WmMÊÊB^ÊÊamÊm
Duizend verhalen voor
een feeën jurk
Spionage voor Venus
KUIFJE IN TIBET
hawaaoeoe
DE PELSJACEf
Alfredo
*5
A
liMll
iA
MOORD in de
Apollokliniek
tal G
Ja w/j hebben die grot ontdekt,
JchAng, en op de steen hebben
wj je ndAm gelezen. La ter
vonden wij je sjaal...
Benoemingen
Wijdingen
Üi
■r
HET NIEUWE DAGBLAD
ZATERDAG 21 JULI 1962
HEt
:&sma
DE AVONTUREN VAN KUIFJE EN BOBBÏ
Joo. HERCÉ
119
Copyright Casterman
VerdikkieDie kreet gaat door
merg en been! Je Jou geloven
Dat zou me niet 20 erg verwonderen.
Hij heeft zich gauw aan mj gehecht.
In het begin bracht hj me koekjes
die hij tussen de wrakstukken van
het vliegtuig gevonden had. Later
heb ik mijn honger gestild met krui
den en wortels, die hij van Jjn
nachtelijke tochten meebracht...
Ja, mijn sjaaL Luister
hoe dat gebeurd is.
Soms bestond zijn buit uit kleir[
dieren. Ik dwong mejelf ze op t*
etenmaar het was verschrikkc
lijk... Langzamerhand kwam
ik op krachten, ik kon opstaan
en toen kwam ik op het idee
mijn naam in een rots te
krassen.
Op een ochtend kwam de yeti aIs
een wervelwind binnen. Hj scheen
IoIaaI van streek. Hj nam me op
en snelde in looppas de bergen op...
De bestijging van een steile roti'
wand was een waagstuk
ERIC DÈ NOORMAN
13. De krijger kijkt bedenkelijk. „Uh, niet dat ik bang ben Heer,
maar hoe zullen we die troep ongemerkt volgen?" mompelt hij. Eric
schiet in de lach, maar zijn metgezel trekt een verongelijkt gezicht en
zegt„Tja, Heer, vergeet niet, dat ik zo'n beetje verantwoordelijk ben
voor u. Ik bedoel..." „Jaja, ik begrijp het best vriend", glimlacht Eric.
„Inderdaad je hebt gelijk. Ik denk ook zelf, dat die kerels daar op de
vlakte voorlopig geen gevaar opleveren, want ze verwijderen zich
steeds meer. Wel, mogelijk hebben z e het niet eens op ons begrepen."
De krijger slaakt een zucht van verlichting, als de Noorman zijn
paard keert. In stilte aanvalrden zij de terugweg. Er is genoeg, waar
over de Noorman na kan denken, maar achteraf bezien is hij
krijger toch dankbaar, dat deze hem van zijn voornemen, de troep 1
volgen, heeft weten af te brengen. Ou hun weg terug naar het kaïw
merken ze niets meer, dat op onraad duiden kan, maar wanneer d
Noorman in het kamp terugkeert, wacht Erwin hem met een somk®
gezicht op. „Ben je wijzer geworden?" vraagt hij. De Noorman veriel
wat hij ontdekt heeft en Erwin knikt grimmig. „Jaja, het ziet er na»
uit, dat het niet om ons te doen was. Maar dat is het wél! Want toé
je weg was, werden wij bespioneerd. Onze schildwachten ontdekten
kerel, maar hij wist te ontkomen."
door
MARTIN MONS
P >te
een pech!
vcrV°"
Moeder, verzint u nou voor ons
eens 'n verhaaltje, zeiden de
kinderen van moeder Mosseiaar
haast iedere dag. Ze waren dan
ook dol op verhaaltjes en alle boeken
die ze hadden, kenden ze bijna hele
maal van buiten.
Umumzei moeder Mosse
laar dan en ze trok een diepe rimpel
in haar hoofd. Maar na een poosje
zuchtte ze: ik kan geen verhaaltjes ver
zinnen. Ik kan wél lekkere pap koken
en pudding. Ik kan wél cake bakken en
boterkoek. En mooie kleren voor jullie
naaien kan ik zelfs bijzonder goed.
Maar verhaaltjes verzinnen, nee, dat
kan ik niet.
Dat vonden de kinderen heel jammer.
Ze hadden wel eens gehoord, dat er
moeders waren, die omaar verhalen
konden bedenken. Helemaal spiksplin
ternieuwe verhalen, die niemand nog
wist. Kon die moeder van ons dat ook
maar, dachten ze. En daarom bleven ze
er om zeuren. Elke avond haast op
nieuw.
Vervelend! zei moeder Mosselaar te
gen zichzelf. Ik wou dat het maar eens
lukken wou. Op 'n avond ging ze buiten,
in haar tuintje naar de maan staan kij
ken. Ze had wel eens gehoord, dat je
in de maneschijn gemakkelijk verhaal
tjes kunt verzinnen. Ik kan het allicht
proberen, zei moeder Mosselaar. Ze
ging op het tuinhek zitten, keek omhoog
en wachtte. Maar er kwam geen ver
haaltje op haar afgevlogen. Er kwam
wel wat anders: een kleine fee kwam
plotseling uit de lucht gevallen en ging
op haar schouder zitten.
Och mevrouw, zuchtte de fee, ik weet
me geen raad!
Welwel, zei moeder Mosselaar ver
baasd. 'n Feetje dat zich geen raad
weet. Daar moet wat bijzonders mee
aan de hand zijn. Vertel maar eens wat
er gebeurd is.
Iets heel erg verschrikkelijks, zei de
fee. Vannacht zou ik met mijn vriendin
nen naar het maanfeest gaan. Ik had
vanmiddag mijn zondagse jurk al aan-
Êetrokken. Dat is gemakkelijk, dacht ik.
>an kan ik rechtdoor naar het feest.
Maar nou ben ik met mijn rokje aan
een boomtak blijven hangen en er is een
grote scheur in gekomen. Tja, ik wil u
eerlijk bekennen, dat ik wél een wild
feetje ben. Feeë-.noei heeft me al dik
wijls gewaarschuwd, dat ik een beetje
kalmer moet zijn. Maar hoe moet dat
nu? Met 'n gescheurde jurk kan ik niet
naar het feest. Feeë-moei zou zich dood
schamen, als ze me zo zag binnenko
men.
Dat zal wel, zei moeder Mosselaar.
Maar die feeë-moei van jou is zó knap.
Die tovert wel een nieuwe feestjurk
voor je. Ga maar gauw naar huis, dan
kom je nog wel op tijd.
O nee, mevrouw, zuchtte de kleine
fee. Feeë-moei heeft gisteren nog tegen
me gezegd: je krijgt voorlopig geen
nieuwe jurk. Je moet maar wat zui-
ffiger leren 2ijn.
Zo, zei moeder Mosselaar. Dat is niet
zo mooi. Laat me die scheur eens goed
bekijken. Nounou, die is niet mis. Zal
ik 'ns proberen of ik je jurk een beetje
maken kan?
Kunt u zo goed naaien mevrouw? riep
het feetje verrast. O, als die scheur
maar dicht is. Dan ben ik al geholpen.
Dan zal ik zorgen, dat niemand het zien
kan. Ik hou gewoon mijn hand ervoor.
Kom maar binnen, zei moeder Mosse
laar. Ik zal wel eens zien.
Ze haalde haar lappendoosje voor de
dag, rommelde er wat in en vond wa
rempel een mooi rose lint, dat precies
bij de feeën-jurk kleurde. Vlug en han
dig naaide ze de scheur dicht en zette
er toen een mooie roset op, die ze van
het lint gemaakt had. Nu was de scheur
helemaal bedekt. Je zag er niets meer
van.
O, wat bent u knap, wat bent u ver
schrikkelijk knap! riep de kleine fee.
Maar moeder Mosselaar zuchtte eens
en zei: ik ben toch niet zo knap, als
ik wel zou willen. Zie je, ik kan geen
verhaaltjes uit denken, zelfs niet in de
maneschijn. En de kinderen zouden dat
toch zo heel graag willen.
Is dat alles? lachte de fee. terwijl ze
zich spiegelde in de koperen ketel, die
op de haard stond. Ik zal u duizend ver
halen geven, omdat u mij zo fijn gehol
pen hebt. Heeft u soms 'n leeg sigaren
kistje of zo?
Ja, dat had moeder Mosselaar wel.
Ze ging het vlug halen, al begreep ze
werkelyk niet, wat het feetje daarmee
van plan kon zijn.
Mooi, riep het feetje, ze kroop met
haar hoofdje onder het deksel en ze
zuchtte drie keer, heel lang en heel
diep. Nu moet je weten, dat er in die
drie feeënzuchtjes niet minder dan dui
zend verhaaltjes zaten. Het sigarenkist
je was er helemaal vol van. maar zien
kon je ze niet.
Wanneer u even uw neus in het si
garenkistje steekt, komt er vanzelf een
verhaal in uw hoofd, zei het feetje.
Vertel plezierig mevrouw en heel veel
groeten aan uw kindertjes.
Toen vloog ze naar buiten', Ombaar
het maanfeest te gaan, met een jürk,
die mooier was dan eerst.
De volgende avond, toen de kinderen
van moeder Mosselaar weer om een
nieuw verhaaltje vroegen, haalde moe
der het sigarenkistje voor de dag, stak
haar neus erin en wachtte eventjes. En
ja hoor, ze wist er een. Een spiksplin
ternieuw verhaal, dat niemand ooit nog
gehoord had. De kinderen vonden het
prachtig. Ze begrepen alleen niet, waar
om moeder daareven zo gek had ge
daan met dat sigarenkistje.
Moeder wilde het eerst niet vertellen.
Neenee jongens, zei ze, het is bedtijd.
Jullie hebt nu een verhaaltje gehad en
morgen vertel ik er weer een.
Maar de kinderen begrepen, dat er
iets heel bijzonders gebeurd moest zijn.
En ze werden erg nieuwsgierig.
Hoe kon u nou toch opeens wél een
verhaal verzinnen? vroegen ze. En hoe
kunt u zomaar weten, dat u er morgen
weer een vertellen kunt.
Toen vertelde moeder Mosselaar, wat
er gebeurd was. De kinderen werden er
stil van, zó mooi vonden ze het. Een
kleine fee in hun huis, die tegen hun
moeder gezegd had: wat bent u toch
verschrikkelijk knap! En die zomaar
duizend verhalen gegeven had, om één
enkel jurkje!
Als een feeën-jurk al duizend verhaal
tjes waard is, hoeveel moeten dan onze
grote kleren waard "ijn, riepen de kin
deren. Onze jurken, onze bloesjes en
onze pyamaatjes. En alle andere din
gen die u voor ons maakt.
Ik weet het niet, lachte moeder Mos
selaar. Maar nu is het heus tijd om te
gaan slapen. Ze bracht de kindere naar
bed en zette het sigarenkistje in de kast.
In het lege sigarenkisttje zaten nog
■pfëeies negenhonderd negenennegentig
verhalen. Want zie je die blijver er
over van duizend min één!
LEA SMULDERS
(Advertentie)
OUDE
GENEVER
Oude genever Bessenrood Citroen jenever
VERVOLGVERHAAL DOOR HARRY BOUTS VIII
Hoe moest hij daar nu komen? De propellor voerde hem
langs de grens van het dorp en hu moest vlug rea
geren anders zou hij te ver weg zijn om nog iets te
kunnen doen. Op goed geluk sloeg hij zo met zijn
benen, dat zijn hoofd pal in de richting van de toren
draaide. Het hielp, de zuigende kracht van de magneet
in de atoomstad, welke hem naar zich toetrok, verdween
plotseling. Hij had zich uit de magnetische baan gewerkt.
Met onverminderde vaart dreef de propellor hem naar de
toren, over vredige boerderijen, weiden met koeien en
schapen. Als een glanzend lint kronkelde zich een asfaltweg
naar het dorp toe. Er kropen kleine figuren over, autos
natuurlijk, auto's met mensen erin. Deze gedachte maakte
Karei bijzonder gelukkig en hij begon luidkeels te zingen.
Zo bereikte hij het dorp, waar de bewoners hem spoedig
ontdekt hadden en hem wuivend stonden op te wachten. Ze
hurkten op de daken en hingen uit de ramen om het
wonder van de vliegende, zingende man van zo dicht moge
lijk te aanschouwen. Karei begon terug te wuiven. „Ik
ga niet alleen mijn vrijheid tegemoet, maar ik wordt boven
dien als een held ontvangen", meende hij. Hij juichte te
vroeg. Nauwelijks had hij door een handige zwaai van zijn
benen een te intieme ontmoeting met de torenhaan ver
meden of hij voelde een onverklaarbare kracht in zijn
schenen, welke hem achteruit trok. Instinctief omhelsde
hij de gespietste kerkvogel en klemde zich met handen
en voeten vast aan het kopersterke dier. De zuigkracht in
zijn schoenen werd steeds sterker, doch Karei wilde zijn
vrijheid met prijsgeven. Hij vermoedde een nieuwe val
strik van de robot en verdedigde zich tot het uiterste. Het
werd een ongelijke strijd, waarin de haan het onderspit
dolf. Het arme dier werd van zijn voetstuk gerukt en vloog
voor het eerst van zijn leven, zij het in de armen van
Karei. Het feestgewoel in het dorp sloeg om in een ware
paniekstemming. De_ jagers, de stropers en de politie-agenten
grepen hun schiettuigen in de overtuiging dat die vliegende
zanger hun torenhaan was komen stelen. En eigenlijk was
het ook zo, want Karei was te beduusd om het zware ding
los te laten. Met zijn voeten vooruit als een menselijke
kogel suisde hij ermee door de lucht. Het was een geluk
voor hem, dat de wapens van de dorpelingen niet ver
genoeg droegen of te onzuiver schoten in elk geval
bereikte geen der kogels hem. Zijn vaart nam zienderogen
toe, tot tenslotte alle velden, bossen en landerijen als bonte
strepen voorbij flitsten. Een schok, welke doordrong in elke
zenuw van de ontmoedigde vluchteling, meldde hem dat
hij zijn einddoel de schotel bereikt had. Vanuit een
der verborgen ramen wipte de dreigende nijptang op hem
af, hij greep Karei vast en trok hem en de haan, die hij
nog altijd in zijn armen gekneld hield, door de nauwe gang
naar binnen. In de cockpit wachtte de robot al. Hij zwaaide
met zijn lege azijnfles en zei: „Ik dacht dat ik mijn nieuwe
uitvinding weer moest gebruiken.
Kereltje, kereltje, wat heb jij gedaan? Je bent een
deserteur, maar een domme. Nooit zul jij een goede
robot worden. Dacht jij werkelijk je zo vlug te
kunnen onttrekken aan jouw plichten? Ik heb een
elektrische magneet aan je schoenen bevestigd. Op het
televisiescherm kon ik je reis volgen, dus ook je vlucht.
Bijna was je mij ontsnapt, want ik wist niet meer welke
magnetenmotor ik op je richten moest".
Karei was met stomheid geslagen. „Voor straf moet je nu
te voet naar de stad. Ik geef je twee springelementen mee.
Die brengen je even vlug naar het doel als die propellor"
De robot diepte uit een zilverkleurige kast naast het
schakelbord twee veren op van meer dan een meter lengte.
Dan tilde hij Karei op, plaatste diens voeten erop en klemde
de veren door middel van een paar beugels vast. Zeven
eivormige apparaatjes drukte hij Karei in de hand, zij
waren van een bruin-glanzend metaal vervaardigd en lood
zwaar. „Hiermee kun je je beschermen als je in gevaar
verkeert", onderrichtte de robot. „De inhoud van deze be
schermers is door een langdurige onderdompeling in een
zuurbad sterk ingekrompen. Hoe het precies werkt weet ik
niet, alleen moet je op die rode puntjes drukken wanneer
je ze wilt gebruiken. Wat er dan gebeurt is mij volkomen
onbekend. Wees er dan ook erg voorzichtig mee, want ze
schijnen gevaarlijk te zijn". De arme leerling durfde geen
woord te zeggen na het mislukken van zijn ontvluchtings
pogingen, uit vrees voor nog meer straf. Ruw greep de
machineman hem beet en liet hem uit de schotel vallen.
Voor Karei zijn kreet van schrik volledig had kunnen
slaken was hij beneden, maar niet voor lang. De veren
drukten hem met verdubbelde snelheid omhoog, wel tien
meter. Ongelukkig stond de boom, die hem zo gehinderd
had bij zijn eerste tocht, nog steeds op dezelfde plaats,
Kareis sprong reikte iets minder dan de omtrek van de
boomkruin, zodat een der veren eraan bleef haken. De
arme kerel sloeg over de kop, een keer, twee keer, drie
keer.tot de veer losschoot en Karei met een opgeheven,
maar duizelig hoofd de grond weer bereikte. Trillend pers
ten de veren zich samen om hem vervolgens terug te
schieten, steeds harder, steeds hoger. Over rivieren en heu
vels wipte hij na een poosje alsof hij nooit anders gedaan
had. Van de richting behoefde hij zich niets aan te trekken,
daar zorgden de magneten wel voor. Des te meer zorgen
maakte hij zich over de groeiende hoogte, waar de veren
hem met onverdroten ijver naar toe voerden. Na verloop
van tijd doorboorde hij het toch niet zo lage wolkendek,
sprong er zelfs overheen. Bij het dalen wilde zijn maag
niet zo vlug naar beneden, zodat het ongehoorzame
lichaamsdeel een ronde achterbleef. Daalde Karei dan leek
zijn maag naar boven te klimmen, steeg hij dan zakte zijn
maag. Hij werd er zo misselijk van, dat hij zijn ogen moest
sluiten. Veel kwaad kon het niet, vond hij, de beboste
bergen lagen ver achter hem hij was terechtgekomen in
een kale, droge vlakte en dus hoefde hij niet meer zo
voorzichtig te zijn.
Een minder plezierige, zelfs angstwekkende ervaring
leerde hem, dat er nog meer hindernissen bestonden dan
bomen. Bij het nemen van een reusachtige wolk voelde hij
zich opeens geremd bij zijn terugtocht naar de aarde. Zijn
benen werden uit elkaar getrokken en toen de wolk onder
hem uitgegleden was vond hij zichzelf terug op de gladde
rug van een viermotorig verkeersvliegtuig.
URMOND, 21 juli Op het hier ge
houden kapittel van* de Nederlandse
provincie van de Minderbroeders Con
ventuelen is pater Rosarius van der
Eroeck gekozen tot provinciale over
ste. Pater van der Broeck, tot nu toe
leraar aan het „Christus Koning"-col-
lege, volgt pater Willibrord Lendemeij-
er op, die reeds sinds 1954 provinciaal
was. Tot secretaris van het provincia-
laat werd benoemd pater dr. Marceli-
nus Egberink. De paters Canisius Del-
gijer en Victorinus Steeghs werden be
noemd tot custodes; definitores werden
de paters Emmanuel Toonen en Flo-
rentius Lucassen. Voorts werden be
noemd tot gardiaan van het klooster
Urmond, tevens rector van de Antoni-
usparochie, pater Jeroen Terlingen; tot
fardiaan te Wijnandsrade pater dr.
haddeus van Adrichem; tot rector te
Treebeek - St. Barbara, pater Willi
brord Lendemeijer; tot rector te Kes-
senlich (B), pater Werenfridus Schou
ten; (tevens magister van de novicen);
tot magister van de fraters te Wij
nandsrade pater Victorinus Steeghs;
tot rector van het college te Urmond
pater dr. Benedictus Jansen en tot com
missaris van de Franciscaanse leke-
beweging in Nederland pater Antonius
de Brake.
ROERMOND, 21 juli Het ligt in
de bedoeling van mgr. P. Moors, ge
leidelijk aan te komen tot een betere
werkverdeling op bestuurlijk en admi
nistratief gebied van zijn bisdom. Dit in
verband met de sterk toegenomen werk
zaamheden.
Aan zijn vicaris-generaal, mgr. drs.
P. van Odijk, heeft de bisschop spe
ciaal de zorg voor de jeugd opgedragen.
De secretaris van het bisdom mr. W.
P. H. Delhoofen, die ook tot nu toe
reeds met de leiding van de economi
sche sector was belast, is geheel voor
dit werk vrijgesteld en benoemd tot
algemeen econoom van het bisdom. In
zijn plaats is tot secretaris benoemd
de weleerwaarde heer J. J. J. M. Hen-
lijsters, Li. ae uouw, w.
H. Kaal, H. Stultiëns, J. van G»
en A. v. Dijk van de Missiona»
van Scheut-Sparrendaal.
28
„Sophie Perkmeier is een uitstekende mannequin,
ze zou overal emplooi kunnen vinden. Natuurlijk
was haar positie tjij Maison Saleminq wel een heel
bijzondere omdat zij zo het volmaakte type was
voor mijnheer Saleminqs creaties."
„Dus toch een klap dat ontslag?"
Een felle blos overtrekt haar gezichtje. „Dat...,
dat is oneerlijk," zegt ze heftig, ,,u probeert mij te
februiken om een motief te fabriceren voor Sophie
erkmeier. Ik zeg u npg eens, zij kon overal te
recht. Elke Parijse couturier zou... Ik vrees, dat het
nu toch waarlijk mijn tijd wordt, inspecteur."
En dat is de tweede slechte beurt vanmorgen,
verzucht Pieter Auguste als hij haar tenger figuurtje
nastaart. Wie groet ze daar zo vriendelijk? Ah. onze
heer Donderwinkel, de enige treurende. Nu ja, wel
beschouwd is dat mevrouwtje Servaes een echte
kattekop. En veel Vijzer geworden ben ik nog niet,
want dat de dierbare overledene in haar hele om
geving gezien was als een rotte kool bij de groente
man, dat wist ik ook al voor zij het me vertelde.
En of ik nu zo voetstoots maar aan mag nemen dat
er geen tedere banden bestaan tussen Jean Baptiste
en die Siamese poesejuffer, alleen omdat mevrouw
Servaes mij dat gelieft te verzekeren... Die mevrouw
Servaes heeft een beschermingscompiex, ze zou de
hele wereld wel willen behoeden tegen die boze
wolf van de recherche.
Intussen gaat Susanne Servaes met driftige stappen
de Kalverstraat door. Ze voelt de tranen prikken
achter haar oogleden. Waarom was ze ook met die
man gaan lunchen, ze had toch vooruit kunnen
weten dat het hem er alleen maar om te doen was
haar uit te horen, haar er toe te brengen zonder
dat ze het zich bewust was, dingen te zeggen, die
anderen konden Incrimineren. Anderen of haarzelf.
Dat zou voor die Inspecteur Perquin geen verschil
hebben gemaakt. Alles was koren op zijn molen.
Zo'n politiekere! Maar het bleef toch haar eigen,
domme schuld. Wat ter wereld had er haar toch
toe gedreven? Enfin, hij had toch lekker niets uit
haar gekregen dat iemand kwaad kon doen.
Au! Wat is dat? Waarom kijkt dat mens dan toch
niet beter uit. Susanne Servaes voelt een stoot in de
P»1
rug en dan, opeens, ligt ze op de rijweg en de
chauffeur van een vrachtwagen brengt onder oor
verscheurend geknars van zijn remmen zijn zware
wagen geen centimeter van haar hoofd tot stilstand.
Mensen snellen toe. Ze wordt overeind geholpen,
afgeborsteld. Er is een brouhaha van stemmen.
„Mens, wacht-toch tot dat ze fen de Eerste Hul-
lep komme, je ken nooit wete," raadt zorgzaam een
forse kerel. En een vrouw valt hem bij met een
verhaal over een neef die kaseweel eers niks nie ge-
moreke had van zijn val en nog geen week later aan de
gevolgen van voormelde val was overleden.
„Zal ik een taxi voor u halen, mevrouw?" vraagt
een ander.
Ze schudt verward het hoofd: „Ik... ik weet niet..."
„Ze is geheel d'r tramontane kwijt," zegt de dikke
juffrouw weer, ,,'t is zonde. Dat rijdt en rost maar..."
„Wel ja, je mot mèn nodig de schuld gefe," zegt
de chauffeur verontwaardigd. „Asof ik 'et hellepe
ken, as de mense vlak foor me wage gane leggen,
't Is nog een Goswonder da'k op tijd heb kenne
remme."
En dan plotseling een bekende stem. Mijnheer
Donderwinkel, die de straat is overgestoken en zich
net zo lang door de oploop heeft gewurmd tot hij
een blik kon slaan op net middelpunt er van.
„Mevrouw Servaes, mijn hemel, wat is er met
u gebeurd?"
„O, mijnheer Donderwinkel! Het... het is nog goed
afgelopen. Alleen mijn kous maar." Ze lacht zenuw-
cntig. „Wilt u met mi
een beetje vreemd.'
me mee lopen, ik voel me nog
op0'*1»
r*iii
"ie
drix, kapelaan te Gennep. De m® ji»
secretaris werd in 1932 geboren te
1957 tot priester gewijd en benoen»
Gennep. se'
Drs. P. L. J. Moonen sinds
cretaris van het bisdom bli)"
functie vervullen.
DEN BOSCH, 21 juli Mgr.
Bekkers zal morgen in de parod»Lcte*.'
van de H. Petrus te Vught de P1"' te»
wijding toedienen aan de eerw. 3r-'
J. Clijsters, L._ de Louw, W. Hei'djip
,,'t Is zonde, denkt juffrouw Lorrewa en ze kijkt
hoofdschuddend naar de lange magere gedaante van
haar commensaal, die als een bedroefde reiger uit
het raam staart, ,,'t Zonde, nou heb ie weer
gegete." h;i K
Ze zucht hoorbaar en rammelt onnodig luid wV
afruimen met porselein en bestek. Vergeefs» jjt'
Pieter Auguste Perquin betreft kon de go®dj Z'
frouw Lorrewa even zo goed op de Noordp°ü
ten. Verontwaardigd schuift ze de deur uit. pCW\,
Twee aanwijzingen, denkt hoofdinsp®
Perquin bitter. Zegge twee aanwijzingen,
doekje en een bundeltje facturen. Twee aanVat K
gen en van geen van beide kun je zeker wezen, o
werkelijk aanwijzingen zijn. Die facturen Kjipegj
wel helemaal niets met de moord te maken h® j£0
En dat zakdoekje? De initialen er op zijn d „jopL
als die van die Siamese poes. En het parfum
ook. Maar bij de verklaring van die half °a 9ll®,
meid was nu ook nog de verklaring van een
behalve onnozele medebewoonster gekomen, d v'j,
tinent beweerde, dat zij juffrouw Perkmei®». g0d>j
half twee tot over drie in haar kamer bezig g® ïj
„Ze was natuurlijk weer haar meubels aa,
verslepen," had genoemde dame misprijzen
zegd, dat doet ze zo om de andere dag. p
als ik rusten wil. 't Is hier toch al zo gehorig'p.,;.
ze dan ook nog met zware stukken gaan sieP__, f»
Tot over drie, peinst Perquin verder. e^o>'
om halfvier kwam er bezoek. Je moest toeg ^ee
dat een goed halfuur een beetje kort was om ee>
en terug naar de Apollokliniek te gaan en ®v®0u j
moord te plegen. Hoewel, met een taxi? HU z ysj
diverse taxistands ook nog maar eens laten
men naar een eventuele chauffeur, die die laI.j
naar de Apollokliniek had gereden. Niet dat
hoop had op succes. Neen, de enige gega jej»
wiens alibi niet vast scheen te staan was d
Baptiste Saleminq. Wat heeft hij uitgevoerd 0'
drie kwartier, die verliepen tussen zijn ver; 0p
het huis op de Apollolaan en zUn aankomst tj ov
Herengracht? Hij kan natuurlijk zeggen, fje(eie
zijn dode gemak van de Apollolaan naar de niO°'
gracht is gekuierd om te genieten van hethieL
weer. En we kunnen het tegendeel niet bew gr
tenzij we een chauffeur kunnen vinden, die «V® pO'
reden heeft. Stom vervelend, dat die gris PT*as -
tier n\i ook juist weg moest zijn toen de nof
riveerde. Dit is een zaakje vol pech, pech
(Wordt