Ontspanning en vermaak droegen soms ruw en wreed karakter Vrijsters in de golven dragen en door zand rollen ,Doodbieren' Roeien met blinddoek om ,Onnozeltjes' PAGINA. Het ganstrekken op het water. Een waterfeest, zoals dit op de Amstel, was een kleurrij k spektakel. Vrijsters werden in zee gedragen. Het was voor die dagen een sensatie van de eerste orde, dat „Reisboek door de Verenigde Nederlandse Provinciën". Jan ten Hoorn vierde er triomfen mee. Maar hii had er zich ook buitengewoon voor ingespannen. Zelf een heleboel afgereisd en zijn beschrijvingen van stad en land gekruid met tal van saillante gegevens. Reizen uxis trouwens een hele onderneming in die dagen, een aangelegenheid bovendien, die zeker niet van gevaar was ontbloot. Opende h et boek niet heel toepasselijk met een gebed voor reizigers, waarin Gods bescherming werd afgesmeekt tegen „moordenaars en rovers, vergiftigde lucht, en quade sieckte, strijd en ongeval? Jan ten Hoorn had dat beslist geen overbodige weelde gevonden. Want zoals hij zelf ervaren had, wemelde het soms van gespuis langs wegen en vaarten, dat handig en slinks te werk ging en maar al te vaak ongestraft iets van zijn gading kon veroveren. Meereizen deed. men echt alleen wanneer daar een gegronde reden voor was. Zuiver voor het plezier lieten zich viaar heel weinigen per schuit van stad tot stad en van tol tot tol trekken of per postkoets over de ruwe, ongelijke en stoffige wegen ,fholderdebolderen ■/W GIDS VOOR .GEVAARLIJK REIZEN' Dit alles houdt overigens niet in dat onze zeventiende-eeuwse voor vaderen met hun vrije tijd in hun maag zaten. In het zelfde tempo waarin hier de handel en welvaart toenamen, voerden de gegoede burgers hun vermaken en plezier tjes op in uiterlijke pracht en praal. Hun feestelijke optochten werden langer en grootser dan ooit te voren, de harddraverijen, de narresleden en het toneel, kortom alles kreeg een omlijsting waar men voorheen niet aan toe kwam. Want onze voorvaderen wisten wat show was. Van welk een allure waren niet de nautische festijnen. In 't IJ verzamelden zich op zulke gelegenheden de prachtige gal joenen, fluiten en linieschepen, aan masten en ra's de kleurige verza meling van vlaggen en wimpels. Het geroffel van de trommels en de hoge tonen van de scheeps- trompetten werden overstemd met de dreunende knallen van het ge schut en door de wolken van de kruitdampen heen kruisten sierlijk en elegant twee eskaders lichte jachten, hoog aan de wind, op el kaar in, voor een zogenaamd spie gelgevecht. Trouwens de waterfestijnen stonden bij onze voorvade ren in hoog aanzien. Het was een kwestie van stand om de beschikking te hebben over een eigen schip, al was dat dan nog zo klein. Vooral uit Friesland, want daar was men in het bouwen van pleziervaartuigen zeer bedre ven. Met zo'n doorgaans fraai be werkt zeilend scheepje trok men er op uit. De hele familie, vrien den en kennissen aan boord. Vaak ook met muziek, maar in ieder geval met veel bier, wijn en zoete spijzen. Men deed ook aan hard zeilen en aan roeien, waarbij me" als extra attractie de roeiers wel een blinddoek om de ogen bond, wat uiteraard de hilariteit ten goede kwam. Het is duidelijk dat dit vermaak een brede beurs vroeg. De gewone man kon een eigen schip echt niet betalen. Maar dat belette hem overigens niet aan watersport te doen. Het zwemmen bijvoorbeeld was een nautisch vermaak van de eerste orde. En een goedkoop ver maak, want je had er immers maar heel weinig kleding voor no dig. De kerken verzetten er zich fel tegen. „Een grote schande," riep men van de kansel, maar dat mocht de pret niet deren. Men stortte zich opgewekt in de plas sen en vaarten. En een Engelse reiziger, die hier al dat geplas en gedartel aan zag, schreef in een eisbrief: „De Hollanders zijn al te samen watervogels. Zij sullen U al soo rasch een eentvogel uit de sloot halen ais eenig waterdog. Zeemeeuwen konnen niet geswin- der swemmen". Er waren zelfs zwemclubjes. En sommige daar van hadden de luxe van een eigen zwemschooltje, waarin de leer lingen netjes achter een schut ting konden leren zich drijvende te houden. Populaire vermaken in die dagen waren ook het zoge naamde „In 't meer dragen" en het „In de zee dragen" Het eerste was een festijn, waar mee zich voornamelijk de boe ren bezighielden en dat in wezen een nogal rustig karakter droeg. Maar anders ging het toe aan de stranden wanneer de maats hun vrijsters naar de vloedlijn brachten op zomerse dagen. De sterke geliefden grepen dan hun „Onnozeltjes" onverhoeds vast en droegen haar alle lawaaierige protesten ten spijt de golven in. Als zij goed nat waren gespat en de schrik er in zat ook al wis ten de vrouwtjes van te voren welk lot hen wachtte ging het in woeste galop naar de duinen, waar de slachtoffers om en om in het zand werden gerold. Want het met „sand te souten" was stee- jast de grote finale van deze pret. Spektaculaire, maar ook buiten gewoon ruwe vermaken had men genoeg. Als men aan het zoge naamde „gansentrekken" ging doen, kwam het volk van heinde en ver op de been. Het volk uit de stad, boeren en schippers, maar ook deftige edellieden en hun vrouwen kwamen er naar kijken. Over een vaart of sloot werd een touw gespannen. Midden boven het water werd vervolgens een gans aan de poten gehangen. Dan nader- ie er op eens een bootje, waarin de trekker klaar stond. De roeiers in het bootje trokken zo hard als zij konden om het scheepje toch maar vooral snel onder de wan hopig spartelende gans door te roeien. Nu was het voor de trek ker zaak dat hij in één keer de kop van het arme dier wist af te ruk ken. En er was geen mens die zich tegen deze gruwelen verzette. In tegendeel, men had werkelijk de grootste lol, vooral als de trekker misgreep en voorover in het wa ter plonsde. Ook werd de gans wel eens vervangen door een kronke lende paling, die men ten over vloede nog met olie had inge smeerd. Dat gebeurde dan om het wrede spelletje heel erg moeilijk te maken. De dieren hadden het overigens toch zwaar te verduren als onze voorvaderen hun vrije tijd moesten vullen. Ongelofelijk veel plezier had men m het knuppelen van honden, katten, varkens en hanen. De dieren werden met de poten aan paaltjes vastgebonden. En dan moest men van grote afstand pro beren de stumperds dood te gooien. Vooral In het ruiden waren de gruwelijke „kattenvuurwerken" erg in trek. Op pleinen en in het open veld werden hoge staketsels opgesteld. Bovenin bond men met kettingen hele groepen katten vast en er om heen werd met kwistige hand knallend vuurwerk aange stoken. De katten gilden en grol den bij het formidabele geknetter van het droge kruit. Natuurlijk, tenslotte vloog het staketsel in de brand en kwamen de dieren kans loos in de vlammen om, terwijl hun kwelgeesten er ringend en dansend omheen sprongen. En denk vooral niet dat het spelletjes voor de mannen betrof. De vrou wen deden er dapper aan mee. Maar dan moest het te offeren dier de Eva's ook waardig zijn. In hun ruwe vermaken sneuvelden doorgaans de zwanen. en vocht met zwijnen, met woeste honden en men deed aan bekkesnijden, dat vooral in de provincie erg populair was. Daarvoor werden botte messen zonder scherpe pun- ten gebruikt, waardoor de blessu res op zijn hoogst op een flinke jaap konden uitdraaien. Dat was trouwens de bedoeling, want wie aan bekkesnijden deed, moest pro beren zijn tegenstander de mond opening te vergroten. Ruw en wreed voord e dieren, ruw en wreed voor elkaar. Je moet er maar aan mee willen doen. Zij die er niets voor voelden, vermaakten zich met het kaatsen van de bal, of probeerden op de rol-, klots- of klootbaan de bal tussen kleine poortjes door te rollen. En dan tot besluit een pittig slokje in de ta veerne. Hadden de Groningse, Scheemdase en Schildwoldense bieren niet een goede naam? En lagen ook de brandewijn en het geneverwater niet lekker op de tong? En dan waren er altijd nog de vrolijke danspartijtjes of kon men nog wel ergens terecht voor het z.g. „doodbieren", waarmee men gewoon was het leed van een sterf geval weg te spoelen. En hoe rij ker de overledene, hoe groter de allure en de mogelijkheden. Dit wonderlijk gebruik werd al ter hand genomen als men nauwelijks terug was van de begraafplaats. Had de overledene een belangrijke openbare functie bekleed, dan was eigenlijk iedereen gerechtigd om met zijn naasten te eten en te Irinken. En een belangrijke, open bare functie was in die dagen ook die van herbergier of kaste lein. In dit verband is het dood maal na de begrafenis van Sló- tens dorpskastelein Gerrit Dirks- zoon den Uyl bekend. Sloten lag in die dagen een flink stuk buiten Amsterdam. Maar dat laas voor de Amsterdammers geen bezwaar. Gerrit Dirkszoon den Uyl had een flinke reputatie. Daar zou een vrij weekend van lol en plezier aan vastzitten. En dus gingen ze, de Amsterdammers. Overtoomse schui ten stampvol en tot het dolboord in het water voeren af en aan met eters uit de nabij gelegen stad. De Slotenaren keken verbijsterd toe hoe al die poorters hun vrije mid dagen vulden door te eten en te drinken op de zaliger nagedach tenis van een man die ze niet of nauwelijks kenden, waarvan ze eigenlijk alleen maar hadden ge hoord. De wegen van en naar het dorp waren vol met sjezen en karren. En het wemelde er van de bedelaars, zakkenrollers en land lopers. Toen de balans werd opge maakt, waren er o.a. elfhonderd pond vlees, twintig okshoofden wijn en zeventig halfvaten bier doorheen gejaagd. HAYE THOMAS IN DE 17e EEUW

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1964 | | pagina 8