Aan vorstin persoonlijk of aan bestaande monarchie?
j
s
Onthullende enquête:
„Eed doet me denken
aan de padvinderij"
Toneelstuk van Koolhaas in première
De sterrenhemel in september
Een officier mag
volgens minister
geen republikein
zijn
i
Deskundig
Spel-leider
ZATERDAG 27 AUGUSTUS 1966
mm
-
ft. 3 K
Een grote dag voor de oudere onderofficier: na jarenlange studie
de beëdiging als vakofficier.
(Van onze speciale verslaggever)
Op het grote exercitieveld van de legerplaats Ermelo staan een
paar bataljons soldaten stram in de houding. Koper en schoenen
gepoetst, geweren zorgvuldig gereinigd. Een dagorder vermeldt:
„beëdiging". Een aantal kersverse tweede luitenants staat even
stram in de houding voor het front van de verzamelde troepen.
Achtereenvolgens komen zij naar voren om tegenover bataljons
commandant of een andere hogere officier de officierseed of be
lofte af te leggen, een plechtige en onvermijdelijke gebeurtenis na
het aanbrengen van de sterren op het uniform. Luid klinken de
woorden door een luidsprekersinstallatie over het exercitieveld:
„Ik zweer trouw aan de koningin, gehoorzaamheid aan de wetten
en onderwerping aan de Krijgstucht."
Ruim honderd jaar later is de
zaak dus opnieuw actueel. Terug
grijpend op de gebeurtenissen
van 1849 hoeft er geen enkel pro
bleem over te bestaan. Maar zo
lang zowel de minster van Defen
sie als de chef generale staf aan
de persoonlijke trouw vasthouden,
houden op papier ook alle offi
cieren daaraan vast die aan de
Nederlandse krijgsmacht hun da
gelijkse brood verdienen. En
daarmee bestaat dan een merk
waardig onderscheid tussen offi
cieren en Kamerleden die beiden
dezelfde eed van trouw hebben
afgelegd.
LOEK HIESELAAR
OVERAL IN AMSTERDAM
zijn witte stroken papier aange
plakt, waarop in cursieve zwarte
letters staat: „Niet doen, Sneeuw
witje". Meer niet. Er zal nog wel
nader onthuld worden, dat dit de
titel is van een toneelstuk van
Anton Koolhaas, waarvan de
toneelgroep Studio 1 september
de première geeft.
De voornaamste gebeurtenis
sen aan de sterrenhemel van
september 1966 zijn:
1) Saturnus wordt zichtbaar aan
de avondhemel;
2) de aarde gaat tussen de zon
en Saturnus door;
3) de aarde passeert het herfst
punt van haar baan;
4) twee sterren van de Schutter
verdwijnen achter de maan.
OFFICIERSEED IN DISCUSSIE
De troep telt af. Nog twee man, dan
de traditionele parade en dan zit het
er weer op. Zo althans denken de mees
te dienstplichtige soldaten in de meeste
kazernes van Nederland erover. De
tochtigheid van het moment gaat aan
en voorbij. Niet aan de familie van
de pas benoemde luitenants voor wie
het hele militaire gebeuren doorgaans
geheel nieuw is en indruk maakt. Na
de beëdiging volgt in de officiersmess
een uitgebreide borrel en een copieus
diner, dat vele malen langer duurt
dan de officiële beëdiging.
In de grotere legerplaatsen van Ne
derland spelen deze gebeurtenissen
zich eens in de twee maanden af, tel
kens wanneer een groep dienstplich
tige vaandrigs benoemd is tot tweede
luitenant en op het punt van afzwaaien
ttaat. Hun officierseed valt nagenoeg
samen met hun afscheid van het leger,
van de krijgsmacht. Zij keren terug tot
de burgermaatschappij na trouw en ge
hoorzaamheid aan koningin en wetten
duur te hebben gezworen.
Per jaar leggen ln Nederland onge
veer 2300 officieren de eed of belofte
af, 1700 van de landmacht, 800 van
de luchtmacht en 300 van de marine.
Verreweg het grootste deel van deze
2300 wordt gevormd door reserve-offi
cieren (waaronder ook artsen), de rest
bestaat uit beroepsofficieren, vakoffi
cieren (onderofficieren die na langdu
rige studie op latere leeftijd officier
worden) en kort-verband-vrijwilligers
(gerecruteerd uit de dienstplichtigen).
Deze officierseed U nu plotseling
onderwerp geworden van hevige en
emotionele discussies in het leger
zelf. Deze discussies die in de offi
ciersmess maar ook in de officierspe
riodieken van de verschillende korp
sen worden gevoerd behelzen voor
namelijk het eerste onderdeel van de
eed; het trouw zweren aan de konin
gin.
Een deel der officieren is van me
ning dat deze trouw de huidige konin
gin Juliana persoonlijk geldt en daar
mee ook de monarchie, de andere ca
tegorie wil het wat ruimer zien en
zweert trouw aan de koningin als ver
tegenwoordigster van de huidige staats
vorm in Nederland. In hun gedachten-
gang gaat de eed ook voor een andere
staatsvorm op indien deze op wettige
wijze mocht veranderen.
Verschillende factoren hebben ertoe
bijgedragen dat deze discussie op gang
is gekomen. Een daarvan betrof een
brief van de chef generale staf, lui
tenant-generaal F. van Veen, die pre
cies een jaar geleden uitging naar alle
officieren van de landmacht. In deze
brief verzocht de generaal zijn officie-
ren zich te bezinnen op de vraag of
zij door hun eed van trouw aan ko
ningin Juliana niet meer dan wie ook
zouden moeten vlaggen op hoogtijda
gen van het Koninklijk Huis. Het was
voor iedereen duidelijk dat deze brief
verband hield met het feit, dat er vo
rig jaar op 5 augustus, de verjaardag
van prinses Irene, nauwelijks gevlagd
was in Nederland.
Terwijl de officieren zich bezonnen,
drukte ,,Vrij Nederland" deze brief in
haar kolommen af. Gevolg: een nogal
vinnig debat in de Tweede Kamer op
donderdag 23 september 1965. Het so
cialistische kamerlid W. Wierda, kolo
nel buiten dienst vroeg minister P.S.
de Jong van Defensie zelfs of hij be
reid was deze brief te laten intrekken.
De minister bleek daartoe geenszins
bereid. Integendeel, hij was het eens
met generaal Van Veen. Een officier
was door zijn eed van trouw op een
bijzondere wijze gebonden aan de ko
ningin en aan het koniniklijk huis.
Tijdens dat Kamerdebat kwam
plotseling naar voren dat ook de Ka
merleden hun trouw zweren of beloven
aan de koningin en dat indien dit moest
worden uitgelegd op de manier waarop
de minister en de generaal dit deden
zij eigenlijk moeilijk een andere staats
vorm dan de monarchie konden voor
staan. Waarmee de aanwezigheid van
de PSP de CPN en een aantal leden
van de PvdA in de Kamer dan weer
op zijn zachtst gezegd vreemd was om
dat zij er bij vorige debatten geen ge
heim van hadden gemaakt vóór een
republiek te zijn. Tot grote verrassing
bleek toen, dat minister De Jong van
een eed van de Kamerleden niets af
wist en dat hij dat dan maar een on
democratische zaak vond. „Want als
Kamerlid moest je toch voor een repu
bliek kunnen zijn".
De minister kon moeilijk anders ver
klaren, omdat hij juist had laten we
ten wat hij van de Nederlandse offi
cieren verwacht: onvoorwaardelijke
trouw aan koningin Juliana en aan de
monarchie. Hetgeen dus betekent, dat
een officier nooit republikein kan zijn
of hij moet zijn ontslag nemen. Het
geen verder betekent dat een officier
onvoorwaardelijk altijd de zijde van de
koningin zal moeten kiezen hoe haar
gedachten of handelingen ook mogen
zijn.
Merkwaardig genoeg betekenden de
woorden van de minister en de gene
raal niet bij voorbaat een einde van
ieder gesprek over deze zaak maar
brachten zij in officierskringen een
discussie op gang.
Een andere belangrijke aanleiding
was de opvatting van de meeste aspi
rant-reserve officieren over de offi
cierseed. Opgegroeid in een tijd, waar
in gedachten aan en gesprekken over
een andere vorm dan de monarchie in
Nederland mogelijk en het laatste jaar
zelfs aan de orde van de dag zjjn, had
den zij ook een wat andere mening
over de eed dan de meeste beroepsof
ficieren.
Het maandblad „Aksent" voor de
protestantse geestelijke verzorging in de
Nederlandse Krijgsmacht stelde een
kleine enquête in onder twintig wil
lekeurige aspirant officieren (waar
van vijf beroeps). Tekenend voor de
mentaliteit die nog altijd in het leger
heerst was de uitdrukkelijke voorwaar
de die de geënquêteerden stelden, na
melijk dat het onderzoek geheel ano
niem zou zijn en dat zij er geen last
mee zouden krijgen in hun verdere
carrière als toekomstig officier. „Als
uitkomt wie wij zijn en tot welk onder
deel wij behoren kunnen wij wel inpak
ken", luidde de motivering.
De uitslag loog er niet om. Vrijwel
niemand maakte van de eed een echt
probleem. De een beschouwde haar
als „een verplicht ritueel uit de oude
doos, dat je maar op de koop toe
moest nemen, net zoals de groet-
plicht". Een ander zei bij de officiers
eed sterk aan de padvinderij te moeten
denken. Van de twintig ondervraagden
gaven er twaalf te kennen dat zij de
eed wilden afleggen, acht liever de
belofte. Een van de laatste categorie
zei dat de belofte voor hem het uiterste
was. Het was een verbluffende uitslag
die de legerpedagogen aan het denken
zette en feitelijk de ouverture vormde
voor een discussie en zelfs verontwaar
diging in bredere kring. Want bij met
name oudere beroepsofficieren valt
aan de officierseed op geen enkele wij
ze te tornen. Voor hen is de eed
ook een regelrechte afspiegeling van
hun zeer monarchistische gevoelens.
Het is voor hen buiten elke discus
sie dat een officier met hart en ziel
het koningshuis behoort aan te han
gen. Het is eind vorig jaar op een
korpsdiner van officieren bij de In
tendance voorgekomen dat de gehele
eetzaal versierd was met oranje crèpe-
papier en dat op een soort schoolbord
in de zaal een grote foto van het vol
tallige koninklijke gezin prijkte temid
den van een eveneens oranje versie
ring. De tafelpraeses merkte op dat
het in deze woelige tijd van anti-mo
narchistische tendenzen nodig was dat
de officier duidelijk partij trok. Voor
dat men aan het diner ging aanzitten,
werd een telegram van aanhankelijk
heid gestuurd aan de koningin en zong
iedereen staande het Wilhelmus, waar
na een toast werd uitgebracht op de
koningin in de richting van de foto
op het schoolbord.
De uitslag van de enquête onder de
aspirant officieren was voor de kolonel
b.a. J. C. Zuidema aanleiding in het
zelfde nummer van Aksent een artikel
te schrijven waarin hij op nogal pa
thetische wijze een lans brak voor
de „ouderwetse officierseed". De ge
pensioneerde kolonel komt tot de con
clusie dat het relativisme van de mo
derne tijd wel de oorzaak zal zijn van
de negatieve uitslag onder de jonge
geënquêteerden, „het relativisme dat
allerlei historische zaken aantast en
dat zich nu ook tot de officierseed
heeft uitgestrekt." In dit artikel staat
letterlijk:
„De overheid, ln de plechtigheid van de
verbintenis van de jeugdige gezagsdrager
(lees: te beëdigen officier) gepersonifieerd
ln Hare Majestein de Koningin is gans sou-
verein. En levert op dat moment in het
geheel geen tegenprestatie om reden van
haar totale verhevenheid. Een ontzaglijke
afstand scheidt in het uur van de plechtig
heid van de verbintenis de betrokkene van
deze overheid (lees de koningin). Een af
stand zo groot en als zodanig ook door
betrokkene beleefd, dat hij zich daaronder
klein en nietig gevoelt en zich gedrongen
voelt, de hulp van God, de Almachtige in
te roepen. Zo ooit, dan Is hier de eed op
zijn plaats".
Naar aanleiding van dit artikel wordt
kolonel Zuidema uitgenodigd een le
zing te houden op de school voor re
serve officieren van de Intendance
(toen nog) gevestigd in de Oranje
Nassaukazeme in Amsterdam, omdat
het stuk daar nogal wat stof heeft doen
opwaaien. Deze avond (5 januari 1966)
wordt ook bijgewoond door aspirant of
ficieren van de Cavalerie. Daar bena
drukt de kolonel nog eens dat het be
slist afkeurenswaardig is wanneer ie
mand, afgezien van religieuze achter
gronden, niet wil zweren, omdat hij
het hele gebeuren slechts een belofte
waard vindt.
Tijdens deze avondvullende lezing
brengt de kolonel ook naar voren dat
het trouw zweren aan de koningin
maar op één manier kan worden uit
gelegd, trouw aan de koningin persoon
lijk. De kolonel schrijft:
Die gezworen trouw is onvoorwaardelijk
en staat voorop. De trouw is het belang
rijkste van de hele eed. De jonge officier j
moet daarom ook „beren-trots" zü" °P deze
grote band tussen hem en het vorsten
huis. Ais een van de aspirant officieren
vraagt wat de positie van de door zijn eed
gebonden officier ls als vorst en wetten
eens met elkaar in conflict zouden komen
en of de huidige eed daarom niet beter
door een eed van gerechtigheid kan worden
vervangen, merkt de hoofdofficier op: „Wat
is gerechtigheid, wie zal uitmaken wat ge
rechtigheid is? Voor ons is ons vorsten
huis gerechtigheid. Het ls ook niet reëel om
te vragen naar de toestand die zou ontstaan
als onze vorst zou ontsporen. We moeten
slechts dankbaar zijn. dat het de leden van
dit vorstenhuis heeft behaagd zo over ons
te reageren, dat zij de Standaard zo voor
ons hebben hoog gehouden".
Het is duidelijk, voor de kolonel Zui
dema zijn over de officierseed geen
andere gedachten mogelijk. Ook niet
voor de luitenant generaal b.d. en
oud-staatssecretaris van Defensie M.
R. H. Calmeyer. Hij reageert nogal
heftig op een artikel over deze gehele
affaire in het Haagse dagblad Het Va
derland, waarin naar voren wordt ge
bracht dat de eed van trouw alleen
maar gezworen kan worden aan de
constitutionele vorst (in). De oud
staatssecretaris merkt op dat de of
ficier in moeilijke omstandigheden,
bijvoorbeeld oorlogstijd zich de persoon
van de koningin voor ogen behoort te
stellen en niet een bloedeloze abstractie
als de constitutionele monarchie. Ook
andere officieren reageren. „Wie repu
blikein wil zjjn moet dan maar geen of
ficier worden", merken zij op. „Je
mag weigeren".
Men mag inderdaad weigeren. Te
kenend is echter dat vrijwel geen en
kele aspirant reserve officier weigert
eed of belofte af te leggen. Wie het
er persoonlijk niet helemaal mee eens
is denkt zoals de enquête al uitwees:
„Je moet het er maar bij nemen".
Dit zal misschien door vele beroeps
officieren ontkend worden evenals
het feit dat er onder beroepsofficieren
zelf ook een stroming is die de con
servatieve eed allang niet meer aan
hangt maar omwille van de carrière
de mond maar houdt.
Alle officieren, die deze meer mo
derne opvatting aanhangen vinden be
langrijke steun in een historisch feit.
Een gebeurtenis uit het jaar 1849. Ook
toen werden er onder de officieren al
discussies gevoerd hoe de eed van
trouw aan de koningin moest worden
uitgelegd. Uit het feit dat na het over
lijden van de vorst de eed telkens op
nieuw moest worden afgelegd kan men
afleiden dat de eed aan de regerende
vorst persoonlijk was en niet aan de
bestaande monarchie als zodanig. In
1849 echter bij de troonsbestijging van
Willem III weigerde een zekere luite
nant Stieltjes de door hem al af
gelegde eed opnieuw af te leggen te
genover de nieuwe koning. De zaak
kwam in de Kamer en de toenmalige
minister van oorlog, Voet, stelde de
obstinate luitenant geheel in zjjn ge
lijk. Sindsdien wordt de eed nooit meer
herhaald na het aftreden of overlijden
van de vorst (in).
'Niet doen, Sneeuwwitje'
(Van onze verslaggever)
Het stuk laten lezen voor het gespeeld
is, doet Koolhaas niet. Het moet zich
zelf in de voorstelling bewijzen, zegt
hij. Er over praten wil hij wel. Dat
hebben we gedaan.
De oorsprong van het stuk ligt eigen
lijk in zijn kindertijd. In zijn familie
wordt verteld, dat hij bij een kinder
voorstelling van Sneeuwwitje hardop
riep: „Niet doen, Sneeuwwitje", toen het
meisje op het punt stond in de vergif
tigde appel te bijten. Herinneren doet
hij zich dat niet meer. Wel heeft hij
er over nagedacht, uit welke kinderlijke
emotie hij riep. In zijn eigen toneelstuk
heeft de kreet nu een functie gekregen.
Het sprookje is in het stuk aanwezig,
maar het is er in uit gegroeid tot Kool
haas' eigen wereld. De gewijzigde, wat
uitgewerkte of aangevulde gebeurtenis
sen erin zijn geënt op een thema, dat
ook in het oorspronkelijke sprookje ge
zien kan worden. Als een meisje haar
kindertijd uitkomt en zich aan de waar
nemingen van de ouders onttrekt, ver
dwijnt het in een donker bos, waar het
weer uitkomt als het mens geworden is.
Maar hoe is het mens geworden, ver
giftigd of gerijpt? Sneeuwitje heeft van
de appel gegeten, die vergiftigd was
door de jaloezie. Zij is toch maar ge
deeltelijk vergiftigd. De jonge prins
buigt zich over haar heen en dat is voor
haar de aanraking met de zuiverende
liefde.
Het thema, opgebouwd uit oergege
vens, krijgt dramatische gestalte door
het invoeren van meer figuren. Twee
jongemannen bijvoorbeeld, eikaars
evenbeeld en sterk met elkaar verbon
den. De een evenwel heeft een appel,
de ander niet. Hij is jaloers op de eerste
De appel is vergiftigd. Een appel zon
der meer zou nog geen dramatische
spanning veroorzaakt hebben, het ge
vaar, dat er in schuilt, doet dat wel.
De bezitter van de appel eet hem zelf
op en sterft. Als dode blijft hij in het
spel aanwezig. Hij krijgt gezelschap van
meer doden: de oude jager bijvoorbeeld
die altijd met de koningin uit rijden
mocht, wordt door een jongere collega
uit jaloezie vermoord. De doden vor
men samen een koor. Van dat koor
komt de kreet: niet doen sneeuwwitje.
De verhoudingen tussen de figuren en
de situaties, waarin zij verkeren, wordt
ook aangeduid door de taal, die zij spre
ken. Aan het hof is een soort Burgers-
dijiks in zwang- geen Shakespeareaans,
maar de taal van negentiende-eeuwse
vertaler. Maar als de koningin tegen
Sneeuwwitje praat wordt zij grof in de
mond: dat is de taal van de jaloezie.
Sneeuwwitje zelf praat nauwelijks. Zij
heeft een zwijgende roL Haar ervarin
gen worden buiten haar verbeeld. De
spelleider brengt haar het spel binnen.
Hij zegt ook tegen haar: als het je te
erg wordt, probeer dan maar weer in
het sprookje te geloven.
Nadat de prins Sneeuwwitje ontdekt
heeft en liefde voor haar heeft opgevat,
probeert haar boze stiefmoeder te voor
komen, dat zijn liefde haar genezen zal.
Zij probeert hem zelf in te palmen,
ook omdat zij hem hebben wil. Zij
chanteert hem: als hij niet willig is,
steekt zjj het bos in brand, waarin dan
Sneeuwwitje zal omkomen. In allerijl
proberen de kabouters het glazen kistje
in veiligheid te brengen. Zij struikelen
en de giftige appel schiet uit haar keel.
Of zij dan met de prins zal trouwen,
blijft in het midden: zij is genezen en
klaar om het leven in te gaan. Wat
haar dat zal brengen blijft een open
vraag.
De aanwezigheid van een spelleider
geeft ook iets aan van de aard van het
stuk. Zijn ingrijpen en meespelen legt
er de nadruk op, dat er een spel ge
speeld wordt, geen werkelijkheid na
gebootst. Is er verwantschap met be
paalde soorten toneel? Jean Anouilh
een beetje, die, zoals men weet, ook
een eigen wereld schept, lijkend op een
sprookjeswereld, waarin de werkelijk
heid op een onthullende manier aanwe
zig is. Die verwantschap is er een beetje
je: de wereld van Koolhaas is die van
hemzelf, dezelfde wellicht als die uit
zijn befaamde dierenverhalen, mogelijk
een andere hoek eruit, misschien een
andere pool ervan.
In Sneeuwwitjes bos verschijnt ook
een wild zwijn, dat gedood wordt. Als
dood zwijn spreekt hij het slotwoord.
Nadat de toeschouwers in de zaal ge
zien hebben wat Sneeuwwitje is over
komen vertelt hij wat hij gezien heeft.
Hij is haar tegengekomen. „Toen ze mij
zag, sloeg ze haar handen voor de
ogen". Ook hier twee leefwerelden, die
elkaar niet bevatten kunnen.
Grimms sprookje is dan niet hele
maal precies op het toneel gebracht.
Anton Koolhaas praat over een we
reld, waarin hij volkomen thuis is, die
hij al pratende ziet, waarvan hij de con
touren vertelt en een aantal opmerke
lijke verschijnselen erin. Hij doet dat
met woorden, maar ook met de toon
van zijn stem. Luisterend hoort men
daar meer van overkomen, dan zich
in woorden laat weergeven.
Koolhaas had juist een repetitie van
zijn stuk gezien en daar zag hij zijn
wereld gestalte krijgen op een manier,
waar hij gelukkig mee was. Hij weet
genoeg van toneel om daar over te kun
nen oordelen. Het toneel is voor hem
niet alleen een levenslange liefhebberij,
maar ook een vak. In zijn Utrechtse
studententijd regisseerde hij veel stu
dententoneel. Jarry's befaamde Ubi Roi
kreeg onder zijn regie in 1933 al zijn
Nederlandse première, evenals Büch-
ners Leonce und Lena.
Toneelrecensies heeft hij geschreven
sinds hij journalist werd. Hij heeft ook
al meer stukken geschreven, maar daar
zegt hij van: die blijven in de la. Ze zijn
niet goed. Als je criticus bent, moet je
op de eerste plaats tegenover je eigen
werk kritisch zijn. Ik zou ook, omdat
ik criticus ben, nooit een gezelschap
met een van mijn stukken hebben lastig
gevallen. Maar in dit geval was het een
regeringsopdracht: schrijf een stuk voor
Studio. Kees van Iersel regisseert het.
De repetities zijn al enige tijd aan de
gang. De première is op 1 september.
Dancb
ZWAAN
DRAAK
NOORDE
KRO
KLEINER.
RFPP O
DOLFIJN
Altai
PEGASUS
KASSIOPEIA
AREND
Poolstar
Areturu*
JACHT?5
GROTE BEER
ANDROMEDA
WATERMAN
VISSEN___i-<
HONDEN
Capella
STEENBOK
SCHUTTER
Antares
OOST
SEPTEMBER 1966
NOORD
Saturnus
Het zichtbaar-worden van Saturnus
aan de avondhemel is voor het ongewa
pende oog zeker geen spektaculair ver
schijnsel; deze planeet is ongetwijfeld
de minst in-het-oog-lopende. Terwijl
Mercurius de aandacht trekt door zijn
vlugge gang, Venus door haar grote
helderheid, Mars door zijn rode kleur
en Jupiter door zijn stille statigheid, is
Saturnus nauwelijks te onderkennen:
zijn gang is traag, zijn kleur is flets en
zijn helderheid relatief gering. Dit al
les verandert echter onmiddellijk zodra
een kijker op Saturnus wordt gericht.
Zelfs met de eenvoudigste kijker
uit het begin van de zeventiende eeuw
bleek reeds iets bijzonders aan Satur
nus; het leek, alsof hij „oren" aan
beide kanten had.
Met de verbetering van de telesco
pen zijn deze „oren" geleidelijk uitge
groeid tot tien wachters en drie ringen;
hiermee neemt Saturnus een volkomen
uitzonderingspositie in onder de plane
ten. De drie ringen bestaan uit brokken
materie, die in een bepaalde aaneen
sluiting om de planeet heenwentelen;
over de aard van deze materie bestaat
nog geen volledige zekerheid, maar in
elk geval is het een steenachtige mas
sa. De ringen bevinden zich op een af
stand tussen 27.000 en 151.000 km. van
de planeet, dus binnen de afstand aar-
de-maan, die immers nagenoeg 400.000
km. is. Na deze drie ringen komen in
opeenvolgende banen niet minder dan
tien satellieeen; de dichtsbijzijnde heeft
een afstand van 186.000 km. en heeft
voor 'n rondgang slechts 22(4 uur no
dig, terwijl de verst-verwijderde op niet
minder dan 13 min. km afstand staat
en eenmaal per 1% jaar om Saturnus
draait. Inderdaad verbergt deze, vanuit
de aarde gezien, kleine lichtplek een
wondere wereld.
Terwijl de aarde in één jaar om de
zon draait, heeft Saturnus voor een
rondgang bijna dertig jaar nodig. Het is
dan ook voor de aarde niet moeilijk Sa
turnus telkens weer in te halen, en dit
gebeurt ook in september: de negen
tiende 's avonds om vijf uur. De astro
nomen spreken dan van „Saturnus
in oppositie", hetgeen wil zeggen dat
Saturnus precies aan de tegenoverge
stelde kant van de aarde komt te staan
als de zon; zon, aarde en Saturnus vor
men dan één lqn en deze stand is dan
ook bijzonder geschikt voor waarnemin
gen, ook omdat de afstand aarde-Satur-
nus dan een minimum bereikt, dat
op nagenoeg 1,2 miljard km ligt.
Behalve de negentiende is voor de
sterrenhemel ook de drieëntwintigste
september belangrijk omdat op die dag
's middags om dertien minuten over
half een de aarde door haar herfstpunt
gaat, waarna 's avonds om elf minu
ten over half acht en om 21 minuten
over negen telkens een ster van het
sterrebeeld Schutter door de maan
wordt bedekt
Het herfstpunt is een van de twee snij
punten van het vlak van de aarde-eve
naar met de baan van de aarde om de
zon; in het etmaal, waarin de doorgang
door het herfstpunt plaatsheeft, zijn dag
en nacht juist even lang, waarna voor
het noordelijke halfrond de situatie in
treedt dat de nachten langer worden
dan de dagen.
Met de meteoren en de kunstmanen
behoren de sterbedekkingen tot de he
melverschijnselen, waarvoor de be
roepsastronomen gaarne de hulp van
de amateur-waarnemer aanvaarden.
Het nauwkeurig vastleggen van het
tijdstip van een sterbedekking kan na
melijk een bijdrage leveren tot vergro
ting van de kennis van de maan-baan,
die, althans in details, uiterst ingewik
keld is; deze kennis-vergroting is ook
voor het landen op de maan van moei
lijk te overschatten betekenis.
De bedekkingen hebben ditmaal
plaats in de Schutter: een sterrebeeld
met veel heldere sterren en ook met
veel nevels; bovendien ligt, zoals met
behulp van radiotelescopen is vastge
steld, in de richting van de Schutter het
zwaartepunt van het Melkwegstelsel,
een zwaartepunt, waaromheen de zon,
meegesleept door de zon, ook de aarde
draait. Een tocht om dit zwaartepunt
duurt niet minder dan ruim tweehon
derd miljoen jaar.