Het GOEDE LIEDJE krijgt H nauwelijks een kans In een succesvol liedje wordt uitgesproken wat de toehoorder al wist H Uti ieke verza meling va fi rammofoons Familie door grote Een encyclopedie voor de sportvisserij D ,v Er .waait een spruitjes walm door Nederland „Hommage a Edison9' op zolder Alles ZATERDAG 21 OKTOBER 1961 j et allooi van de Nederlandse liedjes deugt niet, zo treurt men. Eens in de zoveel tijd gaat men er zich te bestemder plaat- y druk over maken. De een wil ons dan Dirk Witte en Emiel Hulle- broek laten zingen, de ander bepleit de Valerius Gedenkklank en wat er sindsdien als het gebundelde resul taat van regionale strooptochten en van snuffeluren in vergeelde schrif turen is bijgekomen, de derde legt ons de zorgvuldige selectie voor die hij als specialist heeft gemaakt uit ongeveer alles wat lied mag heten. Maar wat men bij de maandagse was, op straat en op feestjes te ho ren krijgt, komt er niet in voor. Geen „Ciao, ciao bambino", niet „Ach was ik maar bij moeder thuis gebleven" en evenmin „Oom Piet is weer terug uit Amerika." Deze zangsels figu reren echter veelvuldig in de Ar beidsvitaminen en op Radio Luxem burg; en daar wordt het zangreper toire voor bij de wastobbe en het feestje bepaald. Wie nog enige waar de hecht aan goede smaak, kan er zelden enthousiast over doen. Krijgt het goede liedje, en dan vooral het aardige Nederlandse liedje hier geen kans? De mensen die zich op dit ter rein bewegen, antwoorden: „Nau welijks." Jules de Corte zegt: „Het ligt niet aan de liedjèsschrijvers, maar aan de Nederlandse mentali teit." Kernachtig, en van soortgelijke strekking is de opmerking van Pie ter Goemans (de maker van o.a. „Aan de Amsterdamse grachten") „Er waait een spruitjeswalm door Nederland, waarin net aardige, sim pele niet gedijen wil." En Stan Haag, de succesvolle tekstschrijver van tal '>Wm 'f f van tophits, verklaart oprecht dat hij zijn voornemen uit zijn begintijd om „alleen maar mooie liedjes" te schrijven, echt wel meer dan eens heeft verloochend. Hij schreef bij voorbeeld in een paar minuten „Ik sta op wacht en denk aan jou", dat half-Nederland zong en hem dus een aantrekkelijke boterham verschafte. Hij ploeterde op de tekstbewerkingen van een serie Franse chansons die hem lief waren, maar daar weet nie mand van. Smartlappen Schrijven: Gijn 'vaA Speelklaar mmmmmais lo r At bewust een eenheid van melodie en tekst nastreeft. Als ik langs kinderen, honden, kat ten en vogels in zijn werkkamer vol met klokken en planten gearriveerd ben, draait hij allereerst een liedje van Brassens: Les sabots d'Hélène. Het heeft een, op een onnavolgbare sterke Brassens-melodie, gewaagde tekst, die plotseling iets verhevens krijgt als de* vrijlustige jongen ineens het hart van zijn Heleentje vindt. Het is werkelijk meer dan veroverend en Jules de Corte weet er niet beter van te zeggen dan: „Dit is toch ongelooflijk, dit is christendom. Daar komen wij nooit aan toe, mentaal niet. En zelfs als je er hier in zou slagen een liedje van een soortgelijke poëzie te maken, dan hoef je het heus niet in Nederland te laten horen, want daar voelen ze er niets voor. Ik heb één liedje, dat in een moment van zeg-maar genade geboren is en waarover ik maanden gedaan heb voordat ik het rond had, maar dat slaat gewoon niet aan." Hij gaat aan de piano zitten, speelt een bijna Gregoriaanse melodie en zingt: „Eén dag voordat ik moet ster ven, wil ik op blote voeten over de wereld zwerven om mensen te ont moeten." Het is een prachtig lied. Als Jules de Corte is uitgezongen, zegt hjj: „Niemand kent het." Het Nederlandse sentiment is bar stens vol onoprechtheid, meent hij. Wij lijden aan een gebrek aan geloof in onze instellingen, en toch leven wij er mee. Wij beamen alles en houden ge makshalve de brede weg (de „super legaliteit"), waar wij geen weerstanden ontmoeten, maar gaan dwars liggen als iemand het eens goed met ons bedoeld. In een liedje dat succes heeft, is uit gesproken, wat de mensen al lang wis ten. Horen ze iets wat hun vreemd voor komt, dan moeten ze het niet. En nu we het over teksten hebben, de slechte kwaliteit, dat ligt heus niet aan de Nederlandse taal. Je kan in het Neder- Stan Haag: vaak twee of drie liedjes op een dag. Eigenlijk zou men zich vóór alles moeten afvragen: Wat zijn goede lied jes? Maar ik maak mij hier graag met een Jantje-van-Leiden af, hoewel naar mijn mening vele van de specialisten op die zorgelijke bijeenkomsten en con gressen een schromelijke onderwaarde ring aan de dag leggen voor menige song, chanson, Schlager, hit, evergreen etc., al of niet van Nederlandse her komst, al of niet in onze taal overge zet. Maar, hoe dan ook, het waarderen van liedjes draait onvermijdelijk op bekvechten uit. Jules de Corte is nogal streng. Slechts bij hoge uitzondering geeft hij zich gewonnen voor iets uit het Amerikaanse repertoire (I've frown accustomed to her face, uit My air Lady bijvoorbeeld)Maar hij is verzot op vele Franse chansons, waar onder die van zijn grote favorieten George Brassens en Léon Ferré de eregalerij bezetten. Ook Pieter Goe mans en Stan Haag men kan er vele van hun collega's aan toevoegen zijn van het Franse Chanson be zeten, maar hebben vele van hun stil gekoesterde lievelingetjes ook elders in het buitenland gevonden: alleen al in Amerika bij mensen als Irvin Ber lin, Cole Porter, Hart, Hammerstein, Arlen, Gershwin. Men kan slechts con stateren dat er geen Nederlands verge lijk is voor de Franse en Amerikaanse liedjestraditie. Overigens, waar hebben wij het precies over? In ons land hebben wij wel zoiets als het cabaretlied, waar de kwaliteit soms duidelijk aanwezig is, maar waar de tekst het vooral moet doen en dus ook dichters als Annie M. G. Schmidt en Michel van der Plas tot hun recht komen. Dit lied is, zoals het cabaret in het al gemeen, aan een beperkt gehoor ge- rd. Sommigen beweren dat Jules Corte ook in het cabaret thuis hoort. Maar ofschoon zijn vaak fijn zinnige creaties heel sterk op de tekst leunen en hjj weinig „meezin- jfertjes" heeft geschreven, is hij toch Jjy uitstek eeii chansonnier, die heel ben pas sinds enige jaren Amsterdam mer en ik ben echt verliefd gewor den op de grachten. Bovendien zit er het nooit bezongen, maar toch heel werkelijke aspect in van al die kantoren die daar maar achter de mooie gevels schuilen." Pieter Goemans, die behalve liedjes schrijver, producer, reclame-man, fabri kant en handelaar in grammofoonplaten is, heeft muzikale voorkeuren die ruw weg gezegd lopen van Pergolesi tot Dave Bruheck. Uit zijn piano klinkt zo wel Mozart als Tea for Two, zowel Schumann als High Noon. Hij heeft een Engelse moeder en een vrij groot deel van zijn leven heeft hij in het buiten land doorgebracht. Tegen de Nederland se mentaliteit kijkt hij op als tegen een fenomeen dat zijn weerga niet heeft. „Wat hier wortel heeft geschoten aan taboe's, hokjesgeest en vooral valse sen timentaliteit, is enorm. Maar er is een dualiteit, want ook hier vindt men vaak een even weergaloze nuchterheid, die al gauw, en niet ten onrechte, kan reage ren met een: Wat een flauwe kul. Ik begrijp er niets van. Tijdens de be zetting in de ondergrondse heb ik hier de ideale vrouw en de ideale man mee gemaakt, prachtmensen, in allerlei op zicht. Als ik ze nu echter ontmoet, ken ik ze niet meer terug, zo vol verdeeld heid en materialisme." Dit requisitoir heeft dan nog steeds het thema „liedjes" als ondergrond. Hy zegt: „Het peil van de liedjes is in nog geen honderd jaar te verbe teren, maar toch wordt er soms hier iets geaccepteerd dat helemaal gaaf en mooi is, zoals nou bijvoorbeeld „Ik zou wel eens willen weten" van Jules de Corte. Dit blijft echter heel veel jaren in roulatie en dat kun je van de succesvolle rothits zelden of nooit zeggen." Die liedjes, die hij van zichzelf hot best vindt, zoals o.a. zijn Goede nacht, Marjoleip, hebben duidelijk minder in gang gevonden dan een aantal die hij minder geslaagd acht. Hij zegt een liedje altijd te schrijven op het lijf van ter. dooi he;.: bewonderd:: zanger af zan- §eres. Dat zijn vaak lieden als Jacques rel en Frank Sinatra, van wie hij niet verwacht, dat ze het ooit zullen zingen. Om niet sentimenteel te lijken, zo meent hij voorts, moet je hier in Ne derland een heel groot understatement gebruiken. Op een opmerking van mij reageert hij: „Als ik werkelijk zo ge reserveerd of introvert ben ais ik mis schien lijk, zou ik geen liedjes schrij ven. Maar ik moet mij daarbij heel erg inhouden. Zoals ik het werkelijk zou willen zeggen, neemt men het hier niet." lands net zo veel zeggen als in het Frans. Maar je kan niet zo maar een Frans liedje vertalen. Al is het nog zo goed, in het Nederlands houd je een wanprodukt over. Je moet het aanpas sen aan het Nederlandse klimaat, de Nederlandse mentaliteit. Fransen hou den van pathos, dat ons, als je het in het Nederlands leest, kippevel bezorgt. Mylord, dat is een knap Frans chan son. Vertaal de tekst en je zit te prui men op iets dat volkomen on-Neder- lands is, een situatie die bij ons heel anders ligt, a! kan men hier hetzelfde drama beleven. Nog steeds half-voorover aan de piano zegt hij: „De mankementen van de produktieslag knagen het kunste naarschap wel aan. Ik moet elke veertien dagen zes liedjes minstens maken. Ze moeten gewoon klaar zijn en kunnen niet wachten tot ik mis schien wat beters vind. Maar ik zou het echt goed willen doen. Ik wil geen genoegen nemen met het moge lijke. Ik heb een liedje over de nieu we kinderpostzegels gemaakt. Nou, verwacht daar nou 'ns iets goeds van. Uiteindelijk is het, geloof ik, lang niet slecht, maar mag het misschien géén artistieke topprestatie zijn. Een liedje echter dat leeft en even vonkt, is echt. Ik kan dat niet vinden van bijvoorbeeld „Non, je ne regrette rien", hoewel Piaf dat wel als hele maal pcht van haarzelf zingt. Maar ik zié er toch een of andere gangster achter staan, die tevreden zegt: Dit zullen ze vreten. Maar echt vind ik Wel zo'n ding als „Bij ons in de Jordaan." Wie beter weet, kijkt ér fijn doorheen, maar van de andere kant bezingt het iets dat af en toe nog wel eens leeft en in ieder geval daar bestaan heeft." Hij noemt nog een kras voorbeeld van echt. Daar komen deze schone regels in voor: „Dat kan alleen maar in Rot terdam, daar weten ze van wanten, daar gaan de palen in de grond, kilome ters in het rond." Maar onecht is voor hem „Aan de Amsterdamse grachten". Dat vindt hij quasi-adoratie, nadat hor des met hun adoratie al zijn voorge gaan. Daartegen komt de maker van het lied, Pieter Goemans, in het geweer, overigens zonder boos te worden. „Ik Onder de liedjes heeft hij ook zijn waarderingen, waarvan menigeen zal schrikken. „Ach was ik maar bij moeoor thuis gebleven" is voor hem een fijn lied. „Het is de gijn," zegt hij, „dat een grote, volwassen kerel dit zingt. Heel diep zit er namelijk ook iets echts in. Die man die in de kroeg zit te kaarten, het loopt tegen zessen, hij ver liest. Als je in hem zou kunnen kijken, voelt hij inderdaad „was ik maar bij moeder thuis gebleven." en dat heb je toch, van die grote kerels, die een beetje onzeker in de wereld staan, het eigenlijk allemaal niet zo goed aan kun nen en onbewust waarschijnlijk voelen, dat het vroeger bij moeder thuis alle maal lekker warm en veilig was." Stan Haag wil er ook voor uitko men, dat hij een zwak plekje heeft voor dezelfde smartlap. „Het is volks" zegt hij, „maar dat is nog geen reden om het te Verfoeien. Willy Derby met zijn „Langs de muur van 't oude kekhof", zong dat soort dingen aan de lopende band, en die beginnen ze dertig, veertig jaar na dato.wel een beetje serieus te nemen." De gijn om een smartlop te schrijven kennen tal van liedjesschrijvers, zegt hij. „Maar je schrikt er wel eens van. Ik heb voor de gijn indertijd dat „Klei ne schooier met een scheur in je broe kie" gemaakt. Ik ga jaren daarna eens met een stél kennissen naar het Jor- daan-festival. Zit daar in een café een ons volkomen onbekende accordeonist hij wist ook niet wie ik was dat ding uit zijn trekharmonica te halen. Het werd eerst stil en toen begon ieder een het in volle overtuiging en met op- Jules de Corte: het onmogelijke. rechte ontroering mee te neuriën. Het was uit en een van mijn kennissen zegt tegen de cafébezoekers; - Weet u wel dat hier de maker van het lied zit. Man, ik werd gehuldigd als de grootste ar tiest van de aardbodem. Wij kregen voor de rest van de avond van ieder een gratis drinken." Tot het succes van menig liedje, dat men niet direct als smaakvol kan be schouwen, heeft Stan Haag het zijne bijgedragen door er de tekst voor te schrijven. Hij dankt er zijn bestaan aan. De muziekuitgevers en grammofoonpla tenmaatschappijen weten hem wel te vinden, zodat twee, drie teksten per dag voor hem nogal gewoon is. Hij krijgt dus ook vele melodieën, zoals bij voorbeeld de vettige Duitse Schlagers, waar niets goeds bij te maken is. Men kan een tekst niet kwalitatief laten uit stijgen boven de melodie, die voor mas. sa-consumptie bestemd is. Daar zou je de massaconsumptie trouwens mee in de weg staan. „Soms denk ik wel eens," zucht hjj mismoedig, „dat driekwart van de Nederlandse bevolking analfabeet is. Éen verhaaltje zoals dat in vele Franse chansons wordt verteld, dat kunnen ze hier niet volgen, öf ze ne men niet de moeite er naar te luis teren." Hij zegt best liedjes te willen maken, waarvoor hij zich veel moeite moet ge ven om ze goed te krijgen, maar nie mand vraagt hem erom. En daar heeft hij in zijn beroep rekening mee te hou den. Een omroep zou het wel kunnen wagen, maar die kan hem niet de gages bieden die hij bij de grammpfoonplaten- maatschappü haalt. Ongeveer als Jules de Corte meent hij dat de aantrekkingskracht van een liedje meestal daarin zit, dat het publiek ook iets dergelijks als wordt verteld, heeft meegemaakt, of kan mee maken. Dat verklaart een deel van het succes van de liedjes van Davids, die eigenlijk voor het cabaret waren. Maar het succes van deze liedjes lag ook bij de persoon van de vertolker, Davids zelf dus. Als er weer eens een artiest komt met evenveel kwaliteiten als Louis Davids, met evenveel „appeal" voor een groot publiek, zou men hem ook weer wat goeds te zingen kunnen ge ven. Toch gelooft Stan Haag, dat men zich ook wel eens verkijkt op de zogenaam de smakeloze liedjes. Vaak bezitten die iets pikants, dat men mist in de din gen die men om hun esthetica prijst; een „gimmick", zoals het vakjargon luidt, een wending, een stukje pittig heid dat houvast geeft. Het kan in de melodie zitten, maar zeker ook in de tekst. Hjj noemt als voorbeelden: „Kijk eens in de poppetjes van mijn ogen", „Als 't effe kan", „Kom erin zet je hoed af," „Ik zou wel eens willen weten..." Dat rolt fijn uit de mond. Misschien doordat men het ai duizend keer heeft gezegd, maar vooral ook doordat het iets plezierigs gemakkelijks heeft, zodat men het'graag zegt. En zoveel is zeker. Als men spreekt over een goed liedje dan mag daar best eens iets plezierigs in steken. HENK SUèR Pieter Goemans langs de grachten waar hij zijn hart heeft verpand. (Van een verslaggever) eb zojuist geëxperimenteerd met een membraant, waaraan de punt van een graveernaald is beves tigd, die tegen een vlug voorbij- draaiend met was bestreken stuk papier wordt gehouden. De geluidstrillingen worden er keurig in gegraveerd en ik twijfel er niet aan, dat ik in staat zal zijn de menselijke stem op natuurge trouwe wijze vast te leggen en op elk willekeurig tijdstip automatisch te re produceren." Thomas Alva Edison schreef het vierentachtig jaar geleden in zijn dagboek. Op een zolder aan de Amsterdamse Sarphatistraat staat nu zijn portret op een tafel, omgeven door tientallen fonografen, pathéfoons en grammofoons: Geluidsmachines die hun ontstaan danken aan Edisons uitvin ding. Op dit gebied de grootste verza meling van Nederland en misschien wel van Europa in nauwelijks acht jaar door de familie Bleeker bijeenge bracht. Nanno, de zoon van het echtpaar Bleeker, gaf toen hij negen jaar oud was en hjj de pick-up-met-notenhouten kast uit de huiskamer naar zijn eigen kamer mocht meeremen, de voorkeur aan een oude, niet-elektrische grammo foon, Compleet mét slinger en koperen hoorn. Hjj kreeg er een en toen begon het. Hij wist zijn ouders te ver murwen: hij mocht zijn elektrische trein verkopen en wist met de opbrengst nog drie van die oude en eigenlijk maar wrakke apparaten te bemachtigen. Toen h\j er nog vier in de wacht had ge sleept met het geld, waarvoor hij de col lectie speren en schilden, die de wan den van zpn kamer sierde, had ver kocht, was wat hem betreft de koek op. Maar zijn vader, overdag corres pondent-kassier bij een grafische ma- chinehandel, had inmiddels ook in de nieuwe hobby van zijn zoon plezier ge kregen en zich in zijn vrije tijd een vaardig reparateur van veermotoren en ander grammofoontoebehoren getoond. 'Nanno's moeder die zelf een nog steeds groeiende, unieke collectie oude strijkijzers heeft maakte zich ver dienstelijk met.het poetsen van de hoorns en het in de was zetten van de kasten. De Bleekers raakten bezeten van grammofoons. Zij werden dikwijls ge ziene bezoekers bij antiquariaten, mark ten en veilingen. En kochten grammo foons. Nu eens een voor een luttel be drag, dan weer een exemplaar voor tientallen en soms een zelfs voor hon derden guldens. En nu hebben ze er welgeteld drieenzestig. Vader en zoon Bleeker weten u alles van de geschiedenis van de grammo foon haarfijn te vertellen. En te tonen, want van alle elkaar opvolgende typen hebben zij wel een of meer exemplaren. Daar staan drie Edison-fonografen, nog van vóór de eeuwwisseling. Hoor hoe het diamant-naaldje (ja, toen al!) uit de groeven in de wasrol een Sousa- mars lokt. Of laat zo'n bijna zeventig jaar geleden geregistreerd larmoyant salonlied weerklinken uit de fonograaf van Pathé, de Franse fabriek, die het apparaat eerder in serie vervaardigde dan Amerika, omdat Edison, tezeer in het geluid dat behoort bij de „s documentaire-film „Rio-Rag° kvoIAf! derhalf uur de klank van het** Ff in het oerwoud, op acht schfl; een middenlijn van 45 centii» ijfie, een (ook dat toen al!) omffler0.xPt,?u' snselheid van 331/3 toer per se y 's Zondags wil het nogal eens gr, ren, dat de Bleekers de huiska t veel antieke curiosa, waaron" gft aantal heel bijzondere spee»o o verlaten en naar de zolder tres daar de hele dag oude rollen ei g[. te draaien; in de winter ga» jfjllA kachel bij aan. Op zo'n dag F i daar de walsen en marsen ,gIiv'. 1 Edison-rollen. Of er draaien P' AeoAf de orkesten van Dajos Béla en Boulanger. Het Polydor-orkes' van de vele eigen ensembles tenfabrieken presenteert „De ,s,er Waterloo", inclusief kanongebd' e Nederlandse hengelsportlitera- tuur is onlangs verrijkt met een bjj Elsevier verschenen „Ency clopedie van de sportvisserij", door Jan Sclireiner met medewerking van een aantal andere deskundigen. De schrijver, o.m. bekend door zijn baanbrekend boek „Flitsend nylon", heeft in dit uitvoerige naslagwerk de resultaten van een jarenlange stelsel matige speurarbeid vastgelegd. De sa menstelling ervan, zo schrijft hy in een beknopt voorwoord, is mogelijk gewor den door de bijzonder snelle ontwikke ling, die de sportvisserij in vrijwel alle opzichten heeft doorgemaakt. Het aan tal sportvissers gróeit van jaar tot jaar, waarmee de behoefte aan degelijke en volledige voorlichting naar evenredig heid steeg. De encyclopedie is in tweeën ge splitst. In déél I beschrijven Jan Schrei- ner en Jan Stopetie allereerst de ge schiedenis der sportvisserij in de loop der eeuwen. Van E. Blok van Crone- steijn en Kees Hana zijn vervolgens twee opstellen opgenomen, resp. over „Het water als levensruimte" en „Watevvegetatie". Blok van Crone- steijn zet. voorts uiteen, hoe de visstand dient te worden beheerd. Ten slotte geven ir. A. E. Hofstede en ir. C. M. Bingenberg de Jong hun kijk op het beheren van viswater en het kweken van vis. De verschillende bijdragen worden afgewisseld met samenvattin gen over de organisatie van de sport visseri} in Nederland en België, de be langrijkste wettelijke voorschriften in beide landen en welke overheidslicha men er met het visserijbeleid zijn be last. Zeker zo lezenswaardig is ook het artikel, waarin Jan Schreiner „De weersomstandigheden en hun invloed op de vis" nagaat. Een vanf zijn uit spraken, dat het specifieke snoekweer „niet is het weer met abnormaal har de wind, hagel, regen of sneeuw" zo als nog al te vaak in hengelaarskringen als een wet van Meden en Perzen wordt aangenomen „maar dat het ideaal moet worden gezocht in zacht winterweer met een matige wind tus sen zuid en west en met betrokken of bewolkte lucht,", onderschrijven we uit eigen ervaring volkomen. Het tweede, omvangrijkste, deel (360 bladzijden) van het handboek geeft in alfabetische rangschikking een uitstekend inzicht in de vele as pecten van de sportvisserij. Bijvoor beeld: de materialen en het juiste ge bruik ervan, de moderne vistechnie ken en werpmethodes, de biologische gegevens -"an de in onze landen voor komende vissoorten, hun levenswijze, groei, plaats van voorkomen en wij ze van vangen, de aassoorten, vistjj- den, visziekten, enz. Ook onderwer pen als viskleding, schoeisel, visbo- ten e.d. zijn behandeld. Aan de vlieg- visserij, een in/ opkomst verkerend onderdeel van de hengelsport, is eveneens ruimschoots aandacht be steed. De tekst is prettig leesbaar, de stof bijzonder leerzaam. Talrijke afbeel dingen verhogen de bruikbaarheid van het boek aanzienlijk. Toch hebben wij één bedenking en wel tegen het overmatig gebruik van Engelse uitdrukkingen. Het is waar, dat de bakermat van de hengelsport in Engeland ligt. Maar wanneer Schrei ner stelt, dat een groot aantal Engelse benamingen van materialen, hulpmid delen, werpstijlenonderdelen en be grippen in het „jargon" van de sport visser burgerrecht heeft verkregen, overdrijft hij schromelijk. Wij hebben de proef op de som genomen en bij een doorgewinterde hengelaar geïnfor meerd naar de betekenis van: backbo ne, backcast, backhand cast, backing, backlash, baitcasten, baitcasting reel, baitsurfer, balanstaper en bale hook. Deze 10 termen behoren tot de 19 on derwerpen, behandeld op de bladzijden 103 tot en met 107. De door ons onder vraagde moest op alle vragen het ant woord schuldig blijven! Op de pagina's 158 - 159 komen 24 trefwoorden aan de orde, waaronder 16 Engelse. De reeks wordt geopend met: false cast. De ove rige 14 zijn: fan wing, fast sinker, fast tip dry fly action, feather jig, fighting chair, fighting drag, fish tailer, flap- tail, floater, floating, floating fly, floa ting line, floss, fluorescentie detector. Welke broeder-in-Petrus durft met de hand op zijn hart te verklaren, dat deze woorden gesneden koek voor hem zijn? De encyclopedie wemelt van derge lijke uitdrukkingen en bij een eventuele herdruk zou een zekere beperking be slist geen kwaad kunnen. Er heerst al „Engelse ziekte" genoeg onder de Ne derlandse sportliefhebbers! A. F. LEIDERITZ. ■één of t$' In welke deplorabele toestand een grammofoon bij aankoop ook verkeert ff gebreken hij later ook vertoont, de heer N. Bleeker en zijn zoon weten raties zelf met succes te verrichten. beslag genomen door zijn andere uitvin, huilen van granaten. Douls sl^F' dingen hjj was onderweg naar veer- ..Olieman" riM* aooma h®ï ..•nO»' tienhonderd patenten zich voor de vervolmaking van zijn geluidsmachine onvoldoende tijd gunde. Draai eens zo'n driekwart centime ter dikke schijf op de uit 1917 da terende Edison-platenmachine. Of probeer eens een soortgelijk apparaat van Pathé maar zet de naald dan wel op in het midden, want de oude Pathé-platen draaien van binnen naar buiten. Stereofonisch effect? Daar is tientallen jaren geleden ook al naar gezocht: twee afzonderlijke weergever koppen trekken twee naalden op een afstand van enige centimeters achter elkaar door de groef. Het resultaat is verrassend goed. Maar ga wei op een flinke afstand staan, want de in gebouwde enorme hoorns en de grote houten klankkast produceren vele decibels. Alle grammofoons uit de Bleeker-ver- zameling om de veie typen en va riëteiten gemakshalve zo aan te duiden zijn speelklaar. Van de klein- ste-om-mee-op-reis-te-nemen de „box en de klapcamera" tot de allergroot ste, die door een lange, verticale hou ten hoorn en met behulp van het pla fond voor „indirect" geluid zorgt. Bij elk exemplaar hoort een aantal rollen of platen van omstreeks het zelfde „bouwjaar". Want de collectie omvat behalve grammofoons, weerge vers, naaldendoosjes en losse onderde len, ruim duizend was- en celluloidrol- len en platen. Platen in alle soorten en formaten. Kartonnen reclameplaatjes van- nog geen tien centimeter in door snee, maar ook de volledige serie met Gernt de Hengelaar"), EdO» [uh („Het concours van de vlif„es aangebreide snoer") en r, o\ uuiigcuiciUC ÖHUtJl J ci» .Qc' ,i („Ik wou dat ik Adam «eAg/P, dan voor besloten kring nrf jyNvjtA Evenals vocalisten als Lou>», lS, C' dan voor besloten kring Richard Tauber, Jacques u gnrAféf van Bosch, Costa Milona, tApf, ruso, en wat de lichtere, Lilian Harvey, Willy Tucker, de „Comedian e0 Al Johnson, Bob Scholte, poA Joseph Schmidt, Willy Derby- dy, Kees Pruis, Koos SPe noem maar op. -il Alles wijkt in het gezi" de verzameling. Wanneer tfjt0 binnen- of buitenland, ee"^gfi 11 exemplaar moet bevinden, daarheen een reis worden te proberen er beslag op te j jarig is krijgt een gram"1'' (le financiële - meevaller bete» j.j|ï koop van een kostbaar e ceffl^ toe het niet alle dagen S te komt. Zo zjjn het er nu drie En duizend rollen en plate"* Fgeé' kunnen er nog heel wat ,ggie hopen het meest op een orl^r fiO$ |l(t< tergrammofoon; ze moeten lVyeHs .up I zyn. Dan houden we er tl (io heus niet mee op. Dit |S waarvan je nooit genoeg kr,J <111 iVi,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1961 | | pagina 12