Meinrad als Schnoferl Harsvloeren weerstaan naaldhakken goed KATOENEN zomerpakje De humorist als toneelschrijver k. Toneel als een roes Voor- en tegenzitters NESTROY-YOORSTELLIN GEN IN WENEN Veel succes Zuid-Afrika Aandacht voor KOFFIE op school Grapjes over het vergaderen Taalvermogen WENEN, juni Ter afsluiting van een verslaggeving over ge beurtenissen tijdens de Wiener Festwochen van dit jaar moet hier nog sprake zijn van Johann Nepomuk Nestroy, de laatste en grootste van de dichters van het Oostenrijkse volkstheater, die hon derd jaar geleden in Graz is ge storven, in Pensionopolis, zoals Nestroy zelf de provinciale ren- teniersstad van zijn tijd noemde. LEO HANEKROOT zÜn a Is het werkelijk een reefl /S zomer wordt zoals hoopt, is dit een mO"K katoenen pakje om op stra dragen. Het is gedekt van in een klassiek patroon u-s(,e^ Provence. Goudbruin en efi zijn de kleuren van het M°.n ook van de bandversierW' I. r.-Tj.uiU^ «wjwwwww» Theater in der Leopoldstadt, door de ijdele Carl na een verbouwing naar zichzelf herdoopt) een Nestroycyclus. Van toen af aan was Nestroy weer te rug op het speelplan der Weense thea ters. In 1901 was hij klassiek. Toen trok hij binnen in het Burgtheater met „Lumpazivagabundus", dat de Burg deze zomer in Salzburg weer gaat spelen. Toneel uit de eerste enscenering van „Lumpazivagabundus" (Theater an der Wien). Nestroy was een zeer geestig man van een grandioos taalvermogen. Tot andere landen buiten het Duitse taal gebied kan hij echter moeilijk door dringen, ofschoon het Burgtheater een aantal jaren geleden hier toch eens „Der Zerrissene" van hem met veel succes gespeeld heeft. Maar dat was dan in de oorspronkelijke taal, zijn eigen taal die in het Weense idioom geschre ven is en om die reden alleen al heel moeilijk zo niet onmogelijk gelijkwaar dig over te brengen in een andere taal. Bovendien zijn Nestroy's stukken hij heeft er in de 61 jaren van zijn leven 83 geschreven geheel afgesteld op de situatie, waarin ze ontstonden. Ze zpn in zekere zin commentaar op de gebeurtenissen van de dag, de gees tesstromingen, de ideeën, de toestan den, die zich voordeden. Om die reden zou men eerder geneigd zijn te veron derstellen, dat ze afgedaan zijn, histo rische documenten van een tijd die evenzeer voorbij is als de volkstheater kunst, die ze tot een hoogtepunt en een afsluiting gevoerd hebben. Het tegen deel blijkt waar te zijn: Nestroy was meer dan een door de tijd bedongen mens. Zijn toneel is vandaag op de plaats waar het ontstaan is nog spring levend. De oorzaak daarvan moet wel schui len in de onuitputtelijke mogelijkheden die zijn stukken acteurs en actrices bie den om erin te spelen. Het zijn vrijwel allemaal „Possen", kluchten naar het geijkte patroon, aaneenschakelingen van gebeurtenissen die tot komische verwik kelingen leiden. Die gebeurtenissen wor den niet door de mensen opgeroepen, afgewikkeld en opgelost. Ze ontstaan in de klucht volgens een schema en het komische wordt geboren uit de verhou ding tussen de mensen en de verwik kelingen, waarin ze verzeild raken. Ze zijn eigenlijk episch toneel, ver teld en in beelden aanschouwelijk ge maakt. Er blijft een zekere afstand tussen de schrijver en zijn toneel. Nes troy was inderdaad geen dramaticus. Ferdinand Raimund, zijn populaire voorganger en in menig opzicht zijn tegenvoeter was het veel meer. Nestroy heeft zich weinig bekommerd om het drama en men ziet reeds een symp toom van het verval, waarin het volks om te praten in wezen genoeg zou heb ben gehad. Maar voor hij de voor zijn tijd aanvaardbare vorm om zich te pro duceren vond, zocht Nestroy het theater in zijn grootste vorm: de opera. Op zijn eenentwintigste jaar debuteerde hij in het Karntnertortheater als Sarastrio ln de „Zauberflöte", in alle ernst menen de dat hij een carrière als opera-zanger zou gaan maken. En een jaar later is hij als solist verbonden aan de^Hoog- Duitse Opera in het Grand Théatre te Amsterdam. Zijn eerste rol is daar Kaspar in de „Freischütz". Twee jaren later verhuisde hii naar Brünm, als opera-zanger en toneelspeler aan het gemengde theater in die stad. Daarmee kwam hij in de sfeer van het spreektoneel en begon hij zijn komische talent te ontdekken. De opera trad naar de achtergrond, zijn toneelrollen namen toe. Weer twee jaren later kwam zijn eersteling, de gelegenheidsklucht „Der Het feit dat alle gemeentebesturen nog steeds over zalennood kla gen, toont aan dat de vergader- woede van het verenigde deel onzer natie nog niet aar het weg ebben is. Daar elke Nederlander wel op een of andere manier verenigd is, zijn er weinig vaderlanders te vin als het er bijvoorbeeld om gaat een motie te formuleren, een stem te mo tiveren, een bestuur te desavoueren, een benoeming te acclameren, een voorstel te amenderen of zich van een kwalijke zaak te distanciëren. Een vergadering is voor geïnteresseerden een feest en voor de rest een gruwel. Een voorzit ter, die er in slaagt een agenda er bin nen een uur door te slaan heeft geen lang leven. Een vergadering dient te duren tot een half uur voor etens- of slaaptijd. Wie aan dit ritueel tornt, schendt de grondvesten waarop onze democratie loodzwaar leunt. Wie nog nooit in een kascommissie heeft geze ten of nog nooit afgevaardigde is ge weest naar een landelijke algemene ver gadering, heeft er geen vermoeden van hoe er werkelijk in dit land geleefd wordt. Waarmee maar gezegd wil zijn dat vergaderingen evenzeer gerespecteerd als bezocht moeten worden. Wie zich een avond gloeiend geërgerd heeft aan het geleuter van Piet, die altijd het woord wil hebben en niets te zeggen heeft, aan de terreur van de even on misbare als irritante zwoeger Jan, aan het onbenul van de voorzitter, de am bities van Klaas, de langdradigheid van Hein en de boosaardigheid van Kees, neemt het woord „gemeenschap" nooit meer met luchthartig idealisme in de mond. Hij beseft dat niets moeilij ker is dan gemeenschapsmens te zijn en zijn medemensen toch met te gaan haten. Hjj beseft dat alleen humor en irople de spanningen tussen de mensen enigszins dragelijk kunnen maken. „Voor- en tegenzitters," 1), is een po ging om het vergaderritueel wat mild- ironisch te commentariëren. De brilbe- tasters, sprekers, gemeenplaatsers en enveloppe - met - inhoud - aanbieders draven op en af. Het is wel leuk maar niet echt geestig. Daarvoor is meer talent nodig en juist het gebrek aan humor maakt het bezoek van vergade ringen in dit goede land tot zulk een helse bezigheid. K. 1). „Voor- en tegenzitters." Leo J. B. Wolff en Wessum. Uitgeverij Andries Blitz Laren. Ascese voor de hedendaagse mens door D. Lamberto de Echeverria (Des- clée de Brouwer-Breda). Bedoeld als een vademecum voor de hedendaagse katholieke mens. Vragen rondom Genesis en de na tuurwetenschappen, door drs. H. A. van der Linden, drs. A. A. Manten, prof. dr. J. Veldkamp, drs. H. G. Schulte Nordholt (Kok-Kampen). Bewerking van referaten, die de auteurs hebben voorgedragen op een vergadering van de SSR-Reünisten- kririg te Utrecht (maart 1961). Johann Nestroy naar een lithografie van W. Ktimt. theater met hem geraakt was. Het to neel was voor Nestroy eigenlijk niet veel anders dan een podium, waarop hij zelf stond om zich in zijn Witz te ontladen. In dit licht bezien doet hij onweer staanbaar denken aan Wim Kan, die een conférencier is en daarin zichzelf genoeg is. Nestroy kon niet bestaan hebben zonder de klucht, het toneel stuk, maar dit is in zekere zin bijkom stig. Het toneel was nu eenmaal deel van zijn wereld, het was de algemene uitdrukkingsvorm in de culturele tra ditie van zijn stad. Hij bediende zich ervan en er bestond geen andere mo gelijkheid voor hem. Dat blijkt ook, wanneer men zijn le vensgeschiedenis in zijn jonge jaren leest in het licht van de afloop, die zjjn loopbaan gekregen heeft. In dat licht begrijpt men, dat hij aan een voor de gezelligheid ietwat gestoffeerd po dium, een schijnwerper en een uur tijd Zetteltrager Papp" te Graz voor het voetlicht, spoedig gevolgd kennelijk wegens groot succes door „Zwölf Madchen in Uniform". Zijn carrière was hiermee bepaald. Na nog enige om zwervingen, o.a. in het theater te Lem- berg, aan de uiterste grens van de dub belmonarchie, kwam Nestroy in 1831 onder de directie van de Weense thea terkoning Carl aan het Theater an der Wien. Zulk een ontwikkelingsgang lijkt type rend voor de man in zijn tijd. Hij was voorbestemd om het toneelpodium te bereiken. De uiterste mogelijkheid die hem openstond, was die van eerste acteur in voor zichzelf geschreven stuk ken. Als geboren conférencier aange wezen op het vertolken van de stem van liet volk, moest hij in de traditie van plaats en tijd volksstukken schrij ven. Maar hij was geen dramaticus. Hij was ook geen man van het volk, maar een zoon uit de ontwikkelde en gegoede burgerstand: zijn vader was Hof-und Gerichtsadvokat en Johann Ne pomuk had zelf, na het gymnasium doorlopen te hebben, nog een blauwe maandag aan de Weense universiteit gestudeerd om die illustere vaderlijke voetsporen te drukken. Hij had er geen aanleg voor, maar hij kwam uit een ontwikkeld milieu. Zijn wieg had be slist niet gestaan in een kermiswagen of daaromtrent, en Hansworst, het pro totype van het volkstheater was hem sociaal vreemd. Hoe dan ook, Johann Nestroy maakte zijn eigen theater, dat met hem leek te staan en te vallen. Dat dachten de tijd genoten, die hem natreuiden, nadat hij in 1862 was overleden en door de hele stad Wenen ten grave was gedragen naar het Matzleinsdorfer Friedhof. Veel later kreeg hij zijn eregraf op het Zen- tralfriedlhof. Het duurde twintig jaar voor er weer een Nestroy-stuk gespeeld werd. Men geloofde niet, dat het moge lijk was. In 1881 evenwel was men ver genoeg uit zijn persoonlijke ban geraakt, om het anders te kunnen zien. In dat jaar gaf het Carltheater, waar van hij de laatste zeven van zijn actieve jaren directeur was geweest, (het oude Is de allervoornaamste reden, waarom Nestroy's stukken op het repertoire ge bleven zijn, dat ze zulk prachtig mate riaal opleveren om te spelen, een nau welijks minder belangrijke reden voor hun vitaliteit lijkt wel, dat hun schrij ver boven de ietwat naïeve sfeer van het volkstoneel is uitgegroeid. Rai mund, zijn directe en grote voorgan ger, had er nog geheel toe behoord. Toen hij op zijn oude dag een Nestroy- stuk zag en mét al het instinct van de geboren theaterman voelde hoe diep het aansloeg, onderkende hij zeer geschokt de ondergang van zijn kunst, die de kunst van het volksstuk was geweest: „Das kann i nit! Aber i sieh, das gfallt, i hal» selber lachen mussen - na so ist's halt mit mir und meine Stiick gar. Alles umsonst." Waarin zat het onderscheid? Volks theater was ethisch verheven, als men het op de keper beschouwde, het ge loofde aan het goede. Ook waar het parodieerde, wat een legitieme trek van het volkstoneel is, pariodieerde het met eerbiedig geloof in de grootheid der voorbeelden. Dat geloof was een geloof in een mythe van grootheid, goedheid, waardigheid, die een gemeenschap be heerste. Zij is in het diepst van sacrale oorsprong en verschijnt in latere tijd in de gedaante van humanitaire ethiek. Raimund was nog zo geweest. Hij maak te toverstukken met feeën en goede en- kwade geesten, waaraan een volk zich kwam vergapen en stichten, terwijl het ook stof genoeg vond om te lachen. Mo- zarts-Sohikaneders „Zauberflöte" is de glorificatie van zulk volstoneel. Voor Nestroy bestond dat niet meer. Hij was een ontwikkeld melancholi cus, die de mythe had opgegeven. Hij leefde in de tijd van de revolutie van 1848, inzonderheid in haar Oostenrijk se versie nogal een goedaardige re volutie, maar nochtans een revolu tie, en hij zag de toekomst van de moderne rationale maatschappij in de gedaante van het liberalisme, het ver lichte burgerdom. Het ontgoochelde hem wel, want hij was op zjjn manier een idealist, een man met een zachte inborst, die graag aan het goede in de mens wilde geloven en zich zozeer in dat geloof gewond voelde, dat hfj de stelling aanhing dat iedereen, ook hijzelf niet deugde. Kier openbaart zich een van de diepe drijfveren voor zijn Witz. Hij bevrijdde er zich in van zijn teleurstellingen, van zijn onbeha gen over een wereld, waarin hij zich zelf moeilijk kon vinden tussen zijn heldere intelligentie en zijn tot ver lamming leidend onvermogen om praktisch te handelen. Hij was zeker geen revolutionair van den bloede. Hij trok nergens te vuur en te zwaard tegenop, maar hij had als schrijver en toneelconférencier lan ge jaren zeer te lijden onder de on vrijheid, die onder de Vormarz heerste. „Wir haben sogar Gedankenfreit g'habt, insofern wir die Gedanken bei uns behalten haben. Es war namlich ftir die Gedanken eine Art Hundsverordnung. Man hat's haben dürfen, aber am Schnürl führen," „Einen Gang hat das Madel, als wie eine Prozession, die aus einer einzigen Person besteht." seine modisch festgeschnallte Kra- watte erwürgte jede Ungebundenheit." er betreibt ein stilles, abgeschiedenes Geschaft, bei dem die Ruhe das einzige Geschaft ist; er liegt von hoheher Macht gefesselt und doch ist er frei und unab- hangig, denn er ist Verweser seiner selbst er ist tot." „Ja Tod, du bist eine eigene Sache, du Tod du! Schauerlich durch die Ratselhaftig- keit, und warst vielleicht noch schalier licher, wenn das Ratsel gelost war; aber die Wiirmer können nicht reden, sonst ver rateten sie vielleicht, wie graszltch lang' weilig dem Toten das Totsein vorkomt." Men zou zulke dingen uit de mond van een van Shakespeares wijsgerige narren kunnen horen komen. De betrekkelijke vrijheid, die na 1848 ontstond, bleef voor Nestroy toch maar zeer relatief. Er is een andere dictatuur dan die van een po litiestaat, waar zachtaardige en twij felmoedige geesten als de zijne nooit bovenuit kunnen komen: de algemene goede zede van de maatschappij. Daartegen bleef zijn satyre zich rich ten. De leuzen van de dag, en hun wanen waren het object van Nes troy's geestigheid. Hij gaf er gestalte aan in toneelstukken met zulke sche matisch maar raak geschetste rollen, dat ze in wezen uit de Stegreif, uit de improvisatie, de inval en de luim ge speeld moeten worden. Boordevol tek stuele trouvailles als ze zitten, ver- WASMM» maken ze ook nu nog, wanneer men ze zo ziet spelen. Die losse vorm van zijn kluchten houdt zijn geest voor goed vast. In onze tijd zou hij een Helmut Qualtinger geweest zijn, wiens „Herr Karl" in Wenen, net als bij ons Wim Kan, de mensen te hoop doet lopen. Het is de ware taak van de humorist, die zijn tijd verstaat, over de gave van het woord beschikt en in de een of andere aan zijn situa tie aangepaste vorm een mime is, gestalte te geven aan wat in de mensen omgaat onder de leuzen en de obligate houdingen. De mensen weten pas wat ze voelen en menen, wanneer ze zulk een kunstenaar voor zich zien. Johan Nestroy was de hu morist van het burgerdom rond de helft van de negentiende eeuw. Het is niet toevallig, dat hij in zjjn Carl theater Offenbach heeft geïntrodu ceerd. Diens „Vent du soir" parodi eerde hij tot de Indianen „Haupt- ling Abendwind", en in „Orphée aux enfers" verscheen hij als een vlieg in de rol van Zeus. Hij verstond de so ciale humorist in muziek, die Offen bach was. Daarmee introduceerde hij terloops de operette in Wenen, die spoedig door de componisten van de gouden periode in overvloed over de stad uitgestort zou worden. Maar het volkstheater ver dween voor goed in de standaardisatie en het internationalisme van een we reldomvattende amusementskunst, zij het dat het de Weense genius loci is, die de elementen van die kunst wezen lijk bepaald heeft als de manifestatie van het feestelijk burgerlijke leven in de glans van keizerdom, adel en para de-militairisme. Nestroy (Schnoferl) en Maria Weiler in „Das Madel aus der Vorstadt lijk met de snorkende humbug van Hol tei's stuk, dat hij er radicaal mee van de kaart heeft gespeeld. Tegen over de tragische eer van een burger stelt hij een Weense ar beider, een houthakker van enigszins ongeregelde om niet te zeggen wilde levenswandel. De man is verschwarzt, maar hij heeft zijn begrippen van eer en raakt in de verwarring tussen zijn getiktheid en zijn ongetemde eergevoel in de dolste toestanden, maar hij redt een gestolen baby tijdens zijn scheme rige roes, geeft de verdraaide mevrouw, die de moeder is, een oorvijg, die ze verdient en krijgt zijn meisje met hart én een paar onzen verstand, waarbij hij als een driftig schip tenslotte aan de grond loopt. Het stuk peilt minder diep en geeft meer gekheid om de gekheid, maar dus doende prikt het een hele seP opgeblazen ballonnen door. Spel® kunnen rasacteurs er even duchtig i"' en het wordt welbeschouwd eigenHj niet minder gaaf en levendig gespee' t dan het „Madel", ditmaal dan Karl Paryla, die een grote gek ke zijn op het toneel, en Paul Hörbig als de „komische Alter", die even nooe zakelijk is voor het welslagen va' zulk een Posse". Het is toneel, zoals het slechts in he® weinig steden ter wereld valt te zxe\,'. Het klassieke repertoire, de Nestroy klucht, de schrijvers uit de periode va' de late negentiende eeuw, men ka' het avond aan avond te kust en A keur ervaren in deze stad en er een roes aan indrinken. Voor dat mer* waardige mensenslag inderdaad, wie zoiets eten en drinken is. sosef Meinrad als Schnoferl in „Das Madel aus der Vorstadt". et bovenstaande is maar aanlei ding tot een vermelding van Nestroyopvoeringen hier in We nen, waarvan de sfeer moeilijk te beschrijven valt, zo men geen voor stelling heeft van de achtergrond waar tegen Nestroy en de mensen die hem spelen zich aftekenen. Daar is de op voering door de Burg in het Theater an der Wien van „Madel aus der Vor stadt", waarin Josef Meinrad staat in de Nestroy-rol, Schnoferl, de agent voor allerlei zaakjes tussen de stad en de bewoners van de voorstad. Een af god van de Weners als Meinrad is, krfjgt hij bij zijn opkomst een dende rend applaus van het huis, dat niet zou ophouden als Meinrad er zelf niet een einde aan maakte. Er slaat een elec- trische vonk door de zaal, nog voor zij van het tonetel komt. Die zaal is in de stemming eer het goed en wel begon nen is, het toneel behoeft zich alleen maar tot nog hogere gloed te laten in spireren, dan springen de vonken tus sen zaal en scène heen en weer. In een razend tempo voltrekt het spel zich met dat superieure gemak van grote kunstenaars, die niet zo snel kunnen zjjn, zo lenig en soepel van li chaam of ze hebben overal ruim de tjjd voor, ruim de tijd inderdaad om ieder effect volmaakt te plaatsen, ieder gebaar, terwijl ze de tekst op presenteerblaadjes de zaal inbrengen. Leopold Lindtberg regisseert zo'n stuk in een opgewondenheid, die dol zou zjjn, als ze in werkelijkheid niet zo beheerst was. Stemmen schateren, figuren schieten heen en weer, de scè ne komt geen moment tot rust. Richard Eybner geeft een oude rokken jager, die als een potsierlijk bosgodje in bombazijnen vest achter zjjn buik aan over het toneel huppelt. Ernst Anders maakt een domme brui degom, die men in zjjn hulpeloze on handigheid zou willen knuffelen. Tussen de ridicuulheid door speelt Susi Nico- letti een huwbare weduwe in de lichtste come die-stijl, Er zjjn vier jonge meis jes (Christiona Hörbiger, Ingeborg Gru- ber, Helma Gautier en Johanna Matz, de laatste het Madel uit de titel) die werkelijk jong en werkelijk schoon zjjn en als ze het niet zouden zijn, dan stra len ze zoveel charmes uit, dat ze er schoon van worden. Daar zjjn de mu ziekjes en de coupletten, en boven al les uit Meinrad, die nauwelijks van het toneel komt, een prestatie van vitali teit leverend, die de toeschouwer moe zou maken als hij de tijd vond om er alleen aan te denken. Schnoferl, de agent van zaakjes, die braaf is temid den van alle loucheheid, waarin hij werkt, een trouwe en standvastige lief de heeft voor de weduwe, liefde die uit zichtloos is en toch verhoord wordt („Ha, so zerschmettert, ihr Knieschei- ben! Stürz nieder, Winkelagent! So eine Seligkeit kan der Mensch nicht als ein stehender ertragen!", kraait Meinrad in Nestroy's eupheu-istisohe stijl). De eerlijke Schnoferl is een van de typische figuren van Nestroy: de man die uit eer en trots, of zomaar gewoon uit fatsoen weerstand biedt aan de al te evidente knoeierigheid, waarin het leven gemeenlijk blijft steken. Dat is Nestroy, die een gekwetst hart met een groot verlangen omdraagt. Dat is zijn menselijke toon, waarom hij boven tijd en plaats uit in zijn ware humor is blijven leven. Men ziet dat ook op een andere avond in het Theater in der Josephstadt met „Die verhangnisvolle Faschingsnacht", onder regie van Heinrich Sehnitzler. Het stuk is een parodie op een hoogdravend drama inzake de eer bij welgedane bur gers: „Trauerspiel in Berlin" van Karl von Holtei. Nestroy parodieerde meest al. Ook „Das Madel" is een parodie op een Frans stuk van Paul de Koek, zo men het geven van een nieuwe inhoud aan een slecht behandelde stof nog een parodie mag noemen. Hoe dan ook, an het ogenblik af dat invloedrijke Italiaanse mode-ontwerpers de elegante, puntige hakken creëer den, veroverden de „stiletto's" stormenderhand de markt, beter ge zegd de straat. De oude schoenen met de plompe hakken bleven ongedragen in de kast staan. De naaldhakken namen bezit van de vrouw en daarmee waren er ineens velerlei problemen. Problemen voor architecten, bouwers, fabrikanten van vloerbedekkingen, reders en direc ties van industriële ondernemingen. Vliegtuigbouwers houden bij de bouw van vliegtuigen rekening met de brach ten die naaldhakken op de vloer kunnen uitoefenen. Want zo liefelijk onschuldig deze naaldhakken er ook mogen uitzien, zij laten overal een spoor van weinig liefelijke „inslag" achter! Een architect heeft berekend dat elke keer wanneer een slank gebouwd meisje haar gewicht op één naaldhakje laat rusten, zij een druk uitoefent die gelijk staat met een gewicht van zes honderd ton per vierkante meter. Een fabrikant van vloerbedekking toonde aan dat een naaldhak met drie kwart vierkante centimeter oppervlak, versterkt met een stalen pen, zelfs een druk kan uitoefenen van twee duizend ton per vierkante meter Wij laten deze gegevens gaarne voor rekening van de experts, maar dat de naaldhakken vloerbedekkingen ernstig kunnen bescha digen moge uit de volgende ervaringen blijken. Een employé van een grote scheep vaartmaatschappij zei: „De dekken van onze schepen zien er tegenwoor dig uit alsof ze de pokken hebben". De directeur van een van Londens groot ste hotels vertelt dat de van zeer hard parket vervaardigde dansvloeren vol putjes zitten. Zelfs terrazzowerk gaat onder de druk van naaldhakken kleine indeukingen vertonen. De directie van een groot concern moest er toe overgaan de vrouwelijke werknemers te verzoeken geen naald hakken meer te dragen, nadat grote schade, zowel aan de houten vloeren als aan de kurkzeilvloeren, was aangericht. Foto's van deze deerlijk gehavende vloe ren werden getoond aan achthonderd vrouwelijk» employées werkzaam in het gloednieuwe hoofdkantoor van een olie maatschappij, met het verzoek: „Laat dit alstublieft hier niet gebeuren!" Al lijkt het een moeilijke opgave de afweermiddelen te vinden tegen de on breekbare, van taal, veerkrachtig P,a tic (polystreen) vervaardigde, met stalen pen versterkte naaldhakken, toe is er in Zuid-Afrika een belangrijk S® ces geboekt. Er is daar sinds drie een speciaal materiaal voor vloeren 1 gebruik, waarin „Epikote" harsen verwerkt. Dit „geheime waper" teg naaldhakken is zowel bij bushaltes a. in busstations toegepast en het verke® de voortdurende naaldhakkenaanvau ten spijt, in uitstekende conditie. Speciale samenstellingen met te" harsen worden ook gebruikt V°*I1 vloeren in fabrieken, werkplaatsen ,g laboratoria. De strijd tegen de scha veroorzaakt door de naaldhak is beg" g nen, doch het lijkt vrijwel ondoenlijk d®t overal ter wereld op korte termijn tlonC V succes te voeren. Immers: zo lang, „stiletto's" mode blijven, zullen ze de vrouw worden gedragen, wat er met de vloeren gebeurt. Scènebeeld uit de eerste opvoering van Nestroy's »Zu ebener Erde und erster Stock\n Het THenter nn der In dö ascTiingsnacTit spot hij kenno- e Stichting Koffiepropaganria Ne derland is van plan, in het ko mende schooljaar 1962-1963 ruim vijfhonderd huishoud- en nijver heidsscholen in ons land, voorzover zij hiervoor belangstelling hebben, in de gelegenheid te stellen hun leerlingen voor te lichten over ailes, wat met koffie verband houdt, zoals de geschiedenis der culturen, methodes van bereiding en internationale receptuur. Vooral aan de diverse methodes van koffiezetten zal grote aandacht worden besteed. nflflü JOHANN NEPOMUK NESTROY

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1962 | | pagina 14