va
Geen profetieën, wel serieuze ramingen
N.S.
D
E
Het beroepsbeeld
D
Het wezen van de hulpstraatmaker
VERANDERINGEN
OP TIL
DONDERDAG 10 MEI 1962
PACINA 6
BEHOEFTE:
ra
ra
ra
TT,?,'-..-iS'
AANBOD:
1955/1960
1955/1965
1955/1970
1955/1975
1955/1980
BEHOEFTE EN AANBOD (WERKTUIGBOUWKUNDIGE INGENIEURS)
In zijn proefschrift, gewijd aan de toe
komst van de academisch gegradu
eerden, herinnert dr. J. Godefroy
er aan, dat de eerste studie van de
werkgelegenheid in de academische be
roepen in ons land werd aangepakt in de
sfeer van de vrees voor werkloosheid.
Toen in 1933 het onderzoek op dit ter
rein begon, telde men 1400 academisch
gevormde werklozen of bijna-werkiozen
De verwachting, was, dat dit aantal in
1939 aangegroeid zou zijn tot meer dan
vierduizend. Dit probleem is door de
tjjd de conjunctuurverbetering, de
oorlog en de nieuwe mogelijkheden na
de oorlog achterhaald. Thans spreekt
men veel meer over de behoefte van de
steeds gecompliceerder wordende maat
schappij aan academici; ten aanzien
van bepaalde sectoren wordt zelfs de
vrees geuit, dat er zich een tekort aan
academici zal voordoen. Voor iemand,
die nu gaat studeren, is het inderdaad
moeilijk zich voor te stellen, dat hij
straks geen baan zou kunnen krijgen.
Wanneer men wat verder kijkt dan dit
individuele geval en de omvangrijke
studentenbevolklng van onze tijd ziet,
kan echter toch wel weer de vraag rij
zen hoe de drommen academici, die over
enkele jaren de maatschappij binnentre
den. aan de slag zullen komen. In de
discussie over deze vrager zoekt men
een houvast bjj ejjfers: wat valt er, niet
volgens een bepaalde feeling, doch op
grond van serieuze vooruitberekenin
gen, te zeggen over de ontwikkeling van
de belangstelling voor het wetenschap
pelijk onderwijs en de maatschappelijke
behoefte aan afstuderenden in de ver
schillende studierichtingen? Van deze
materie is en wordt een gedegen studie
gemaakt door een statistiek-commissie
(aanvankelijk van het Interuniversitair
Zoals bekend zijn er ook bij de Ne-
derlandsche Spoorwegen vele mo
gelijkheden voor mensen met aller
lei opleidingen. Men kon oi daar
echter juist nu weini- concreet voorlich
ten, omdat een nogal ingrijpende wijzi
ging van het hele indelings- en belonings
systeem op stapel staat.
In principe geldt evenwel het volgende.
Met HBS en Gymnasium kan men zich
in het bedrijf bekwamen voor leiding
gevende vervoers'uncties, voor admini
stratieve en staffuncties.
Voor meisjes met middelbare oplei
ding, ook met M.M.S., is er de mogelijk
heid om informatrice te worden.
Zij, die een Mulo-opleiding hebben ge
noten, kunnen a plaatst worden in ad
ministratieve en in stationsfuncties: in
deze sfeer zijn ook veel meisjes werk
zaam, voornamelijk als lokettiste.
Voor mannen met een technische op
leiding zijn er tal van mogelijkheden. Dit
geldt zowel voor HTS-ers, UTS-ers als
LTS-ers van de verschillende richtingen
Uitgebreide inlichtingen worden gaar
ne verstrekt door N.V. Nederlandsche
Spoorwegen, Dienst van Personeelszaken,
le afdeling, Moreelsepark 1, Utrecht.
Contactorgaan, thans van de Acade
mische Raad) onder voorzitterschap
van prof. dr. J. J. J. Dalmulder.
e commissie-Dalmulder heeft ra
mingen opgesteld tot 1980. Bij de
publikatie der prognoses is uit
drukkelijk verklaard, dat men
zich sterk bewust is van de betrekke
lijke waarde van verwachtingen, die
over een zo lange tijd in de toekomsl
geprojecteerd zijn. Men wil de ramin
gen (waarop wel kritiek is uitgeoefend)
dan ook regelmatig opnieuw nagaan. Er
wordt thans gewerkt aan een nieuw rap
port-Dalmulder. Volgens de tot nu toe
verrichte studies schijnen echter de
hoofdlijnen van het in 19S9 gepubli
ceerde eerste rapport nog altijd hun
geldigheid te hebben behouden. Vandaar
1955-1960
<u
o
S3
<u
•a
o
X!
c
1955-1970
■O
o
ja
e
CO
Geneeskunde
Tandheelkunde
Wis- en natuurkunde
Letteren en wijsbegeerte
Aardrijkskunde
Rechtsgeleerdheid
Economische wetenschappen
Sociale wetenschappen
Psychologie
Technische wetenschappen
Diergeneeskunde
Totaal*
2770
835
2445
2065
285
2250
1680
390
410
3100
210
17455 13570
3210
405
1615
995
185
1595
1175
355
325
2400
295
7400
2720
7610
4110
635
7330
5700
1295
1295
12200
640
54555
8275
1270
6630
5075
1010
4595
4485
1755
1530
9395
810
48450
1955-1980
o
XI
11
■Q
c
13260
5160
15335
5875
945
12770
11220
2640
2360
24400
1060
17120
2760
15145
12195
2510
9285
10025
4290
3700
21470
1710
102605 107790
Inclusief godgeleerdheid en landbouwkunde.
dat we alsnog enige gegevens uit dit
rapport overnemen. Voor wat het totaal
der afstuderenden betreft, is de ver
wachting, dat er tot 1970 een toenemend
tekort zal optreden, doch daarna zal het
totale aanbod de totale vraag enigszins
gaan overtreffen. Dit is af te lezen uit het
hierbij afgedrukte staatje. In de periode
1955-1970 ziet men het totale aanbod
niet onaanzienlijk beneden de behoefte
blijven; neemt men het tijdperk tien
jaar langer, dan is er een zeker over
schot.
Het staatje iaat tevens zien, dat de
ontwikkeling bij de verschillende stu
dierichtingen sterk uiteenloopt. Zo ver
wacht men, dat het in 1960 nog zeer
grote tekort aan afstuderenden -van de
literaire faculteit in 1970 reeds plaats zal
hebben gemaakt voor een overschot. Bjj
de technische wetenschappen en de
tandheelkunde zouden de tekorten
steeds toenemen. Bij wis- en natuur
kunde en economie daalt het tekort na
1970. Bij geneeskunde en diergeneeskun
de zou sprake zijn van een stijgend
overschot; idem bij psychologie na 1970.
De tekorten bij rechtsgeleerdheid en
N.B. De statistieken in di' nummer, die
de behoefte aan en het aanbod van aca
demici in beeld brengen, hebben wij
dankzij de welwillende medewerking van
het ministerie van O. K. en W. kunnen
overnemen uit de brochure „Vraag en
aanbod academisch gevormden tot 1980"
economische wetenschappen moeten te
zamen met het overschot uit sociale
aardrijkskunde worden beschouwd ge
zien de mogelijke functieverschuivingen
tussen afgestudeerden van deze vier
studierichtingen.
en en ander wordt aanschouwelijk
gemaakt met de beeldstatistieken,
waarin de kubussen de behoefte
en de mannetjes het aanbod aan
geven. Voor de toelichting, welke bij
elk van deze voorstellingen nog te ge
ven zou zyn, zij verwezen naar het uit
treksel van het rapport-Dalmulder, dat
op schriftelijke aanvraag gratis wordt
verstrekt door de Publieiteitsdienst van
O. K. YV., Nieuwe Uitleg, Den Haag.
Wie nog verder op deze zaak zou willen
ingaan, kan zich het rapport zelf aan
schaffen (ƒ5,90, Uitg. De Haan, Zeist).
De cijfers van de commissie-Dalmul
der zijn zeer zeker niet bedoeld als enig
richtsnoer voor de keuze van een studie.
Men kan het in een bepaalde richting
ver brengen, ook al wijzen de ramingen
op een overschot aan gegadigden voor
die richting. Van bijzonder groot belang
zjjn immers de aanleg en de ambitie.
Anderzijds echter mogen de maatschap
pelijke perspectieven ook meegeteld
worden. Vraagt men welke waarde de
verwachtingen van de commissie-Dal
mulder hebben, dan moet het antwoord
luiden: geen profetieën, maar serieus
te nemen ramingen.
T.E.
e „beroepsbeelden", samenge
steld door de Directie voor de
Arbeids' wrziening, bieden een
degelijke beschrijving van al
lerlei werkzaamheden, instructief
maar soms ook vermakelijk. Het geefi
namelijk een wat vreemd effect wan
neer men simpele, alledaagse dingen
in formele termen gaat vatten.
Zo lezen we van de herenkapper,
dat hij de klant uitnodigt in de
•scheerstoel plaats te nemen, hem een
handdoek voordoet en de baard ge
durende enkele minuten inzeept. Bij
een harde baard wrijft hij bovendien
de zeep met de vingers in de baard
haren. Na eerst het scheermes op de
riem aangezet te hebben, scheert hij
de baardstoppels in de groeirichting
af, terwijl hij tegelijkertijd de huid
met de andere hand strekt. Speciaal
besteedt hij aandacht aan de mond
hoeken en de hals en aan oneffen
heden in de huid. Op deze wijze gaat
de andlyse van het scheerproces ver
der
Bij de stenotypiste staat aangete
kend, dat haar materiaal gevormd
wordt door een stenoblocnote, papier
en carbonpapier en haar gereedschap
door schrijfmachine, potlood en ra-
deergum. Bij de serveerster bestaat
het materiaal uit spijzen, dranken en
serviesgoed en het gereedschap uit
serveerbladen, notitieblok en stofdoek.
We moeten hier natuuftijk niet de
draak mee steken: bij andere beroe
pen hebben dergelijke vermeldingen
alle zin maar ih enkele gevallen
wordt het asthouden aan zo'n op
sommingssysteem een tikje lachwek
kend.
Interessant zijn de typeringen, wel
ke van verschillende beroepsbeoefe
naren worden gegeven. De diamant
slijper heeft een bezigheid met een in
zichzelf gekeerd karakter. De grond-
schaafmachinist oefent via zijn ma
chine een grote kracht uit, waardoor
hij het oppervlak van de grond ver
andert. Dit kan een machtsgevoel
schenken, waardoor zijn arbeid wint
aan bevredigingsmogelijkheid. De
houtschaver dient een evenwichtig.
niet impulsief persoon te zijn en de
hulpstraat maker heeft door de veel
heid. van zijn bezigheden een ver
deelde aandacht en een brede op
merkzaamheid nodig.
De metselaar ziet het werk onder
zijn handen groeien en hij heeft deel
aan de vorming van een werkstuk,
dat hem gewoonlijk overleeft. Bij het
werk van de stukadoor speelt de
„waarnemende handvaardigheid" een
grote rol, d.w.z. een intieme wissel
werking tussen zien en doen. De tim
merman moet evenwichtig zijn, zon
der dat dit afbreuk doet aan de be-
weeglijkheid van geest.
De woningstoffeerder krijgt te ma
ken met warme, maar ook kritische
belangstelling van het gezin, waar hij
werkt, vooral van de huisvrouw. Hij
moet er tegen kunnen, dat men hem
bij z'n werk op de vingers kijkt.
De overleersnijder wordt meestal zo
volledig door zijn eigen werk in be
slag genomen, dat hij zich niet noe
menswaard met anderen occupeert.
Tact, geduld en zelfbeheersing, be
scheidenheid zonder ingetogenheid of
serviliteit, innerlijke warmte en har
telijkheid zijn de basis voor de in
nemende en vriendelijke houding
van.ja van wie anders dan van
de stewardess. En daar komen we
dan weer bij onze herenkapper. Ter
wijl hij al z'n aandacht op het werk
richt, moet hij in staat zijn een op
pervlakkig gesprek met zijn klanten
te voeren, waarbij hij om deze niet
van zich te verwijderen, meer zal mee
praten dan een eigen mening ver
kondigen. Hij dient echter ook. te kun
nen zwijgen.
Tenslotte de pedicure. Men
houde hem of haar niet voor
een figuur, die zich slechts
voor voeten interesseert. Er moet een
vertrouwenwekkende sfeer van hem
uitgaan en hij moet eerst de gehele
mens aanzien, alvorens zijn aandacht
in het bijzonder tot diens voeten te
richten. Zo is het. Over de journalist,
die zijn aandacht moet verdelen als de
hulpstraatmaker, die niet gelijk de
metselaar een werkstuk maakt, dat
hem overleeft, doch net als de stuka
door bezig is met een intieme wis
selwerking tussen zien en doen en
die evenals de pedicure belangstel
ling moet hebben voor zijn mede
mens, zelfs voor diens beroepsbeeld,
zullen we nu maar zwijgen.
T.E.