Oorlog verzet in 'n achttal boeken D De B V t> Ci m VM. fesü# ASPIDODELONE, DE MONSTER VIS w D Oorlog en verzet in 'n achttal boeken arts T olstoi Englandspiel lano Verzet Een mens? Schicksal Wetenschap '^JSvnJSSS!' eS fer_ac.ht van het Englandspiel bm6r dat id 1 ZATERDAG 13 ArxJL 1963 h,„ Selen tnt 7',n nevenverschjfn- vertalm Utrecht heeft een PreussisiW g™geven van i'0st_ ta Hans v? Tagebuch" door Nederland Nehndorff, arts. De ?.etl arts" n! L i^t ,,De oorlog van 250 hioa,-^s 's de schryver zelf, ^dervvaarrfit^ ^en lang vertelt over w?' hem ISA .die hy en velen by de vet hem Lgwtden' die hU S^hst van T?n doorstaan mj ae a de jaren ssen in Oost-Pruisen lc!n la«ge k"1?' tot ht) eindeiyk op vlucht," honderd maal onderbro- Ji yi'est-Duit^fo6-,! v.eilig ht) ztin familie jPbte terull+if v? terechtkomt. Paar het van de Duitse0„_ :;ussen dus a-en> de vlucht voor de oogget', - dn al heel wat verslagen «We t"^™nd terechtkomt. Aan de Paar het S' van de Duitse burgers ;"ussen dus a-en> de vlucht voor de A" oogge+i,: al heel wat verslagen etl§den d» f6? verschenen. Meestal vT dagbopA auteurs van die verslagen D^WlkheM 8ewoonlijk - de barre kiaaglijke ad™et beschouwingen van i Zlng ,„„aard, waarin steevast ver- i®®d, eeneyd uitgesproken over het ""der Vollr i!k aangedaan door een de vy.and ,Pat andere volk was dan ^huid bp'sn,.'6 als een roofdier de on- ontwaart^' Maar b« Von Uehn- p^Pathiek o Te'1 een evenwicht, dat t„e.nazi's f„ indoet. Ztin afkeer van s5Ing over hl?n g!ioot als ZÜ" verbijs- w e solaafen a-gedrag van de Russi- f?0Uv,- 0_ jen, die geen horloge en geen ïÜeet beid?106 hebben gelaten. Hti eariste|j.'->e verschijnselen aan ztin bfcht 0D beginselen, die hem dag en h 8> dat n jeen.. houden in de overtui- 2e mens pi°d zhn plannen heeft, die jr," begrijpen en verklaren rfis+e^gens Jacht naar sensatie en fhericle vrJWj onv'ergetelijk beeld van >s£eer i?„r de lezer op in een at- ri-raagliik „7 door geloof en vertrouwen d!eh gp-.i ordt- Het verhaal is boven- Jten gQp,u'w. net verhaal is boven- ^Sen _zijngeS~br?ven -en de gebeurte- n mdorfT s t,g°fd geobserveerd. Von p®k als hot 'n rnannelijke trant, o?,de mi„gaatiover het geloof in God >-NogS]p ,®"sen. Voor liefhebbers van nd?derhprio zonder schokkende bU- aHs" 2pb® 1S ..De oorlog van een er interessante leesstof. .Jipfe uitgeverij is verschenen -» van yos °P zolder", een vertaling ,Th- Panhuijsen van de roman IpVi J F flY 1 n tVio .o+fiyt" rlnrvn fjjjhha'rri'^T P°x hi the attic" door 5*bbe"u«ide buitenlandse stemmen °oe eWeerd dat het op een zeer - --v XJ.J. Ullt OfWV uwv/1 dri tru&hes, een boek van meer f ersok:„ ehonderd pagina's, waarvan t.S int uai mei up ecu ücci r7'jkban rn.ationaal peil staat en ver- k "d m-jls met het werk van nie- Jhg kom dan Tolstoï. Onze erva- v^toi p 1 hierop neer, dat al wat bti JMt, j 1a®n helderheid te bewonderen lo e fom V°s vaagheid moet heten. cnTarispeelt zich af omstreeks l?'shikto jaren daarna tot voorbij de pdgekm utsch van Hitier. Een jonge .°HoR an. die uit de eerste wereld- n 1®isd gekomen, is naar Duitsland oP eeu' ^aar hij familie heeft wonen OVr- - 1 1J.1 TT3 ,,!4- hit, ublen® de bêoordeïaar in staat zou fpi, StöDi _x ii ?verziet adellijk landgoed. Vandaar uit eb tl d samen met ztjn familie- k dio ,Wereldsituatie. Een strakke f'kihep de beoordelaar in staat zou s rUerPn st°den het verhaal te recon- UOp- C1. IK ar. 1V, «en is er niet. De lezer moet het v bPoetit, gesprekken, beschrijvingen, hatl tafl en en snelle verplaatsingen Jvast R n' die alle samen weinig p 'gsz;n„ leden, al worden ze in eén Pfeson* °Pdringerige stijl aan de lezer gaar r.;'eerd. Voornamelijk daar v bhvp yete feiten worden verteld, Hit]p°r. de roerige activiteiten «er boo 111 München, wordt de auteur rferelH-'end, maar te spreken van een w s Va^Vat,end werk of het „grootse hi reldfvv-, de mensheid na de eerste 'et geg,°&"... het is schrijver dezes Gfinl -is hy de Uitgeverij „De "Heivink" te Antwerpen een ro- ran verschenen getiteld „Londen ou'biDfoh Noordpool", vertaling van 1, aef Urn Mitternacht" door Mi rk1 otiüD Soltikow. Een verhaal over h Gl' ige Englandspiel, waar- a,hlue r Schreieder en Gieskes het 'r "'-hben gezegd. Overigens al- to er iahet>ben gezegd. Overigens toSu". geleden. Nog „altijd is de l" er ^?.rdpolspiel in nevelen gehuld dptrc)kken rklachten, dat geen van de regeringen bereid zou te vertellen. zijn Het Su'ÏÏim Waarheid rl-'deUit- van de vertaling laat dat ru Krim-genoeg uitkomen, vooral waar dat ort]p 1.nal-Direktor Schreieder aan vat is. Er wnrrlt nnri horinnerd. Er wordt aan herinnerd, 0 enkele oorlogsmisdadiger zo de behandeld als deze man, en Thder fTocureur-fiscaal van het Bij- kd gpAferechtshof destijds opdracht h,nglan(jb®gan alle onderzoek naar het ovrd vH?lel na te laten. Schreieder J de r!,gesPr°ken en allerhoffelijkst t',E. Va-e!ls gezet. Aldus bericht mr. ei.; bovoi? er Starp in het voorwoord eh ah to-8enoemde roman. Hij voegt &P?uêtopk dat zelfs de parlementaire D'e,gen s'e geen inzage heeft tih^'anriD^T1 de dossiers over het pbgen tpP'®! en dat er ook geen inlich- Ln^kriito h?jjgen waren in Engeland, vóï, alles Du'tsland en zelfs Rusland, kei ïhacr18^?1 heel geheimzinnig. Het ha "eh nk, blijkbaar de waarheid niet i?r" at de waarheid „onverteer- Voj zyn y?yk D"s de inleider nu schijnt het Zp^getj ^ltikow toch de waarheid te £)o "iet h aar 'n zo verhulde vorm dat Zni zeer fg4reP.en wordt door de lezer, du eraout h'gente en critische lezer loo terp ;eT kunnen komen door de keked eu |lten koel naast elkaar te dei!' Zo - dan gevolgtrekkingen te ma- on hip» gt ht). Daarom gaat de inlei- Stiebbaar+ Ae.rder op de zaak in. Wel toD.bW,|j$ nc>g even dat op de laat- Oq dt vort na Pardoes de waarheid zD dat va maar dan rekent hij er- to„d ovoi-h de duizend lezers er dui- Êi-rhoiri n zullen lezen. Mocht die do ®ham Schuilen in de namen Blunt, dat Z'ch u dan zou ondergeteken- hb i„un,nen vleien met de hoop de buurt is geweest. prism M,,_:";.*"a pocket „Ciano contra bü -ik van Maxime Mourin, fl- epn Spectrum verschenen, is tit hronoZUlVer historisch werk, dat ai bivke,, Jen heeft geraadpleegd en kt Warp t8 verslag uitbrengt, boeiend th^ben een roman. In grote lijnen Seh dHemaal wel de rivaliteit zijn oiuUce van het Italiaanse volk schoonzoon Ciano, maar de (Vervolg tn laatste kolom) Wij zaten een keer met een Nederlandse vriend op het terras van een Italiaans restaurant in de zon, zulks in het gezel schap van een grote karaf gouden Frasca- ti. Wij zouden gaan noenmalen en onze vriend verklaarde dat een beschaafd mens op een zo schone, zonnige, Italiaanse dag koude vis in aspic behoorde te eten, maar dat hij niet wist hoe je een dergelijk gerecht bestelde in het Italiaans. Omdat de pedagoog in ons binnenste nooit hele maal gestorven is, antwoordden wij natuurlijk dat hij, evenals de meesten van zijn landgenoten, een linguistische luilak was en liever een vreemd woord gebruikte dan een goed, eerbiedwaardig en oud Nederlands woord. „Je behoort nooit te spreken van aspic," zeiden wij verwijtend. „Je behoort het „vleesdril" te noemen, net als kik kerdril. En als de kelner aanstonds komt, behoor je te vragen om „Aspidodelone con oleo e li- mone". „Dat klinkt als een citaat uit Dante", zei onze vriend, en liet de schone woorden enige malen ronddwalen over tong en lippen. Toen de kelner kwam, zei onze vriend met dichterlijke, fluwelen stem: „Aspidodelone con oleo e li- mone". De kelner keek alsof hij het hoorde rege nen in de Kalahari. Onze vriend herhaalde: „Aspi dodelone con oleo en limone, per piacere". De kelner snoof alsof hij een geit rook, en wij haast ten ons om aan de goede man uit te leggen dat onze vriend zich gaarne te buiten zou willen gaan aan koude vis in vleesdril. Daarmee was het probleem onmiddellijk opgelost, want de kelner verklaarde opgelucht dat er in het restaurant felukkig geen vis in vleesdril te krijgen was, at het gerecht er nooit verkrijgbaar was ge weest en dat hij vurig hoopte dat ze er niet aan zouden beginnen, waaraan hij ietwat mysterieus en somber toevoegde: „Het is hier niet het Vaticaan". Zo mislukte een gemeen grapje. Want Aspido delone was de naam welke men in de Middel eeuwen gaf aa.i een hoogst merkwaardige en zeer beruchte vis s monsterachtige omvang. Volgens de Beésten en van de middeleeuwen had deze immorele vis de gewoonte zich naar het zee oppervlak te begeven en zijn rug boven de gol ven uit te steken, om zich vervolgens met zijn, blijkbaar zeer lange, staart te verankeren. Daar na ging het beest, dat niet slechts een monster van een vis maar ook een monster van lijd zaamheid was, geduldig liggen wachten om te zien of zijn sinister plannetje zou gelukken. Eerst moest de Aspidodelone wachten tot in de loop van enige jaren voldoende zeewier en andere ve getatie aanspoelde en wortel schoot op zijn rug om een groene weide te vormen over het rugop pervlak en er struiken tot wasdom waren ge komen op de maritieme meent. Als het eenmaal zo ver was, begon de vis yurig te hopen dat er weldra iemand in zou lopen. En dit geschiedde natuurlijk altijd. Op een goede dag kwam een scheepje aandob- beren op de baren. Een varensgast riep opge wonden vanuit het kraaiennest: „Land!" En wel dra meerde het bootje aan de oever van het eiland. En, zoals matrozen nu eenmaal zijn, gin gen zij onmiddellijk met hun weken oude dorst aan land om op zoek te gaan naar herbergen en andere vermaaksinrichtingen. Na van hun te leurstelling te zijn bekomen, legden zij zich neer op de wei, maakten een kampvuur om er hun potje zoute kabeljauw op te koken, om vervol gens liedjes te zingen over Sirenes en Griekse jenever. De Aspidodelone, die eerst alleen maar jeuk had gevoeld, begon geleidelijk de hitte te voelen van het kampvuur dat de jolige zeelieden hadden aangelegd op zijn rug, en besefte met een duizelingwekkend gevoel van vissegeluk dat het ogenblik, waarop hij zo lang en zo geduldig had liggen wachten, was aangebroken. Hij dook, matrozen en schip met zich meeslepend, in de diepte. En in een ver vaderland zongen trieste en teleurgestelde meisjes zoiets als: „Hij is gaan varen, heel ver van hier. Bü vreemde meisjes zoekt hp zün plezier," terwijl de arme stakkers in werkelijkheid rustten op de bodem van de zee. De reden waarom wij de laatste tijd nu en dan gedagdroomd hebben over onze oude vriend de Aspidodelone (de naam dient om esthetische redenen te worden uitge sproken in zes lettergrepen met de klemtoon op de voorlaatste) is dat wij een weddenschap met onszelf gesloten hebben dat er binnenkort nieuws zal komen over de Grote Zeeslang. Zoals men weet, is de Grote Zeeslang, ongetwijfeld een ach ternicht van de Aspidodelone, in de loop van de geschiedenis vele malen waargenomen. In laaz publiceerde een Nederlander, dr. A. G. uude- mans, destüds directeur van de Haagse dieren tuin, een vrij onwetenschappeiyk, in sieent r,n- gels geschreven werk over de Grote Zeeslang, waarin hij bijna tweehonderd gevallen citeert van ontmoetingen met de Grote Zeeslang en waarin hij de verklaringen van ooggetuigen analyseert om vervolgens zün eigen conclusies te geven. Oudemans behoorde, als goed Hagenaar, tot de lichtgelovigen, hetgeen aan zün boek enige beko ring verleent. Ofschoon hü nooit met eigen ogen de Grote Zeeslang had gezien, ondanks het feit dat hp dicht bü Scheveningen woonde, meende Oudemans in staat te zün op grond van de door hem geanalyseerde rapporten een karakterbe schrijving te geven van de grote zeeslang. Hij kwam onder meer tot de slotsom dat het beest nieuwsgierig en wantrouwend van aard was, nog al lichtgeraakt en erg speels van natuur. Wy moeten hier nederig bekennen dat wij voor heen nooit geloofd hebben in het bestaan van de Grote Zeeslang, ofschoon er tenminste één oogge- tuigeverslag bestaat dat men heel moeilük weg kan redeneren. Doch sedert enige tijd zün wü er vast van overtuigd dat het wel eens waar zou kunnen zijn. Wy hebben hiervoor drie redenen. Wy hebben een vriend, die John Hanburry-Tracy heet en die vroeger ontdekkingsreiziger was. (Hy slaagde er bijna in om, vermomd als een Boed dhistische monnik, Lhasa te bereiken, maar moest op het laatste ogenblik de Britse benen ne men.) Deze nodigde ons een keer uit om zün gast te zün bü een diner van de Royal Geographical Society. Wy stemden gretig toe, want dit be- teit gaf een copie van het rapport door aan het dagblad The Times (dit was in de dagen toen iedereen nog doodsbenauwd was voor The Times, zelfs de Britse Marine.) The Times publiceerde het rapport, en het grote onweer begon. M'Quhae berichtte het volgende aan de Lords Commissarissen van de Britse Admiraliteit (wij hebben het verhaal ingekort). De kapitein van het fregatschip Daedalus verklaarde dat hp de eer had de Lords Commissarissen er van in kennis te stellen dat om vpf uur in de namiddag op zondag de vijfde augustus, op breedtegraad 22 44' Zuid en lengtegraad 9 22' Oost „het weer was donker en bewolkt, flinke bries uit het noordwesten en een lange deining vanuit het zuid westen, het schip op de koers noord-noord-oost" een vreemd voorwerp werd waargenomen door mynheer Sartoris, adelborst. Sartoris had onmid- deliyk op dit voorwerp de aandacht gevestigd van de officier van de wacht, luitenant Drum mond, die tezamen met een andere officier, William Barrett, de kapitein zelf, de bootsmaat, de roerganger en de kwartiermeester, de enige leden van de bemanning waren die zich aan dek bevonden, aangezien de rest van de bemanning het dek had verlaten voor het nuttigen van hun avondmaaltyd. Alle zeven officieren en man schappen aan dek, de officieren gebruik makend roemde genootschap wemelt van de ontdekkings reizigers. Op de bewuste avond hoorden wij van vooraanstaande en biykbaar nette ontdekkings reizigers over verhalen van Indianenstammen in de oerwouden van de Amazonevallei, volgens wel ke in nooit door blanken bezochte delen van de eindeloze oerwouden dieren zouden leven, die, te oordelen naar de beschrijving en soms de pri mitieve tekeningen van de Indianen, niet bekend waren aan de wetenschap, maar die herkenbaar waren als voorhistorische dierentypes. Een twee de reden waarom wü niet langer zo ongelovig staan tegenover de mogeiykheid van het bestaan van de Grote Zeeslang is het feit dat ornithologen niet lang geleden in een afgelegen en verlaten deel van Nieuw-Zeeland vogelsoort hebben ge vonden, welke al geruime tijd werden beschouwd als te zün uitgestorven. Maar de derde en voor naamste reden is de vangst van een levende Coe- locanth, een vis welke volgens de geleerden vijf tig miljoen jaren geleden de laatste adem had uitgeblazen. Er is tegenwoordig sprake van een ongehoorde uitbreiding van internationaal oceano- grafisch onderzoek, in zeegebieden welke zelden zün bevaren. Wy verwachten dat, als nevenpro duct van dit wetenschappeiyk werk en van deze tochten naar vreemde en afgelegen zeegebieden, levende wezens zullen worden ontdekt, welke tot heden niet bekend waren aan de wetenschap. En wü durven zelfs de hoop te koesteren dat wü onze weddenschap met onzelf, van tien tegen een, zul len winnen en dat wü nieuwe verhalen zullen horen over de Grote Zeeslang. Van alle berichten van ooggetuigen, die ver klaarden de Grote Zeeslang te hebben ge zien, zün ons inziens het Egede-rapport en het Daedalus-rapport de meest overtuigend^ vooral het laatste. Egede, een Noorse zendeling, verklaarde op 6 juli 1734 een Grote Zeeslang te hebben gezien van enorme afmetingen bij de kust van Groenland. (Het beest was zo groot dat, toen hy zyn kop verhief uit de zee, deze uitstak bo ven de top van de grote mast van Egede's schip.) Egede was niet alleen een braaf en recht schapen zendeling die werkte onder de Eski mo's, maar hy was ook een bekwaam natura list die gold als volkomen betrouwbaar waar het ging om wat hij zelf had waargenomen, maar iets te lichtgelovig ten aanzien van waarnemingen bericht door collega's. En ofschoon men, als het gaat om de Grote Zeeslang, moet oppassen met bisschoppen, is het van enig belang dat Bisschop Erik Pontoppidan van Noorwegen het verhaal van Egede geloofde. Maar het meest onverklaarbare, boeiende en overtuigende verhaal is dat van de Zeeslang, welke in september 1848 werd gezien door zeven leden van de bemanning van een Brits oorlogs schip, het fregat Daedalus, een verhaal dat groot opzien baarde, niet slechts in Brittannië, maar ook het buitenland. Het fregatschip Daedalus keerde, na een afwezigheid van vier jaren in Indische wateren, op 4 oktober 1848 terug in de thuishaven, Plymouth, waar de bemanning zou worden afgemonsterd. Zes dagen nadat het schip in Plymouth voor tinker was gegaan, verscheen er een bericht in het dagblad The Times, vol gens hetwelk officieren en matrozen van het fre gat, onderweg tussen Kaap de Goede Hoop en het eiland St. Helena, een Zeeslang hadden ge zien van grote afmetingen. De Britse marine heeft even lange tenen als de meeste andere marines, en de Britse Admiraliteit voelde er niets voor de Britse Vloot belaöheiyk te laten maken, door eigen personeel. De hoge pieten van de Ad miraliteiten in Londen snoven als dieven en ge lastten onmiddellijk aan de opperbevelhebber van de marinehaven te Plymouth zich naar de kapi tein van de Daedalus te begeven en hem bevel te geven rapport uit te brengen aan zün superieuren in Londen. De kapitein, met de ongewone achter naam M Quhae, gehoorzaamde, maakte een rap port op en zond het naar Londen. De admirali- van hun zeekükers, hadden het voorwerp zien naderen. Wat zü zagen was een „enorme slang" welke zijn kop en schouders ongeveer anderhalve meter boven het zee-oppervlak hield. Verder was er minstens een lengte van twintig meter van het Het monster was vlak langs het schip gezwom men. Er kon geen sprake zijn geweest van mas sa-hallucinatie. Er was geen massa; er bevonden zich slechts zeven man aan dek. Aanstonds vormden zich in Brittannië vyandi- ge kampen van gelovigen en ongelovigen. De lei dende figuur onder de ongelovigen was de ge leerde curator van het Hunterian Museum, een man die een grote reputatie genoot in de gehele wereld, Sir Richard Owen. Zijn mening werd ge publiceerd in een uitvoerig schrüven, dat ver scheen in The Times. Helaas, was deze brave man zo bevooroordeeld dat hy begon met het bestaan van de Zeeslang als onmogelijk te ver werpen. Vanuit deze bevooroordeelde positie pro beerde hij te bewüzen dat het beest een dier moest zün geweest dat aan de wetenschap be kend was (vertel dat aan de coelocanth), waar- schüniyk een zeeleeuw of een zee-olifant. Kapitein M'Quhae zond op zijn beurt een ingezonden stuk aan The Times, waarin hij op waardige wijze de enigszins onwaardige argumenten van Owen ontzenuwde en volhield dat zün rapport aan de Lords Commissarissen geheel berustte op waarheid. Het openbare debat duurde vele jaren voort, en nog vandaag heerst er, onder degenen die zich af blijven vragen of de Zeeslang al of niet bestaat, verbüstering over het rapport van kapitein M'Quhae, vooral nu gebleken is dat de koppige coelocanth, ondanks zün wetenschappelüke opheffing, voortgaat rond jes te zwemmen in de wateren van Madagascar. Het zijn vooral de Angelsaksen (op de voet ge volgd door de Noren) die zich druk hebben ge maakt over de Zeeslang. (Als De Gaulle onze krant zou lezen, hadden wij dit natuurlijk niet durven schrüven. Doch er bestaat geen gevaai De Gaulle beschouwt ons als behorend tot ,,ces parleurs de Volapuk".) Voordat de affaire Dae dalus Brittannië in beroering bracht, was er een eendere sensatie in Amerika. In het jaar 1817 be noemde de „Linean Society" een commissie wel ke de opdracht ontving een onderzoek in te stel len naar de waarheid van berichten omtrent een vreemd zeemonster, dat herhaaldelük was waar genomen in en naby de haven van Gloucester, Massachusetts. De ooggetuigen welke voor deze commissie verschenen legden getuigenis af onder ede. Een van deze ooggetuigen, een zeekapitein, verklaarde dat hy het monster op drie achter- eenvolgende dagen had gezien en dat er, toen 11U 1 beas( voor de tweede keer zag, een boot m de buurt was geweest, waarvan de inge zetenen eveneens het monster hadden waarge nomen. Een van hen, een scheepstimmerman ge- heten Gaffney, een Engelsman („ces Anglo- Saxons verklaarde dat hij op het beest had geschoten va.naf een a.fstand, van slechts tien me- ter. Het monster was ondergedoken en was onder de boot door gezwommen, om opnieuw te ver- schünen aan het zee-oppervlak op een afstand van ongeveer honderd meter. Vraag van de geleerde commissie: „Leek het beest schuwer, nadat u op hem geschoten had?" Antwoord van Gaffney „Nee, hy ging door met spelen, zoals hy deed voordat ik op hem vuurde." Omtrent hetzelfde monster, dat gedurende veer tien dagen „speelde" in de natte buurt van Glou cester, berichtte het weekblad „The Boston Week ly Messenger" dat vissers bezig waren een net te lllillllllllllllllllllllllllllllllllllllll IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllIlllllllllllllllllllll (IIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIlHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllllllllllliiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin lijf te zien, even boven het oppervlak. Voor zover de ooggetuigen konden waarnemen, gebruikte het dier geen deel van dit zichtbare stuk van zün lijf voor voortstuwing door het water. Het dier na derde het schip en zwom vervolgens het schip snel voorby, maar op zo geringe afstand van het fregat dat, „indien het een van mün kennissen was geweest, ik gemakkeiyk zün gelaatstrekken knopen van kabeljauwsnoeren, in de hoop het zeemonster te kunnen vangen. „Het is te hopen", aldus het plechtig commentaar van het week blad, „dat enige energieke pogingen zullen wor den ondernomen om het dier te vangen. Indien evenwel een poging wordt ondernomen, moet men voorzichtig te werk gaan om te voorkomen dat het beest zich weg laat jagen van de kust, voordat de juiste maatregelen kunnen worden ge nomen om het dier te arresteren". Een van de zonderlinge aspecten van de Gloucester-affaire is dat tenminste bü één gelegenheid een hele menigte het monster waarnam vanaf het strand. zou hebben kunnen herkennen met het blote oog". Het beest volgde een rechte koers, „alsof het doelbewust ergens naar toe op weg was", zulks met een snelheid van twaalf tot vüftien mülen per uur. De middellijn van het dier was onge veer veertig centimeter, beneden de kop, „welke ongetwüfeld een slangekop was". De officieren hadden het dier twintig minuten lang in hun zeekükers, voordat het uit het gezicht verdween. Het monster was bruin van kleur, maar geel-wit rond de keel. Het had geen vinnen. Maar op de rug droeg het iets dat leek op de manen van een paard, of wellicht eerder een bos zeewier. Kapi tein M'Quhae beloofde aan het eind van zün rap port aan de Admiraliteit dat hij aanstonds een tekening van het monster zou laten maken, gebaseerd op een schets welke was getekend on- middellük nadat hü en de zes andere ooggetui gen het monster hadden gezien. De tekening werd inderdaad de volgende dag naar Londen verzon den, en zij werd gepubliceerd in een bekend Brits weekblad, „The Illustrated London News". De publicatie van het rapport van kapitein M'Quhae in The Times verwekte een sen satie in Brittannië en ver daarbuiten, zulks vanwege de aard van de ooggetuigen. Ma rineofficieren, die rekening hebben te houden met het prestige van de vloot waartoe zü behoren an met hun eigen toekomstige carrière bü de narine, zün personen die zich er niet gemakke- ijk toe zouden kunnen brengen hun dienst belache lijk te maken bü het publiek. Er kon verder geen sprake zün van een samenzwering tussen ie „ooggetuigen", omdat de dienstbetrekkingen tussen officieren, vooral de kapitein, en de man schappen zulks geheel buiten sloten. Zeelieden zün goede waarnemers, althans op zee. Zü kun nen snelheden en afmetingen nauwkeurig beoor delen. De officieren gebruikten hun zeekükers. e zaak was nog lang niet afgelopen, toen het monster eindelük de benen of de vinnen had genomen uit de omgeving van Glou cester. Ongeveer een maand nadat het dier het zeewater van Gloucester van zijn staart had geschud, deed men een vondst. Twee jongetjes, spübelaars naar wü hopen, vonden een maand na dat de Zeeslang voor het laatst was waargeno men, een vreemde zwarte slang ter lengte van ongeveer een meter op het strand bij Gloucester. Zü holden seffens naar huis om hun vader in kennis te stellen van de aanwezigheid van het gevaarlpke dier. Pa aarzelde geen ogenblik. Hü greep een hooivork en spoedde zich naar het strand. Hy doodde de slang met de hooivork en bracht het lük naar de geleerde Commissie van de Linean Society. Deze verrichtte sectie op het lük en kwam tot de conclusie dat een dergelpke slang voorheen onbekend was geweest aan de geleerde wereld. De volgende conclusie lag natuurlijk voor de hand. De zwarte slang was het slangekindje van de Zeeslang, welke zich he lemaal naar Gloucester had begeven om het le ven te schenken aan deze boorling. Iedereen in Gloucester deelde natuuriyk deze geleerde me ning. De Commissie bedacht een nieuwe weten schappelüke naam voor de Zeeslang en het over leden zeeslangekindje. Zü werden plechtig Scio- liophis Atlanticus gedoopt. Toen evenwel het sec tie-rapport in handen kwam van andere natura listen, werd het kindje herkend als een gewone zwarte slang, de Coluber Constrictor, waarvan dit exemplaar evenwel, tengevolge van een kwaal waaraan dit soort slangen lüdt, misvormd was. Na de geruchtmakende Daedalus-affaire in 1847 verschenen herhaaldelük opnieuw berichten over zeemonsters. Zo zagen de officieren en man schappen van het koninkhjk jacht Osborne in 1877 een groot zeemonster bij de noordkust van Sicilië. Een grotere sensatie volgde in 1905 toen passagiers, waaronder geleerde zoölogen, aan boord van het jacht Valhalla, dat zich voor we tenschappeiyk zee-onderzoek bevond in Brazili aanse wateren, niet ver van Parahiba een zee monster ontdekten. In 1917, tüdens de eerste we reldoorlog, zagen de officieren en manschappen van het schip Hilary, een bewapende koopvaar- dijkruiser, een zeemonster op ongeveer 100 kilo meter van IJsland. De kapitein van het schiD gaf bevel de kanonnen van het schip op het monster te richten en enige salvo's af te vuren Een schot van het derde salvo scheen het monl ster te treffen, want er kwam een hevige be roering in het water, Na drie seconden verdween het dier en werd met weergezien. Twee dagen later werd het schip getorpedeerd door een Duit se onderzeeer, maar de overlevenden brachten rapport uit over het monster. oraenten Andere berichten over Zeeslangen volgden in de loop van de jaren. Maar de laatste tüd is het erg stil geweest, volgens sommigen omdat er vrüwel geen zeilschepen meer de oceanen be varen. (Scheepsschroeven maken zoveel lawaai en, zoals Oudemans schreef, de Zeeslang is een wantrouwig dier.) Maar nu de coelocanth is ge vonden, wordt het tüd dat er opnieuw een Zee slang wordt gezien, of zelfs gevangen. Wij ge loven niet in Aspidodelone, maar wij geloven in kapitein M'Quhae. Wy hebben het gevoel dat het zal gebeuren. Wedden? DAAN VAN DER VAT (Vervolg van eerste kolom) auteur vertelt heel veel over de mense lijke kanten van het drama, dat beide staatsmannen hebben ontketend en waarvan ze beiden slachtoffer zün ge worden. Zowel Mussolini als Ciano worden nauwgezet beschreven, zoals ze zich gedragen in gevangenschap met de dood voor ogen, Ciano op een stoel gebonden met de rug naar de geweren, schandelük neergeschoten als een lafaard, zoals zün schoonvader het heeft gewild. Ook mevrouw Mussolini, Rachele, speelt haar rol. Ze wordt be schreven als een babbelzieke ruzie makende vrouw, die zich méér met andermans zaken bezig hield dan goed voor haar gezondheid was. Er is ook een brochure verschenen van Erich Koch. „Unterdrückung und Widerstand" is de titel. De brochure bevat een lezing van Koch, een van de zgn. Dortmunder Vortrage. Deze lezing gaat over het verzet en de onderdrukking in Neder land. Het is interessant te vernemen, dat een Duitser op de hoogte is van de gang van zaken in oorlogstyd in Neder land. De schrüver verdoezelt niets, beschrijft het onrecht, Rotterdam aan gedaan, vermeldt de leugenachtige be loften van Seyss Inquart en de maat regelen die tegen alle beloften in in Nederland werden genomen, de Joden vervolgingen, de beroemde staking, het ontslag van professor Meyers en het heldhaftig optreden van prof. Cleve- ringa. Het werkje van Koch staat hele maal aan de kant van Nederland, dat is in casu aan de kant van het recht. Uit de Fischerbiidherei te Frank furt a. M. en Hamburg valt te vermelden een pocket, geschre ven door de Italiaan Primo Levi, en voor het eerst in het Duits versche nen in een vertaling van Heinz Riedt. De titel: „1st das ein Mensch?". Een boek over het concentratiekamp, waar de schrijver een paar jaar heeft door gebracht. Levi is eigenlük scheikundi ge, een beroemde geleerde uit Milaan. Naast kleinere uitgaven is genoemd boek het enige werk dat hy geschreven heeft en hy heeft het geschreven om een last van zich af te schudden. Be doelingen had hü verder niet, zegt hü in zijn voorwoord. Wat zün boek vooral lezenswaard maakt, is de afwezigheid van alle hartstochtelijkheid en de vol strekte vermüding van gruwelükheden. Er is geen vleug sensatie aan te be leven. Levi laat ons de mens zien, zoals die worden moet in de hel van het kamp, een in alle opzichten aftake lend individu, dat de vraag doet stel len: Is dat nog een mens? Hy vertelt onopvallend, maar logisch en betrouw baar. HU maakt nergens ophef van, ook niet van zyn bevrüding door de Russen, die eigenlük neerkomt op de constatering dat de Duitse wachtposten van het kamp op een goeie dag ver dwenen zyn, zodat een aantal gevange nen kan gaan zwerven in de richting van de vrjjheifl. Een andere Duitse uitgave is „Die Niederlage 1945", een verzame ling documenten, büeengebracht door Percy Ernst Schramm en uitgegeven door Deutscher Taschen- buch Verlag, München, een uitgeverij die tal van interessante boeken over de geschiedenis van de tweede wereld oorlog en het Derde Rük heeft doen verschynen. Ook ditmaal weer een boeiende verzameling historische stuk ken van 1 januari 1945 tot 19 april 1945, toen de laatste berichten van het oppercommando van de Wehrmacht verschenen, en voorts documenten, die ontleend zün aan het dagboek van Karl Dönitz, die Hitier als staatshoofd is opgevolgd. Het boek, een dubbele pocket, bevat verder een uitvoerige in leiding, commentaren, overzichten en een register. Alles bü elkaar een klei ne 500 bladzyden, voor het grootste deel gewyd aan het Kriegstagebuch des Oberkommandos der Wehrmacht. De inhoud weergeven zou een onmoge lijke opgaaf zijn. Maar een saillante byzonderheid is de telegrafische ge- dachtenwisseling tussen Hitier en Dö nitz in de laatste dagen van april en de eerste van mei 1945. Als Bormann aan Dönitz heeft gemeld dat de Führer hem, Dönitz, in plaats van de verrader Göring tot opvolger van Hitier heeft benoemd, antwoordt Dönitz als volgt: „Mein Führer, meine Treue zu Ihnen wird unabdingbar sein. Ich werde da- her weiter alle Versuche unternehmen um Sie in Berlin zu entsetzen. Wenn das Schicksal mich dennoch zwingt, als der von Ihnen bestimmte Nach- folger das Deutsche Reich zu führen, werde ich diesen Krieg so zu Ende fuhren, wie es der einmalige Helden- kampf des Deutschen Volkes ver langt. Dat werd te berde gebracht toen Dönitz zowaar de leider werd van een stuk Duitsland, dat enkele vier kante kilometers groot was. De aan voerder van de „einmalige Helden- kampf" is daarna niet verder gekomen dan Neurenberg en Spandau, zulks in verband met het Schicksal. Tenslotte een wetenschappelyke uit gave van de' Polemologische Stu diën, een uitgave onder redactie van prof. mr. B. V. A. Röling van de universiteit te Groningen. Ze bevat een aantal voordrachten voor het Stu dium Generale over „De oorlog in het licht der wetenschappen". Prof. Röling leidt de verzameling in en begint met een citaat van Bouthoul, die zegt: Men heeft de gewoonte aangenomen om over de oorlog te klagen, hem voor te bereiden, te voeren, te betalen en er aan te sterven, maar niet om er over na te denken". Dan volgen de voor drachten van prof. Mönnich, prof. Fortmann, prof. Van Heek, prof. Pen, luitenant-kolonel Spits, prof. Röling, prof. Berg en prof. Fahrenfort, over respectievelük: Christendom en oorlog, de bestudering van de oorlog door de menswetenschappen, sociologische as pecten van het oorlogsverschünsel, de economie van de koude oorlog, oorlog en rechtswetenschap, taal, mythe en het probleem van de vrede, oorlog en vrede by natuurvolken en „halfnatuur- volken". Alle voordrachten zün boeiend en geven volop stof tot nadenken over die wonderlüke agressiviteit, die de men sen blükbaar niet kunnen afleren. Het moet natuuriyk kunnen, als men wil, zo my'mert prof. Fahrenfort aan het einde van zijn rede. De vraag is maar, of men wil... Dbg.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1963 | | pagina 23