Aan vorstin persoonlijk of aan bestaande monarchie? j s Onthullende enquête: „Eed doet me denken aan de padvinderij" Toneelstuk van Koolhaas in première De sterrenhemel in september Een officier mag volgens minister geen republikein zijn i Deskundig Spel-leider ZATERDAG 27 AUGUSTUS 1966 mm - ft. 3 K Een grote dag voor de oudere onderofficier: na jarenlange studie de beëdiging als vakofficier. (Van onze speciale verslaggever) Op het grote exercitieveld van de legerplaats Ermelo staan een paar bataljons soldaten stram in de houding. Koper en schoenen gepoetst, geweren zorgvuldig gereinigd. Een dagorder vermeldt: „beëdiging". Een aantal kersverse tweede luitenants staat even stram in de houding voor het front van de verzamelde troepen. Achtereenvolgens komen zij naar voren om tegenover bataljons commandant of een andere hogere officier de officierseed of be lofte af te leggen, een plechtige en onvermijdelijke gebeurtenis na het aanbrengen van de sterren op het uniform. Luid klinken de woorden door een luidsprekersinstallatie over het exercitieveld: „Ik zweer trouw aan de koningin, gehoorzaamheid aan de wetten en onderwerping aan de Krijgstucht." Ruim honderd jaar later is de zaak dus opnieuw actueel. Terug grijpend op de gebeurtenissen van 1849 hoeft er geen enkel pro bleem over te bestaan. Maar zo lang zowel de minster van Defen sie als de chef generale staf aan de persoonlijke trouw vasthouden, houden op papier ook alle offi cieren daaraan vast die aan de Nederlandse krijgsmacht hun da gelijkse brood verdienen. En daarmee bestaat dan een merk waardig onderscheid tussen offi cieren en Kamerleden die beiden dezelfde eed van trouw hebben afgelegd. LOEK HIESELAAR OVERAL IN AMSTERDAM zijn witte stroken papier aange plakt, waarop in cursieve zwarte letters staat: „Niet doen, Sneeuw witje". Meer niet. Er zal nog wel nader onthuld worden, dat dit de titel is van een toneelstuk van Anton Koolhaas, waarvan de toneelgroep Studio 1 september de première geeft. De voornaamste gebeurtenis sen aan de sterrenhemel van september 1966 zijn: 1) Saturnus wordt zichtbaar aan de avondhemel; 2) de aarde gaat tussen de zon en Saturnus door; 3) de aarde passeert het herfst punt van haar baan; 4) twee sterren van de Schutter verdwijnen achter de maan. OFFICIERSEED IN DISCUSSIE De troep telt af. Nog twee man, dan de traditionele parade en dan zit het er weer op. Zo althans denken de mees te dienstplichtige soldaten in de meeste kazernes van Nederland erover. De tochtigheid van het moment gaat aan en voorbij. Niet aan de familie van de pas benoemde luitenants voor wie het hele militaire gebeuren doorgaans geheel nieuw is en indruk maakt. Na de beëdiging volgt in de officiersmess een uitgebreide borrel en een copieus diner, dat vele malen langer duurt dan de officiële beëdiging. In de grotere legerplaatsen van Ne derland spelen deze gebeurtenissen zich eens in de twee maanden af, tel kens wanneer een groep dienstplich tige vaandrigs benoemd is tot tweede luitenant en op het punt van afzwaaien ttaat. Hun officierseed valt nagenoeg samen met hun afscheid van het leger, van de krijgsmacht. Zij keren terug tot de burgermaatschappij na trouw en ge hoorzaamheid aan koningin en wetten duur te hebben gezworen. Per jaar leggen ln Nederland onge veer 2300 officieren de eed of belofte af, 1700 van de landmacht, 800 van de luchtmacht en 300 van de marine. Verreweg het grootste deel van deze 2300 wordt gevormd door reserve-offi cieren (waaronder ook artsen), de rest bestaat uit beroepsofficieren, vakoffi cieren (onderofficieren die na langdu rige studie op latere leeftijd officier worden) en kort-verband-vrijwilligers (gerecruteerd uit de dienstplichtigen). Deze officierseed U nu plotseling onderwerp geworden van hevige en emotionele discussies in het leger zelf. Deze discussies die in de offi ciersmess maar ook in de officierspe riodieken van de verschillende korp sen worden gevoerd behelzen voor namelijk het eerste onderdeel van de eed; het trouw zweren aan de konin gin. Een deel der officieren is van me ning dat deze trouw de huidige konin gin Juliana persoonlijk geldt en daar mee ook de monarchie, de andere ca tegorie wil het wat ruimer zien en zweert trouw aan de koningin als ver tegenwoordigster van de huidige staats vorm in Nederland. In hun gedachten- gang gaat de eed ook voor een andere staatsvorm op indien deze op wettige wijze mocht veranderen. Verschillende factoren hebben ertoe bijgedragen dat deze discussie op gang is gekomen. Een daarvan betrof een brief van de chef generale staf, lui tenant-generaal F. van Veen, die pre cies een jaar geleden uitging naar alle officieren van de landmacht. In deze brief verzocht de generaal zijn officie- ren zich te bezinnen op de vraag of zij door hun eed van trouw aan ko ningin Juliana niet meer dan wie ook zouden moeten vlaggen op hoogtijda gen van het Koninklijk Huis. Het was voor iedereen duidelijk dat deze brief verband hield met het feit, dat er vo rig jaar op 5 augustus, de verjaardag van prinses Irene, nauwelijks gevlagd was in Nederland. Terwijl de officieren zich bezonnen, drukte ,,Vrij Nederland" deze brief in haar kolommen af. Gevolg: een nogal vinnig debat in de Tweede Kamer op donderdag 23 september 1965. Het so cialistische kamerlid W. Wierda, kolo nel buiten dienst vroeg minister P.S. de Jong van Defensie zelfs of hij be reid was deze brief te laten intrekken. De minister bleek daartoe geenszins bereid. Integendeel, hij was het eens met generaal Van Veen. Een officier was door zijn eed van trouw op een bijzondere wijze gebonden aan de ko ningin en aan het koniniklijk huis. Tijdens dat Kamerdebat kwam plotseling naar voren dat ook de Ka merleden hun trouw zweren of beloven aan de koningin en dat indien dit moest worden uitgelegd op de manier waarop de minister en de generaal dit deden zij eigenlijk moeilijk een andere staats vorm dan de monarchie konden voor staan. Waarmee de aanwezigheid van de PSP de CPN en een aantal leden van de PvdA in de Kamer dan weer op zijn zachtst gezegd vreemd was om dat zij er bij vorige debatten geen ge heim van hadden gemaakt vóór een republiek te zijn. Tot grote verrassing bleek toen, dat minister De Jong van een eed van de Kamerleden niets af wist en dat hij dat dan maar een on democratische zaak vond. „Want als Kamerlid moest je toch voor een repu bliek kunnen zijn". De minister kon moeilijk anders ver klaren, omdat hij juist had laten we ten wat hij van de Nederlandse offi cieren verwacht: onvoorwaardelijke trouw aan koningin Juliana en aan de monarchie. Hetgeen dus betekent, dat een officier nooit republikein kan zijn of hij moet zijn ontslag nemen. Het geen verder betekent dat een officier onvoorwaardelijk altijd de zijde van de koningin zal moeten kiezen hoe haar gedachten of handelingen ook mogen zijn. Merkwaardig genoeg betekenden de woorden van de minister en de gene raal niet bij voorbaat een einde van ieder gesprek over deze zaak maar brachten zij in officierskringen een discussie op gang. Een andere belangrijke aanleiding was de opvatting van de meeste aspi rant-reserve officieren over de offi cierseed. Opgegroeid in een tijd, waar in gedachten aan en gesprekken over een andere vorm dan de monarchie in Nederland mogelijk en het laatste jaar zelfs aan de orde van de dag zjjn, had den zij ook een wat andere mening over de eed dan de meeste beroepsof ficieren. Het maandblad „Aksent" voor de protestantse geestelijke verzorging in de Nederlandse Krijgsmacht stelde een kleine enquête in onder twintig wil lekeurige aspirant officieren (waar van vijf beroeps). Tekenend voor de mentaliteit die nog altijd in het leger heerst was de uitdrukkelijke voorwaar de die de geënquêteerden stelden, na melijk dat het onderzoek geheel ano niem zou zijn en dat zij er geen last mee zouden krijgen in hun verdere carrière als toekomstig officier. „Als uitkomt wie wij zijn en tot welk onder deel wij behoren kunnen wij wel inpak ken", luidde de motivering. De uitslag loog er niet om. Vrijwel niemand maakte van de eed een echt probleem. De een beschouwde haar als „een verplicht ritueel uit de oude doos, dat je maar op de koop toe moest nemen, net zoals de groet- plicht". Een ander zei bij de officiers eed sterk aan de padvinderij te moeten denken. Van de twintig ondervraagden gaven er twaalf te kennen dat zij de eed wilden afleggen, acht liever de belofte. Een van de laatste categorie zei dat de belofte voor hem het uiterste was. Het was een verbluffende uitslag die de legerpedagogen aan het denken zette en feitelijk de ouverture vormde voor een discussie en zelfs verontwaar diging in bredere kring. Want bij met name oudere beroepsofficieren valt aan de officierseed op geen enkele wij ze te tornen. Voor hen is de eed ook een regelrechte afspiegeling van hun zeer monarchistische gevoelens. Het is voor hen buiten elke discus sie dat een officier met hart en ziel het koningshuis behoort aan te han gen. Het is eind vorig jaar op een korpsdiner van officieren bij de In tendance voorgekomen dat de gehele eetzaal versierd was met oranje crèpe- papier en dat op een soort schoolbord in de zaal een grote foto van het vol tallige koninklijke gezin prijkte temid den van een eveneens oranje versie ring. De tafelpraeses merkte op dat het in deze woelige tijd van anti-mo narchistische tendenzen nodig was dat de officier duidelijk partij trok. Voor dat men aan het diner ging aanzitten, werd een telegram van aanhankelijk heid gestuurd aan de koningin en zong iedereen staande het Wilhelmus, waar na een toast werd uitgebracht op de koningin in de richting van de foto op het schoolbord. De uitslag van de enquête onder de aspirant officieren was voor de kolonel b.a. J. C. Zuidema aanleiding in het zelfde nummer van Aksent een artikel te schrijven waarin hij op nogal pa thetische wijze een lans brak voor de „ouderwetse officierseed". De ge pensioneerde kolonel komt tot de con clusie dat het relativisme van de mo derne tijd wel de oorzaak zal zijn van de negatieve uitslag onder de jonge geënquêteerden, „het relativisme dat allerlei historische zaken aantast en dat zich nu ook tot de officierseed heeft uitgestrekt." In dit artikel staat letterlijk: „De overheid, ln de plechtigheid van de verbintenis van de jeugdige gezagsdrager (lees: te beëdigen officier) gepersonifieerd ln Hare Majestein de Koningin is gans sou- verein. En levert op dat moment in het geheel geen tegenprestatie om reden van haar totale verhevenheid. Een ontzaglijke afstand scheidt in het uur van de plechtig heid van de verbintenis de betrokkene van deze overheid (lees de koningin). Een af stand zo groot en als zodanig ook door betrokkene beleefd, dat hij zich daaronder klein en nietig gevoelt en zich gedrongen voelt, de hulp van God, de Almachtige in te roepen. Zo ooit, dan Is hier de eed op zijn plaats". Naar aanleiding van dit artikel wordt kolonel Zuidema uitgenodigd een le zing te houden op de school voor re serve officieren van de Intendance (toen nog) gevestigd in de Oranje Nassaukazeme in Amsterdam, omdat het stuk daar nogal wat stof heeft doen opwaaien. Deze avond (5 januari 1966) wordt ook bijgewoond door aspirant of ficieren van de Cavalerie. Daar bena drukt de kolonel nog eens dat het be slist afkeurenswaardig is wanneer ie mand, afgezien van religieuze achter gronden, niet wil zweren, omdat hij het hele gebeuren slechts een belofte waard vindt. Tijdens deze avondvullende lezing brengt de kolonel ook naar voren dat het trouw zweren aan de koningin maar op één manier kan worden uit gelegd, trouw aan de koningin persoon lijk. De kolonel schrijft: Die gezworen trouw is onvoorwaardelijk en staat voorop. De trouw is het belang rijkste van de hele eed. De jonge officier j moet daarom ook „beren-trots" zü" °P deze grote band tussen hem en het vorsten huis. Ais een van de aspirant officieren vraagt wat de positie van de door zijn eed gebonden officier ls als vorst en wetten eens met elkaar in conflict zouden komen en of de huidige eed daarom niet beter door een eed van gerechtigheid kan worden vervangen, merkt de hoofdofficier op: „Wat is gerechtigheid, wie zal uitmaken wat ge rechtigheid is? Voor ons is ons vorsten huis gerechtigheid. Het ls ook niet reëel om te vragen naar de toestand die zou ontstaan als onze vorst zou ontsporen. We moeten slechts dankbaar zijn. dat het de leden van dit vorstenhuis heeft behaagd zo over ons te reageren, dat zij de Standaard zo voor ons hebben hoog gehouden". Het is duidelijk, voor de kolonel Zui dema zijn over de officierseed geen andere gedachten mogelijk. Ook niet voor de luitenant generaal b.d. en oud-staatssecretaris van Defensie M. R. H. Calmeyer. Hij reageert nogal heftig op een artikel over deze gehele affaire in het Haagse dagblad Het Va derland, waarin naar voren wordt ge bracht dat de eed van trouw alleen maar gezworen kan worden aan de constitutionele vorst (in). De oud staatssecretaris merkt op dat de of ficier in moeilijke omstandigheden, bijvoorbeeld oorlogstijd zich de persoon van de koningin voor ogen behoort te stellen en niet een bloedeloze abstractie als de constitutionele monarchie. Ook andere officieren reageren. „Wie repu blikein wil zjjn moet dan maar geen of ficier worden", merken zij op. „Je mag weigeren". Men mag inderdaad weigeren. Te kenend is echter dat vrijwel geen en kele aspirant reserve officier weigert eed of belofte af te leggen. Wie het er persoonlijk niet helemaal mee eens is denkt zoals de enquête al uitwees: „Je moet het er maar bij nemen". Dit zal misschien door vele beroeps officieren ontkend worden evenals het feit dat er onder beroepsofficieren zelf ook een stroming is die de con servatieve eed allang niet meer aan hangt maar omwille van de carrière de mond maar houdt. Alle officieren, die deze meer mo derne opvatting aanhangen vinden be langrijke steun in een historisch feit. Een gebeurtenis uit het jaar 1849. Ook toen werden er onder de officieren al discussies gevoerd hoe de eed van trouw aan de koningin moest worden uitgelegd. Uit het feit dat na het over lijden van de vorst de eed telkens op nieuw moest worden afgelegd kan men afleiden dat de eed aan de regerende vorst persoonlijk was en niet aan de bestaande monarchie als zodanig. In 1849 echter bij de troonsbestijging van Willem III weigerde een zekere luite nant Stieltjes de door hem al af gelegde eed opnieuw af te leggen te genover de nieuwe koning. De zaak kwam in de Kamer en de toenmalige minister van oorlog, Voet, stelde de obstinate luitenant geheel in zjjn ge lijk. Sindsdien wordt de eed nooit meer herhaald na het aftreden of overlijden van de vorst (in). 'Niet doen, Sneeuwwitje' (Van onze verslaggever) Het stuk laten lezen voor het gespeeld is, doet Koolhaas niet. Het moet zich zelf in de voorstelling bewijzen, zegt hij. Er over praten wil hij wel. Dat hebben we gedaan. De oorsprong van het stuk ligt eigen lijk in zijn kindertijd. In zijn familie wordt verteld, dat hij bij een kinder voorstelling van Sneeuwwitje hardop riep: „Niet doen, Sneeuwwitje", toen het meisje op het punt stond in de vergif tigde appel te bijten. Herinneren doet hij zich dat niet meer. Wel heeft hij er over nagedacht, uit welke kinderlijke emotie hij riep. In zijn eigen toneelstuk heeft de kreet nu een functie gekregen. Het sprookje is in het stuk aanwezig, maar het is er in uit gegroeid tot Kool haas' eigen wereld. De gewijzigde, wat uitgewerkte of aangevulde gebeurtenis sen erin zijn geënt op een thema, dat ook in het oorspronkelijke sprookje ge zien kan worden. Als een meisje haar kindertijd uitkomt en zich aan de waar nemingen van de ouders onttrekt, ver dwijnt het in een donker bos, waar het weer uitkomt als het mens geworden is. Maar hoe is het mens geworden, ver giftigd of gerijpt? Sneeuwitje heeft van de appel gegeten, die vergiftigd was door de jaloezie. Zij is toch maar ge deeltelijk vergiftigd. De jonge prins buigt zich over haar heen en dat is voor haar de aanraking met de zuiverende liefde. Het thema, opgebouwd uit oergege vens, krijgt dramatische gestalte door het invoeren van meer figuren. Twee jongemannen bijvoorbeeld, eikaars evenbeeld en sterk met elkaar verbon den. De een evenwel heeft een appel, de ander niet. Hij is jaloers op de eerste De appel is vergiftigd. Een appel zon der meer zou nog geen dramatische spanning veroorzaakt hebben, het ge vaar, dat er in schuilt, doet dat wel. De bezitter van de appel eet hem zelf op en sterft. Als dode blijft hij in het spel aanwezig. Hij krijgt gezelschap van meer doden: de oude jager bijvoorbeeld die altijd met de koningin uit rijden mocht, wordt door een jongere collega uit jaloezie vermoord. De doden vor men samen een koor. Van dat koor komt de kreet: niet doen sneeuwwitje. De verhoudingen tussen de figuren en de situaties, waarin zij verkeren, wordt ook aangeduid door de taal, die zij spre ken. Aan het hof is een soort Burgers- dijiks in zwang- geen Shakespeareaans, maar de taal van negentiende-eeuwse vertaler. Maar als de koningin tegen Sneeuwwitje praat wordt zij grof in de mond: dat is de taal van de jaloezie. Sneeuwwitje zelf praat nauwelijks. Zij heeft een zwijgende roL Haar ervarin gen worden buiten haar verbeeld. De spelleider brengt haar het spel binnen. Hij zegt ook tegen haar: als het je te erg wordt, probeer dan maar weer in het sprookje te geloven. Nadat de prins Sneeuwwitje ontdekt heeft en liefde voor haar heeft opgevat, probeert haar boze stiefmoeder te voor komen, dat zijn liefde haar genezen zal. Zij probeert hem zelf in te palmen, ook omdat zij hem hebben wil. Zij chanteert hem: als hij niet willig is, steekt zjj het bos in brand, waarin dan Sneeuwwitje zal omkomen. In allerijl proberen de kabouters het glazen kistje in veiligheid te brengen. Zij struikelen en de giftige appel schiet uit haar keel. Of zij dan met de prins zal trouwen, blijft in het midden: zij is genezen en klaar om het leven in te gaan. Wat haar dat zal brengen blijft een open vraag. De aanwezigheid van een spelleider geeft ook iets aan van de aard van het stuk. Zijn ingrijpen en meespelen legt er de nadruk op, dat er een spel ge speeld wordt, geen werkelijkheid na gebootst. Is er verwantschap met be paalde soorten toneel? Jean Anouilh een beetje, die, zoals men weet, ook een eigen wereld schept, lijkend op een sprookjeswereld, waarin de werkelijk heid op een onthullende manier aanwe zig is. Die verwantschap is er een beetje je: de wereld van Koolhaas is die van hemzelf, dezelfde wellicht als die uit zijn befaamde dierenverhalen, mogelijk een andere hoek eruit, misschien een andere pool ervan. In Sneeuwwitjes bos verschijnt ook een wild zwijn, dat gedood wordt. Als dood zwijn spreekt hij het slotwoord. Nadat de toeschouwers in de zaal ge zien hebben wat Sneeuwwitje is over komen vertelt hij wat hij gezien heeft. Hij is haar tegengekomen. „Toen ze mij zag, sloeg ze haar handen voor de ogen". Ook hier twee leefwerelden, die elkaar niet bevatten kunnen. Grimms sprookje is dan niet hele maal precies op het toneel gebracht. Anton Koolhaas praat over een we reld, waarin hij volkomen thuis is, die hij al pratende ziet, waarvan hij de con touren vertelt en een aantal opmerke lijke verschijnselen erin. Hij doet dat met woorden, maar ook met de toon van zijn stem. Luisterend hoort men daar meer van overkomen, dan zich in woorden laat weergeven. Koolhaas had juist een repetitie van zijn stuk gezien en daar zag hij zijn wereld gestalte krijgen op een manier, waar hij gelukkig mee was. Hij weet genoeg van toneel om daar over te kun nen oordelen. Het toneel is voor hem niet alleen een levenslange liefhebberij, maar ook een vak. In zijn Utrechtse studententijd regisseerde hij veel stu dententoneel. Jarry's befaamde Ubi Roi kreeg onder zijn regie in 1933 al zijn Nederlandse première, evenals Büch- ners Leonce und Lena. Toneelrecensies heeft hij geschreven sinds hij journalist werd. Hij heeft ook al meer stukken geschreven, maar daar zegt hij van: die blijven in de la. Ze zijn niet goed. Als je criticus bent, moet je op de eerste plaats tegenover je eigen werk kritisch zijn. Ik zou ook, omdat ik criticus ben, nooit een gezelschap met een van mijn stukken hebben lastig gevallen. Maar in dit geval was het een regeringsopdracht: schrijf een stuk voor Studio. Kees van Iersel regisseert het. De repetities zijn al enige tijd aan de gang. De première is op 1 september. Dancb ZWAAN DRAAK NOORDE KRO KLEINER. RFPP O DOLFIJN Altai PEGASUS KASSIOPEIA AREND Poolstar Areturu* JACHT?5 GROTE BEER ANDROMEDA WATERMAN VISSEN___i-< HONDEN Capella STEENBOK SCHUTTER Antares OOST SEPTEMBER 1966 NOORD Saturnus Het zichtbaar-worden van Saturnus aan de avondhemel is voor het ongewa pende oog zeker geen spektaculair ver schijnsel; deze planeet is ongetwijfeld de minst in-het-oog-lopende. Terwijl Mercurius de aandacht trekt door zijn vlugge gang, Venus door haar grote helderheid, Mars door zijn rode kleur en Jupiter door zijn stille statigheid, is Saturnus nauwelijks te onderkennen: zijn gang is traag, zijn kleur is flets en zijn helderheid relatief gering. Dit al les verandert echter onmiddellijk zodra een kijker op Saturnus wordt gericht. Zelfs met de eenvoudigste kijker uit het begin van de zeventiende eeuw bleek reeds iets bijzonders aan Satur nus; het leek, alsof hij „oren" aan beide kanten had. Met de verbetering van de telesco pen zijn deze „oren" geleidelijk uitge groeid tot tien wachters en drie ringen; hiermee neemt Saturnus een volkomen uitzonderingspositie in onder de plane ten. De drie ringen bestaan uit brokken materie, die in een bepaalde aaneen sluiting om de planeet heenwentelen; over de aard van deze materie bestaat nog geen volledige zekerheid, maar in elk geval is het een steenachtige mas sa. De ringen bevinden zich op een af stand tussen 27.000 en 151.000 km. van de planeet, dus binnen de afstand aar- de-maan, die immers nagenoeg 400.000 km. is. Na deze drie ringen komen in opeenvolgende banen niet minder dan tien satellieeen; de dichtsbijzijnde heeft een afstand van 186.000 km. en heeft voor 'n rondgang slechts 22(4 uur no dig, terwijl de verst-verwijderde op niet minder dan 13 min. km afstand staat en eenmaal per 1% jaar om Saturnus draait. Inderdaad verbergt deze, vanuit de aarde gezien, kleine lichtplek een wondere wereld. Terwijl de aarde in één jaar om de zon draait, heeft Saturnus voor een rondgang bijna dertig jaar nodig. Het is dan ook voor de aarde niet moeilijk Sa turnus telkens weer in te halen, en dit gebeurt ook in september: de negen tiende 's avonds om vijf uur. De astro nomen spreken dan van „Saturnus in oppositie", hetgeen wil zeggen dat Saturnus precies aan de tegenoverge stelde kant van de aarde komt te staan als de zon; zon, aarde en Saturnus vor men dan één lqn en deze stand is dan ook bijzonder geschikt voor waarnemin gen, ook omdat de afstand aarde-Satur- nus dan een minimum bereikt, dat op nagenoeg 1,2 miljard km ligt. Behalve de negentiende is voor de sterrenhemel ook de drieëntwintigste september belangrijk omdat op die dag 's middags om dertien minuten over half een de aarde door haar herfstpunt gaat, waarna 's avonds om elf minu ten over half acht en om 21 minuten over negen telkens een ster van het sterrebeeld Schutter door de maan wordt bedekt Het herfstpunt is een van de twee snij punten van het vlak van de aarde-eve naar met de baan van de aarde om de zon; in het etmaal, waarin de doorgang door het herfstpunt plaatsheeft, zijn dag en nacht juist even lang, waarna voor het noordelijke halfrond de situatie in treedt dat de nachten langer worden dan de dagen. Met de meteoren en de kunstmanen behoren de sterbedekkingen tot de he melverschijnselen, waarvoor de be roepsastronomen gaarne de hulp van de amateur-waarnemer aanvaarden. Het nauwkeurig vastleggen van het tijdstip van een sterbedekking kan na melijk een bijdrage leveren tot vergro ting van de kennis van de maan-baan, die, althans in details, uiterst ingewik keld is; deze kennis-vergroting is ook voor het landen op de maan van moei lijk te overschatten betekenis. De bedekkingen hebben ditmaal plaats in de Schutter: een sterrebeeld met veel heldere sterren en ook met veel nevels; bovendien ligt, zoals met behulp van radiotelescopen is vastge steld, in de richting van de Schutter het zwaartepunt van het Melkwegstelsel, een zwaartepunt, waaromheen de zon, meegesleept door de zon, ook de aarde draait. Een tocht om dit zwaartepunt duurt niet minder dan ruim tweehon derd miljoen jaar.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 15