1 /V#a MAA ffo Knoppen Toespraak van Paus Joannes magna charta van Concilie Aristo Reclamevakcombinatie tussen creativiteit en koopmanschap Hup 1 Geen dubbele bodem mee1' SPOTSPIEGEL W £^5*. mL- G. Boeda TUUR. ^Qndhotm 60LDSGÜEDING al)v van zes maaïïtl^ in bedje gestikt HET NIEUWE DAGBLAD ZATERDAG 13 OKTOBER 1962 JB ROME, 13 okt. Zichtbaar vermoeid van de inspannende plechtigheid begon de tachtigja rige Paus Zijn homilie bij de ope ning van het Concilie. Naarmate hij vorderde, verdween echter de vermoeidheid en werd het gezicht steeds levendiger, terwijl hij met korte gebaren, soms met heel zijn lichaam, zijn woorden onder streepte. De homilie, die hij in dit plechtige en gewichtige uur, in de feestzaal van de St. Pieter tot de indrukwekkende menigte van 2400 concilievaders sprak, was allesbehalve een gelegenheids- preek. Integendeel, de woorden van de Paus getuigden van een houding, dié van het allergrootste belang kan zijn voor de sfeer van het Concilie. Dat kan! si Als ik ten overstaan van de heer W. A. Grollenberg, di recteur van het reclame bureau de la Mar, aan het einde van ons gesprek de veronderstel ling uit dat hij een tevreden mens is zegt hij zonder aarzelen: „Ja, daar heeft u gelijk in; ik heb na tuurlijk, als eenieder, mijn tegen slagen gehad, maar ik bén een tevreden mens". Zulk een „beken tenis" is, geloof ik, vrij uitzon derlijk. De meeste mensen zijn wanneer zij 75 jaar worden de heer Grollenberg herdenkt dat vierenswaardige feit vandaag hoogstens bereid uiting te geven aan een vorzichtig soort welbeha gen, dat direct grenst aan 'n even voorzichtig soort tevredenheid: het had misschien wel allemaal anders en beter gekund, ofschoon het wellicht toch wel goed is, zo als het geagan is. De heer Grol lenberg is, terugziend, gewoon te vreden. Dit wijst op een even wichtigheid des geestes, die op zich ongewoon is, maar die dat vooral is omdat zij in stand werd gehouden door een man, die een halve eeuw lang een leidinggeven de functie heeft ingenomen in het jachtige reclame-vak, dat alle kansen biedt tot onevenwichtig heid. De heer Grollenberg echter heeft zich nooit uit het veld laten slaan. Integendeel, hjj heeft zich zelf en de zaak beheerst. Hij zegt: „Het reclamevak is een mooi vak, natuurlijk, anderds had ik het niet vijftig jaar lang volgehouden. Maar het is daarom een mooi vak omdat het een combinatie is van creativiteit en koopmanschap". Sprekende over de creativiteit doet hij het in de meest nuchtere bewoordingen, sprekende over het koopmanschap brengt hij de „menselijke verhoudingen" en het „trouw zijn" op het tapijt. Ziehier de degelijke Nederlandse zaken man in zijn duidelijkste en beste gestalte. s NADRUK VERBODEN. (Advertentie) Volkomen nieuwe ont wikkeling In de harmonlumbouw. Op aanvrage zenden wij U gaarne een uitvoerig prospectus. Raadhulastr. 48/50, A'dam Schiedamso Vest 87, Rotterdam Haarlem - Hilveraum - Kampen - Goa» In een vorig artikel heb ik er reeds op gewezen, dat het kennelijk de be doeling van Paus Joannes is, niet te spreken alvorens aandachtig geluisterd te hebben naar de bisschoppen, zijn broeders, die hij op het Concilie heeft samengeroepen. Na de openingsrede van donderdag hoeft hiervan geen woord teruggetrokken te worden. Dit blijkt duidelijk uit de slotpassage van de homilie, waar de Paus de bisschop pen de sterren noemt ,,die met hun helder licht de majesteit van deze tempel vermeerderen". Hij laat erop volgen: „En met u zien wij schitteren de gouden kandelaars rondom het graf van de Prins der Apostelen, namelijk de kerken, die aan u zijn toever trouwd". De Paus verwacht dus het licht van het Evangelie voor deze tijd van de bisschoppen en door de mond van de bisschoppen uiteindelijk van het geloof van de plaatselijke kerken, die zij vertegenwoordigen. Het is van belang erop te letten, dat de Paus met dit beeld, ontleend aan het boek der Openbaring van St. Jan, dezelfde gedachte uitspreekt, die zo'n grote plaats inneemt in het herderlijk schrijven van de Nederland se bisschoppen over het Concilie van Kerstmis 1960. Een van de hoofdge dachten van dit document is immers, dat de collectieve geloofszin van heel de kerkelijke geloofsgemeenschap door de bisschoppen op het Concilie wordt vertolkt en beoordeeld. Omdat het hier over een gedachte gaat, die diep ge worteld is in de katholieke traditie, moet men voorzichtig zijn met conclu sies, die men naar aanleiding van deze coïncidentie zou kunnen trekken. Toch is het niet onmogelijk, dat er meer dan een toevallige overeenkomst be staat tussen de openingsrede van de Paus en het herderlijk schrijven der Nederlandse bisschoppen op dit punt. Men kan toch met enige reden ver onderstellen, dat Paus Joannes per soonlijk kennis heeft genomen van dit stuk, toen er zoveel rumoer is ont staan rond de Italiaanse vertaling, die uit de handel is genomen. Hoe dit ook zij, zeker is dat de Paus, die tot nu toe het doel van het Con cilie, de inwendige vernieuwing der Kerk, slechts in algemene termen had omschreven, donderdag op een verras send duidelijke wijze richtlijnen heeft getrokken voor de arbeid van de Con cilievaders en de sfeer heeft bepaald, waarin deze plaats moet hebben. Door deze met zoveel persoonlijke overtui ging gesproken woorden heeft hij dui zenden bemoedigd en met grote dank baarheid vervuld. Kort samengevat zou men kunnen zeggen: de vernieuwing van de Kerk, die de Paus zich van het Concilie voorstelt, is geen restauratie van het verleden, maar een stap vooruit, een .sprong" vooruit zelfs in de toe komst zoals de Osservatore het gisteravond uitdrukte. Daarmee heeft de Paus zijn persoonlijke visie gegeven temidden van de verschillen de stromingen, die zich tijdens de voorbereiding van het Concilie heb ben afgetekend. Dit is de gelukkige aanvulling, die ik nu moet geven op datgene, wat ik eerder heb geschre ven over de wil van de Paus om te luisteren naar de bisschoppen. Hij heeft vanaf de eerste dag een kli maat geschapen, dat, wanneer het door de bisschoppen wordt aanvaard, beslissend kan worden voor het Tweede Vaticaanse Concilie. Even verrassend als de aankondiging op 25 januari 1959 is deze koersbepaling voor de Vaders bij de opening. Het is uiteraard onmogelijk binnen het bestek van één artikel alle belang rijke aspecten van deze openingshomi lie te releveren. Deze keer wil ik de aandacht vragen voor de nadruk, waarmee de Paus het belang van de taak van de mensen in de wereld individueel en in gemeenschap beklemtoont. Letterlijk zegt hij: ..Het is ongetwijfeld waar, dat °nje Keer heeft gezegd: Zoekt eerst het Ryk Gods en Zijn Gerechtigheid (Mattheus 6,33). Het woord „eerst" duidt aan in welke richting wij onze krachten en gedachten ten diepste dienen te rich ten. Toch mag men volstrekt niet verwaarlozen de rest van dit gezegde van de Heer; er volgt immers op: ,,En het overige zal u worden toege worpen". Hjj wijst er dan op hoe er in de Kerk altijd mensen zijn geweest, die een positieve bijdrage hebben ge leverd tot de profane cultuur en hoe die er nog steeds zijn. Voor de christe lijke inspiratie van deze cultuurarbeid, zo gaat hij dan verder, is vóór alles nodig, dat de Kerk haar ogen altijd gericht houdt op het heilig erfdeel, dat haar is toevertrouwd, maar even zeer dat zij een open oog heeft voor de tegenwoordige tijd, die nieuwe levensomstandigheden en levensvor men heeft meegebracht, maar ook nieuwe wegen heeft opengelegd voor het katholieke apostolaat. Hiermee hangt ten nauwste samen, dat de Paus zich uitdrukkelijk distancieert van allen, die niets dan kwaad weten te zeggen van de nieuwe tijd en menen, dat vroeger alles beter was. Als kenner van de geschiedenis ziet de Paus scherper. Hij getuigt van zijn geloof in de vooruitgang van de geschiedenis en is optimistisch ten aanzien van de mogelijkheden, die onze tijd biedt, on danks alle gevaren en bedreigingen van de godsdienst en de waardigneid van de mens. Het meest verheugende van dit alles is misschien wel, dat de Paus zich diep bewust is, dat het pas geopende Concilie inderdaad aan het begin van een nieuwe tijd staat er dat het daar aan zijn taak ontleent. Deze taak kan daarom, zoals hij zelf opmerkte, niet bestaan' in het discussiëren over, be paalde punten van de kerkelijke litur gie en in het herhalen van wat de vaders, de oude en latere theologen, daarover leren. Daarvoor behoeft geen Concilie bij elkaar te komen. Wat nu nodig is en hiermee sluit hij zich aan bij „allen, die ernstiger de zaken van het christendom, de Katholieke Kerk en het apostolaat voorstaan" is een dieper en breeder doordringen in de leer der Kerk. Nodig is de onveranderlijke ge loofswaarheid zó te onderzoeken en uiteen te zetten, als onze tijd het vereist. De Paus maakt dan een onderscheid, dat door het modernis me destijds geen aanvaardbare op lossing kreeg en dat sinds de op komst van de nouvelle theologie opnieuw acuut is geworden in de theologie. Het is het onderscheid tussen de onveranderlijke geloofs waarheid (depositum fidei), die ons is overgeleverd, en de wijze van formulering, die in de loop der tijden kan variëren. Aan een formulering, aangepast aan de nieuwe tijd die wij zl)n ingegaan, zo schijnt de bedoeling van de Paus te zijn, moet door het Concilie gewerkt worden, uiteraard met de nodige zorgvuldigheid en voorzichtigheid. Wat wij hier horen is een heel ander geluid dan ons vanuit de encycliek „Humani Generis" een tiental jaren geleden tegemoet kwam. Daar viel alle nadruk op de overgeleverde for mules en kwam een grote terughou- denheid tot uitdrukking met betrek king tot het moderne denken. Werd in Humani Generis de hedendaagse cultuur vooral beschouwd als een gevaar en een bedreiging van het geloof, in de rede van Paus Joannes wordt zü als een niet te ontwijken uitdaging en een opdiucht met de vele mogelijkheden aan de Concilievaders voorgesteld. Het is te vroeg om op deze ope ningsrede concrete verwachtingen te baseren. Belangrijk is echter, dat alle mogelijkheden tot een werkelijke ver nieuwing der Kerk zgn opengelaten, ja zelfs het zoeken daarnaar door de Paus ten volle wordt aangemoedigd. F. HAARSMA. Advertentie) DE ZON VOOR UW RAMEN Met Aristo gordijnen. Voor Aristo gordijn stof bestaat er geen zonloze dag. Aristo is kleurecht. En licht-echt. En was-echt. Aristo is de lente zelf! W. A. GROLLENBERG, Niettemin, de heer W. A. Grollen berg was allerminst voorbestemd tot het zaken doen. Hij werd, 75 jaar ge leden dus, geboren in het Brabantse Uden uit een Limburgse moeder en een „boven-de-Moerdijkse vader", die kandidaat-notaris was, eerst in Oud-Gas tel, later in Boxmeer. Hjj ging studeren aan het bisschoppelijk college in Roer. mond: driejarige handelsschool. ,,Ik had erg graag gymnasium en universitaire studie gedaan, maar dat kwam er nu eenmaal niet van." De heer Grollen berg ging toen maar studeren voor het notariaat; maar in deze studie werd hem ook weer de pas afgesneden door een wet, die de gymnasiale opleiding ook in dezen verplicht stelde. Hij koos toen de studie in gemeente-administra tie. En dat ging óók goed. Dat wil zeg gen hij behaalde „vrij gauw" het vereis te diploma. De heer Grollenberg werd „ambte naar ter secretarie" in Heerlen, belast met „diverse taken van de secretaris". Dat deed hjj een jaar of vier en daarna werd hjj, goed 25 jaar, gemeentesecre taris in Meerssen. Hij was inmiddels buiten al deze begrensde activiteiten om ook tot voorzitter gekozen van de bond „Jong Limburg", die dus dié jon ge Limburgers verenigde die een beetje „level" hadden." Deze behoefte om zich ook buiten zijn gewone werk om te ontplooien heeft de heer Grollenberg, zoals hieronder zal blijken, nooit verla ten. Hoe dat zij, in zijn Meerssense tijd maakte hjj kennis met een meisje uit Amsterdam: de pleegdochter van de oude heer de La Mar". De heer Grollenberg trouwde dat meisje en ging naar Amsterdam. „Het was een zware overgang", zegt hij nu. „Amsterdam trok mij wel, al voelde ik mij het was in 1913 een beetje een boertje van buiten. Bovendien had ik geen flauw benul van zaken doen." In dit verband is wellicht een eer ste gesprek tussen „de oude heer De la Mar" en de jongeheer W. A. Grol lenberg onthullend. De oude heer: „Kun je goed orga niseren?" De jonge heer: „Ach, ik was voor zitter van de voetbalclub in Heer len en voorzitter van „Jong Lim burg" en ook heb ik een dansclub georganiseerd." De oude heer: „Dan ben je mijn man, dan moet je ook dit kunnen." En op 1 oktober 1913 ging dus dit, met een portret versierde briefje van de heer A. de la Mar Azn. uit: „Hier mede heb ik de eer u voor te stellen den heer W. A. Grollenberg, wiens foto grafische portret, waaronder zijn hand tekening u hiernevens vindt en die alc een tevreden mens, ■tv 75 jaar Zoals iedereen weet i" ,r keert er iets aan het J derlands voetbal. Men -s: gezien dan. Voor de ai gaat het wel, maar gezien, zit er iets s,c zi> Als ik het even in éeh„e, mag samenvatten: onze derlandse jongens w'eer nog wel voor hun club, maar niet J» voor het vaderland vechten. Wel het vaderland wég, maar niet "bw, voor kortom het vaderland. Ik bee^jj. dat niet en vervolgens verdriet het Wat is er mooier dan vechten .0- het vaderland? In aanmerking -d men dan even dat je het voetbal» kunt doen. ii Niettemin, laatst in Kopenhagetji. het duidelijk gebleken: onze voe»vf Iers voelen met meer voor hun derland. Het voetballen interess^. hun nog wel enigermate, maar het derland, ach, daar stappen zij een je luchtig overheen. Bij de Denen het net andersom en zij wonnen met 4-1. Om het nogmaals k°ri,oai men te vatten: Prof is best, 10 amateur is beter. jet Nu moeten wij morgen aantre^9[ tegen de Belgen. Ook profs. En t, is dan tenminste een kleine Evenals het feit, dat zij van uit met typisch vaderlandse m heden schijnen te kampen te K® «je' Maar daar mogen wij natuurlijk j t: op rekenen. Dat zul je altijd et op een gegeven moment zijn zj tóch. „et Hoe dat zij, ik meen wel te zeggen, dat ik hierboven de vl%ii heb gelegd op een wonde plek f ik constateerde, dat het onze va rde landse voetballers niet mankee aan kunde, noch aan mercantiel zicht, maar aan liefde. ,y)t Nu is daar inmiddels natuur»]; wél wat aan gedaan. Dank zij Njl Schwarz; en ik schaar mij helen» achter hem, want als er één jt derlander is, dan is hij het. Hij a; dus een goed deel van het oude en t- er uit gezwiept en o.m. Piet Ou" f land er in geschoven. Vooral dat s ste juich ik toe. En dat doe ik te meer omdat ik laatst heb ge'jtijf1 dat Piet heeft gezegd: „Het is een hele eer om in het Nederin» Elftal te mogen voetballen." iis- - - .t Een overbodige hg leiding overlaat dus de dagelijkse aan de heren Karei Sartory en mr. dr. A. Weebers. En hij zal zich daarbij wel herinneren dat hij destijds tegen „de oude heer" heeft gezegd: „Laat het nou eens aan mij over." Eeerlijk gezegd heb ik de stellige in druk, dat hy dat overlaten" met een gerust en dus met een blij geweten zal doen. Hij is immers een tevreden mens. „Ik zie er niet tegen op, weg te gaan", zegt de heer Grollenberg. „Ik heb liefhebberijen genoeg. Op reis gaan voor mijn plezier bijvoorbeeld en films maken. Zestien mm. films natuurlijk, 8 mm films is amateurs- werk. En fotograferen. En jagen. Ais je wandelt zonder te jagen heb je geen doel. Nu kan ik zeggen: ik ga vandaag eens met het hondje uit. Dat deed ik vroeger ook wel, maar dan had ik töch altijd het gevoel, dat ik mijn werk verwaarloosde en dat men dacht: moet-ie dat nu doen voor zijn Ik heb de indruk dat de heer Grol- dure salaris? Een beetje rondscharre len dat vind ik nou écht leuk." Ik heb de indruk dat de heer Grol lenberg „rondscharrelend" vooral terug zal denken aan Uden, Oud-Gastel en Boxmeer. En misschien wel het meest aan Meerssen. HERMEN HOFFHUIZEN 0_ opmerking -^i waar, maar zoals het meer gaat overbodige opmerkingen, zij °n pCtr haar waarde hieraan dat zij te e, ter tijd werd geplaatst. Elek heeft Piet precies op het juiste momen1 zijn Ajax-kraag gepakt. cji- Bovendien heeft Schwarz, ook v nisch gezien, een nieuw systeeU» gevoerd. Wij spelen morgen 4-2-4- 0 dat is juist, ofschoon er voor eveneens iets te zeggen zou zün t« weest. Maar goed. daar valt °veLn' twisten. Ik heb mij door een d®s .juS dige laten vóórlichten en het is jgl wei zo, dat 4-2-4 dit betekent, iedereen onder elke omstandigheid^, les is: rechtsbuiten zowel als haeri linkshalf zowel als heei-binnen. Al- de keeper blijft keeper en hij is ook nog steeds de enige die M halve de scheidsre.kter met handen aan de bal mag komen--of zou dat laatste vooral aan mi"v Cootje Prins willen vóórhouden-^ Laat ik het kort maken. Sys'ej;ii of géén systeem, het vaderland- als ik dan ten besluite de jon» nog even apqrt mag nemen, dan ik dit willen zeggen: jp „Jongens. Als morgen de volksl'Ujj» ren weerklinken, waar denken Ju dan aan? Juist, aan je hemd.' gpfb EMMEN, 13 okt. De ruin» *if maanden oude Rob Abbe is hier „Ji zijn ledikant gestikt, doordat hij lM in een dekentje met een stuk PlaL,e' had gewoeld. De moeder logeerde de baby bij haar ouders. deelgenoot in mijn advertentiezaken is ingetreden." Dat „fotografisch portret" van toen vertoont een jonge man met een forse Kaiser Wilhelm-knevel. De „oude heer Grollenberg" van nu is een nog steeds jonge 75-jarige met een keurig, modern snorretje. Het reclame-wezen in ons vaderland is in de loop van vijftig jaar geloof ik, dienovereenkomstig gewijzigd. Meen overigens niet dat de oude heer De la Mar het de jonge heer Grollenberg destijds al te gemakkelijk heeft gemaakt. De heer Grollenberg van nu zegt: „Ik heb destijds eerst een paar jaar goed uit mijn ogqn gekeken. Toen zei ik tegen de oude heer: lLaat het nou eens aan mij over. Dat deed hij tegenstribbelend. Maar aan het eind van het jaar keek hij naar de balans en moest toegeven dat ik het goed had gedaan. En toen ik er twaalf en een half jaar was kreeg ik een grote lauwerkrans." Neen, gemakkelijk heeft de heer Grol lenberg het niet gehad. Nauwelijks had hij zijn positie in Amsterdam ingeno men, of een functionaris, die op de op volging had gerekend, nam afscheid en begon voor zichzelf met medene ming van een paar grote klanten. De heer Grollenberg zegt nu: „Dat is goed geweest voor mij. Ik móest verder. Ik kon niet zeggen, dat het verder niet ging. Ik móest. Zo zie je dat soms een tegenslag ergens goed voor is." Wat nu was de taak van de heer W. A. Grollenberg? Het organiseren dus. Of, om het met zijn woorden te zeggen: „Het kiezen van de goede mensen op de goede plaatsen". Dat heeft de heer Grollenberg altijd met veel overleg en met even grote behendigheid ge daan. Hij zegt zelf niet zonder trots: „Van de v'if bevriende concurreren de firma's zijn vrijwel alle topmen sen bij ons begonnen." En in het nummer van 3 oktober van de „Re vue der reclame" wordt gewaagd van De la Mar als van een „door gangshuis voor toptalent." En de creativiteit? De heer Grollen berg zegt: „Het is eens gebeurd dat wij voor een klant twee campagnes had den ontworpen. Eén overeenkomstig de bedoeling van de man, die er voor stónd, één naar mijn inzicht. Ik zei: neem de mijne nou maar. Maar beide campagnes werden ingediend. De mij ne werd aanvaard. En die andere man was daardoor helemaal van de kaart. Misschien heeft hij creatief gezien ook wel gelijk gehad. Maar ik heb de fee ling. Daar blijft in het ontwerpen van een reclame-campagne een element van onzekerheid. Zelfs bij een goed uit gevoerde pre-test blijft de twjjfel be. staan. Hij, die twijfelt, wordt slechts opgeheven dooi- het resultaat." Creativiteit op grond van de erva ring, het klinkt voor wat het reclame vak betreft helemaal niet zo gek. De heer Grollenberg zegt: „Ik heb in mijn hele praktijk nog niet mee gemaakt dat door ons geëntameerde campagne een sof is geworden. Al mijn klanten zijn na een campagne altijd behoorlijk doorgegaan. Hoog stens kon het gebeuren dat het wat langzaam ging, als een artikel te hoog geprijsd was. Je moet het vak dan ook serieus beoefenen, want er zijn tegenwoordig enorme bedragen mee gemoeid." En daar zijn wij dus wei beland bij het „koopmanschap". Bjj de „mense lijke verhouding" dus. „Als ik te ma ken heb met een bepaalde cliënt, die ons vele jaren trouw is geweest", zegt de heer Grollenberg, „dan ga ik niet naar een andere, gelijksoortige cliënt, omdat die met een hoger budget komt." En verder: „Wij hebben wel eens een klant geweigerd, omdat wij zijn produkt niet goed vonden. Dan zeg je: houd het geld liever in je zak." In de loop der jaren heeft de heer Grollenberg De la Mar opgestuwd in de vaart van de reclame-volkeren. Hij heeft verschillende dochterondernemin gen als N.V.'s in het leven geroepen voor verschillende vertakkingen van re- clame-aktiviteit. Neem de „Cefima" voor de film-reclame; en voor de t.v. reclame? Maar hoe dan ook, de heer Grollenberg heeft de N.V.-vorm geko zen, omdat hij een grotere zelfstandig heid garandeert. „De mensen die het daar voor het zeggen hebben, zijn geen employé's meer. Laat ze hun gang gaan." Maar hij ziet wél nauwlettend toe en hij is, geloof ik, niet heel gul met lauwerkransen, evenmin als „de oude heer De la Mar" het destijds was. De heer Grollenberg heeft er, zoals gezegd, altijd van gehouden om nog iets anders te doen dan zijn „gewone werk" Het begon destijds met het voorzitter schap van „Jong Limburg". In 1936 raakte hij betrokken bij de organisa tie van het Nederlandse Paviljoen op de wereldtentoonstelling van de Ka tholieke Pers in Rome. „Kuypers van „De Maasbode" kwam destijds naar mij toe. Wij heb ben drie a vier mille, zei hij. Dat was natuurlijk belachelijk. Ik moest dus voor het geld zorgen. En ik zette dus een loterij op touw die 30.000 op bracht: Toen zeiden ze: dan moet je ook maar voor de uitvoering zorgen. Ik ben toen drie weken in het Vati- caan geweest. En de Paus verrichtte de opening." De heer Grollenberg heeft enige be moeienis gehad met het „Hoger Onder wijsfonds"; hij heeft deel uit gemaakt van het bestuur van het O.L. Vrouwe Gasthuis in Amsterdam. En toen ka tholiek Nederland in het Heilig Jaar in 1950 dus Paus Pius de Twaalf de een radiozender aanbood was hij er ook in beslissende betekenis bij. Op 1 november a.s. treedt de heer W. A. Grollenberg dus terug. Uit De Ia Mar, waarvan hg overigens gedele geerd commissaris blijft en waarvan (Advertentie) Uw zorgen voor morgen bij DE OLVEH geborgen. Een van de vijfduizend goo chelaars, die ons land kent, is de heer G. Boeda (51) te Utrecht. Toen we hoorden, dat hij zondag zijn zilveren ju bileum gaat viereny» waarvoor een erecomité is samengesteld met figuren als de burgemeester van zijn stad, jhr. mr. C. J. A. de Ranitz en de directeur-generaal van het Rode Kruis, de heer J. H. Embden, zijn we hem eens gaan vragen hoe hij in de wereld van de magie verzeild is geraakt. De heer en mevrouw Boeda zij begeleidt hem altijd aan de piano waren pas de zilve ren bruidsdagen ingegaan en zo is het debuut van de goochelaar Boeda ongeveer samengevallen met de eerste stappen, die hij op het huwelijkspad zette. Toen is hij zich dus echt zelfstandig gaan voelen en waagde hij het erop het podium te beklimmen van een zaaltje in IJsselstein, om om daar teneinde de kas van een liefdadigheidsvereniging te spek ken, de mensen wat illusie te schenken. Voordien had hij zijn kunsten alleen maar vertoond altijd onder het waakzaam oog van zijn schoonvader die zijn leer meester was op verjaarpar- grl tijtjes in de familiekring. Zijn schoonvader was prof. Bóss, destijds gevierd goochelaar en toen de jonge Boeda daar thuis op vrijersvoet kwam, zag hij hem daar geregeld oefenen. Van zijn vak was hij en is nog instrumentmaker en hij zag wel kans zich de benodigde apparoi te maken, want hij vond het goochelen zo'n leuk werk, dat hij het bes» ook wilde leren. Eerst een paar jaar later is zijn schoonvader hem Qa,e helpen. Wel, hij heeft eer van zijn leerling gehad, want in 1952 slaagae,gn heer Boeda erin kampioen van Nederland te worden in het goochem voor kinderen. ho,iad Aan de wand hangt nu een kast vol prijzen, maar het meest vern,,,.ee is de heer Boeda met de bronzen medaille van verdienste, die hem tv> jaar geleden door het Rode Kruis in het Henri Dunanthuis te Zeist uitgereikt. Het echtpaar is daar menigmaal voor de chronisch zie.%eJl opgetreden, zoals het ook vreugde gebracht heeft aan zieken en invalid in hospitalen en inrichtingen voor geesteszieken. ut „We treden het liefst voor zulke mensen op en vullen daarmee ec f ons leven," zegt mevrouw Boeda, waarbij ze ons toevertrouwt daarmee gemis aan kinderen te compenseren. Een vaste traditie is een voorstelt] voor de zwervers van het Benedictus Labre-huis op Oudejaarsavond. helpen hen dan over een moeilijk punt heen." „r Ook voor kinderen zwaait de heer Boeda graag de toverstaf, m hij moet goed opletten, dat de kinderen, die scherp zien en onbevang hun ontdekkingen vertellen, zijn truces niet doorkrijgen. Eens was opgetreden voor de kinderen van het St. Franciscus-liefdewerk en woon de zondag daarop de kindermis bij in de kathedraal. Een van de kapelan vertelde onder de preek van het wonder van Kana, waarop een v de kinderen uitriep: „Dat kan Boeda ook." ,:e Ook werd hij eens door een verontwaardigde moeder opgebeld, a hem meedeelde, dat een van haar spruitjes de inhoud van haar linnenka^ had doorgeknipt, want hij had dat met zakdoeken gedaan, die toch bleven. De heer Boeda is door zijn succes allerminst over het P°%s getild en de eenvoudige man gebleven, die het goochelen uitsluitend een liefhebberij beschouwt overdag is hij in functie als chef van instrumentmakerij der Diergeneeskundige faculteit en als een Q° middel door leed bezochte mensen wat vermaak te bieden. „Ik ben beslist nog niet waar ik met mijn prestaties wil zijn, maar hel gaat steeds beter. Het is een enorm uitgebreid gebied, zodat je moet blijva studeren en oefenen, vooral omdat er steeds meer technische moeelv* heden zijn. De tijd van de dubbele bodem is voorbij." Wanneer de nee Boeda niet op toernee is, staat hij dan ook iedere avond voor de spreQ in zijn studio boven te oefenen. Zijn capaciteiten worden door vakbroeder intussen zo hoog aangeslagen, dat hij president is van de Internationa Brotherhood Magians en zitting heeft in de besturen van enkele anae goochelaars-organisaties.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1962 | | pagina 6