t>E GROEI VAN ROTTERDAM Niet alleen als wereldhaven, maar ook als industriestad Moderne stromingen in het bankwezen *5? Kwetsbaarheid Olie-invloeden De Botlek Vertrouwens-criterium b eMchtverscliuiving Concurrentie Meer service Conclusie Variatie Europoort Industriële opmars mmmz WmÊm MAANDAG 12 MAART 1962 PAGINA 5 DRS. B. J. UD1NK, V 0gen- 48,6 26,4 ;:;S: V- ^GELIJKT men de economische structuur van Rotterdam te tTlet die van 1930, dan kan men zeer grote verschillen consta- De havens hadden nog niet een dergelijke uitgestrektheid Sesi aantaRen binnengekomen schepen en hoeveelheden' over- agen goederen bewogen zich op een aanmerkelijk lager peil. terdam was in die jaren nog een stad, waarin naast handel V^^'heepvaart vooral de haven domineerde, terwijl de betekenis industrie in Rotterdam geringer was dan in de rest van ^rland. 'AL WERKNEMERS IN 1930 W^2aam in industrie ^Zaam in handel en verkeer Rotterdam 104.000 39,7% 104.000 39,7% Nederland 44,1°/. 23,0°/o „Jr de industrie overheersten handel, krediet- en bankwezen en branches, die nauw met de vele andere bedrijfstakken delen in Si„. 11 verbonden zijn: scheeps- de toegenomen bedrijvigheid, terwijl ook de taak van de overheid uitge breider wordt, zodat ook zij meer mensen in dienst zal nemen. •Utyverbonden zijn: scheeps- "Jrijv eh -reparatie, veredelingsbe- (bedrijven, die geïmporteerde ^reQ, vooral voedings- en genot- dige Ien, een betrekkelijk eenvou- tfaarn Werking doen ondergaan, i "Uiten? be produkten in binnen- of t>-n ari'd worden afgezet)- brqj^ aen het havenbedrijf lag de na- ta sterk op de transito-functie Skn °verslag van massagoederen lijkerts' g™11 en (in nog betrek- geringe mate) minerale oliën). Sïücf c°nstellatie van de lokale eco- avenu1T1 ^et algemeen en van het c<>i)sk^ brijf in het bijzonder had Industrialisatie van Rotterdam, in nauwe samenhang met de reeds sterk ontwikkelde commerciële functie en de transportfunctie van de zeehaven, zou een stabiliserende invloed hebben op de bedrijvigheid in het algemeen en ook de schommelingen in de werk gelegenheid, door de conjunctuur veroorzaakt, kunnen doen vermin deren. Reeds voor de oorlog zag men in, dat de toekomstige ontwikkeling van Rotterdam dn deze richting zou moe ten gaan- Daar een dergelijke om schakeling een proces is, dat niet in enige jaren tot een goed einde kan worden gebracht en een grondige voorbereiding vereist, is men voor 1940 niet meer in staat geweest be langrijke stappen in deze richting te ondernemen. Wèl maakte men reeds plannen voor de aanleg van industrie havens en industriegebieden, zoals de Eemhavens en de Spaanse polder. In de eerste jaren na de oorlog was herstel van het verwoeste primair, een sterke groei van de industrie in Rotterdam ontstond dan ook pas na dat handel en scheepvaart weer op gang waren gekomen. Toen werden ook de terreinen in de Sps^nse pol der bezet, al vestigden zich hier voor al kleinere bedrijven. Daarnaast echter verrees ten wes ten van Pemis in snel tempo als eerste grote stuwende industrie de raffinaderij van de Shell. Kende men voor de oorlog in Ne derland vrijwel alleen opslag van aardolieprodukten, na de oorlog be woog de petro-chemische industrie zich meer en meer in de richting van de grote afnemers-centra, zodat Rot terdam, mede door het aantrekkelijke investeringsklimaat in Nederland, een gunstige vestigingsplaats werd voor de internationale oliemaatschappijen. Hoewel deze petro-chemische indus trie eerder kapitaal- dan arbeidsinten sief te noemen is gaat er toch indirect een stabiliserende invloed van uit, daar door de oprichting van een der gelijke industrie voor vele andere be drijven werk wordt geschapen. Zeer duidelijk kwam de groeiende betekenis van de aan de zeehaven verbonden industrie tot uitdrukking, toen omstreeks 1954 een aanvang werd gemaakt met de uitvoering van de havenplannen in de Botlek, het gebied ten oosten van het dorp Ro zenburg, dat door Nieuwe Waterweg, Oude Maas en Hartelkanaal wordt begrensd. door secretaris Kamer van Koophandel en Fabrieken Rotterdam In het Botlek-gebied, dat in totaal ongeveer 830 ha omvat, treft men twee havens aan: de Derde Petro leumhaven en de eigenlijke Botlek haven. In 1960 kwamen de havens en terreinen hier gereed en onmiddel lijk vestigden zich in de toen nog desolate vlakte die hier was ontstaan, de eerste van de bedrijven die terrei nen voor zich hadden laten reser veren. Langs de Derde Petroleumhaven vestigden zich, zoals de naam al doet vermoeden, in de eerste plaats be drijven die op de een of andere wijze bij de aardolieverwerking zijn be trokken. Een belangrijk deel van de aan deze haven gelegen terreinen wordt in beslag genomen door opslag tanks van ESSO, BP, Nieuwe Matex en Pakhuismeesteren. Daarnaast verrijzen echter ook een aantal chemische industrieën, die aardolieprodukten als grondstof voor him bedrijf nodig hebben of juist een produkt leveren, dat door de raffi naderijen of de petro-chemische in dustrieën als grondstof of als hulp stof kan worden aangewend. Zo heeft de ESSO op haar terreinen llll *JJ" xici, k. ?a»s^uenties. die niet altijd even één van de be ste was de conjunctuurgevoe- ,Van Rotterdam. Immers, de ^5,5,., in en dus ook het vervoer van V(yC!g06d'eren is aan vrij aanzienlijke 'Ne,,.!. c°njuncturele, schommelingen 6t sterk overheersen van de ^aakt°6r Van en naar Duitsland haven sterk afhankelijk °ntwikkelingen in het achter- in de jaren na 1930 de econo me v,,e .teruggang begon, die weldra ER IS WELLICHT geen bedrijfstak aan te wijzen, waarbinnen de structuurveranderingen zich zo geleidelijk voltrekken als in het bankwezen. Terwijl enerzijds de dynamiek van het industriële be drijfsleven de grens van het revolutionaire dreigt te doorbreken en ook op ander gebied in het maatschappelijk leven een stormachtige ontwikkeling valt aan te wijzen, draagt de bedrijfspolitiek van het bankwezen een grote mate van gebondenheid in zich. Dit conserva tisme, deze starheid in de bankpolitiek vormt echter het essentiële fundament, waarop de bedrijfspolitiek moet worden gebouwd. In zijn algemeenheid kan meiï stellen, dat een bank een instelling is, die zich ten doel stelt liquiditeiten van derden aan te trekken, dan wel zelf gecreëerde liquiditeiten door te geven. De bedrijfspolitiek, die deze doelstelling ten uitvoer wil leggen, zal om effectief te zijn voor alles een onbegrensd vertrouwen moeten inboezemen. b r.»Se crises in hevigheid en duur rta°sheid trof de arbeiders zwaar- in veie Aan andere delen des tQt*° Was in 1936 zelfs 20 pet van al® beroepsbevolking zonder >k. herhaling van deze toestand de h r<*en voorkomen, stond hun. j5rte _e-angen van stad en haven ter Au 2|lagen, duidelijk vo-or ogen. in, dat de oorzaken hiervan Ar<jen£3enomen zouden kunnen lri'dien de structuur van Rot- t:!hav 2i°h ingrijpend zou wijzigen: h-Nk 2ou zich meer op de na- IMMERS uit de hierboven gegeven definitie volgt dat de bank (primaire bank) op elk willekeurig moment tn staat moet zijn aan de directe opeis bare verplichtingen te kunnen vol doen. De van derden aangetrokken gelden, die principieel voor krediet verstrekking dienen, zijn op elk mo ment opvraagbaar. Wanneer het pu bliek het vertrouwen heeft, dat de bank inderdaad te allen tijde aan de verplichtingen van haar krediteuren zal kunnen voldoen, dan beantwoordt de bedrijfspolitiek aan haar funda mentele doelstelling. Een zgn. „run" op een bank zal alleen ontstaan wan neer de cliënten van een bank niet zijn hier niet denkbaar, juist met het oog op het altijd weer terugkerende criterium „vertrouwen in de bedrijfs politiek". De banken moeten het publiek ten aanzien van elke verandering in de bedrijfspolitiek als het ware „opvoe den". De cliëntèlekring der banken moet het duidelijk zijn, waarom op een bepaald moment het bedrijfsbe leid omgebogen wordt. Daarbij moet het publiek de tijd gegund worden de veranderingen op zich te laten in werken. IN ELK geval zal de bedrijfspoli tiek der banken, hoe star en gebon den zij in principe ten aanzien van solvabiliteit en liquiditeit ook moge evenwel de economische vooruitgang revolutionair grote vormen heeft aangenomen en zulks tot het ontstaan van nieuwe stromingen in het bank wezen heeft geleid, heeft men ten slotte de conclusie hieruit getrokken De concurrentie tussen de financiële instellingen onderling is scherper geworden, doordat de banken (pri mair en secundair) aan de interpre tatie van haar dienstverlenend ka rakter een zeer grote uitbreiding gaven. De bankservice werd aanzien lijk groter, waardoor een hechte band kon groeien tussen cliënt en onder neming. Het gevolg van deze nog steeds toenemend- concurrentie is, dat de handelsbanken zich op het terrein van de spaarbanken, verzeke ringsinstellingen, enz. zijn gaan be wegen wij signaleren slechts dit feit en spreken hier geen oordeel over uit waarmee een eeuwenoude traditie is prijsgegeven. Het gevolg van deze concurrentiestrijd is, dat de tot dan toe :herp begrensde functie van geldscheppende bank werd overschreden en zich vermeng de met die van de kredietbemidde- lende bank. Immers, met het aantrekken van spaargelden van cliënten in de vorm van termijn- en paardeposito's werd een terrein betreden, dat tot voor kort niet paste in de bedrijfspolitiek der handelsbanken. Door deze mate riële functie-uitbreiding (formeel zijn zij hiertoe alleszins gerechtigd) heb ben de banken de beschikking gekre- x'W^ederenhandel en op de be- ianger het vertrouwen hebben in de z^.?l sne^e maatschappelijke ont- ®gen 0ver liquide middelen, 'die nog van minder oonjunc- v,oririifsr>r>litif»k en daardoor de aan wikkelingen zij het vertraagd e - - - - /heiige en bovendien meer ar- ens'eve stukgoederen moeten öv?tïiai?eren. Daarnaast was ook in- No laLsati la Vo cl° va" 0ral de vestiging van zoge- V. ^^."basisindustrieën" zou een 'l*e bijdrage tot de vergroting ^^gelegenheid, niet alleen t-1 iii,v ar in zeer aanzienlijke mate 'i^bjvg^^t, kunnen leveren: deze de handelsbanken, roept principieel 'h;6 hebben immers alle moge- de vraag op of een dergelijke koers- bedrijfspolitiek en daardoor de aan de bank toevertrouwde gelden niet langer veilig achten. Centraal dient dus te staan „het vertrouwen in de bedrijfspolitiek van de bank". Indien dit zo is, dan zal de bankpolitiek niet of nauwelijks kunnen fluctueren tus sen de aangegeven grenzen. Of anders gezegd, elke principiële verandering in de bedrijfspolitiek van M.- en hulpstoffen en ma- de i g* In vele gevallen zal het leveranciers van dergelijke Cl il v»o: \^lijke66n geh'ec' waar veel van voordelig zijn zich te ves- el van grootafnemers te vinden b'k voorbeeld hiervan is van Werkspoor enige tijd ke]e ^abij het Botlekgebied, om- L-^gebedrijven daar in de komen- jjh h -een groot aantal machine- *th ®tzeïfis zullen hebben). Vyiej,- geldt echter ook voor de de halfprodukten die k ®.Pasisindistrieën, zoals olie- V hooien, chemische industrieën ^^"Staalbedrijven veelal ?f. ,sLgirtageving van een hoogoven- N. wordt op deze wijze n"g van metaalverwerkende taogeiijk. WfhUsAg andere sectoren van het kar-i ^even worden gestimu- hel, dienstenverkeer, klein- vraag op of een dergelijke wijziging wel verantwoord kan zijn, nu de tot dan toe gevolgde gedrags lijn als juist bestempeld was. De lijnrechte tegenstelling tussen het sterk dynamische industriële bedrijfsleven enerzijds, waarin snelle en veelal revolutionaire aanpassingen levensvoorwaarde zijn en anderzijds het bankwezen, waar ten gevolge van een zekere starheid, aanpassingen slechts zeer geleidelijk ingang vin den, vindt hierin zijn verklaring. Bovenstaand betoog betekent be paaldelijk niet, dat de bedrijfspolitiek der banken de enge grenzen, waar binnen zij zich kunnen bewegen, niet zou kunnen overschrijden. De ge schiedenis der banken leert, dat zulks wel degelijk het geval is geweest. Men dient evenwel in het oog te houden, dat elke radicale wijziging in de bedrijfspolitiek der banken het resultaat zal zijn van een zeer gelei delijke en evolutionaire ontwikke ling. Schoksgewijze aanpassingen volgen. Toegegeven zij, dat de „time- lag" hierbij veelal zeer aanzienlijk is Alvorens dieper in te gaan op de structuurveranderingen in het bank wezen, die dus een gevolg zijn van de dynamiek van de maatschappe lijke ontwikkeling, moet de taakstel ling van de bank ruimer worden ge- steld als in de bovenaangegeven definitie. Dan valt onder het begrip „bank" elke onderneming, die zich bezig houdt met: 1. de creatie van liquide middelen en 2. het opslaan van gelden. Dit laatste is een nieuw aspect, omdat het juist de zgn. secun daire banken zijn, die zich specifiek hiermee bezig houden. Deze categorie banken, waartoe institutionele beleg gers, hypotheekbanken, midden- standsbanken, enz. gerekend worden, missen het vermogen van de zuivere geldschepping. Haar taak is een kre- dietbemiddelende functie. Omgekeerd echter bestaat de functie der primaire banken uit zowel een geldscheppende als een kredietbemiddelende taak Dit doet de handelsbanken duidelijk in het voordeel staan van andere banken. TOT VOOR enkele jaren geleden hebben de handelsbanken echter van dit voordeel, wellicht op grond van de traditie, verankerd in de bedrijfs politiek, geen gebruik gemaakt. Nu geen definitieve bestemming hebben. De handelsbank vergaart deze schijn baar doelloze gelden, om ze via de kredietverstrekking in de vorm van termijndeposito's van de geldsfeer naar de kapitaalmarkt te voeren. Deze regulerende werking vormt een belangrijk aspect in het verkeer op de kapitaalmarkt. Het is een geheel nieuw aspect in de bedrijfspolitiek van de banken en louter een uitvloeisel van de scher pere concurrentie tussen de financiële instellingen onderling. DE PERFECTIONERING van do industriële vooruitgang en de grote welvaartstoename hebben de behoefte aan nieuwe financieringsvormen doen ontstaan. Hier zij slechts geconsta teerd, dat deze factor er mede toe heeft geleid, dat de banken afstand deden van het oude principe, dat kort geld slechts benut mag worden voor het financieren van korte kre dieten. Het zijn de Amerikaanse banken geweest, die voor het eerst deze gulden regel hebben afgezwo ren, waarschijnlijk onder druk van het feit, dat industriële investeringen dóórgaans meer belangstelling heb ben voor kredieten met een langere looptijd dan één jaar. Ook in ons land, gaan de handelsbanken er thans toe over steeds „langere" kredieten te verstrekken. De motivering voor dit ombuigen van het bedrijfsbeleid schuilt in de opvatting, dat de ban ken op grond van gegevens steeds kunnen rekenen op een voortdurende stijging van de aan de banken toe vertrouwde middelen. Daarbij komt. dat de direct opvraagbare korte gel den toch praktisch voor langere tijd aan de banken worden toevertrouwd. Deze wetenschap, en de ruime middelen, waarover de banken in het algemeen konden beschikken, alsmede het feit, dat de institutio nele beleggers in toenemende mate ertoe over gingen industriële leningen te financieren, mogen als de hoofdoorzaken gezien worden voor de ommezwaai van de korte- kredietpolitiek. Gewijzigde omstandighedenTen gevolge hiervan werd steeds sterker het accent gelegd op het dienstver lenend karakter van de bank. Nieuwe vormen van service werden inge voerd, zodat de activiteiten van de banken heden ten dage een scala van werkzaamheden omvatten. Mede door deze sterk toegenomen activiteit heeft de kredietverlening in ons land een belangrijke vlucht genomen. Aan de hand van de door de Nederlandsche Bank verstrekte gegevens kan wor den vastgesteld, dat de kredietexpan sie in de laatste jaren bijzonder krachtig is geweest. Bij de representatieve handelsban ken was aan het eind van 1961 de binnenlandse kredietverlening met ca. 331 miljoen gestegen in verge lijking tot het vorig jaar. Bij onderverdeling van de stijging der hierop betrekking hebbende der- dengelden naar creditsaldi en depo sito's, waaronder de spaartegoeden begrepen zijn, valt op, dat deze laat ste post alleen al een stijging van ruim 35 te zien heeft gegeven. De conclusie, dat de spaarpolitiek der banken alleszins succesvol verloopt, lijkt dan ook gerechtvaardigd. een fabriek gebouwd waar zgn. „aro maten" worden vervaardigd, welke als grondstof kunnen dienen voor de bereiding van een groot aantal pro dukten: kunstvezels, kunstharsen, wasmiddelen en insecticiden. De Nederlandse DOW Maatschappij, die zich in 1955 als eerste in de Bot lek vestigde, vervaardigt een grond stof voor de produktie van industrie- verf, textiel, papier en verpakkings materialen. Zijn de bedrijven aan de Derde Petroleumhaven alle min of meer nauw met de minerale oliën verbon den, die rond de eigenlijke Botlek haven vormen een bonter geheel. Ook hier treft men bedrijven aan die in nauwe relatie staan met de petro-chemische industrieën: de N.V. Zoutchemie Botlek, een dochteronder neming van de Koninklijke Neder landsche Zoutindustrie in Hengelo, bereidt in haar electrolyse-bedrijf uit (over het algemeen uit het eigen zoutwinningsbedrijf in Boekelo aan gevoerd) zout onder meer chloor, dat via een pijpleiding naar de chemische fabrieken van de Shell in Pemis wordt vervoerd, waar het bij de ver vaardiging van kunststoffen, zoals polyvinyl-chloride, wordt aange wend. Ook titaanwit, het produkt van de Nederlandse Titaandioxydefabriek, waarin de Billiton Maatschappij en de Albatros Superfosfaatfabrieken deel nemen, wordt als grondstof voor de produktie van kunststoffen benut. Voorts vervaardigen twee bedrijven carbonblack, dat als grondstof voor tal van chemische produkten en voor de vervaardiging van synthetische rubber dient. Als laatste in de rij van chemische industrieën op aardoliebasis moet nog de niet voltooide fabriek van de Staatsmijnen worden genoemd, die fenol gaat vervaardigen, waaruit plastics en synthetische garens wor den vervaardigd. Het Botlekgebied blijkt een dermate gunstige vestigingsplaats voor petro chemische industrieën, dat ook de I.C.I. zich in de naaste omgeving er van gaat vestigen om plastics en an dere chemische produkten te vervaar digen. Men vergist zich echter als men denkt, dat zich hier uitsluitend che mische bedrijven vestigen: ook een ertsoverslag- en opslagbedrijf (Mül- ler-Hanna) treft men hier aan, waar ertstankers van 50.000 ton kunnen worden gelost. Ook andere overslag bedrijven van massagoed zullen zich hier vestigen omdat de oudere havens niet diep genoeg zijn om de steeds groter wordende schepen, waarmee de massagoederen worden aange voerd, te ontvangen: Fr. Swarttouw N.V. verplaatst haar inrichtingen van de Waalhaven naar de noordelijke tak van de Botlekhaven, de Graan Elevator Maatschappij gaat binnen kort de Maashaven verlaten, wanneer de aanleg van pieren en de bouw van een graansilo met capaciteit van 70.000 ton gereed zijn gekomen. Voor een zo snel mogelijke lossing van de steeds groter wordende graan schepen, waarvoor dus het oponthoud in de haven steeds duurder wordt, zal men hier niet alleen van de be kende drijvende elevatoren, maar ook van nieuwe, op de wal gemon teerde gebruik maken. Tenslotte moet zeker worden ver meld de scheepswerf van Verolme's Dok- en Scheepsbouw Maatschappij, gelegen aan Waterweg en Botlekha ven. Dit bedrijf, waar ook de grootste zeeschepen gebouwd kunnen worden, werd reeds in 1957 in werking ge steld, toen de aanleg van havens en terreinen elders in dit gebied nog in volle gang was. Men kan dus zien, dat de Botlek niet alleen een havengebied maar ook een industriegebied van betekenis Foto: Frits J. Rotgans wordt. Aanvankelijk dacht men voor de eerste decennia meer dan voldoen de ruimte voor havenbedrijven en met de zeehaven verwante industrieën in de Botlek te hebben, doch reeds omstreeks 1955 bleek, dat verschillen de redenen de aanleg van nieuwe ha vens noodzakelijk zouden maken. Eén daarvan was het snel groter worden van de zeeschepen, met name de tankers. Wilde Rotterdam de con currerende havens het hoofd kunnen blijven bieden, dan moest het dus ook voor de grootste tankers mogelijk zijn hier binnen te komen. Bovendien maakte de snelle economische expan sie ook de behoefte aan meer op slagruimte, vooral voor aardolie produkten, steeds dringender. De gunstigste plaats voor de aan leg van deze „mammoet-tankers" bleek de kop van het eiland Rozen burg te zijn, waar de grond voor aan leg van diepe havens geschikt was, terwijl de afstand tot de zee ook zeer gering was, zodat hierdoor het (kost bare) oponthoud voor deze reuze schepen tot een minimum kan wor den gereduceerd. In november 1957 aanvaardde de gemeenteraad van Rotterdam met ai- gemene stemmen de plannen voor de aanleg van een havencomplex voor schepen met diepgang tot ruim 13 m op de kop van het eiland Rozenburg en nadat op 11 juni 1958 de .graaf werkzaamheden waren begonnen, gaf H.M- de Koningin op 13 september van dat jaar het beginsein voor de baggerwerkzaamheden. Het Europoortplan omvat in grote lijnen de aanleg van een aantal ha vens voor zeeschepen met zeer grote diepgang en de daarbij behorende haven- en industrieterreinen met een totale oppervlakte van 940 ha, een zeevaartkanaal en een daarvan ge scheiden kanaal voor de binnen scheepvaart. Ook heeft men terrein gereserveerd voor de bouw van een hoogoven- en staalbedrijf. Wanneer de definitieve ingang tot de Euro poorthavens eenmaal gereed is, zullen schepen tot 100.000 ton draagvermo gen in de Europoort-havens kunnen worden toegelaten, doch daarvoor zal eerst deze toegang moeten worden vastgesteld: men onderzoekt thans nog, of een aparte ingang voor de Europoorthavens of een verbrede Waterwegmond te verkiezen is. Hoewel de Europoorthavens vooral met het oog op de zeer grote schepen zijn gegraven en de opslag hier een grote rol speelt - Caltex, Esso, Shell en Tidewater Oil hebben hier reeds op slagterreinen met „supertante" die ieder tenminste 40.000 ton olie kun nen bevatten - wordt toch ook voor dit gebied de industriële functie van groot belang. Reeds is de Gulf Oil Company hier begonnen met de bouw van een raffinaderij, maar een zeer belangrijke bijdrage tot de indus trialisatie van het Waterweggebied zou de vestiging van een geïntegreerd hoogoven- en staalbedrijf op het daarvoor in de Europoort gereser veerde terrein zijn. In de eerste plaats zou een dergelijk bedrijf aan zeer ve len werk kunnen verschaffen, maar daarnaast zou het hoogoven- en staal bedrijf een grote aantrekkingskracht uitoefenen op vele metaalverwerken de en chemische industrieën. Beziet men nu de invloed van al deze vestigingen in de nieuwste ha vengebieden op de economische struc tuur, dan blijkt, dat in de loop der na-oorlogse jaren de industrie en vooral de zware industrie in de che mische sector zich sterk heeft uitge breid doch dat deze uitbreiding niet ten koste van handel en verkeer is gegaan, zoals blijkt uit de volgende cijfers: WANNEER wij resumerend tot een conclusie zouden moeten komen, dan zij geconstateerd, t het bankwezen, niettegenstaande zijn traditionele gebondenheid, zich opvallend goed heeft weten aan te passen aan de door de snelle technische ontwikke ling veroorzaakte wijzigingen in het maatschappelijk bestel; dat deze aan passing gepaard is gegaan met een belangrijke verbreding van de acti viteiten, hetgeen, zowel direct als indirect een forse kredietexpansie tot gevolg heeft gehad. Daarbij is het bankwezen door zijn grondprincipen in de loop der jarer uitgegroeid tot een bolwerk van vertrouwen en wijsheid aan wier oordeel men in conjuncturele situaties grote waarde hecht. A. BRUNINGS AANTAL WERKNEMERS PER SECTOR IN 1960 (naar gegevens van het Gew.. Arbeidsbureau) Rotterdam Nederland industrie 112.700 handel en verkeer 107.300 44,9 42,8 Uit deze cijfers kan men ech ter ook constateren, dat het indus trialisatie-niveau in Nederland nog steeds hoger ligt dan in Rot terdam, zodat men niet mag con cluderen, dat Rotterdam reeds in voldoende mate een industriestad is geworden. Men zal op de ingeslagen weg moe ten voortgaan en ook in da toekomst moeten trachten zoveel mogelijk in dustrie, en vooral primaire industrie, aan te trekken in dit gebied, dat door zijn unieke geografische positie bij een intensiever worden van het we reldverkeer als vestigingsplaats steeds gunstiger zal worden. Uitbreiding van de industrie in dit gebied leidt niet alleen tot een ver betering van de positie van Rotter dam, maar is ook in het belang van de economie van Nederland in haar geheel.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1962 | | pagina 19