1
/V#a
MAA
ffo
Knoppen
Toespraak van Paus Joannes
magna charta van Concilie
Aristo
Reclamevakcombinatie tussen
creativiteit en koopmanschap
Hup
1
Geen dubbele bodem mee1'
SPOTSPIEGEL
W
£^5*. mL-
G. Boeda
TUUR.
^Qndhotm
60LDSGÜEDING
al)v van zes maaïïtl^
in bedje gestikt
HET NIEUWE DAGBLAD
ZATERDAG 13 OKTOBER 1962
JB
ROME, 13 okt. Zichtbaar
vermoeid van de inspannende
plechtigheid begon de tachtigja
rige Paus Zijn homilie bij de ope
ning van het Concilie. Naarmate
hij vorderde, verdween echter de
vermoeidheid en werd het gezicht
steeds levendiger, terwijl hij met
korte gebaren, soms met heel zijn
lichaam, zijn woorden onder
streepte. De homilie, die hij in dit
plechtige en gewichtige uur, in de
feestzaal van de St. Pieter tot de
indrukwekkende menigte van
2400 concilievaders sprak, was
allesbehalve een gelegenheids-
preek. Integendeel, de woorden
van de Paus getuigden van een
houding, dié van het allergrootste
belang kan zijn voor de sfeer van
het Concilie.
Dat kan!
si
Als ik ten overstaan van de
heer W. A. Grollenberg, di
recteur van het reclame
bureau de la Mar, aan het einde
van ons gesprek de veronderstel
ling uit dat hij een tevreden mens
is zegt hij zonder aarzelen: „Ja,
daar heeft u gelijk in; ik heb na
tuurlijk, als eenieder, mijn tegen
slagen gehad, maar ik bén een
tevreden mens". Zulk een „beken
tenis" is, geloof ik, vrij uitzon
derlijk. De meeste mensen zijn
wanneer zij 75 jaar worden de
heer Grollenberg herdenkt dat
vierenswaardige feit vandaag
hoogstens bereid uiting te geven
aan een vorzichtig soort welbeha
gen, dat direct grenst aan 'n even
voorzichtig soort tevredenheid:
het had misschien wel allemaal
anders en beter gekund, ofschoon
het wellicht toch wel goed is, zo
als het geagan is. De heer Grol
lenberg is, terugziend, gewoon te
vreden. Dit wijst op een even
wichtigheid des geestes, die op
zich ongewoon is, maar die dat
vooral is omdat zij in stand werd
gehouden door een man, die een
halve eeuw lang een leidinggeven
de functie heeft ingenomen in het
jachtige reclame-vak, dat alle
kansen biedt tot onevenwichtig
heid. De heer Grollenberg echter
heeft zich nooit uit het veld laten
slaan. Integendeel, hjj heeft zich
zelf en de zaak beheerst. Hij zegt:
„Het reclamevak is een mooi vak,
natuurlijk, anderds had ik het niet
vijftig jaar lang volgehouden.
Maar het is daarom een mooi vak
omdat het een combinatie is van
creativiteit en koopmanschap".
Sprekende over de creativiteit
doet hij het in de meest nuchtere
bewoordingen, sprekende over het
koopmanschap brengt hij de
„menselijke verhoudingen" en het
„trouw zijn" op het tapijt. Ziehier
de degelijke Nederlandse zaken
man in zijn duidelijkste en beste
gestalte.
s
NADRUK VERBODEN.
(Advertentie)
Volkomen nieuwe ont
wikkeling In
de harmonlumbouw.
Op aanvrage zenden wij
U gaarne een uitvoerig
prospectus.
Raadhulastr. 48/50, A'dam
Schiedamso Vest 87,
Rotterdam
Haarlem - Hilveraum -
Kampen - Goa»
In een vorig artikel heb ik er reeds
op gewezen, dat het kennelijk de be
doeling van Paus Joannes is, niet te
spreken alvorens aandachtig geluisterd
te hebben naar de bisschoppen, zijn
broeders, die hij op het Concilie heeft
samengeroepen. Na de openingsrede
van donderdag hoeft hiervan geen
woord teruggetrokken te worden. Dit
blijkt duidelijk uit de slotpassage van
de homilie, waar de Paus de bisschop
pen de sterren noemt ,,die met hun
helder licht de majesteit van deze
tempel vermeerderen". Hij laat erop
volgen: „En met u zien wij schitteren
de gouden kandelaars rondom het graf
van de Prins der Apostelen, namelijk
de kerken, die aan u zijn toever
trouwd". De Paus verwacht dus het
licht van het Evangelie voor deze tijd
van de bisschoppen en door de mond
van de bisschoppen uiteindelijk van het
geloof van de plaatselijke kerken, die
zij vertegenwoordigen.
Het is van belang erop te letten,
dat de Paus met dit beeld, ontleend
aan het boek der Openbaring van
St. Jan, dezelfde gedachte uitspreekt,
die zo'n grote plaats inneemt in het
herderlijk schrijven van de Nederland
se bisschoppen over het Concilie van
Kerstmis 1960. Een van de hoofdge
dachten van dit document is immers,
dat de collectieve geloofszin van heel
de kerkelijke geloofsgemeenschap door
de bisschoppen op het Concilie wordt
vertolkt en beoordeeld. Omdat het hier
over een gedachte gaat, die diep ge
worteld is in de katholieke traditie,
moet men voorzichtig zijn met conclu
sies, die men naar aanleiding van deze
coïncidentie zou kunnen trekken. Toch
is het niet onmogelijk, dat er meer
dan een toevallige overeenkomst be
staat tussen de openingsrede van de
Paus en het herderlijk schrijven der
Nederlandse bisschoppen op dit punt.
Men kan toch met enige reden ver
onderstellen, dat Paus Joannes per
soonlijk kennis heeft genomen van dit
stuk, toen er zoveel rumoer is ont
staan rond de Italiaanse vertaling, die
uit de handel is genomen.
Hoe dit ook zij, zeker is dat de Paus,
die tot nu toe het doel van het Con
cilie, de inwendige vernieuwing der
Kerk, slechts in algemene termen had
omschreven, donderdag op een verras
send duidelijke wijze richtlijnen heeft
getrokken voor de arbeid van de Con
cilievaders en de sfeer heeft bepaald,
waarin deze plaats moet hebben. Door
deze met zoveel persoonlijke overtui
ging gesproken woorden heeft hij dui
zenden bemoedigd en met grote dank
baarheid vervuld.
Kort samengevat zou men kunnen
zeggen: de vernieuwing van de Kerk,
die de Paus zich van het Concilie
voorstelt, is geen restauratie van het
verleden, maar een stap vooruit, een
.sprong" vooruit zelfs in de toe
komst zoals de Osservatore het
gisteravond uitdrukte. Daarmee
heeft de Paus zijn persoonlijke visie
gegeven temidden van de verschillen
de stromingen, die zich tijdens de
voorbereiding van het Concilie heb
ben afgetekend. Dit is de gelukkige
aanvulling, die ik nu moet geven op
datgene, wat ik eerder heb geschre
ven over de wil van de Paus om
te luisteren naar de bisschoppen. Hij
heeft vanaf de eerste dag een kli
maat geschapen, dat, wanneer het
door de bisschoppen wordt aanvaard,
beslissend kan worden voor het
Tweede Vaticaanse Concilie. Even
verrassend als de aankondiging op
25 januari 1959 is deze koersbepaling
voor de Vaders bij de opening.
Het is uiteraard onmogelijk binnen
het bestek van één artikel alle belang
rijke aspecten van deze openingshomi
lie te releveren. Deze keer wil ik de
aandacht vragen voor de nadruk,
waarmee de Paus het belang van de
taak van de mensen in de wereld
individueel en in gemeenschap
beklemtoont. Letterlijk zegt hij: ..Het
is ongetwijfeld waar, dat °nje Keer
heeft gezegd: Zoekt eerst het Ryk Gods
en Zijn Gerechtigheid (Mattheus
6,33). Het woord „eerst" duidt aan in
welke richting wij onze krachten en
gedachten ten diepste dienen te rich
ten. Toch mag men volstrekt niet
verwaarlozen de rest van dit gezegde
van de Heer; er volgt immers op:
,,En het overige zal u worden toege
worpen". Hjj wijst er dan op hoe er
in de Kerk altijd mensen zijn geweest,
die een positieve bijdrage hebben ge
leverd tot de profane cultuur en hoe
die er nog steeds zijn. Voor de christe
lijke inspiratie van deze cultuurarbeid,
zo gaat hij dan verder, is vóór alles
nodig, dat de Kerk haar ogen altijd
gericht houdt op het heilig erfdeel,
dat haar is toevertrouwd, maar even
zeer dat zij een open oog heeft voor
de tegenwoordige tijd, die nieuwe
levensomstandigheden en levensvor
men heeft meegebracht, maar ook
nieuwe wegen heeft opengelegd voor
het katholieke apostolaat. Hiermee
hangt ten nauwste samen, dat de Paus
zich uitdrukkelijk distancieert van
allen, die niets dan kwaad weten te
zeggen van de nieuwe tijd en menen,
dat vroeger alles beter was. Als kenner
van de geschiedenis ziet de Paus
scherper. Hij getuigt van zijn geloof
in de vooruitgang van de geschiedenis
en is optimistisch ten aanzien van de
mogelijkheden, die onze tijd biedt, on
danks alle gevaren en bedreigingen
van de godsdienst en de waardigneid
van de mens.
Het meest verheugende van dit alles
is misschien wel, dat de Paus zich
diep bewust is, dat het pas geopende
Concilie inderdaad aan het begin van
een nieuwe tijd staat er dat het daar
aan zijn taak ontleent. Deze taak kan
daarom, zoals hij zelf opmerkte, niet
bestaan' in het discussiëren over, be
paalde punten van de kerkelijke litur
gie en in het herhalen van wat de
vaders, de oude en latere theologen,
daarover leren. Daarvoor behoeft geen
Concilie bij elkaar te komen. Wat nu
nodig is en hiermee sluit hij zich
aan bij „allen, die ernstiger de zaken
van het christendom, de Katholieke
Kerk en het apostolaat voorstaan"
is een dieper en breeder doordringen in
de leer der Kerk.
Nodig is de onveranderlijke ge
loofswaarheid zó te onderzoeken en
uiteen te zetten, als onze tijd het
vereist. De Paus maakt dan een
onderscheid, dat door het modernis
me destijds geen aanvaardbare op
lossing kreeg en dat sinds de op
komst van de nouvelle theologie
opnieuw acuut is geworden in de
theologie. Het is het onderscheid
tussen de onveranderlijke geloofs
waarheid (depositum fidei), die ons
is overgeleverd, en de wijze van
formulering, die in de loop der tijden
kan variëren. Aan een formulering,
aangepast aan de nieuwe tijd die wij
zl)n ingegaan, zo schijnt de bedoeling
van de Paus te zijn, moet door het
Concilie gewerkt worden, uiteraard
met de nodige zorgvuldigheid en
voorzichtigheid.
Wat wij hier horen is een heel ander
geluid dan ons vanuit de encycliek
„Humani Generis" een tiental jaren
geleden tegemoet kwam. Daar viel
alle nadruk op de overgeleverde for
mules en kwam een grote terughou-
denheid tot uitdrukking met betrek
king tot het moderne denken. Werd
in Humani Generis de hedendaagse
cultuur vooral beschouwd als een
gevaar en een bedreiging van het
geloof, in de rede van Paus Joannes
wordt zü als een niet te ontwijken
uitdaging en een opdiucht met de vele
mogelijkheden aan de Concilievaders
voorgesteld.
Het is te vroeg om op deze ope
ningsrede concrete verwachtingen te
baseren. Belangrijk is echter, dat alle
mogelijkheden tot een werkelijke ver
nieuwing der Kerk zgn opengelaten, ja
zelfs het zoeken daarnaar door de Paus
ten volle wordt aangemoedigd.
F. HAARSMA.
Advertentie)
DE ZON VOOR UW RAMEN
Met Aristo gordijnen.
Voor Aristo gordijn
stof bestaat er
geen zonloze dag.
Aristo is kleurecht.
En licht-echt.
En was-echt.
Aristo is de lente zelf!
W. A. GROLLENBERG,
Niettemin, de heer W. A. Grollen
berg was allerminst voorbestemd tot
het zaken doen. Hij werd, 75 jaar ge
leden dus, geboren in het Brabantse
Uden uit een Limburgse moeder en
een „boven-de-Moerdijkse vader", die
kandidaat-notaris was, eerst in Oud-Gas
tel, later in Boxmeer. Hjj ging studeren
aan het bisschoppelijk college in Roer.
mond: driejarige handelsschool. ,,Ik had
erg graag gymnasium en universitaire
studie gedaan, maar dat kwam er nu
eenmaal niet van." De heer Grollen
berg ging toen maar studeren voor het
notariaat; maar in deze studie werd
hem ook weer de pas afgesneden door
een wet, die de gymnasiale opleiding
ook in dezen verplicht stelde. Hij koos
toen de studie in gemeente-administra
tie. En dat ging óók goed. Dat wil zeg
gen hij behaalde „vrij gauw" het vereis
te diploma.
De heer Grollenberg werd „ambte
naar ter secretarie" in Heerlen, belast
met „diverse taken van de secretaris".
Dat deed hjj een jaar of vier en daarna
werd hjj, goed 25 jaar, gemeentesecre
taris in Meerssen. Hij was inmiddels
buiten al deze begrensde activiteiten
om ook tot voorzitter gekozen van de
bond „Jong Limburg", die dus dié jon
ge Limburgers verenigde die een beetje
„level" hadden." Deze behoefte om zich
ook buiten zijn gewone werk om te
ontplooien heeft de heer Grollenberg,
zoals hieronder zal blijken, nooit verla
ten.
Hoe dat zij, in zijn Meerssense tijd
maakte hjj kennis met een meisje
uit Amsterdam: de pleegdochter van
de oude heer de La Mar". De
heer Grollenberg trouwde dat meisje
en ging naar Amsterdam.
„Het was een zware overgang",
zegt hij nu. „Amsterdam trok mij
wel, al voelde ik mij het was in
1913 een beetje een boertje van
buiten. Bovendien had ik geen flauw
benul van zaken doen."
In dit verband is wellicht een eer
ste gesprek tussen „de oude heer De
la Mar" en de jongeheer W. A. Grol
lenberg onthullend.
De oude heer: „Kun je goed orga
niseren?"
De jonge heer: „Ach, ik was voor
zitter van de voetbalclub in Heer
len en voorzitter van „Jong Lim
burg" en ook heb ik een dansclub
georganiseerd."
De oude heer: „Dan ben je mijn
man, dan moet je ook dit kunnen."
En op 1 oktober 1913 ging dus dit,
met een portret versierde briefje van
de heer A. de la Mar Azn. uit: „Hier
mede heb ik de eer u voor te stellen
den heer W. A. Grollenberg, wiens foto
grafische portret, waaronder zijn hand
tekening u hiernevens vindt en die alc
een tevreden mens,
■tv 75 jaar
Zoals iedereen weet i" ,r
keert er iets aan het J
derlands voetbal. Men -s:
gezien dan. Voor de ai
gaat het wel, maar
gezien, zit er iets s,c zi>
Als ik het even in éeh„e,
mag samenvatten: onze
derlandse jongens w'eer
nog wel voor hun club, maar niet J»
voor het vaderland vechten. Wel
het vaderland wég, maar niet "bw,
voor kortom het vaderland. Ik bee^jj.
dat niet en vervolgens verdriet het
Wat is er mooier dan vechten .0-
het vaderland? In aanmerking -d
men dan even dat je het voetbal»
kunt doen. ii
Niettemin, laatst in Kopenhagetji.
het duidelijk gebleken: onze voe»vf
Iers voelen met meer voor hun
derland. Het voetballen interess^.
hun nog wel enigermate, maar het
derland, ach, daar stappen zij een
je luchtig overheen. Bij de Denen
het net andersom en zij wonnen
met 4-1. Om het nogmaals k°ri,oai
men te vatten: Prof is best, 10
amateur is beter. jet
Nu moeten wij morgen aantre^9[
tegen de Belgen. Ook profs. En t,
is dan tenminste een kleine
Evenals het feit, dat zij van
uit met typisch vaderlandse m
heden schijnen te kampen te K® «je'
Maar daar mogen wij natuurlijk j t:
op rekenen. Dat zul je altijd et
op een gegeven moment zijn zj
tóch. „et
Hoe dat zij, ik meen wel te
zeggen, dat ik hierboven de vl%ii
heb gelegd op een wonde plek f
ik constateerde, dat het onze va rde
landse voetballers niet mankee
aan kunde, noch aan mercantiel
zicht, maar aan liefde. ,y)t
Nu is daar inmiddels natuur»];
wél wat aan gedaan. Dank zij Njl
Schwarz; en ik schaar mij helen»
achter hem, want als er één jt
derlander is, dan is hij het. Hij a;
dus een goed deel van het oude en t-
er uit gezwiept en o.m. Piet Ou" f
land er in geschoven. Vooral dat s
ste juich ik toe. En dat doe ik
te meer omdat ik laatst heb ge'jtijf1
dat Piet heeft gezegd: „Het is
een hele eer om in het Nederin»
Elftal te mogen voetballen." iis-
- - .t
Een overbodige
hg
leiding overlaat
dus de dagelijkse
aan de heren Karei Sartory en mr. dr.
A. Weebers. En hij zal zich daarbij wel
herinneren dat hij destijds tegen „de
oude heer" heeft gezegd: „Laat het
nou eens aan mij over."
Eeerlijk gezegd heb ik de stellige in
druk, dat hy dat overlaten" met een
gerust en dus met een blij geweten zal
doen. Hij is immers een tevreden
mens.
„Ik zie er niet tegen op, weg te
gaan", zegt de heer Grollenberg. „Ik
heb liefhebberijen genoeg. Op reis
gaan voor mijn plezier bijvoorbeeld
en films maken. Zestien mm. films
natuurlijk, 8 mm films is amateurs-
werk. En fotograferen. En jagen. Ais
je wandelt zonder te jagen heb je
geen doel. Nu kan ik zeggen: ik ga
vandaag eens met het hondje uit. Dat
deed ik vroeger ook wel, maar dan
had ik töch altijd het gevoel, dat ik
mijn werk verwaarloosde en dat men
dacht: moet-ie dat nu doen voor zijn
Ik heb de indruk dat de heer Grol-
dure salaris? Een beetje rondscharre
len dat vind ik nou écht leuk."
Ik heb de indruk dat de heer Grol
lenberg „rondscharrelend" vooral terug
zal denken aan Uden, Oud-Gastel en
Boxmeer. En misschien wel het meest
aan Meerssen.
HERMEN HOFFHUIZEN
0_ opmerking -^i
waar, maar zoals het meer gaat
overbodige opmerkingen, zij °n pCtr
haar waarde hieraan dat zij te e,
ter tijd werd geplaatst. Elek heeft
Piet precies op het juiste momen1
zijn Ajax-kraag gepakt. cji-
Bovendien heeft Schwarz, ook v
nisch gezien, een nieuw systeeU»
gevoerd. Wij spelen morgen 4-2-4- 0
dat is juist, ofschoon er voor
eveneens iets te zeggen zou zün t«
weest. Maar goed. daar valt °veLn'
twisten. Ik heb mij door een d®s .juS
dige laten vóórlichten en het is jgl
wei zo, dat 4-2-4 dit betekent,
iedereen onder elke omstandigheid^,
les is: rechtsbuiten zowel als haeri
linkshalf zowel als heei-binnen. Al-
de keeper blijft keeper en hij is
ook nog steeds de enige die M
halve de scheidsre.kter met
handen aan de bal mag komen--of
zou dat laatste vooral aan mi"v
Cootje Prins willen vóórhouden-^
Laat ik het kort maken. Sys'ej;ii
of géén systeem, het vaderland-
als ik dan ten besluite de jon»
nog even apqrt mag nemen, dan
ik dit willen zeggen: jp
„Jongens. Als morgen de volksl'Ujj»
ren weerklinken, waar denken Ju
dan aan? Juist, aan je hemd.'
gpfb
EMMEN, 13 okt. De ruin» *if
maanden oude Rob Abbe is hier „Ji
zijn ledikant gestikt, doordat hij lM
in een dekentje met een stuk PlaL,e'
had gewoeld. De moeder logeerde
de baby bij haar ouders.
deelgenoot in mijn advertentiezaken is
ingetreden."
Dat „fotografisch portret" van toen
vertoont een jonge man met een forse
Kaiser Wilhelm-knevel. De „oude heer
Grollenberg" van nu is een nog steeds
jonge 75-jarige met een keurig, modern
snorretje. Het reclame-wezen in ons
vaderland is in de loop van vijftig jaar
geloof ik, dienovereenkomstig gewijzigd.
Meen overigens niet dat de oude
heer De la Mar het de jonge heer
Grollenberg destijds al te gemakkelijk
heeft gemaakt. De heer Grollenberg van
nu zegt:
„Ik heb destijds eerst een paar
jaar goed uit mijn ogqn gekeken.
Toen zei ik tegen de oude heer:
lLaat het nou eens aan mij over. Dat
deed hij tegenstribbelend. Maar aan
het eind van het jaar keek hij naar
de balans en moest toegeven dat ik
het goed had gedaan. En toen ik er
twaalf en een half jaar was kreeg
ik een grote lauwerkrans."
Neen, gemakkelijk heeft de heer Grol
lenberg het niet gehad. Nauwelijks had
hij zijn positie in Amsterdam ingeno
men, of een functionaris, die op de op
volging had gerekend, nam afscheid
en begon voor zichzelf met medene
ming van een paar grote klanten. De
heer Grollenberg zegt nu:
„Dat is goed geweest voor mij. Ik
móest verder. Ik kon niet zeggen,
dat het verder niet ging. Ik móest.
Zo zie je dat soms een tegenslag
ergens goed voor is."
Wat nu was de taak van de heer
W. A. Grollenberg?
Het organiseren dus. Of, om het
met zijn woorden te zeggen: „Het
kiezen van de goede mensen op de
goede plaatsen". Dat heeft de heer
Grollenberg altijd met veel overleg
en met even grote behendigheid ge
daan. Hij zegt zelf niet zonder trots:
„Van de v'if bevriende concurreren
de firma's zijn vrijwel alle topmen
sen bij ons begonnen." En in het
nummer van 3 oktober van de „Re
vue der reclame" wordt gewaagd
van De la Mar als van een „door
gangshuis voor toptalent."
En de creativiteit? De heer Grollen
berg zegt: „Het is eens gebeurd dat
wij voor een klant twee campagnes had
den ontworpen. Eén overeenkomstig de
bedoeling van de man, die er voor
stónd, één naar mijn inzicht. Ik zei:
neem de mijne nou maar. Maar beide
campagnes werden ingediend. De mij
ne werd aanvaard. En die andere man
was daardoor helemaal van de kaart.
Misschien heeft hij creatief gezien ook
wel gelijk gehad. Maar ik heb de fee
ling. Daar blijft in het ontwerpen van
een reclame-campagne een element
van onzekerheid. Zelfs bij een goed uit
gevoerde pre-test blijft de twjjfel be.
staan. Hij, die twijfelt, wordt slechts
opgeheven dooi- het resultaat."
Creativiteit op grond van de erva
ring, het klinkt voor wat het reclame
vak betreft helemaal niet zo gek.
De heer Grollenberg zegt: „Ik heb
in mijn hele praktijk nog niet mee
gemaakt dat door ons geëntameerde
campagne een sof is geworden. Al
mijn klanten zijn na een campagne
altijd behoorlijk doorgegaan. Hoog
stens kon het gebeuren dat het wat
langzaam ging, als een artikel te
hoog geprijsd was. Je moet het vak
dan ook serieus beoefenen, want er
zijn tegenwoordig enorme bedragen
mee gemoeid."
En daar zijn wij dus wei beland bij
het „koopmanschap". Bjj de „mense
lijke verhouding" dus. „Als ik te ma
ken heb met een bepaalde cliënt, die
ons vele jaren trouw is geweest", zegt
de heer Grollenberg, „dan ga ik niet
naar een andere, gelijksoortige cliënt,
omdat die met een hoger budget komt."
En verder: „Wij hebben wel eens een
klant geweigerd, omdat wij zijn produkt
niet goed vonden. Dan zeg je: houd
het geld liever in je zak."
In de loop der jaren heeft de heer
Grollenberg De la Mar opgestuwd in
de vaart van de reclame-volkeren. Hij
heeft verschillende dochterondernemin
gen als N.V.'s in het leven geroepen
voor verschillende vertakkingen van re-
clame-aktiviteit. Neem de „Cefima"
voor de film-reclame; en voor de t.v.
reclame? Maar hoe dan ook, de heer
Grollenberg heeft de N.V.-vorm geko
zen, omdat hij een grotere zelfstandig
heid garandeert. „De mensen die het
daar voor het zeggen hebben, zijn geen
employé's meer. Laat ze hun gang
gaan."
Maar hij ziet wél nauwlettend toe
en hij is, geloof ik, niet heel gul met
lauwerkransen, evenmin als „de oude
heer De la Mar" het destijds was.
De heer Grollenberg heeft er, zoals
gezegd, altijd van gehouden om nog iets
anders te doen dan zijn „gewone werk"
Het begon destijds met het voorzitter
schap van „Jong Limburg". In 1936
raakte hij betrokken bij de organisa
tie van het Nederlandse Paviljoen op
de wereldtentoonstelling van de Ka
tholieke Pers in Rome.
„Kuypers van „De Maasbode"
kwam destijds naar mij toe. Wij heb
ben drie a vier mille, zei hij. Dat was
natuurlijk belachelijk. Ik moest dus
voor het geld zorgen. En ik zette dus
een loterij op touw die 30.000 op
bracht: Toen zeiden ze: dan moet je
ook maar voor de uitvoering zorgen.
Ik ben toen drie weken in het Vati-
caan geweest. En de Paus verrichtte
de opening."
De heer Grollenberg heeft enige be
moeienis gehad met het „Hoger Onder
wijsfonds"; hij heeft deel uit gemaakt
van het bestuur van het O.L. Vrouwe
Gasthuis in Amsterdam. En toen ka
tholiek Nederland in het Heilig Jaar
in 1950 dus Paus Pius de Twaalf
de een radiozender aanbood was hij er
ook in beslissende betekenis bij.
Op 1 november a.s. treedt de heer
W. A. Grollenberg dus terug. Uit De
Ia Mar, waarvan hg overigens gedele
geerd commissaris blijft en waarvan
(Advertentie)
Uw zorgen voor morgen bij DE OLVEH geborgen.
Een van de vijfduizend goo
chelaars, die ons land kent,
is de heer G. Boeda (51) te
Utrecht. Toen we hoorden,
dat hij zondag zijn zilveren ju
bileum gaat viereny» waarvoor
een erecomité is samengesteld
met figuren als de burgemeester
van zijn stad, jhr. mr. C. J. A. de
Ranitz en de directeur-generaal
van het Rode Kruis, de heer
J. H. Embden, zijn we hem eens
gaan vragen hoe hij in de wereld
van de magie verzeild is geraakt.
De heer en mevrouw Boeda
zij begeleidt hem altijd aan
de piano waren pas de zilve
ren bruidsdagen ingegaan en zo
is het debuut van de goochelaar
Boeda ongeveer samengevallen
met de eerste stappen, die hij
op het huwelijkspad zette. Toen
is hij zich dus echt zelfstandig
gaan voelen en waagde hij het
erop het podium te beklimmen
van een zaaltje in IJsselstein, om
om daar teneinde de kas van een
liefdadigheidsvereniging te spek
ken, de mensen wat illusie te
schenken.
Voordien had hij zijn kunsten
alleen maar vertoond altijd
onder het waakzaam oog van
zijn schoonvader die zijn leer
meester was op verjaarpar- grl
tijtjes in de familiekring. Zijn schoonvader was prof. Bóss, destijds
gevierd goochelaar en toen de jonge Boeda daar thuis op vrijersvoet
kwam, zag hij hem daar geregeld oefenen. Van zijn vak was hij en is
nog instrumentmaker en hij zag wel kans zich de benodigde apparoi
te maken, want hij vond het goochelen zo'n leuk werk, dat hij het bes»
ook wilde leren. Eerst een paar jaar later is zijn schoonvader hem Qa,e
helpen. Wel, hij heeft eer van zijn leerling gehad, want in 1952 slaagae,gn
heer Boeda erin kampioen van Nederland te worden in het goochem
voor kinderen. ho,iad
Aan de wand hangt nu een kast vol prijzen, maar het meest vern,,,.ee
is de heer Boeda met de bronzen medaille van verdienste, die hem tv>
jaar geleden door het Rode Kruis in het Henri Dunanthuis te Zeist
uitgereikt. Het echtpaar is daar menigmaal voor de chronisch zie.%eJl
opgetreden, zoals het ook vreugde gebracht heeft aan zieken en invalid
in hospitalen en inrichtingen voor geesteszieken. ut
„We treden het liefst voor zulke mensen op en vullen daarmee ec f
ons leven," zegt mevrouw Boeda, waarbij ze ons toevertrouwt daarmee
gemis aan kinderen te compenseren. Een vaste traditie is een voorstelt]
voor de zwervers van het Benedictus Labre-huis op Oudejaarsavond.
helpen hen dan over een moeilijk punt heen." „r
Ook voor kinderen zwaait de heer Boeda graag de toverstaf, m
hij moet goed opletten, dat de kinderen, die scherp zien en onbevang
hun ontdekkingen vertellen, zijn truces niet doorkrijgen. Eens was
opgetreden voor de kinderen van het St. Franciscus-liefdewerk en woon
de zondag daarop de kindermis bij in de kathedraal. Een van de kapelan
vertelde onder de preek van het wonder van Kana, waarop een v
de kinderen uitriep: „Dat kan Boeda ook." ,:e
Ook werd hij eens door een verontwaardigde moeder opgebeld, a
hem meedeelde, dat een van haar spruitjes de inhoud van haar linnenka^
had doorgeknipt, want hij had dat met zakdoeken gedaan, die toch
bleven. De heer Boeda is door zijn succes allerminst over het P°%s
getild en de eenvoudige man gebleven, die het goochelen uitsluitend
een liefhebberij beschouwt overdag is hij in functie als chef van
instrumentmakerij der Diergeneeskundige faculteit en als een Q°
middel door leed bezochte mensen wat vermaak te bieden.
„Ik ben beslist nog niet waar ik met mijn prestaties wil zijn, maar
hel
gaat steeds beter. Het is een enorm uitgebreid gebied, zodat je moet blijva
studeren en oefenen, vooral omdat er steeds meer technische moeelv*
heden zijn. De tijd van de dubbele bodem is voorbij." Wanneer de nee
Boeda niet op toernee is, staat hij dan ook iedere avond voor de spreQ
in zijn studio boven te oefenen. Zijn capaciteiten worden door vakbroeder
intussen zo hoog aangeslagen, dat hij president is van de Internationa
Brotherhood Magians en zitting heeft in de besturen van enkele anae
goochelaars-organisaties.