De palm die door het dak breekt VERHALEN van WSEWOLOD GARSJIN Antieke beschaving f t Lord Thomson geeft pocketboeken uit ZATERDAG 27 AUGUSTUS 1966 BIRGIT NILSSON: BRÜNHILDE HET KLASSIEKE VERHAAL van de negentiende-eeuwse Rus sische auteur Wsewolod Garsjin is „De rode bloem". Het werd geschreven in 1883, het jaar waarin Tsjechovs schrijverschap zich in een hele reeks korte ver halen voor het eerst manifes teerde en Toergenjev, aan wiens nagedachtenis „De rode bloem" is opgedragen, stierf. Dostojew- ski is dan twee jaar dood. „De rode bloem" werd in 1935 door Aleida G. Schot, wier belang rijke werk als vertaalster van Russische klassieken vergeten dreigt te worden, in het Neder lands vertaald. Charles B. Tim mer nam het verhaal, in een eigen vertaling, op in de in 1961 verschenen bloemlezing „De 43- ste april", zeven Russische ver halen op het thema van de krankzinnigheid. WSEWOLOD GARSJIN KEES FENS Tijd voor een Tien jaar geleden verklaarde de literaire kriticus Andrej Sin- jafski schrijvend onder de schuilnaam Abram Terts dat het socialistisch realisme in Rus land geen toekomst meer had. Hij verwachtte „een kunst waarin de realistische beschrijving van het gewone leven plaats maakt voor de groteske". Hiermee kondigde hij feitelijk eigen, later in Parijs gepubliceerde, verhalen aan. ABRAM TERTS JEANNE LIED: OP 5 SEPTEMBER zal de opera „Die Walküre" van Richard Wagner in de handel worden gebracht en daar mee is de integrale opname van de „Ring des Nibelungen" op Deccapla- ten een feit geworden. Het is ontzag lijk wat er aan werk verzet is om dit voor elkaar te krijgen. En het resul taat is navenant: grandioos. Afgezien nog van het artistieke resultaat, moet men groot respect hebben voor dege nen die dit project hebben geënta meerd. Allereerst is daar John Cul- shaw de, laat ik maar zeggen, toon- regisseur, de man op de achtergrond, die grote muzikale gaven kombineert met een feilloos oor en een weten schap van de technische mogelijkheden die verbazing wekken bij een ieder die hem bezig heeft gezien. Dank zij Phonogram konden genodigden een film bekijken van anderhalf uur met als onderwerp: alles wat er bij de op name van de „Götterdammerung" van 1965 te pas is gekomen. Na die ander half uur is de toeschouwer verbijsterd over de energie, de vindingrijkheid, talent en de kolossale drift die een ieder die ermee te maken had, heb ben bezield. Culshaw maakt de indruk van een heel bescheiden onderwijzer. Hij zegt geen woord te veel en dat dan nog met een zachte stem. Hij kijkt uiterst vriendelijk en ietwat ar geloos de wereld in. Maar deze man is degeen die de tooncombinaties tot op een haar heeft uitgekiend en die niet tevreden was voordat er, stelt u zich dat even voor, driehonderdvijftig kilometer toonband was gebruikt, waaruit ongeveer vijfentwintig kilo meter als mastertape overbleef. Dat wil zeggen negentien langspeelplaten met een gezamenlijke speelduur van ongeveer zestien uur muziek. Een ieder kan zich nu Ludwig de Tweede van Beieren verbeelden te zijn en alleen voor zich, en voor niemand anders, de hele „Ring des Nibelun gen" laten zingen en spelen. Achten dertig vocale solisten, het koor van de Wiener Staatoper en de Wiener Phil- harmoniker verrichtten dit wonder van muzikaliteit en technisch vernuft. De dirigent is de Hongaar Georg Solti, nu drieënvijftig jaar. Mijn eigen herinne ring aan hem als operadirigent stamt van een paar jaar terug toen hij in de Staatsopera te München Wagner's „Tannhauser" dirigeerde. Nu, na het horen van de Ring, is het duidelijk dat de „Tannhauser" toch het stuk blijft, waarin zijn grandioze capaci teiten de volledigste vervulling konden vinden, met name de branderige, hys terische muziek van de Venusberg. Solti is een hartstochtelijk man. Hij zwaait als een bezetene met zijn ar men en zijn slag is zo, dat een mu sicus die nog nooit onder hem ge speeld heeft, van voren niet weet dat hij van achteren leeft. Men heeft wel eens van Furtwangler op dit gebied gezegd, maar Solti maait, wrijft en boetseert zo met handen, armen en de kleine stok dat het een mens draaierig maakt. Hij is allereerst een aanvuurder. Voordat het begint staat hij te draaien en in zijn handen te wrijven alsof hij een voetbalcoach is, nog beter: een doelverdediger. Toen men hem vroeg waarom de Wiener Philharmoniker gekozen waren om de ze Ring-opname te doen, antwoordde hij dat deze Weners precies het juiste koper hadden voor Wagner. De Ame rikaanse hoorn-, bazuin-, trompet- en trombonespelers zijn misschien flexi beler, zo zei hij, maar de Weners heb ben die brede, fluwelen, wat zatte klank die het Wagnerkoper behoeft. Op de platen klinkt dat dan ook bij zonder gaaf zonder ooit dik of vet te worden. WAT DE SOLISTEN BETREFT, dat zijn de kolossen van dit tijdsgewricht. Bovenaan Birgit Nilsson die het orgel maar openzet, één, twee, of zestig keer in dezelfde passages met de hoogste tonen, en het doet haar en haar stem niets. Gottlob Frick zingt desnoods honderd keer zijn oproep tot de Gi- bichsmannen en hij blijft ook de hon derd- en eerste keer de stemgeweldt ge roetzwarte bas. En toch is hij al bijna zestig, hetgeen oud is voor een zanger van deze tijd. Wolfgang Wind- gassen, dat kon niet missen, is de Sieg fried. Onvermoeibaar reist hij van ope ra naar opera en het gaat altijd. Zeker omdat hij, zoals hij eens halflachend tegen mij zei toen ik hem in Bayreuth vroeg hoe hij dat uithield: nooit hon derd procent gaf; vijfenzeventig is ook genoeg! Maar voor deze plaatsen moest hij wel, want Solti en Culshaw waren met 99 pet. nog niet tevreden. In die bloemlezing volgt op „De ro de bloem" het beroemde „Zaal no 6" van Tsjechov. Al zjjn er ontegenzeg gelijk overeenkomsten tussen de twee verhalen, de verschillen zijn opvallen der en relevant voor de verschillen in schrijverschap. Tsjechov schrijft van buitenaf en, al spitst zich zijn verhaal tenslotte op één persoon toe, hij werkt duidelijk in de breedte, met veel per sonen en een geleidelijk verloop van het gebeuren. Het verhaal heeft een intrige, die des te sterker werkt daar ze elke kunstmatigheid mist, vanzelf sprekend verloopt. Een gelijke gelei delijkheid maar mindere breedheid treft in een ander, overigens zwakker krankzinnigheidsverhaal van Tsjechov, „De zwarte monnik", waarin enige na drukkelijkheid aan de natuurlijkheid afbreuk doet. „De rode bloem" is, als overigens alle verhalen van Garsjin, veel geconcentreerder geschreven; de hoofdfiguur is direct in de eerste zin aan het woord, nevenfiguren krijgen nauwelijks aandacht en het grootste deel van het verhaal is van binnenuit geschreven, waardoor het beschrevene beperkt blijft tot de krankzinnige en zijn probleem: de vernietiging van drie rode bloemen, die voor hem het kwaad zijn. De laatste bloem wordt door hem met zijn laatste krachten verpulverd; uitgeput sterft hij, marte laar van een waanidee, van buitenaf gezien. Want het kwaad blijft bloeien en menselijk leed en inspanning kun nen daaraan niets verhelpen. De kracht van dit onvergetelijke verhaal is te danken aan de concentratie op enkele meters: de leefwereld van de krankzinnige. Die concentratie mèt het schrijven van binnenuit geeft en de thematiek van vergeefsheid en zinloosheid werkt daaraan ook mee aan „De rode bloem" een modern ka rakter. Een karakteristiek verschil tus sen „De rode bloem" en „Zaal no 6" is ook dit: in beide wordt op verzor ging en behandeling van de patiënt in gegaan. In de uitvoerige beschrijving daarvan bij Tsjechov voelt men de he keling van de achterlijke toestanden het gasthuis ligt in een afgelopen dorp en de arts Tsjechov moet uit ervaring spreken; bij Garsjin ligt de nadruk op het individuele leed van de m patiënt en dat zowel lichamelijk als geestelijk, en ook hier moet uit persoon- ljjke ervaring gesproken worden: tot tweemaal toe als zeventienjarige jongen, in 1872, en in 1880 moest Garsjin in een krankzinnigengesticht verpleegd worden. Angst voor opnieuw terugkeren van de waanzin (de ver- schrikkingen van het leed, de angst voor het weer dichtgroeien van de we- reld na ogenblikken van helderheid la ten zich uit „De rode bloem" aflezen) leidt Garsjin in 1888 tot zelfmoord. „De rode bloem" is zijn laatste be langrijke verhaal. De laatste vijf jaar van zijn leven kon zijn grote talent door de ziekte het oude niveau niet meer halen. „DE RODE BLOEM" sluit, in maar weer eens een nieuwe vertaling, die het in soepelheid op veel punten ver liest van die van Charles Timmer, een selectie uit de beste verhalen van Garsjin af. Die selectie verscheen on der de titel „De palm die door het dak breekt" in de reeks Witte Olifant van G. A. van Oorschot te Amster dam en werd samengesteld en vertaald door Henry G. Schogt, die de keuze ook van een inleiding voorzag. „De palm die door het dak breekt" staat als ondertitel aangegeven bij het ver haal „Attalea princeps". Of die onder titeling authentiek is, weet ik niet. De hoofdtitel is de wetenschappelijke naam van een palmboom die ver van het „land van herkomst" opgroeit in een kas. De latijnse naam is door de geleerden gegeven en zonder twijfel ligt in die naamgeving ook een teken van macht. De boom onttrekt zich even wel in dit aan een sprookje herinnerend verhaal aan de macht van de geleer den, die de boom binnen de kunstma tige wereld van de kas trachten te hou den, kunstmatigheid door de latijnse naam van de boom nog versterkt. De boom breekt zich door het dak van de kas heen, ten koste van geweldige in spanning, om dan in het koude kli maat dat het zijne niet is, om te ko men. Aan het slot van het verhaal wordt de boom omgehakt. Alle inspan ning is vergeefs geweest, het verzet tegen opgelegde beperktheid blijkt zin loos. Men heeft in „Attalea princeps" wel gesymboliseerd gezien het lot van de intellectueel. Naar mijn mening kan die interpretatie door vele andere ver vangen worden: in de palmboom kan ook het individu gezien worden dat zich, gedwongen te leven in een door anderen bepaalde wereld, toch als in dividu wil doen gelden; ook laat zich een interpretatie naar het ziektebeeld van de schrijver toe denken: opslui ting en onderkenning van de ziekte de mens is vertegenwoordiger van een soort geworden, hetgeen aangegeven is in de wetenschappelijke naam ont neemt aan de patiënt zijn eigenzinnig- held en hier fatale levenskracht niet. Met die interpretatie raakt men aan een mogelijke zin van „De rode bloem", dat zich eveneens vanuit Garsjins eigen ziekte laat interpreteren, maar ook de meer algemene zingeving: de vergeefsheid van de strijd tegen het kwaad, verdraagt. „Attalea princeps" is een zuiver symbolisch verhaal, „De rode bloem" een realistisch verhaal met een symbolische betekenis, die zich echter nergens opdringt, het ver haal ook niet doet buigen naar de be doelingen. Dat laatste woord is gevaarlijk; het wekt de indruk dat de auteur met een tweede werkelijkheid achter die van het verhaalgegeven bezig is, hetgeen voor „Attalea princeps" het geval is, maar zich voor de andere verhalen niet of nauwelijks laat bewijzen, het gemakkelijkst wellicht nog bij het ver haal „De Schilders", waarin Garsjin, die zich ook als criticus met beeldende kunst heeft bezig gehouden, in toon en typering een duidelijke voorkeur voor een bepaalde schildersschool laat blijken en waarin bovendien in de le vensloop van de twee schilders ver schillende mogelijkheden van het kun stenaarschap worden getoond en dat niet zonder nadruk. Uit de vereenzel viging van de ene schilder met het lot van zijn model laat zich de intensiteit van Garsjins eigen kunstenaarschap ra den. Het woord „bedoelingen" behoeft een correctie; ik moet zeggen dat het verhaal zich niet buigt naar de zin die zich erin voordoet. Dat in alle verha len van Garsjin het realisme overste gen wordt, komt, dunkt mij, voort uit de al genoemde sterke concentratie. Wat er aan uiterlijke beschrijving ge geven wordt, heeft alleen innerlijke betekenis binnen het verhaal Tsje chov laat zich nog wel eens tot terzij des in beschrijvingen en typeringen van mensen verleiden, hetgeen zijn verha len veel luchtiger en op het eerste oog ook onschuldiger maakt dan die van Garsjin. De humor, bij Tsjechov zo veelvuldig aanwezig, ontbreekt bij Gar sjin, evenals de mildheid van de eerste. In kleinheid van formaat komen som mige van Garsjins figuren overeen met vele van Tsjechov; hun tragiek is bij Garsjin echter altijd groot, zich bewegend op uitersten, in tegenstelling tot de soms kleine, maar niet minder aangrijpende tragiek bij Tsjechov. DAT „ATTALEA PRINCEPS" door de samensteller als titelverhaal van de bundel werd gekozen, laat zich be grijpen: in dit sprookje van vergeefs heid en onmacht is de hoofdthematiek van al Garsjins verhalen beknopt en haast leerstellig aanwezig. De wreed heid en het geweld van derden, waar tegen zich de boom verzet, spreekt er eveneens duidelijk uit. Een vergeefs gevecht tegen het kwaad is verbeeld in het verhaal „Een voorval", waarin de strijd van twee kanten getoond wordt: van de zijde van de prostituee die tenslotte niet gered wil worden en van de zijde van de man die haar uit liefde wil redden en die, als zijn pogen mislukt, zelfmoord pleegt. Na „De ro de bloem" is m.i. Garsjins meest in drukwekkende verhaal het openings verhaal van deze bundel: „Vier da gen". Garsjin heeft in 1877 tijdens de Russisch-Turkse oorlog dienst genomen als vrijwilliger, naar men zegt eerder uit solidariteit met zijn medemensen dan uit vaderlandsliefde. Garsjin raak te gewond en in het hospitaal zou hij de geschiedenis gehoord hebben die grondstof werd voor „Vier dagen", dat het verhaal vertelt de hoofdfiguur vertelt het zelf, het verhaal is van bin nenuit geschreven van een Rus sisch soldaat die gewond achterblijft op het slagveld, vlak naast de Turk die hy zelf vermoord heeft. Het water uit de veldfles van zijn slachtoffer, die in de warmte tot ontbinding overgaat, houdt hem in leven. Vier dagen is hij geconfronteerd met de gevolgen van zijn militaire daad, waarvan hij de zin niet kan inzien. Uit de enkele vierkan te meters oorlog van dit met groot meesterschap geschreven verhaal komt de vraag naar de zin van oorlog in net algemeen klemmend op zonder dat het verhaal, waarin die vraag door een individu in een speciale situ atie wordt gesteld, als verhaal ook maar ergens tekort komt. De geringe aandacht voor het collectieve leed in de oorlog en de grote belangstelling en diep medeleven bij individuele ziek tegevallen worden tegenover elkaar gesteld in het verhaal „De lafaard", dat naar mijn smaak juist iets te ge construeerd is om de leer in het ver lengde van het leven te laten liggen: de zin ligt hier te zeer in het verhaal gebeuren en bepaalt dat ook enigszins. Hetzelfde geldt voor een thematisch overigens geheel ander verhaal, „Een ontmoeting", dat Garsjins pessimisme, uit al zijn verhalen blijkend, net iets te nadrukkelijk gestalte geeft. Weer ge heel natuurlijk verloopt het prachtige „De beren", het gedwongen vermoor den van een honderd beren beschrij vend, moord die door de eigenaars zelf, zigeuners, bedreven moet wor den. De gedwongen en zinloze wreed heid krijgt niet zo zeer gestalte in de beschrijving van de daad zelf als wel in de prachtige „afscheidstoespraak" die de oudste zigeuner richt tot de oudste beer. Een fragment ervan ci teer ik hier graag: ,,Ik ga Je zo meteen doden, Potap. God geve dat mijn oude hand niet trilt, dat de kogel je recht in het hart treft. Ik wil Je niet martelen. Dat heb Je niet verdiend, mijn oude beer, mijn beste makker. Ik heb Je als klein beertje aangenomen, je ene oog was uitgestoken, je neus was aan het zweren door de ring. Je was ziek en kwijnde weg; ik heb voor je gezorgd als voor een zoon, ik heb je ontzien er Je bent opgegroeid tot een grote, sterke beer, een tweede zoals Jij is er niet in alle kampen die hier verzameld zijn. En je bent opge groeid en je bent mijn goedheid niet ver geten: onder de mensen had ik niet zo'n vriend als jij. Je was goed en rustig en bevattelijk en je hebt alles geleerd en ik heb geen enkel dier gezien dat beter was en vlugger van begrip. Wat was ik zonder Jou? Door jouw werk bestond mijn hele gezin." Men kan van dit verhaal als hoofd motief zien: de zinsloosheid van alle doden door geweld. Ik geloof echter, dat dat te beperkt is: de zinloosheid van alle sterven en is niet bij alle sterven de dood een moordenaar dringt zich eruit op. Bij elke dood valt een wereld van liefde en geluk in el kaar, onder onverschilligheid van de anderen: het dorp waarin de slachting plaats heeft, geniet van de moordpar tij als van een schouwspel. MET OPZET heb ik In het begin de namen van Toergenjev en Dostojews- ki vermeld. De samensteller vermeldt in zijn inleiding, dat Toergenjev Gars jin als 'n waardig opvolger beschouw de. Dostojewski vermeldde ik hierom: in tegenstelling tot Dostojewski mist Garsjin het diep-religieuze geloof, dat het de eerste mogelijk maakte de men selijke ellende als een mysterie van lijden onder ogen te zien. Garsjin kan slechts vaststellen en protesteren. Hoe zeer Tsjechov met Garsjins lot begaan was en welk begrip hjj voor de diepste ondergrond ervan had, bewijst zijn ver haal „Een zenuwtoeval", geschreven in Garsjins sterfjaar en, zoals de sa mensteller vermeldt, het jaar daarop gepubliceerd in een herinneringsbun del. De hoofdfiguur van dit verhaal gaat vooralsnog tijdelijk ten on der aan zijn machteloosheid tegenover het kwaad, dat door zijn directe omge ving in luchthartigheid gebagatelli seerd wordt. Zo'n verhaal is als com mentaar op het werk van een auteur meer waard dan de uitvoerigste kri tiek. Het zegt bovendien veel over Tsjechovs geestelijke verwaptschap met Garsjin: zonder die verwantschap had een dergelijk natuurlijk verhaal niet op een gegeven thema kunnen ontstaan. De antieke beschaving in hoofdlii' nen, door dr. J. H. Croon en dr. A van Aken; uitgave Elsevier Amstef' dam-Brussel. Er zijn zoveel wegen aangeduid, di® naar Rome en de Griekse oudheid voe* ren, dat men van een efficiënte rich* tingwijzer nauwelijks nog kan spreken- Te veel boeken over de antieke bescha* ving ogen niet en het is me een raad' sel waarom dergelijke werken er dik' wjjls zo belegen uit moeten zien. D® werken die er wel goed uitzien zij" meestal prijzig. Dr. J. H. Croon en Dl: A. van Aken, beiden werkzaam in ne' onderwijs, hebben nu een wegwijze* voor de antieke beschavingswereld sa mengesteld, die zowel oogt al? efficieP is. Men zal niet veel gymnasiasten la ter met Homerus op hun knie vinden- laat staan dat anderssoortige studenten zich met de antieke wereld na hun schooltijd zouden bezighouden. De bei de heren hebben de wereld van Heil»» en Rome op een heel prettige inform®^ tieve manier opengelegd, met name schikt voor hen die geen klassieke op leiding hebben genoten. Maar ik zo durven beweren dat dit boek ook voo de klassiek geschoolden een welkom hulpmiddel is om het uitzicht op ne' veelzijdige geheel van de oude bescha ving 'te behouden. Het boek is duidelijk een leidraao- De basistekst echter van de zes hoof», stukken heeft naast een informatie* deel vooral ook de bedoeling de lezer t® confronteren met enkele van de voor naamste problemen uit de oudheid en hem te laten mee-denken. Drs. A. y' J. Holleman, een der weinige kenner» van de Oudgriekse muziek in ons lano- heeft in dit eenvoudig maar goed ujh gegeven boek een hoofdstuk over d> onderwerp willen schrijven. F. Dü' LONDEN, 27 aug. De kranteto magnaat en industrieel, lord Tholh son of Fleet, gaat pocketbooks uitga ven. Zijn organisatie, die eigenares van de Sunday Times en vele ander® bladen, heeft een nieuwe dochter maatschappij, de Noonday Books L*fl' gesticht welke zich zal bezig houd®* met de uitgave van romans, leerboy ken, kinderboeken en science-fictiojy Hoogstens 40 procent zal worden Ui' gevoerd. Een expert op dit terrein, de Aim" rikaan Richard B. Fisher zal met d« bedrijfsleiding worden belast. P springplank naar deze nieuwe Thoh son-onderneming vormde de receh aankoop van het Consul Books Co' cern van de News of the World OTlP nisatie, een dagbladuitgeverij met Jj langen op verschillende terreinen, b' geland is een goed afzetgeied van perbacks waarvan er thans ongev®, 18.000 in omloop zijn of driemaal veel als zes jaar geleden. ABRAM TERTS' GROTESKE WERELD Fantasie en werkelijkheid gaan hier in onmerkbaar in elkaar over, vormen een groteske wereld. Een op realisme Ingestelde lezer verliest nier alle hou vast. Temidden van de zonderlinge fi guren en zotte situaties heeft hjj niet meer de zekerheid of de auteur in ernst dan wel in scherts spreekt, of hjj zjjn helden positief of negatief be doelt. Met de oude vormen wordt hier radicaal gebroken. Wat dichters zoals Jeftoesjenko en Voznesenski op het gebied van de poëzie gedaan hebben, doen Terts en zijn geestverwanten voor het proza. In plaats van de psycholo- gisch-realistische roman, met herken bare helden en ondubbelzinnige bood schap, streven zij bewust naar het te gendeel, naar anti-realisme. Hiermee grijpen zij terug naar een traditie in het russisch proza die minstens zo be langrijk is als het officieel aangepre zen klassiek realisme: men hoeft slecht te denken aan Gogol, aan Dostojefski. En aan meesters van groteske en pa rodie zoal Bely, Sologoeb, Olesja, Zostsjenko, allen uit het begin van deze eeuw en in Rusland na Stalms dood herontdekt. De Drie Verhalen van Abram Terts, door Charles Timmer voortreffelijk vertaald en ingeleid, geven een goed beeld van zijn ontwikkeling. De volgor de is niet chronologisch: Grafomanen en IJzel, de eerste twee stammen uit 1960. Het proces begint, het slotver haal, ontstond in I95.6 el?, |s. Terts' eer steling. Dit verschil in tyd is ook in de stijl merkbaar. Grafomanen en IJzel zijn lk-verhalen waarin de verteller de hoofdrol speelt en tevens zijn relaas begeleidt met ironische kanttekeningen en pathetische uitroepen. Dit commen taar ontbreekt in. Het proces begint: er is wel een ikfiguur die zich aan be gin en eind nadrukkelijk als de auteur van dit verhaal kenbaar maakt, maar hij blijft in de tussenliggende episo den op de achtergrond en laat de helden zelf aan het woord. De high society in de Sovjetunie wordt hier ca- ricaturaal uitgebeeld, de satirische op zet is overduidelijk. Wegens „laster, pornografie en het openbaar maken van staatsgeheimen" wordt de schrij ver tenslotte veroordeeld tot een concen tratiekamp een merkwaardige voor spelling waarop tijdens het proces in februari van dit jaar meer dan eens gewezen is. „Het proces begint" is van al Terts' verhalen het meest betrokken op een bepaalde realiteit, de laatste dagen van de Stalinttjd tot en met de dood en de begrafenis van de leider. Het is echter meer dan een sociale satire. In het middelpunt staat een filosofisch pro bleem dat ook behandeld wordt in Terts' briljant essai: Wat is socialis tisch realisme?, een eveneens uit 1356 stammend werk. De vraag of de ter reurmethoden van Stalin in 1965 open lijk erkend het communistisch Doel niet aangetast, ontheiligd en waardeloos gemaakt hebben, is het pro bleem van Terts' generatie. In zijn es- sai trekt hjj een interessante parallel tussen communisme en christendom. ..Resultaten zijn nooit Identiek aan het originele doel. De middelen die gebruikt worden om het doel te bereiken, veranderen de oorspronkelijke vorm in iets onherken baars. De' brandstapels van de Inquisitie steunden de verkondiging van het Evange lie: maar wat is er van het Evangelie over gebleven nadat de brandstapels hun werk gedaan hadden? En toch wordt door dit alles de brandstapels van de Inquisitie en het Evangelie, de Moord in de Barthólomeus- nacht en Sint Bartholomeus zelf de ene grote christelijke cultuur bepaald. Ja, wij leven in een communistische wereld. Deze lijkt net zo min op ons Ideaal als de Mid deleeuwen op Christus leken, de moderne mens uit het Westen op een vrije super mens lijkt en de mens op God. Maar toch ls er enige gelijkenis, nietwaar?" Toespelingen, parodieën, satiren op actuele verschijnselen in de Sovjetunie bevatten ook de beide overige verha len. maar in meer geraffineerde vorm en ondei geschikt aan andere the ma s. In Grafomanen bijvoorbeeld wordt verteLd hoe een verhaal tot stand komt. De novelle die de ik-figuur, een auteur, in de laatste zin aankondigt, heet Grafomanen. Evenals in Het proces be gint werkt Terts met de figuur van een dubbelganger-schrijver. Rondom deze held wemelt het van andere schrijf- lustigen, te beginnen bij het zesjarige zoontje, dat ook al zijn eerste penne- vrucht produceert en te eindigen met on afzienbare scharen lotgenoten. Van hen allen maakt Terts clowneske figuren, grafomanen, die onverdroten voortgaan op een weg die nooit naar een doel leidt omdat geen uitgever hun manu scripten accepteert. Het komisch hoog tepunt is een gezellig avondje waarop deze maniakken bijeen komen en zon der naar elkaar te luisteren geestdriftig uit eigen werk voorlezen. Van hun babylonische spraakverwarring maakt Terts een bloemlezing van stijlparodie- en kolder. Grafomanen laat zich lezen als een satire op de schrijfdrift die in de Sov jetunie heerst het schrijverschap is een van de meest geëerde en m®®s* riskante beroepen zoals ook uit Terts eigen biografie blijkt. Maar de groteske elementen in het verhaal suggereren nog een andere interpretatie: in een clowneske fantasie spreekt Terts zich hier uit over zichzelf en zijn lotgeno ten. De grafomanen zijn dan de au teurs die ten gevolge van de partycen- suur gedoemd zijn onbekend t.e blijven. In sommige tiraden van de held leest men een bekentenis: „Laten ze mijn werk drukken en dan mag lk voor mijn part ziek worden en onmiddel lijk doodgaan zonder mijn posthume roem ooit geproefd te hebben. Geef maar één boek van me uiten sla me dan dood, of doe met me wat je wilt lk aanvaard welk ultimatum ook Terts doelt hier echter niet uitslui tend op de positie van de schrijver in de Sovjetunie; een probleem van al gemene aard, het schrijverschap zeif, staat bij hem op de voorgrond. De per sonages uit zijn verhaal worden geob sedeerd door de vraag of zij misken de genieën zijn, dan wel grafomanen, of hun werk ooit zinvol zal blijken of niet. Gebrek aan erkenning is geen maat staf, Het subjectief oordeel van de au teur heeft evenmin waarde, want de grootste genieën hebben aanvankelijk aan hun talent getwijfeld en de onbe- nulligste epigoon waant zich een mees ter. Wat is dan het criterium? Het ver mogen eigen persoonlijkheid uit te drukken, originaliteit? De uiterste kon sequenties van een dergelijke opvatting worden bij de ik-figuur getoond. Deze wijt zijn mislukking aan boos opzet van de redacteuren en gaat in zijn groot heidswaan zover dat hij alleen zichzelf als origineel schrijver beschouwt, ieder ander van plagiaat verdenkt. Naar zjjn mening hebben zowel Russische als bui tenlandse beroemde auteurs hun idee- en gestolen uit zijn manuscript cir culerende romans. Én zijn conclusie is: „Temidden van die schrijvende mensheid was lk misschien de enige echte schrijver wiens werken weliswaar niet werden erkend maar die de grondvesten van de literatuur vormden en de meest waardevolle bladzij den daarvan bevatten. De door handige tijd genoten gestolen en versjacherde woorden Sieren nu de beste voortbrengselen van de meest beroemde auteurs ter wereld Zij schrijven niet zelf, maar kopiëren mij, zon der een flauw vermoeden te hebben van de bescheiden schepper die langs hun ramen dwaalt In het tegenovergestelde uiterste ver valt een tweede grafomaan, de dichter Galkin. Hij tracht niet in de eerste plaats zichzelf uit te drukken, maar roemt de van buiten af komende geniale inval. Eigen aandeel in het scheppings proces wordt geminimaliseerd; „Het beste wat lk heb gemaakt, hoort eigenlijk niet aan mij toe. Net of bet van buitenaf ln mijn hoofd is binnengedrongen, of het me uit de lucht ls komen aanwaaien. Gedachten dile zomaar vanzelf opkomen, helemaal buiten ons om. Wij ploeteren al leen maar, zwoegen alleen maar, lopen maar. lopen langs een weg die we al en toe, als de geest over ons komt, voor die gedach ten vrij maken. En opeens, jawel, dat ge beurt altijd opeens, opeens gaat Je een licht op: kijk, dit heb Je zelf gemaakt en er deugt daarom geen klap van en dat - dat ls niet van Jou en Je waagt het niet, nee, Je hebt het recht niet er ook maar een Jota aan te veranderen of er verder nog iets aan te doen. Het ls jouw eigendom niet!" In deze kluchtige tegenstelling tus sen de zelfbewuste en de zelfverloo chenende schepper parodieert Terts theorieën over kunst. Het gaat hem om het laatste geheim van de kunstenaar, de oorsprong van de creativiteit. En om het geheim van elk mens, want, zoals de dichter Galkin opmerkt; „Mislukte schrijvers? We zijn allemaal mislukkelingen! Ieder mens ls een mislukt genie! Maar alleen wij, wij mislukkelingen, hebben de hele diepte van onze geniale mo gelijkheden gepeild, alleen wij weten Van de Drie Verhalen is IJzel het meest fantastische: de held krijgt als in een sprookje, plotseling de beschik king over telepatische gaven die hem een blik in verleden, heden en toe komst verschaffen. Over zijn vreemde visioenen vertelt hij aanvankelijk op badinerende toorf; steeds bereid hiervoor een marxistische verklaring te aanvaar den. Een tragische wending neemt het verhaal als de geheime politie van zjjn helderziendheid gebruik gaat maken en hem verhindert zjjn geliefde voor een ramp te behoeden. Zijn spot wordt nu scherper, vooral in gesprekken met de politiechef waarbij hij telkens de par tyleuzen parodieert. Maar ook hier, als in Grafomanen, is hekeling van de po litieke praktijken een neventhema. Be langrijker is de vraag naar eigen iden titeit voor een held, die zichzelf in vele personen uiteen ziet vallen. Dit beeld werkt Terts op een bizarre manier uit door de veronderstelling dat in elk mens een aantal elkaar bestrijdende voorou ders huizen. Vervreemd van zijn eigen ik, kan de held dan ook niet zonder wantrouwen zijn afbeelding in de spie gel bekijken. „Ik neem aan dat er iemand ln on» zit die telkens heftig protesteert wanneer men hem wil wijsmaken dat hij Identiek ls aan Keuze uit „Invallen" Invallen (Mysli vvasploch, New York 1966) is het laatste boek dat Andrej Sinjafski onder de schuilnaam Abram Terts in het buitenland publiceerde. Plotseling bij hem opgekomen gedach ten zijn, zoals hij zegt, hier bijeenge bracht. Zo grillig als de titel sugge reert, zijn ze niet; er is duidelijk een samenhang Opvalland is dat elke ver wijzing naar een politieke of sociale realiteit hierontbreekt. Sinjafski's in vallen gaan over da geslachtsdraad en de verhouding tussen de partners, over de aard van het russische volk en over vragen als dood, God, ziel, eeu wigheid. Van deze laatste heb ik een aantal vertaald. Men herkent thema's uit zijn verhalen, met dit verschil dat Sinjafski hier onomwonden spreekt over de God van de Bijbel, over het evangelisch christendom. De mens komt ons pas werkelijk na der en wordt ons lief wanneer hij zijn officiële attributen beroep, naam, leeftijd verliest. Aan het stedelijk comfort en de technische vooruitgang hebben wij het te danken dat het geloof in God is af genomen. Temidden van de door ons vervaardigde produkten voelen wij ons de scheppers van het heelal. Kan ifc de Heer God nog in de wereld onder scheiden als de mens mij overal tege moet treedt? Gods stem klinkt in de woestijn en de stilte, maar aan woes tijnen en stilte hebben wij nu juist ge brek. Wij hebben alles overstemd, alle ruimte voor onszelf in beslag geno men en zijn dan nog verbaasd dat de Heer zich niet aan ons toont. De mogelijkheid is niet uitgesloten dat hier op aarde de hel is. Dan is al les begrijpelijk. Maar als dit niet zo is? Heer, wat dan? Mijn hele leven bestaat uit lafheid en smeekbeden. Een oude vrouw kwam thuis van het badhuis, trok haar kleren uit, en ging liggen. Haar zoon wilde de nagels aan haar tenen bij knippen, monsterlijke hoornnagels. „Waarom doe je dat, Kos- tja? Het wordt tijd dat ik dood ga. Hoe kan ik dan opklimmen naar God, zonder nagels? Ik moet naar boven klimmen De oude vrouw wist wel dat haar lichaam zou vergaan. Maar haar voorstelling van het Rijk der He melen was tastbaar en concreet. Ook haar onsterfelijke ziel zag zij concreet met nagelsmet een hemd aan, in de gestalte van een blootsvoets gaande oude vrouw. Een dergelijke zekerheid ontbreekt vaak in onze filosofisch- theologische constructies. Alles wordt zo geestelijk opgevat dat je niet meer weet of God werkelijk bestaat dan wel een symbool is van onze humane nei gingen. Een wilde die zich God voor stelt als een bloeddorstig monster gaat minder godslasterlijk te werk aan een filosoof van de idealistische school die Heir vervangt door een gnoseologxsche allegorie. Christus is letterlijk, tast baar, lijfelijk verrezen, in weerwil van de abstracties der fariseeën. Hij at en dronk met ons aan één tafel en deed, een beroep <ov ons met behulv van het wonder, dat wil zeggen, een materieel bewijs. Heer maak Uzelf kenbaar. Geef een bevestiging dat Gij mij hoort. Geen wonder vraag iJc, slechts een nauw merkbaar teken. Laat bijvoorbeeld uit die struik daar een kever vliegen Dat is immers volkomen natuurlijk. Niemann heeft iets in de gaten. En voor mij is het voldoende, ik weet dan dat Gij mij hoort en dit mij te ver staan geeft. Misschien is het leven niets anders dan het opkweken van je ziel, ja, ja, diezelfde onsterfelijke ziel die eens je plaats inneemt en wegvliegt. Om pre- ciezer te zijn, de ziel groeit niet, ont wikkelt zich niet, maar is verborgen in je aanwezig, tot jij zover gerijpt bent dat je met haar tn een meer of minder nauw contact komt. Zorg dat de ziel je niet vergeet, dat ze met je bevriend raakt en vanwege de rela tie een deel van je persoonlijkheid bewaart. Dat is de zin van de uitdruk king: „het wordt tijd aan je ziel te denken." De huidige christenheid zondigt door welopgevoedheid. Men is slechts be zorgd zich niet vuil te maken, niet tactloos te lijken. Men vreest vuil, Ïirofheid, oprechtheid, geeft boven al- es op de wereld de voorkeur aan de keurige middelmaatMen ver wart de Kerk van Christus met een instituut voor adellijke joffers Maar de christenen moeten moedig zijn en de dingen bij de naam noemen. Op die weg kan men in ketterij ver vallen. Maar ketterij is op het ogen blik niet zo gevaarlijk als het uitdro- ger van de wortel. Heer! Laat ik m.e liever in Uw naam vergissen dan U vergeten. Laat ik liever door U zondi gen dan U vergeten. Laat ik liever mijn ziel te gronde richten dan dat U uit het gezicht verdwijnt. de persoon die hij voor zich ziet. Je hem zoveel spiegels als je wilt en van beste maaksel voorhouden. Maar hij die ®V ontkoombaar ln ons zit opgesloten, zal kens als hij er een blik ln werpt, uitroep®' j „Zeg, ben je nou helemaal? Moet lk a*'\ soms voorstellen?" Omdat de spl®» net als de dood tegen onze natuur tadruR en dezelfde angst in ons teweegbrengt, c zelfde achterdocht en dezelfde nieuwsgier1» held". Over deze ongrijpbare en onbegrip pelijke kameleontische ik van het of. wustzjjn gaat het verhaal en over vraag of een voortbestaan mogelijk 1 na onze dood. „Want waar draalt het eigenlijk allem®?, om De mens leeft en leeft en pang I eens ls hij er niet meer en zijn plft® wordt door anderen Ingenomen die zich hun beurt aan de zinlose vernietiting Pr 'rt geven. Het enige wat je om je heen hO° ls: pang! pang! pang!" De literatuur ls een poging de te overwinnen: „Ik ben ervan overtuig dat het grootste deel van alle boek®1 brieven zjjn, in de toekomst geworp®1? met een memento over het gebeur»®| Brieven poste restante omdat een nil dere adresaanduiding ontbreekt." j Als novelle is IJzel een minder geheel dan Grafomanen, het bevat eO1 ter in gecomprimeerde vorm veel &Z ma's die Terts in latere werken v®h der heeft ontwikkeld. Het motief van paranormale gaven die splitsing t'K de persoonlijkheid veroorzaken, ke®1. terug in Lioebimof, een groteske r?j man uit 1962-3. En in Pchentz, een 7 het aprilnummer van Encounter gepuhri ceerde novelle, is het hoofdthema vervreemding. Het afgesloten gezegf „vreemdeling op aarde" wordt bi®, realiteit. .De held die van een and®*„ planeet komt, verschilt ook uiteri)'» van de aardbewoners en moet om nj®, op te vallen zichzelf vermommen, "t is een van Terts' somberste verhal®£ De komische situaties waartoe het geven gemakkelijk leidt, worden btP1* niet uitgewerkt. Door zijn totaal rij ders-zijn leeft de held in benauw®114 eenzaamheid en in voortdurende ah®* voor ontdekking. De parallel met Terts' eigen sitUfL dringt zich op. Dit anderszijn bracht b®' in de beklaagdenbank waar hij teV®.0 geefs aan zijn rechters trachtte ui* >5 leggen dat hij zijn verhalen schreef ff Van officiële zijde is in de Sovjetfh ai vele malen gepleit voor „een je band tussen literatuur en leven": jji schrijver mag zich niet terugtrekken f de ivoren toren van de droom, nftor moet zijn stof zoeken in de hem °,0t ringende realiteit. De ironie van he* rs wil dat die nauwe band heel etio dan bedoeld, maar onontkoombaar j5- delijk zich voordoet bij nonconform'e ten als Terts-Sinjafski. Aan d® ~cli' kant is angst voor arrestatie en g®~fei telijke vervolging bij hem een vast j tief, de schaduw van het hem waC. lot hangt over vele van zijn verhf ^et Aan de andere kant maakte tijdens^- proces het totale gebrek aan com g(,r1 nicatie tussen hem en zijn rechters groteske indruk, nauw verwant sfeer van zijn verhalen zoals "j^f* ook opmerkte. Die nauwe band 1 ujt' misschien de vertaler willen If1?kM?. komen door de drie verhalen niei. ja nologisch, maar in samenhang m^pc biografie van de auteur te ranss,g d® ken. „Ik ging naar de uitgever eerste zin van Grafomanen, bet verhaal. „Als één man grepen wu vri, onze spaden", luidt de laatste tgeA Het proces begint. Tussen de ve„g se tocht naar de uitgever en de J® arbeid ligt een vierde verhaal, vensgeschiedenis van Sinjafski

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 14