De palm die door het dak breekt
VERHALEN van WSEWOLOD GARSJIN
Antieke beschaving
f
t
Lord Thomson geeft
pocketboeken uit
ZATERDAG 27 AUGUSTUS 1966
BIRGIT NILSSON: BRÜNHILDE
HET KLASSIEKE VERHAAL
van de negentiende-eeuwse Rus
sische auteur Wsewolod Garsjin
is „De rode bloem". Het werd
geschreven in 1883, het jaar
waarin Tsjechovs schrijverschap
zich in een hele reeks korte ver
halen voor het eerst manifes
teerde en Toergenjev, aan wiens
nagedachtenis „De rode bloem"
is opgedragen, stierf. Dostojew-
ski is dan twee jaar dood. „De
rode bloem" werd in 1935 door
Aleida G. Schot, wier belang
rijke werk als vertaalster van
Russische klassieken vergeten
dreigt te worden, in het Neder
lands vertaald. Charles B. Tim
mer nam het verhaal, in een
eigen vertaling, op in de in 1961
verschenen bloemlezing „De 43-
ste april", zeven Russische ver
halen op het thema van de
krankzinnigheid.
WSEWOLOD GARSJIN
KEES FENS
Tijd voor een
Tien jaar geleden verklaarde
de literaire kriticus Andrej Sin-
jafski schrijvend onder de
schuilnaam Abram Terts dat
het socialistisch realisme in Rus
land geen toekomst meer had. Hij
verwachtte „een kunst waarin de
realistische beschrijving van het
gewone leven plaats maakt voor
de groteske". Hiermee kondigde
hij feitelijk eigen, later in Parijs
gepubliceerde, verhalen aan.
ABRAM TERTS
JEANNE LIED:
OP 5 SEPTEMBER zal de opera
„Die Walküre" van Richard Wagner
in de handel worden gebracht en daar
mee is de integrale opname van de
„Ring des Nibelungen" op Deccapla-
ten een feit geworden. Het is ontzag
lijk wat er aan werk verzet is om dit
voor elkaar te krijgen. En het resul
taat is navenant: grandioos. Afgezien
nog van het artistieke resultaat, moet
men groot respect hebben voor dege
nen die dit project hebben geënta
meerd. Allereerst is daar John Cul-
shaw de, laat ik maar zeggen, toon-
regisseur, de man op de achtergrond,
die grote muzikale gaven kombineert
met een feilloos oor en een weten
schap van de technische mogelijkheden
die verbazing wekken bij een ieder die
hem bezig heeft gezien. Dank zij
Phonogram konden genodigden een
film bekijken van anderhalf uur met
als onderwerp: alles wat er bij de op
name van de „Götterdammerung" van
1965 te pas is gekomen. Na die ander
half uur is de toeschouwer verbijsterd
over de energie, de vindingrijkheid,
talent en de kolossale drift die een
ieder die ermee te maken had, heb
ben bezield. Culshaw maakt de indruk
van een heel bescheiden onderwijzer.
Hij zegt geen woord te veel en dat
dan nog met een zachte stem. Hij
kijkt uiterst vriendelijk en ietwat ar
geloos de wereld in. Maar deze man
is degeen die de tooncombinaties tot
op een haar heeft uitgekiend en die
niet tevreden was voordat er, stelt u
zich dat even voor, driehonderdvijftig
kilometer toonband was gebruikt,
waaruit ongeveer vijfentwintig kilo
meter als mastertape overbleef. Dat
wil zeggen negentien langspeelplaten
met een gezamenlijke speelduur van
ongeveer zestien uur muziek.
Een ieder kan zich nu Ludwig de
Tweede van Beieren verbeelden te zijn
en alleen voor zich, en voor niemand
anders, de hele „Ring des Nibelun
gen" laten zingen en spelen. Achten
dertig vocale solisten, het koor van de
Wiener Staatoper en de Wiener Phil-
harmoniker verrichtten dit wonder van
muzikaliteit en technisch vernuft. De
dirigent is de Hongaar Georg Solti, nu
drieënvijftig jaar. Mijn eigen herinne
ring aan hem als operadirigent stamt
van een paar jaar terug toen hij in de
Staatsopera te München Wagner's
„Tannhauser" dirigeerde. Nu, na het
horen van de Ring, is het duidelijk
dat de „Tannhauser" toch het stuk
blijft, waarin zijn grandioze capaci
teiten de volledigste vervulling konden
vinden, met name de branderige, hys
terische muziek van de Venusberg.
Solti is een hartstochtelijk man. Hij
zwaait als een bezetene met zijn ar
men en zijn slag is zo, dat een mu
sicus die nog nooit onder hem ge
speeld heeft, van voren niet weet dat
hij van achteren leeft. Men heeft wel
eens van Furtwangler op dit gebied
gezegd, maar Solti maait, wrijft en
boetseert zo met handen, armen en
de kleine stok dat het een mens
draaierig maakt. Hij is allereerst een
aanvuurder. Voordat het begint staat
hij te draaien en in zijn handen te
wrijven alsof hij een voetbalcoach is,
nog beter: een doelverdediger. Toen
men hem vroeg waarom de Wiener
Philharmoniker gekozen waren om de
ze Ring-opname te doen, antwoordde
hij dat deze Weners precies het juiste
koper hadden voor Wagner. De Ame
rikaanse hoorn-, bazuin-, trompet- en
trombonespelers zijn misschien flexi
beler, zo zei hij, maar de Weners heb
ben die brede, fluwelen, wat zatte
klank die het Wagnerkoper behoeft.
Op de platen klinkt dat dan ook bij
zonder gaaf zonder ooit dik of vet te
worden.
WAT DE SOLISTEN BETREFT, dat
zijn de kolossen van dit tijdsgewricht.
Bovenaan Birgit Nilsson die het orgel
maar openzet, één, twee, of zestig keer
in dezelfde passages met de hoogste
tonen, en het doet haar en haar stem
niets. Gottlob Frick zingt desnoods
honderd keer zijn oproep tot de Gi-
bichsmannen en hij blijft ook de hon
derd- en eerste keer de stemgeweldt
ge roetzwarte bas. En toch is hij al
bijna zestig, hetgeen oud is voor een
zanger van deze tijd. Wolfgang Wind-
gassen, dat kon niet missen, is de Sieg
fried. Onvermoeibaar reist hij van ope
ra naar opera en het gaat altijd. Zeker
omdat hij, zoals hij eens halflachend
tegen mij zei toen ik hem in Bayreuth
vroeg hoe hij dat uithield: nooit hon
derd procent gaf; vijfenzeventig is
ook genoeg! Maar voor deze plaatsen
moest hij wel, want Solti en Culshaw
waren met 99 pet. nog niet tevreden.
In die bloemlezing volgt op „De ro
de bloem" het beroemde „Zaal no 6"
van Tsjechov. Al zjjn er ontegenzeg
gelijk overeenkomsten tussen de twee
verhalen, de verschillen zijn opvallen
der en relevant voor de verschillen in
schrijverschap. Tsjechov schrijft van
buitenaf en, al spitst zich zijn verhaal
tenslotte op één persoon toe, hij werkt
duidelijk in de breedte, met veel per
sonen en een geleidelijk verloop van
het gebeuren. Het verhaal heeft een
intrige, die des te sterker werkt daar
ze elke kunstmatigheid mist, vanzelf
sprekend verloopt. Een gelijke gelei
delijkheid maar mindere breedheid
treft in een ander, overigens zwakker
krankzinnigheidsverhaal van Tsjechov,
„De zwarte monnik", waarin enige na
drukkelijkheid aan de natuurlijkheid
afbreuk doet. „De rode bloem" is, als
overigens alle verhalen van Garsjin,
veel geconcentreerder geschreven; de
hoofdfiguur is direct in de eerste zin
aan het woord, nevenfiguren krijgen
nauwelijks aandacht en het grootste
deel van het verhaal is van binnenuit
geschreven, waardoor het beschrevene
beperkt blijft tot de krankzinnige en
zijn probleem: de vernietiging van
drie rode bloemen, die voor hem het
kwaad zijn. De laatste bloem wordt
door hem met zijn laatste krachten
verpulverd; uitgeput sterft hij, marte
laar van een waanidee, van buitenaf
gezien. Want het kwaad blijft bloeien
en menselijk leed en inspanning kun
nen daaraan niets verhelpen. De
kracht van dit onvergetelijke verhaal
is te danken aan de concentratie op
enkele meters: de leefwereld van de
krankzinnige. Die concentratie mèt
het schrijven van binnenuit geeft
en de thematiek van vergeefsheid en
zinloosheid werkt daaraan ook mee
aan „De rode bloem" een modern ka
rakter. Een karakteristiek verschil tus
sen „De rode bloem" en „Zaal no 6"
is ook dit: in beide wordt op verzor
ging en behandeling van de patiënt in
gegaan. In de uitvoerige beschrijving
daarvan bij Tsjechov voelt men de he
keling van de achterlijke toestanden
het gasthuis ligt in een afgelopen
dorp en de arts Tsjechov moet uit
ervaring spreken; bij Garsjin ligt de
nadruk op het individuele leed van de m
patiënt en dat zowel lichamelijk als
geestelijk, en ook hier moet uit persoon-
ljjke ervaring gesproken worden: tot
tweemaal toe als zeventienjarige
jongen, in 1872, en in 1880 moest
Garsjin in een krankzinnigengesticht
verpleegd worden. Angst voor opnieuw
terugkeren van de waanzin (de ver-
schrikkingen van het leed, de angst
voor het weer dichtgroeien van de we-
reld na ogenblikken van helderheid la
ten zich uit „De rode bloem" aflezen)
leidt Garsjin in 1888 tot zelfmoord.
„De rode bloem" is zijn laatste be
langrijke verhaal. De laatste vijf jaar
van zijn leven kon zijn grote talent
door de ziekte het oude niveau niet
meer halen.
„DE RODE BLOEM" sluit, in maar
weer eens een nieuwe vertaling, die
het in soepelheid op veel punten ver
liest van die van Charles Timmer,
een selectie uit de beste verhalen van
Garsjin af. Die selectie verscheen on
der de titel „De palm die door het
dak breekt" in de reeks Witte Olifant
van G. A. van Oorschot te Amster
dam en werd samengesteld en vertaald
door Henry G. Schogt, die de keuze
ook van een inleiding voorzag. „De
palm die door het dak breekt" staat
als ondertitel aangegeven bij het ver
haal „Attalea princeps". Of die onder
titeling authentiek is, weet ik niet. De
hoofdtitel is de wetenschappelijke
naam van een palmboom die ver van
het „land van herkomst" opgroeit in
een kas. De latijnse naam is door de
geleerden gegeven en zonder twijfel ligt
in die naamgeving ook een teken van
macht. De boom onttrekt zich even
wel in dit aan een sprookje herinnerend
verhaal aan de macht van de geleer
den, die de boom binnen de kunstma
tige wereld van de kas trachten te hou
den, kunstmatigheid door de latijnse
naam van de boom nog versterkt. De
boom breekt zich door het dak van de
kas heen, ten koste van geweldige in
spanning, om dan in het koude kli
maat dat het zijne niet is, om te ko
men. Aan het slot van het verhaal
wordt de boom omgehakt. Alle inspan
ning is vergeefs geweest, het verzet
tegen opgelegde beperktheid blijkt zin
loos. Men heeft in „Attalea princeps"
wel gesymboliseerd gezien het lot van
de intellectueel. Naar mijn mening kan
die interpretatie door vele andere ver
vangen worden: in de palmboom kan
ook het individu gezien worden dat
zich, gedwongen te leven in een door
anderen bepaalde wereld, toch als in
dividu wil doen gelden; ook laat zich
een interpretatie naar het ziektebeeld
van de schrijver toe denken: opslui
ting en onderkenning van de ziekte
de mens is vertegenwoordiger van een
soort geworden, hetgeen aangegeven is
in de wetenschappelijke naam ont
neemt aan de patiënt zijn eigenzinnig-
held en hier fatale levenskracht niet.
Met die interpretatie raakt men aan
een mogelijke zin van „De rode bloem",
dat zich eveneens vanuit Garsjins
eigen ziekte laat interpreteren, maar
ook de meer algemene zingeving: de
vergeefsheid van de strijd tegen het
kwaad, verdraagt. „Attalea princeps"
is een zuiver symbolisch verhaal, „De
rode bloem" een realistisch verhaal
met een symbolische betekenis, die
zich echter nergens opdringt, het ver
haal ook niet doet buigen naar de be
doelingen.
Dat laatste woord is gevaarlijk; het
wekt de indruk dat de auteur met een
tweede werkelijkheid achter die van
het verhaalgegeven bezig is, hetgeen
voor „Attalea princeps" het geval is,
maar zich voor de andere verhalen
niet of nauwelijks laat bewijzen, het
gemakkelijkst wellicht nog bij het ver
haal „De Schilders", waarin Garsjin,
die zich ook als criticus met beeldende
kunst heeft bezig gehouden, in toon
en typering een duidelijke voorkeur
voor een bepaalde schildersschool laat
blijken en waarin bovendien in de le
vensloop van de twee schilders ver
schillende mogelijkheden van het kun
stenaarschap worden getoond en dat
niet zonder nadruk. Uit de vereenzel
viging van de ene schilder met het lot
van zijn model laat zich de intensiteit
van Garsjins eigen kunstenaarschap ra
den. Het woord „bedoelingen" behoeft
een correctie; ik moet zeggen dat het
verhaal zich niet buigt naar de zin die
zich erin voordoet. Dat in alle verha
len van Garsjin het realisme overste
gen wordt, komt, dunkt mij, voort uit
de al genoemde sterke concentratie.
Wat er aan uiterlijke beschrijving ge
geven wordt, heeft alleen innerlijke
betekenis binnen het verhaal Tsje
chov laat zich nog wel eens tot terzij
des in beschrijvingen en typeringen van
mensen verleiden, hetgeen zijn verha
len veel luchtiger en op het eerste oog
ook onschuldiger maakt dan die van
Garsjin. De humor, bij Tsjechov zo
veelvuldig aanwezig, ontbreekt bij Gar
sjin, evenals de mildheid van de eerste.
In kleinheid van formaat komen som
mige van Garsjins figuren overeen
met vele van Tsjechov; hun tragiek
is bij Garsjin echter altijd groot, zich
bewegend op uitersten, in tegenstelling
tot de soms kleine, maar niet minder
aangrijpende tragiek bij Tsjechov.
DAT „ATTALEA PRINCEPS" door
de samensteller als titelverhaal van
de bundel werd gekozen, laat zich be
grijpen: in dit sprookje van vergeefs
heid en onmacht is de hoofdthematiek
van al Garsjins verhalen beknopt en
haast leerstellig aanwezig. De wreed
heid en het geweld van derden, waar
tegen zich de boom verzet, spreekt er
eveneens duidelijk uit. Een vergeefs
gevecht tegen het kwaad is verbeeld
in het verhaal „Een voorval", waarin
de strijd van twee kanten getoond
wordt: van de zijde van de prostituee
die tenslotte niet gered wil worden en
van de zijde van de man die haar uit
liefde wil redden en die, als zijn pogen
mislukt, zelfmoord pleegt. Na „De ro
de bloem" is m.i. Garsjins meest in
drukwekkende verhaal het openings
verhaal van deze bundel: „Vier da
gen". Garsjin heeft in 1877 tijdens de
Russisch-Turkse oorlog dienst genomen
als vrijwilliger, naar men zegt eerder
uit solidariteit met zijn medemensen
dan uit vaderlandsliefde. Garsjin raak
te gewond en in het hospitaal zou hij
de geschiedenis gehoord hebben die
grondstof werd voor „Vier dagen", dat
het verhaal vertelt de hoofdfiguur
vertelt het zelf, het verhaal is van bin
nenuit geschreven van een Rus
sisch soldaat die gewond achterblijft
op het slagveld, vlak naast de Turk die
hy zelf vermoord heeft. Het water uit
de veldfles van zijn slachtoffer, die in
de warmte tot ontbinding overgaat,
houdt hem in leven. Vier dagen is hij
geconfronteerd met de gevolgen van
zijn militaire daad, waarvan hij de zin
niet kan inzien. Uit de enkele vierkan
te meters oorlog van dit met groot
meesterschap geschreven verhaal
komt de vraag naar de zin van oorlog
in net algemeen klemmend op zonder
dat het verhaal, waarin die vraag
door een individu in een speciale situ
atie wordt gesteld, als verhaal ook
maar ergens tekort komt. De geringe
aandacht voor het collectieve leed in
de oorlog en de grote belangstelling
en diep medeleven bij individuele ziek
tegevallen worden tegenover elkaar
gesteld in het verhaal „De lafaard",
dat naar mijn smaak juist iets te ge
construeerd is om de leer in het ver
lengde van het leven te laten liggen:
de zin ligt hier te zeer in het verhaal
gebeuren en bepaalt dat ook enigszins.
Hetzelfde geldt voor een thematisch
overigens geheel ander verhaal, „Een
ontmoeting", dat Garsjins pessimisme,
uit al zijn verhalen blijkend, net iets te
nadrukkelijk gestalte geeft. Weer ge
heel natuurlijk verloopt het prachtige
„De beren", het gedwongen vermoor
den van een honderd beren beschrij
vend, moord die door de eigenaars
zelf, zigeuners, bedreven moet wor
den. De gedwongen en zinloze wreed
heid krijgt niet zo zeer gestalte in de
beschrijving van de daad zelf als wel
in de prachtige „afscheidstoespraak"
die de oudste zigeuner richt tot de
oudste beer. Een fragment ervan ci
teer ik hier graag:
,,Ik ga Je zo meteen doden, Potap. God
geve dat mijn oude hand niet trilt, dat de
kogel je recht in het hart treft. Ik wil Je
niet martelen. Dat heb Je niet verdiend,
mijn oude beer, mijn beste makker. Ik
heb Je als klein beertje aangenomen, je
ene oog was uitgestoken, je neus was aan
het zweren door de ring. Je was ziek en
kwijnde weg; ik heb voor je gezorgd als
voor een zoon, ik heb je ontzien er Je bent
opgegroeid tot een grote, sterke beer, een
tweede zoals Jij is er niet in alle kampen
die hier verzameld zijn. En je bent opge
groeid en je bent mijn goedheid niet ver
geten: onder de mensen had ik niet zo'n
vriend als jij. Je was goed en rustig en
bevattelijk en je hebt alles geleerd en ik
heb geen enkel dier gezien dat beter was
en vlugger van begrip. Wat was ik zonder
Jou? Door jouw werk bestond mijn hele
gezin."
Men kan van dit verhaal als hoofd
motief zien: de zinsloosheid van alle
doden door geweld. Ik geloof echter,
dat dat te beperkt is: de zinloosheid
van alle sterven en is niet bij alle
sterven de dood een moordenaar
dringt zich eruit op. Bij elke dood valt
een wereld van liefde en geluk in el
kaar, onder onverschilligheid van de
anderen: het dorp waarin de slachting
plaats heeft, geniet van de moordpar
tij als van een schouwspel.
MET OPZET heb ik In het begin de
namen van Toergenjev en Dostojews-
ki vermeld. De samensteller vermeldt
in zijn inleiding, dat Toergenjev Gars
jin als 'n waardig opvolger beschouw
de. Dostojewski vermeldde ik hierom:
in tegenstelling tot Dostojewski mist
Garsjin het diep-religieuze geloof, dat
het de eerste mogelijk maakte de men
selijke ellende als een mysterie van
lijden onder ogen te zien. Garsjin kan
slechts vaststellen en protesteren. Hoe
zeer Tsjechov met Garsjins lot begaan
was en welk begrip hjj voor de diepste
ondergrond ervan had, bewijst zijn ver
haal „Een zenuwtoeval", geschreven
in Garsjins sterfjaar en, zoals de sa
mensteller vermeldt, het jaar daarop
gepubliceerd in een herinneringsbun
del. De hoofdfiguur van dit verhaal
gaat vooralsnog tijdelijk ten on
der aan zijn machteloosheid tegenover
het kwaad, dat door zijn directe omge
ving in luchthartigheid gebagatelli
seerd wordt. Zo'n verhaal is als com
mentaar op het werk van een auteur
meer waard dan de uitvoerigste kri
tiek. Het zegt bovendien veel over
Tsjechovs geestelijke verwaptschap
met Garsjin: zonder die verwantschap
had een dergelijk natuurlijk verhaal
niet op een gegeven thema kunnen
ontstaan.
De antieke beschaving in hoofdlii'
nen, door dr. J. H. Croon en dr. A
van Aken; uitgave Elsevier Amstef'
dam-Brussel.
Er zijn zoveel wegen aangeduid, di®
naar Rome en de Griekse oudheid voe*
ren, dat men van een efficiënte rich*
tingwijzer nauwelijks nog kan spreken-
Te veel boeken over de antieke bescha*
ving ogen niet en het is me een raad'
sel waarom dergelijke werken er dik'
wjjls zo belegen uit moeten zien. D®
werken die er wel goed uitzien zij"
meestal prijzig. Dr. J. H. Croon en Dl:
A. van Aken, beiden werkzaam in ne'
onderwijs, hebben nu een wegwijze*
voor de antieke beschavingswereld sa
mengesteld, die zowel oogt al? efficieP
is. Men zal niet veel gymnasiasten la
ter met Homerus op hun knie vinden-
laat staan dat anderssoortige studenten
zich met de antieke wereld na hun
schooltijd zouden bezighouden. De bei
de heren hebben de wereld van Heil»»
en Rome op een heel prettige inform®^
tieve manier opengelegd, met name
schikt voor hen die geen klassieke op
leiding hebben genoten. Maar ik zo
durven beweren dat dit boek ook voo
de klassiek geschoolden een welkom
hulpmiddel is om het uitzicht op ne'
veelzijdige geheel van de oude bescha
ving 'te behouden.
Het boek is duidelijk een leidraao-
De basistekst echter van de zes hoof»,
stukken heeft naast een informatie*
deel vooral ook de bedoeling de lezer t®
confronteren met enkele van de voor
naamste problemen uit de oudheid en
hem te laten mee-denken. Drs. A. y'
J. Holleman, een der weinige kenner»
van de Oudgriekse muziek in ons lano-
heeft in dit eenvoudig maar goed ujh
gegeven boek een hoofdstuk over d>
onderwerp willen schrijven.
F. Dü'
LONDEN, 27 aug. De kranteto
magnaat en industrieel, lord Tholh
son of Fleet, gaat pocketbooks uitga
ven. Zijn organisatie, die eigenares
van de Sunday Times en vele ander®
bladen, heeft een nieuwe dochter
maatschappij, de Noonday Books L*fl'
gesticht welke zich zal bezig houd®*
met de uitgave van romans, leerboy
ken, kinderboeken en science-fictiojy
Hoogstens 40 procent zal worden Ui'
gevoerd.
Een expert op dit terrein, de Aim"
rikaan Richard B. Fisher zal met
d«
bedrijfsleiding worden belast. P
springplank naar deze nieuwe Thoh
son-onderneming vormde de receh
aankoop van het Consul Books Co'
cern van de News of the World OTlP
nisatie, een dagbladuitgeverij met Jj
langen op verschillende terreinen, b'
geland is een goed afzetgeied van
perbacks waarvan er thans ongev®,
18.000 in omloop zijn of driemaal
veel als zes jaar geleden.
ABRAM TERTS' GROTESKE WERELD
Fantasie en werkelijkheid gaan hier
in onmerkbaar in elkaar over, vormen
een groteske wereld. Een op realisme
Ingestelde lezer verliest nier alle hou
vast. Temidden van de zonderlinge fi
guren en zotte situaties heeft hjj niet
meer de zekerheid of de auteur in
ernst dan wel in scherts spreekt, of
hjj zjjn helden positief of negatief be
doelt. Met de oude vormen wordt hier
radicaal gebroken. Wat dichters zoals
Jeftoesjenko en Voznesenski op het
gebied van de poëzie gedaan hebben,
doen Terts en zijn geestverwanten voor
het proza. In plaats van de psycholo-
gisch-realistische roman, met herken
bare helden en ondubbelzinnige bood
schap, streven zij bewust naar het te
gendeel, naar anti-realisme. Hiermee
grijpen zij terug naar een traditie in
het russisch proza die minstens zo be
langrijk is als het officieel aangepre
zen klassiek realisme: men hoeft slecht
te denken aan Gogol, aan Dostojefski.
En aan meesters van groteske en pa
rodie zoal Bely, Sologoeb, Olesja,
Zostsjenko, allen uit het begin van
deze eeuw en in Rusland na Stalms dood
herontdekt.
De Drie Verhalen van Abram Terts,
door Charles Timmer voortreffelijk
vertaald en ingeleid, geven een goed
beeld van zijn ontwikkeling. De volgor
de is niet chronologisch: Grafomanen en
IJzel, de eerste twee stammen uit
1960. Het proces begint, het slotver
haal, ontstond in I95.6 el?, |s. Terts' eer
steling. Dit verschil in tyd is ook in de
stijl merkbaar. Grafomanen en IJzel
zijn lk-verhalen waarin de verteller
de hoofdrol speelt en tevens zijn relaas
begeleidt met ironische kanttekeningen
en pathetische uitroepen. Dit commen
taar ontbreekt in. Het proces begint:
er is wel een ikfiguur die zich aan be
gin en eind nadrukkelijk als de auteur
van dit verhaal kenbaar maakt, maar
hij blijft in de tussenliggende episo
den op de achtergrond en laat de helden
zelf aan het woord. De high society in
de Sovjetunie wordt hier ca-
ricaturaal uitgebeeld, de satirische op
zet is overduidelijk. Wegens „laster,
pornografie en het openbaar maken
van staatsgeheimen" wordt de schrij
ver tenslotte veroordeeld tot een concen
tratiekamp een merkwaardige voor
spelling waarop tijdens het proces in
februari van dit jaar meer dan eens
gewezen is.
„Het proces begint" is van al Terts'
verhalen het meest betrokken op een
bepaalde realiteit, de laatste dagen van
de Stalinttjd tot en met de dood en de
begrafenis van de leider. Het is echter
meer dan een sociale satire. In het
middelpunt staat een filosofisch pro
bleem dat ook behandeld wordt in
Terts' briljant essai: Wat is socialis
tisch realisme?, een eveneens uit 1356
stammend werk. De vraag of de ter
reurmethoden van Stalin in 1965 open
lijk erkend het communistisch
Doel niet aangetast, ontheiligd en
waardeloos gemaakt hebben, is het pro
bleem van Terts' generatie. In zijn es-
sai trekt hjj een interessante parallel
tussen communisme en christendom.
..Resultaten zijn nooit Identiek aan het
originele doel. De middelen die gebruikt
worden om het doel te bereiken, veranderen
de oorspronkelijke vorm in iets onherken
baars. De' brandstapels van de Inquisitie
steunden de verkondiging van het Evange
lie: maar wat is er van het Evangelie over
gebleven nadat de brandstapels hun werk
gedaan hadden? En toch wordt door dit alles
de brandstapels van de Inquisitie en het
Evangelie, de Moord in de Barthólomeus-
nacht en Sint Bartholomeus zelf de ene
grote christelijke cultuur bepaald. Ja, wij
leven in een communistische wereld. Deze
lijkt net zo min op ons Ideaal als de Mid
deleeuwen op Christus leken, de moderne
mens uit het Westen op een vrije super
mens lijkt en de mens op God. Maar toch ls
er enige gelijkenis, nietwaar?"
Toespelingen, parodieën, satiren op
actuele verschijnselen in de Sovjetunie
bevatten ook de beide overige verha
len. maar in meer geraffineerde vorm
en ondei geschikt aan andere the
ma s. In Grafomanen bijvoorbeeld wordt
verteLd hoe een verhaal tot stand komt.
De novelle die de ik-figuur, een auteur,
in de laatste zin aankondigt, heet
Grafomanen. Evenals in Het proces be
gint werkt Terts met de figuur van een
dubbelganger-schrijver. Rondom deze
held wemelt het van andere schrijf-
lustigen, te beginnen bij het zesjarige
zoontje, dat ook al zijn eerste penne-
vrucht produceert en te eindigen met on
afzienbare scharen lotgenoten. Van hen
allen maakt Terts clowneske figuren,
grafomanen, die onverdroten voortgaan
op een weg die nooit naar een doel
leidt omdat geen uitgever hun manu
scripten accepteert. Het komisch hoog
tepunt is een gezellig avondje waarop
deze maniakken bijeen komen en zon
der naar elkaar te luisteren geestdriftig
uit eigen werk voorlezen. Van hun
babylonische spraakverwarring maakt
Terts een bloemlezing van stijlparodie-
en kolder.
Grafomanen laat zich lezen als een
satire op de schrijfdrift die in de Sov
jetunie heerst het schrijverschap is
een van de meest geëerde en m®®s*
riskante beroepen zoals ook uit Terts
eigen biografie blijkt. Maar de groteske
elementen in het verhaal suggereren
nog een andere interpretatie: in een
clowneske fantasie spreekt Terts zich
hier uit over zichzelf en zijn lotgeno
ten. De grafomanen zijn dan de au
teurs die ten gevolge van de partycen-
suur gedoemd zijn onbekend t.e blijven.
In sommige tiraden van de held leest
men een bekentenis:
„Laten ze mijn werk drukken en dan mag
lk voor mijn part ziek worden en onmiddel
lijk doodgaan zonder mijn posthume roem
ooit geproefd te hebben. Geef maar één boek
van me uiten sla me dan dood, of doe
met me wat je wilt lk aanvaard welk
ultimatum ook
Terts doelt hier echter niet uitslui
tend op de positie van de schrijver in
de Sovjetunie; een probleem van al
gemene aard, het schrijverschap zeif,
staat bij hem op de voorgrond. De per
sonages uit zijn verhaal worden geob
sedeerd door de vraag of zij misken
de genieën zijn, dan wel grafomanen, of
hun werk ooit zinvol zal blijken of niet.
Gebrek aan erkenning is geen maat
staf, Het subjectief oordeel van de au
teur heeft evenmin waarde, want de
grootste genieën hebben aanvankelijk
aan hun talent getwijfeld en de onbe-
nulligste epigoon waant zich een mees
ter. Wat is dan het criterium? Het ver
mogen eigen persoonlijkheid uit te
drukken, originaliteit? De uiterste kon
sequenties van een dergelijke opvatting
worden bij de ik-figuur getoond. Deze
wijt zijn mislukking aan boos opzet
van de redacteuren en gaat in zijn groot
heidswaan zover dat hij alleen zichzelf
als origineel schrijver beschouwt, ieder
ander van plagiaat verdenkt. Naar zjjn
mening hebben zowel Russische als bui
tenlandse beroemde auteurs hun idee-
en gestolen uit zijn manuscript cir
culerende romans. Én zijn conclusie is:
„Temidden van die schrijvende mensheid
was lk misschien de enige echte schrijver
wiens werken weliswaar niet werden erkend
maar die de grondvesten van de literatuur
vormden en de meest waardevolle bladzij
den daarvan bevatten. De door handige tijd
genoten gestolen en versjacherde woorden
Sieren nu de beste voortbrengselen van de
meest beroemde auteurs ter wereld Zij
schrijven niet zelf, maar kopiëren mij, zon
der een flauw vermoeden te hebben van de
bescheiden schepper die langs hun ramen
dwaalt
In het tegenovergestelde uiterste ver
valt een tweede grafomaan, de dichter
Galkin. Hij tracht niet in de eerste
plaats zichzelf uit te drukken, maar
roemt de van buiten af komende geniale
inval. Eigen aandeel in het scheppings
proces wordt geminimaliseerd;
„Het beste wat lk heb gemaakt, hoort
eigenlijk niet aan mij toe. Net of bet van
buitenaf ln mijn hoofd is binnengedrongen,
of het me uit de lucht ls komen aanwaaien.
Gedachten dile zomaar vanzelf opkomen,
helemaal buiten ons om. Wij ploeteren al
leen maar, zwoegen alleen maar, lopen
maar. lopen langs een weg die we al en toe,
als de geest over ons komt, voor die gedach
ten vrij maken. En opeens, jawel, dat ge
beurt altijd opeens, opeens gaat Je een licht
op: kijk, dit heb Je zelf gemaakt en er
deugt daarom geen klap van en dat - dat ls
niet van Jou en Je waagt het niet, nee, Je
hebt het recht niet er ook maar een Jota
aan te veranderen of er verder nog iets aan
te doen. Het ls jouw eigendom niet!"
In deze kluchtige tegenstelling tus
sen de zelfbewuste en de zelfverloo
chenende schepper parodieert Terts
theorieën over kunst. Het gaat hem om
het laatste geheim van de kunstenaar,
de oorsprong van de creativiteit. En
om het geheim van elk mens, want,
zoals de dichter Galkin opmerkt;
„Mislukte schrijvers? We zijn allemaal
mislukkelingen! Ieder mens ls een mislukt
genie! Maar alleen wij, wij mislukkelingen,
hebben de hele diepte van onze geniale mo
gelijkheden gepeild, alleen wij weten
Van de Drie Verhalen is IJzel het
meest fantastische: de held krijgt als
in een sprookje, plotseling de beschik
king over telepatische gaven die hem
een blik in verleden, heden en toe
komst verschaffen. Over zijn vreemde
visioenen vertelt hij aanvankelijk op
badinerende toorf; steeds bereid hiervoor
een marxistische verklaring te aanvaar
den. Een tragische wending neemt het
verhaal als de geheime politie van zjjn
helderziendheid gebruik gaat maken en
hem verhindert zjjn geliefde voor een
ramp te behoeden. Zijn spot wordt nu
scherper, vooral in gesprekken met de
politiechef waarbij hij telkens de par
tyleuzen parodieert. Maar ook hier, als
in Grafomanen, is hekeling van de po
litieke praktijken een neventhema. Be
langrijker is de vraag naar eigen iden
titeit voor een held, die zichzelf in vele
personen uiteen ziet vallen. Dit beeld
werkt Terts op een bizarre manier uit
door de veronderstelling dat in elk mens
een aantal elkaar bestrijdende voorou
ders huizen. Vervreemd van zijn eigen
ik, kan de held dan ook niet zonder
wantrouwen zijn afbeelding in de spie
gel bekijken.
„Ik neem aan dat er iemand ln on» zit
die telkens heftig protesteert wanneer men
hem wil wijsmaken dat hij Identiek ls aan
Keuze uit „Invallen"
Invallen (Mysli vvasploch, New York
1966) is het laatste boek dat Andrej
Sinjafski onder de schuilnaam Abram
Terts in het buitenland publiceerde.
Plotseling bij hem opgekomen gedach
ten zijn, zoals hij zegt, hier bijeenge
bracht. Zo grillig als de titel sugge
reert, zijn ze niet; er is duidelijk een
samenhang Opvalland is dat elke ver
wijzing naar een politieke of sociale
realiteit hierontbreekt. Sinjafski's in
vallen gaan over da geslachtsdraad en
de verhouding tussen de partners, over
de aard van het russische volk en
over vragen als dood, God, ziel, eeu
wigheid. Van deze laatste heb ik een
aantal vertaald. Men herkent thema's
uit zijn verhalen, met dit verschil dat
Sinjafski hier onomwonden spreekt
over de God van de Bijbel, over het
evangelisch christendom.
De mens komt ons pas werkelijk na
der en wordt ons lief wanneer hij zijn
officiële attributen beroep, naam,
leeftijd verliest.
Aan het stedelijk comfort en de
technische vooruitgang hebben wij het
te danken dat het geloof in God is af
genomen. Temidden van de door ons
vervaardigde produkten voelen wij ons
de scheppers van het heelal. Kan ifc
de Heer God nog in de wereld onder
scheiden als de mens mij overal tege
moet treedt? Gods stem klinkt in de
woestijn en de stilte, maar aan woes
tijnen en stilte hebben wij nu juist ge
brek. Wij hebben alles overstemd, alle
ruimte voor onszelf in beslag geno
men en zijn dan nog verbaasd dat de
Heer zich niet aan ons toont.
De mogelijkheid is niet uitgesloten
dat hier op aarde de hel is. Dan is al
les begrijpelijk. Maar als dit niet zo
is? Heer, wat dan?
Mijn hele leven bestaat uit lafheid
en smeekbeden.
Een oude vrouw kwam thuis van het
badhuis, trok haar kleren uit, en ging
liggen. Haar zoon wilde de nagels aan
haar tenen bij knippen, monsterlijke
hoornnagels. „Waarom doe je dat, Kos-
tja? Het wordt tijd dat ik dood ga.
Hoe kan ik dan opklimmen naar God,
zonder nagels? Ik moet naar boven
klimmen De oude vrouw wist wel
dat haar lichaam zou vergaan. Maar
haar voorstelling van het Rijk der He
melen was tastbaar en concreet. Ook
haar onsterfelijke ziel zag zij concreet
met nagelsmet een hemd aan, in
de gestalte van een blootsvoets gaande
oude vrouw. Een dergelijke zekerheid
ontbreekt vaak in onze filosofisch-
theologische constructies. Alles wordt
zo geestelijk opgevat dat je niet meer
weet of God werkelijk bestaat dan wel
een symbool is van onze humane nei
gingen. Een wilde die zich God voor
stelt als een bloeddorstig monster gaat
minder godslasterlijk te werk aan een
filosoof van de idealistische school die
Heir vervangt door een gnoseologxsche
allegorie. Christus is letterlijk, tast
baar, lijfelijk verrezen, in weerwil van
de abstracties der fariseeën. Hij at en
dronk met ons aan één tafel en deed,
een beroep <ov ons met behulv van het
wonder, dat wil zeggen, een materieel
bewijs.
Heer maak Uzelf kenbaar. Geef een
bevestiging dat Gij mij hoort. Geen
wonder vraag iJc, slechts een nauw
merkbaar teken. Laat bijvoorbeeld uit
die struik daar een kever vliegen
Dat is immers volkomen natuurlijk.
Niemann heeft iets in de gaten. En
voor mij is het voldoende, ik weet dan
dat Gij mij hoort en dit mij te ver
staan geeft.
Misschien is het leven niets anders
dan het opkweken van je ziel, ja, ja,
diezelfde onsterfelijke ziel die eens je
plaats inneemt en wegvliegt. Om pre-
ciezer te zijn, de ziel groeit niet, ont
wikkelt zich niet, maar is verborgen
in je aanwezig, tot jij zover gerijpt
bent dat je met haar tn een meer of
minder nauw contact komt. Zorg dat
de ziel je niet vergeet, dat ze met je
bevriend raakt en vanwege de rela
tie een deel van je persoonlijkheid
bewaart. Dat is de zin van de uitdruk
king: „het wordt tijd aan je ziel te
denken."
De huidige christenheid zondigt door
welopgevoedheid. Men is slechts be
zorgd zich niet vuil te maken, niet
tactloos te lijken. Men vreest vuil,
Ïirofheid, oprechtheid, geeft boven al-
es op de wereld de voorkeur aan
de keurige middelmaatMen ver
wart de Kerk van Christus met een
instituut voor adellijke joffers
Maar de christenen moeten moedig
zijn en de dingen bij de naam noemen.
Op die weg kan men in ketterij ver
vallen. Maar ketterij is op het ogen
blik niet zo gevaarlijk als het uitdro-
ger van de wortel. Heer! Laat ik m.e
liever in Uw naam vergissen dan U
vergeten. Laat ik liever door U zondi
gen dan U vergeten. Laat ik liever
mijn ziel te gronde richten dan dat U
uit het gezicht verdwijnt.
de persoon die hij voor zich ziet. Je
hem zoveel spiegels als je wilt en van
beste maaksel voorhouden. Maar hij die ®V
ontkoombaar ln ons zit opgesloten, zal
kens als hij er een blik ln werpt, uitroep®' j
„Zeg, ben je nou helemaal? Moet lk a*'\
soms voorstellen?" Omdat de spl®»
net als de dood tegen onze natuur tadruR
en dezelfde angst in ons teweegbrengt, c
zelfde achterdocht en dezelfde nieuwsgier1»
held".
Over deze ongrijpbare en onbegrip
pelijke kameleontische ik van het of.
wustzjjn gaat het verhaal en over
vraag of een voortbestaan mogelijk 1
na onze dood.
„Want waar draalt het eigenlijk allem®?,
om De mens leeft en leeft en pang I
eens ls hij er niet meer en zijn plft®
wordt door anderen Ingenomen die zich
hun beurt aan de zinlose vernietiting Pr 'rt
geven. Het enige wat je om je heen hO°
ls: pang! pang! pang!"
De literatuur ls een poging de
te overwinnen: „Ik ben ervan overtuig
dat het grootste deel van alle boek®1
brieven zjjn, in de toekomst geworp®1?
met een memento over het gebeur»®|
Brieven poste restante omdat een nil
dere adresaanduiding ontbreekt." j
Als novelle is IJzel een minder
geheel dan Grafomanen, het bevat eO1
ter in gecomprimeerde vorm veel &Z
ma's die Terts in latere werken v®h
der heeft ontwikkeld. Het motief van
paranormale gaven die splitsing t'K
de persoonlijkheid veroorzaken, ke®1.
terug in Lioebimof, een groteske r?j
man uit 1962-3. En in Pchentz, een 7
het aprilnummer van Encounter gepuhri
ceerde novelle, is het hoofdthema
vervreemding. Het afgesloten gezegf
„vreemdeling op aarde" wordt bi®,
realiteit. .De held die van een and®*„
planeet komt, verschilt ook uiteri)'»
van de aardbewoners en moet om nj®,
op te vallen zichzelf vermommen, "t
is een van Terts' somberste verhal®£
De komische situaties waartoe het
geven gemakkelijk leidt, worden btP1*
niet uitgewerkt. Door zijn totaal rij
ders-zijn leeft de held in benauw®114
eenzaamheid en in voortdurende ah®*
voor ontdekking.
De parallel met Terts' eigen sitUfL
dringt zich op. Dit anderszijn bracht b®'
in de beklaagdenbank waar hij teV®.0
geefs aan zijn rechters trachtte ui* >5
leggen dat hij zijn verhalen schreef ff
Van officiële zijde is in de Sovjetfh
ai vele malen gepleit voor „een je
band tussen literatuur en leven": jji
schrijver mag zich niet terugtrekken f
de ivoren toren van de droom, nftor
moet zijn stof zoeken in de hem °,0t
ringende realiteit. De ironie van he* rs
wil dat die nauwe band heel etio
dan bedoeld, maar onontkoombaar j5-
delijk zich voordoet bij nonconform'e
ten als Terts-Sinjafski. Aan d® ~cli'
kant is angst voor arrestatie en g®~fei
telijke vervolging bij hem een vast j
tief, de schaduw van het hem waC.
lot hangt over vele van zijn verhf ^et
Aan de andere kant maakte tijdens^-
proces het totale gebrek aan com g(,r1
nicatie tussen hem en zijn rechters
groteske indruk, nauw verwant
sfeer van zijn verhalen zoals "j^f*
ook opmerkte. Die nauwe band 1 ujt'
misschien de vertaler willen If1?kM?.
komen door de drie verhalen niei. ja
nologisch, maar in samenhang m^pc
biografie van de auteur te ranss,g d®
ken. „Ik ging naar de uitgever
eerste zin van Grafomanen, bet
verhaal. „Als één man grepen wu vri,
onze spaden", luidt de laatste tgeA
Het proces begint. Tussen de ve„g
se tocht naar de uitgever en de J®
arbeid ligt een vierde verhaal,
vensgeschiedenis van Sinjafski