambuis met breed uitgewaaierde pijpkraag, waarboven de zwarte kinbaard en het sluike donkere haar sterk afsteken. Wij weten nu, dat zijn gebocheldheid hem troost deed zoeken, voor alles wat het gewone leven hem onthield, in zijn strenge godsdienst en in zijn unieke kunst en dat dit voor een belangrijk deel verklaart waarom hij zo graag naar de eenzaamheid van de Ne derlandse witgekalkte kerkruim ten trok, die voor hem tijdens zijn stille leven een bron van kunst zinnige vreugde zijn geworden. f Tf Pieter Saenredam is naast Emanuel de Witte de grootste beoefenaar van een nieuw genre schilderkunst in de zeventiende eeuw, het kerkportret, hij heeft aan het goud van dat tijdperk een eigen veelgeroemd facet gegeven. Hij was een uiterst consciëntieus man, een kunstenaar, die om en nabij de dertig jaar oud zijn eerste kerkinteri eur tekende, de Grote of St.-Bavokerk te Haarlem; daarmee legde hij al direct zijn grote voorkeur voor de ar chitectuurteken- en schilderkunst aan de dag. een kunst waarin hij tot on vergelijkbare volmaaktheid van uit beelding is gekomen. Vanaf die eerste tekeningen hij was in Haarlem leerling van Frans Pieter de Grebber, samen met zijn vriend de bouwmeester-schilder Jacob van Campen tot aan de laatste aan het einde van zjjn leven kan men het oeuvre van deze schilder haast op de voet volgen. Zo secuur als hij in zijn werkwijze was, zo ordelijk bundelde hij zijn kerkportretten, vaak voorzien van onderschriften, data, getallen en bij zonderheden. Maar om het levensv/erk van Saenredam voor een overzichts tentoonstelling bijeen te hangen, heeft men aan deze weetjes niet genoeg. Wat op deze zeldzame expositie wordt ge toond moest uit alle delen van de wereld komen. De tekeningen van deze zeventiende-eeuwer zijn altijd erg in trek geweest. Als wij de vele particu liere verzamelingen even laten voor Een detail van de Grote Kerk te Haarlem. Interieur vanuit de Kerstkapel door de noordelijke kooromgang. wat ze zijn, dan is er werk geleend uit Washington, Boston, Warschau, Ber lijn, Weimar, Leipzig, Parijs, Zurich, Londen, Glasgow, Bronswijk, Kassei en Hamburg om van de Nederlandse in zendingen uit Rijksmuseum en pren tenkabinet, Museum Boymans-van Beuningen in Rotterdam, uit archieven van de gemeenten Amsterdam. Utrecht en Haarlem nog maar niet te spre ken. Dr. Elisabeth Houtzager, direc trice van het Centraal Museum, heeft met haar staf nachten moeten over werken om deze expositie en de daar bij behorende catalogus op tijd gereed te krijgen. Een dergelijk uitgebreid overzicht van Saenrcdams werk is tot op heden nooit verwezenlijkt. Men acht het in vakkringen niet waarschijnlijk dat, ge zien de prijzen, die momenteel voor dit soort kunst worden gevraagd én de kwetsbaarheid van de dunne panelen (de verf is vaak geschilferd en de vorming van z.g. blazen op het hout maakt het vervoer uiterst moeilijk), het ooit nog mogelijk zal zjjn zo'n ten toonstelling te organiseren. Dat men in Utrecht er. toch in ge slaagd is bijna al zijn tekeningen en van de 50 schilderijen, die wij van hem kennen, er 40 bijeen te brengen, is ver heugend. Utrecht heeft er wel een beetje recht op. Want ofschoon Saen redam, in Assendelft geboren, in Haar lem de meester-titel verwiert en daar bleef wonen en werken, heeft hij, die in zijn leven zeer weinig op reis is ge weest, eens vijf maanden (1636) in Utrecht vertoefd met als resultaat 32 van zijn mooiste schetsen van zeven Utrechtse kerken. Men heeft in het Centraal Museum al geruime tijd er naar gestreefd dit werk te tonen en bovendien nu eens een .catalogue raisonné" uit te geven, die het gehele werk van de meester moest omvatten. (Voor het samenstellen van dit stan daardwerk heeft het boek van P. T. A. Swillens Pieter Saenredam, Amster dam 1935", ais basis gediend, de enige biografie over deze kunstenaar, red.). Het boek is een dergelijk belangrijke uitgave geworden, onmisbaar voor el ke museumbibliotheek, dat het ook in het Engels zal worden vertaald. Hier door en door de meest haalbare volle digheid (slechts het Britse museum leende niet uit) is deze tentoonstelling er niet alleen een van grote kunst zinnige waarde maar ook van cultuur historische betekenis. Voordat Saenredam aan schilderen toe kwam, had hij meestal een grote serie schetsen van het onderwerp ge maakt. Z(jn werkmethode was als volgt: hij begon met een nauwgezet uitgewerkte schets; daarvoor verricht te hy metingen ter plaatse en tekende h\j plattegronden op schaal. Heel zjjn meesterschap en aandacht spitste zich op het oude gebouw zelf, zoals een portretschilder de trekken van een ge zicht wil weergeven, maar dan eerst de bouw van het hoofd bestudeert. In de kerken zocht Saenredam naar de zuiverheid van de architecturale lijn, maar hy richtte zijn aandacht eerst op de constructies van het bouwwerk. Zo heeft hy in Haarlem de St.-Ba- vo, de Nieuwe Kerk en het stadhuis bestudeerd, de Kapelkerk in Alk- maar, de Sint Odulphuskerk in z(jn geboorteplaats Assendelft, de St.- Janskerk in Den Bosch, de St.-Cu- nerakerk in Rhenen, de Domkerk en -toren, de St.-Janskerk. St.-Catharine- kerk, de Buurkerk, de voormalige kerk van St.-Marie, de St.-Pieters- kerk en de St.-Jacobskerk in Utrecht. Hij tekende met de fijnzinnige aan dacht en nauwkeurigheid van een oudheidkenner, maar gelukkig steeds zo, dat een uiterste gevoeligheid en een bezonken evenwicht het niet denkbeeldige gevaar van een dood- getekende voorstelling wisten te ont gaan. Voordat hy er eindelijk toe kwam een kerkportret te schilderen, had hij meerdere malen het interi eur vanuit allerlei gezichtshoeken op het witte papier vastgelegd. Het pas te helemaal by de figuur van Saen redam zo stil, zo geduldig en uiterst secuur voorbereidingen te treffen en werk af te meiken. Zijn betekenis in de zeventiende eeuw wordt nog duideiyker als men op deze tentoonstelling enige stukken van voorgangers (Hans Vredeman de Vries, Bartholomeus van Bassen, Dirck van Deelen, en Hendrick van Steen- wijck) ziet. Deze architectuurschilders werkten nog op „ouderwetse" manier; hun stukken, in zeer groot formaat, laten het contrast zien. Zij fantaseer den de architectuur; het is allemaal geweldig overdreven, met nooit be staande vreemde bouwwerken, die zij met allerlei figuren stoffeerden. Zij ga ven meer te zien dan ooit mogelijk is geweest. Zet daar tegenover de stille, hyna teruggetrokken aandacht va^i Saenredam, die de sfeer wist te vangen in de haast kale, door het grijze Hol landse licht doordrenkte kerken, de eenheid van zijn conceptie en de inner lijke bewogenheid, dan ontdekt men hoe groot zdn kunstenaarschap is ge weest. Xn zijn schilderijen ligt een dichteriyke werkelykheid, een Hollands realisme, dat echter doordrenkt is van een byna ingetogen verwondering om het licht, dat alles wat de ruimten be paalt en vult verbindt tot één geheel met prachtige overgangen van licht naar schaduw. Heel knap is de plaat sing van de enktele figuurtjes in de ruimte; daardoor krijgen de hoge of wyde zalen een accent, een vergely- kinigspunt voor het oog, dat opneemt. Deze figuurtjes zyn niet belangryk ge schilderd. Het is Saenredam te doen geweest om het wezeniyke gezicht van de ruimte en niet om het verhaaltje, zoals zijn voorgangers dit vaak deden, en soms zeer anekdotisch deden. Wij schreven, dat Saenredam wei nig heeft gereisd. Toch heeft hy zyn bewonderaars ooit op een dwaal spoor gebracht omdat er van zijn hand enkele panelen zyn met land schappen uit Italië. Later heeft men ontdekt dat hij, met zyn liefde voor oude gebouwen, deze schilderyen heeft gemaakt naar tekeningen van Maarten van Heemkerck, die een eeuw vroeger leefde. Een zeer mooi paneel in dit verband is dat van de Sancta Maria della Febre en de St.- Pieterskerk in aanbouw te Rome, op de tentoonstelling aanwezig. Het onderwerp kerkruimte vraagt uiteraard om een gedegen kennis van de wetenschap van het perspectief. In Italië had deze „kunst" al in de 16de eeuw grote belangstelling; vooral ar chitecten en geleerden hadden er in- De voormalige St. Mariakerk in Utrecht. Interieur van het schip vanuit dé kruising. De twee kruisingspijlers worden gebruikt om van het middenschip een indrukwekkende ruimte te maken. teresse voor. Dat Saenredam op der tigjarige leeftyd zich uitsluitend maar naar het kerkportret wendde, kan niet alleen verklaard worden uit zyn terug getrokkenheid. zyn vriend voor het leven, Jacob van Campen, die onge veer zes jaar in Italië heeft verkeerd, zal hem in deze kjunst hebben onder richt. Gelukkig heeft deze kennis bij Saenredam niet geleid tot een dodelyk vervelend registreren van wat hij zag. Hij was kunstenaar en in zijn teken-, maar vooral ook in zyn schilderkun stig werk is het een genot te zien hoe harmonieus, de kennis van de perspec tieven en de kleur-atmosferische ele menten tot een eenheid zyn gekomen'. Wat hij ,,seer constich en naer het leven doende wist uyt te drucken", kan men gaan zien in het Utrechtse Centraal Museum tot 19 november. FRANS DUISTER Interieur van het middenschip naar het westen van de Grote of St. Laurenskerk in Alkmaar. Het is een pentekening, ge- combineerd met aquarel. Gedateerd mei 1661. In het derde deel van de onlangs veiscneuen t-ncycliuK „Mater «i Magistra" wijdt paus Joannes AAiu een 15-tar aniiea s aan ae vraagstukken die voortvloeien uit de spanning lussen do bestaansmiddelen en de bevolkingsaanwas in oe wereld. Ue oenandeimg van dit vraagstuk vormt een onderdeel van de paragra fen over de oniwikkenngsguuieuen, hetgeen zeer logisch is ornaat, zoals men weet, het bevolkingsprobleem Juist zijn ernstig karakter ontleent aan de ontwikuenug van de demogra fische verhoudingen in de ontwikke lingsgebieden van de wereld. JL»e vry summiere behandeling van hei enuerwerp zal waaisinyiinj.. hiel en daar aanleiding gegeven ueboen toi enige tefeursiemiig. men moge by het vormen van zyn oordeel echter beuciiKeii dat het niet de taak van de paus is en uus ook niet de bedoeling van de eucycnek kan zyn om een so- ciual-vvetenscnuppeiyke verhandeling te geven over üe »eie en ingewikkelde problemen die aan ue bewuste mate rie vastzitten, problemen van demo- grafiscne, economische, sociologische, financiële, technische en organisato rische aard, De kermis ervan ligt ech ter ten grondslag aan de normatieve u.lspraa.en ea de sociaal-ethische stel lingen die Ue puus in ue encyenek tot uitdrukking heeft gebracht. Er zyn daaronder enige belangrijke en waardevolle uitspraken aan te tref fen, die reeds de aandacht getrokken hebben van katholieke en uiet-kiitho- Ueke commentatoren. Toch menen we dat alles bijeengeno men deze encycliek niet de vérstrek kende en gescnieaenismakeuufe beteke nis heeft van naar voorgangers waar aan ze uitdrukkeiyk refereétt en wier leer ze op meeraere punten verder uit werkt. Men moet ctat jammer vinden, want het valt niet te ontkennen dat de volken in de wereld, vooral zü die be trokken zijn by het groots en hachelijk avontuur van de dekolonisatie, grote behoefte hebben aan nog duidelijker uit spraken van zulke gezaghebbende zijde omtrent de weg die zy gaan moeten van hun politieke naar hun economisch- •ociale onafhankeiykheid. In een vijftal punten zullen we trach ten enige commentaar te geven op de naar onze mening belangrykste stel lingen van dit gedeelte der encycliek. ITen aanzien van het kardinale vraagstuk van de bevolkingsaanwas in de wereld vermeldt de ency cliek de mening van sommigen dat. tengevolge van de onevenredigheid tusson de enorme bevolkingstoename en de te trage economische ontwikke ling, binnenkort een wanverhouding zal ontstaan tussen de bevolking en de nood zakelijke levenB- en bestaansmiddelen, en dat daarom een actieve bevolkings politiek door geboortecontrole of ge boortebeperking noodzakelijk is gewor den. Hiertegenover wordt gesteld dat de beschikbare gegevens op dit punt zó twijfelachtig en tegenstrijdig zyn dat men daaruit niets met zekerheid kan concluderen en dat, wat de wereldbe volking aangaat, de verhouding^ tussen het geboortecijfer en de beschikbare le vensmiddelen op het ogenblik en in de naaste toekomst niet tot ernstige moei lijkheden aanleiding zal geven. De door de encycliek gesignaleerde twyfelachtige en tegenstrijdige gege vens betreffen, zoals we met aan ze kerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen aannemen, de mogelijkheid of onmogelijkheid om de bestaansmid- deien-produktie in voldoende male op te voeren. Wie immers kennis neemt van de zeer gedegen studies die door de Ver enigde Naties aangaande de toekom stige ontwikkeling van de wereldbe volking zijn verricht 1), moet tot de conclusie komen dat er ten aanzien hiervan geen reden is om te twijfelen aan een tot nu toe ongekende vermeer dering van de wereldbevolking in de komende decenniën: Wereldbevolking in 1980, in miljoenen Progn. '61 Progn. '54 Progn.'S8 max.hypothese 3636 3990 4280 geraldd.hypothese 3277 3628 4220 raln.hypothese 2976 3295 3850 De prognoses van 1951, 1954 en 1958 geven weliswaar onderling belangrijke verschillen aan, maar deze verdienen niet liet predikaat twijfelachtig en te genstrijdig in de zin van de encycliek. Integendeel, de bevolkingsaantallen waartoe de UNO-experts komen stygen met elke nieuwe prognose, en wel omdat de berekeningsmethoden steeds nauw keuriger en genuanceerder, en de be trouwbaarheid van de demografische ge gevens in een groot aanta1 hoofd zakelijk minder ontwikkelde landen voortdurend groter worden. De in feite vastgestelde ontwikkeling van de we reldbevolking bevestigt bovendien duide lijk dat de prognoses telkens achter haald werden en dat de wereldbevolking sneller is toegenomen dan de maxima le prognose van de experts kon doen ver moeden. Er js dan ook geen .reden om aan te nemen, dat do nieuwste bevol kingsstudies tot overdreven gevolgtrek kingen komen en men mag inderdaad verwachten, dat, overeenkomstig de ge middelde hypothesen de wereldbevol king in het jaar 1980 minstens 4.220 miljoen en ln het jaar 2000 minstens 6.280 miljoen zal bedragen. Ondanks de te verwachten enorme be volkingsvermeerdering is de encycliek optimistisch ten aanzien van de mo- geiykheid om de toename van de be staansmiddelen, mondiaal bezien, In voldoende mate te ontwikkelen en zo doende een catastrofe te vermyden. Tot deze overtuiging komt de paus op grond van zijn herhaalde malen uitgesproken vertrouwen In het vermogen van de mens om door iedere vorm van weten schap en techniek een diepere kennis te verkrijgen van de natuurkrachten en daardoor de bjjna onuitputtelijke hulp- die God ln de natuur heeft het mensdom dienstbaar e maken. Dit vertrouwen plaatst de paus tegenover de twijfelachtige en te genstrijdige gegevens op grond waar van sommigen menen de toekomst van het mensdom somber te moeten Inzien, tenzij men radicale maatregelen neemt op het gebied van de bevolkingsver meerdering. Inderdaad sclujnt de mens alle reden te hebben om zich door het vertrou wen van de encycliek te laten inspireren. Er bestaat een nauwe band tussen het goddeiyk beve) (Genesis 1,28): „Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt U; be volkt de aarde" en wat er onmiddellijk op volgt: „en onderwerpt haar." Het eerste bevel S de opdracht een wereld bevolking te worden, het laatste bevel houdt de opdracht in om de spanning tussen bevolking en be staansmiddelen op te lossen. Lange eeuwen was de mens niet in staat alt bevel op te volgen. De mensheid werd geen wereldbevolking en beheerste de bronnen, gelegd, aan te mai aarde en de natuurwetten niet, maar werd er door beheerst. De bevolking van de .aarde ontwikkelde zich maar zeer langzaam en het tempo van deze ontwikkeling werd door de niet begre pen en niet beheerste natuurwetten ge dicteerd. Sinds de tyd van de Grote Ontdekkingen ging de mens de natuur steeds meer en beter kennen en in zyn dienst stellen en zonder twijfel mag men zeggen dat de steeds versnelde vermeer dering van de wereldbevolking sinds 165(i daarmee in onmiddellijk verband staat. Ais men de berichten bestudeert be treffende de schijnbaar cmuitputteltfke mogetykheden op het gebied van de pro- diiktievermeerdering, van de dienst- baarmaking der wereldzeeën aan de voedingsbenoeften, van de studies van Fourier en Doubleday en de experi menten van Slanaker, Carlson, Hoelzel en vele anderen op het gebied van de voedingsleer, waardoor wei schynt aan getoond te zyn dat de voedingsgewoon te: van technisch meer ontwikkelde en welvarende bevolkingen de nataiiteit doen verminderen, dan gaat men be seffen dat de beheersing van de natuur krachten door de mens inderdaad onaf- zienlijke mogeiykheden opent voor een menswaardig bestaan van zeer veel meer durend ryker. En dit oèdanks de vele miljoenen, die vooral sinds de laatste oorlog in financiële en technische hulp projecten geïnvesteerd zijn. In de twee de plaats blijkt uit de hierboven aange haalde tekst dat de paus de oorzaken van de steeds ongunstiger wordende situatie ziet in do verkeerde ekono- misch-sociale politiek, daarmee tevens de ontoereikendheid en verkeerde ge richtheid van de tot nu toe verleende ontwikkelingshulp aanduidend, en m liet gebrek aan solidariteit onder de volkeren. Deze twee punten worden ui de encycliek kernachtig uitgewerkt. 1 en aanzien van beheersing der natuurwetten merkt de paus op, dat de moderne we tenschap, de ontwikkeling van d.® tech niek en de economische rijkdom tot werktuigen worden gemaakt van dood en ondergang en dus worden gehanteerd in strijd met de wil van God. De re den daarvan is gelegen zn het gebrek aan solidariteit onder de volkeren. Er is gebrek aan wederzijds vertrouwen; de mensen en bygëvolg ook de staten hebben angst voor elkaar, drijven de bewapening steeds verder op en gebrui ken aldus de enorme menselijke ener gieën en de natuurlijke hulpbronnen meer tot schade dan tot nut van de mensengemeenschap. In laatste instan- plande geboortebeperking. WH menen uit de tekst van de encycliek op dit punt een tweetal stellingen te kunnen afleiden hoewel deze als zodanig niet duidelijk geformuleerd zyn: a Stelling nemend tegen hen die hun toevlucht nemen tot wegen en metho den m strijd met de waardigheid van de mens zegt de paus dat „in deze materie de eerste plaats steeds toekomt aan de menseiyke waar digheid in het algemeen en aan het leven van iedere mens afzonderiyk, want dit is de hoogste waarde die er bestaat." Even verder zegt hy: „Het menseiyk leven wordt aan an dere mensen doorgegeven door een persoonlyke en bewuste akt." In deze passages wordt dus gezegd dat de mens subjekt moet zijn van zijn persoonlyke en bewuste daden en daardoor stelling genomen te genover allen die de mens tot object willen maken van plannen en projecten tot rege ling van zijn kwantitatief aantal. Dit zijn in de eerste plaats de bevolkings deskundigen van Neo-Malthusianis- tische huize die omwille van de ontoereikende bestaansmiddelen de bevolkingsaantallen vooral in de ont wikkelingsgebieden willen verminde ren, zij het uit egoïstische of altruïs tische motieven, en daarddor, al zul len ze dat misschien primair en be wust niet willen, er toe neigen de mens te beschouwen als een in hun kalkulaties op te nemen object. Zij misdragen zich dan tegen de waar digheid van de mens, want zy ontne. men hem liet persoonlyk en bewust subjekt zijn van zijn daden. Maat regelen die van overheidswege wor den genomen, kunnen immers moei lijk niet in strijd komen met het door dezelfde Neo-Malthusianisten gespro- gesteld dat geen macht ter wereld het recht mag aantasten van de ouders om vry van elke dwang in een persoonlijke en bewuste beslis sing gestalte te geven aan hun ouderschap. Ten aanzien van de middelen die de mens ter beschikking staan om het bewuste ouderschap te beleven, volgt uit de afwyzing van methoden „die niet alleen de morele orde door God vastgesteld, maar ook de voortplan ting van het menseiyk leven zelf aantasten", en uit de plicht het men seiyk leven door te geven „volgens de heilige, «nveranderlyke en on schendbare wetten van God" dat de 'cerk nogmaals haar reeds meerdere malen herhaalde uitspraak over de ongeoorloofdheid van technieken tot zwangerschapsverhoeding die de voortplantingsdaad van haai inner- lyke finaliteit beroven, handhaaft. De pogingen om een oplossing te vinden voor de grote moeiiykheden waarin ontelbaar velen zich bevin den zullen geïnspireerd moeten wor den door het verlangen „door iedere Vorm van wetenschap en techniek een diepere kennis zien te krijgen van de natuurkrachten en deze steeds vollediger trachten te be heersen", Hier moge met name ge dacht worden aan het bereiken van een steeds betere kennis aangaande de vruchtbare en .onvruchtbare pe rioden en de mogeiykheid om deze mensen dan bewonen. tegenwoordig de aarde Uit uüeti neemt niet weg, en de paus drukt zich op dit punt heel duidelijk uit, dat er in de wereid knelpunten bestaan ten aanzien van het evenwicht tussen de be volking en de bestaansmiddelen: „Wij weten heel goed", aldus de tekst van de encycliek, „dat er in bepaalde zones en ook in onderontwikkelde landen dikwijls ook moeiiykheden ontstaan uit een verkeerde ekonomisch-sociale po litiek, die tot gevolg heeft dat de jaar lijks toenemende bevolking in het eigen land geen voldoende levens- en be staansmiddelen vindt; en verder uit gebrek aan de nodige solidariteit onder de volken" 2). Hier plaatst dt encycliek ons meteen in de kern van het probleem van de ontwikkelingsgebieden. Ten eerste wordt vastgesteld dat er nood en armoede zyn in deze landen en ln een voorafgaan de passage dat de levensstandaard in de arme gebieden niet beter, maar veeleer steeds slechter wordt. Het kan inderdaad niet genoeg worden herhaald dat de verarming van 2/3 der wereldbe volking zich ontwikkelt volgens een ku- mulatfef proces: de arme landen wor den niet alleen relatief maar ook In ab-. solute zin steeds armer per hoofd van de bevolking, de bezittende landen voort- tie is dit alles het gevolg van een vol komen ongeloof aan een transcenden te, noodzakeiyke en universele zedelyke orde, waardoor het begrip van de recht vaardigheid voor volkomen subjektieve, met elkaar tegenstrijdige interpretaties vatbaar is geworden. Wat de paus, op grond van zyn ver- antwoordelykheid als authentieke inter pretator van de eisen der zedelijke orde over de dubbelzinnige opvatting van het rechtvaardigheidsbegrip zegt, kunnen we vaststellen ten aanzien van een ge heel vocabularium van begrippen zoals demokratie, zelfbeschikking, vrede, vrij heid, die van hun innerlijk fundament beroofd en verlaagd tot politieke slo gans, de povere schijn va., legitimiteit moeten verlenen aan handelingen die au fond niets anders zijn dan grote zonden tegen God en de mensheid. Tegen dit licht moeten we de ver oordeling zien van de methoden die de voortplanting van het menselijk leven aantasten. Het is alsof de paus zeggen wil: terwijl door de zonden van de regerende machten de natuurwetten niet tot zegen, maar tot verderf van de mensheid wor den aangewend, waardoor de bevrediging der levensbehoeften van een steeds groeiende wereldbevolking ln groot ge vaar wordt gebracht, zoekt men een uitweg uit deze impasse door een nieu we zonde te propageren, die der ge- pageerde bewuste ouderschap. Het is evenzeer duidelyk dat de juiste opvatting van de menseiyke waardigheid ook tot een illusie wordt femaakt door de maatregelen van etnografische politiek die toch wel de basis schijnen te zijn van de opvattingen der kommunistischè machthebbers. De bevrijding van de onderdrukte arbeiders uit de kapi talistische dictatuur wordt volgens deze theorieën versneld door een steeds sterker worden van de kom munistischè landen en hun produk- tiekapaciteit. Welnu, een steeds gro ter wordende produktie is slechts mogelyk door een groeiend aantal >roaucerende mensen.. Vandaar de zogenaamde aktieve bevolkingspoli tiek ln de meeste kommunistischè landen. Ook daardoor wordt de mens verlaagd tot een ob.ect van planning en ontneemt men hem het recht om zijn voortplanting te regelen ln een bewuste en persoonlijke verantwoor delijkheid. De persoonlyke verantwoordelijk heid die rolgens de encycliek ten grondslag moet liggen aan de voort planting van het menselijk geslacht is rok zeer duidelijk het richtsnoer van de aanwijzingen die door de laat ste Lambethconference der angli caanse bisschoppen in deze mate rie werden gegeven. In de genoemde verklaring wordt met nadruk vast- perioden met steeds feillozer zeker heid vast te stellen. In de encycliek worden ten aan zien van 'le huipverletling aan de ontwikkelingslanden een aantal richtlijnen gegeven die alle ge ïnspireerd zyn door de bezorgd heid om bij alle technische, ekonomi- sche en civilisatorische vooruitgang waarborgen te scheppen voor het be houd en de eerbiediging van hogere waarden zoals echte n-. afhankelijk beid, tradities van cultuur en eigen volks karakter de zedelijke en religieuze v- aarden, die de bezielende kracht vor men van het leven der volkeren. Men zou in veran.woordelüke kringen zeer waarschijnlijk ietwat concretere en meer uitgewerkte uitspraken over nieuwe per spectieven en vormen van de aloude missionaire activiteit van do kerk un over de verhouding tussen missionering en ontwikkelingshulp zeer welkom heb ben geheten Bovendien had men l unnen hopen, dat verschillende uitspraken over de plicht om de noodiydende landen t.e helpen en ac ongelijkheid te bestrijden, die als een diepe kloof de geprivilegieerde van de niet-geprivilegleerde landen scheidt, over de loffelijke pogingen tot vorming van jonge mensen uit de ontwikkelings landen tot wijze leiders van hun volk, over de plicht van de rijke landen hun burgers tot verantwoordelijkheidsbesef voor de arme landen op te voeden, over de socialisering van net eigen dom,' zouden zyn samengevat in een gezaghebbende uitspraak over de prin ciepen van de internationale sociale rechtvaardigheid. Het gevoel bestaat n.l. dat de ontwikkelingshulp nog te veel wordt gezign als een prijzens waardige wyze van overschotbesteding, als een internationale vorm van vriJe- tydsbesteding, nadat de verhoging van het levensniveau der ryke volken weer voor een zekere tyd veilig is gesteld, als een nieuwe vorm van paternalis me. en niet als een dwingende eis van recht, waaruit plichten voortvloeien, die indien noodzakeiyk het wel vaartsniveau van de rijke volken wel eens zouden kunnen beïnvloeden, of minstens de vanzelfsprekendheid, waar mee dit niveau steeds weer wordt ver hoogd, dubieus maken. 5 In het laatste gedeelte van de encycliek wyst de paus met na druk op de noodzakelijkheid de sociale leer niet alleen te ver kondigen maar ook toe te pas sen. Uaarom acht hij het zeer wense lijk haar op te nemen in het onderwijs programma van de katholieke scholen van hoog tot laag en vooral op de se minaries, opdat de katholieken, pries ters en leken, werkzaam ln het aposto laat, de vakverenigingen en de sociale organisaties, in staat zyu toe te pas sen hetgeen zjj geleerd hebben. „Het in de praktyk brengen van de sociale leer," zo zegt daaromtrent de paus, „doorloopt in het algemeen de volgen de drie fasen: het verkennen van de situatie, het beoordelen van de situatie in het licht van de beginselen, het vaststellen van wat kan en moet ge daan worden om do gegeven rlchtlynen uit te voeren naar gelang van de om standigheden van tijd en plaats." Hier wordt aangeduid, dat er op het gebied van de sociale wetenschappen en hun toepassing drie terreinen van werkzaamheden onderscheiden moeten worden: de empirische of positieve so ciologie, de sociale leer of normatieve sociologie en de sociale politiek. Het is bekend, dat de empirische sociologie in het geheel van de wetenscliappeiyke disciplines, die de kerk in de uitoefe ning van haar taak ten dienste staan, tot nu toe slechts ln zeer bescheiden mate een ro) heeft kunnen spelen. De weerstanden, die in bepaalde kerkelijke kringen om historische en psychologi sche redenen tegen haar gevolden heb ben zyn aan het verdwijnen, maar heb ben nog sterke wortels. Het Is zeer te hopen, dat liet standpunt, door de en cycliek in beginsel ten aanzien van de empirische sociologie ingenomen, steeds meer door het hoogste kerkelijke ge zag moge worden verstevigd en ver duidelijkt en op alle niveaus van de kerkelijke gezagshiërarchie noge wor den overgenomen. Met name ten aan zien van de ingewikkelde vraagstuk ken, die door de demografische groei van de wereldbevolking enerzijds en de sociaal-economische ontwikkeling en de radikale structuurwyzigingen in de ontwikkelingslanden anderzijds worden opgeroepen, kan de kerk zich niet ver oorloven haar richtiynen voor het ware welzHn der volkeren in de lucht te la ten hangen. Zij moet kunnen uitgaan niet van een geïdealiseerde, maar van een waarheidsgetrouwe en op weten schappelijke wijze verkregen kennis van de sociale werkelijkheid. DRS. L. GROND O.F.M. 1) Etude d'ensemble de raccrolsaement de la population mondiale dans lp passé et dans l'oventr, Buil. DémographiQue no, 1, décembre 19S1 Uonnées Générales poui 1'estlmaUon des chiffres lutura de copulation pour la période de I960 1939. par regions mondlales. Comptes rendus du Congres Mondial de la Population, 1954, Arcrolssemert de la Po pulation Mondiale dans l'Avenlr. Nations unies. New York 1958. 2) Vertaling overgenomen uit de Neder landse uitgave van de encycliek. N.V. Gooi en Sticht, Hilversum 1961.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1961 | | pagina 14