„Een faun met kille horentjes" van Hugo Raes
REEKS NACHTGEDACHTEN
Propaganda niet zo effectief als men denkt
A
KUNST
LICHT
pres-
IN DE
P0-
Verschillen
Gewaagde opzet
k*
NI EU WW
Nieuwe fil
ZATERDAG 24 SEPTEMBER 1966
JAN WILLEM HOFSTRA
HET ENE BOEK van de Vla
ming Hugo Raes verheldert veel
van het andere en omgekeerd.
Zijn debuut, de in 1957 versche
nen verhalenbundel „Links van
de helikopterlijn", verwees op
sommige plaatsen naar een wel
haast morbide fantasie bij de
auteur. Zijn vier jaar later ge
publiceerde bijzondere roman
„De vadsige koningen" is rijk
aan gruwelijke vertellingen,
waaronder het ene monster het
andere oproept door geen andere
associatie dan die van hun ge
meenschappelijke monsterlijk
heid.
■T'A
*-v'
HUGO RAES
KEES FENS
Zelfopoffering
Duits zelfbeklag
Persoonlijkheid
Drs H. VAN EEDEN
5V
r^TE^T
GEe sjnk
Dê partij mp
DOORSLAAN-
I argumenten]
rr
U WIST NIET dat ik met vacantie
ben. Wonderlijk zoals een mens zich
altijd weer confirmeert. Je mag nooit
wat en zoals je het wilt. In de oorlog
'14-'18 toen ik een kind was, had ik
maar één wens: een heel bord boter
en suiker verder niks. Denkt u dat
ik dat na de oorlog, toen boter en sui
ker in overvloed de glazen kast in de
keuken vulden, ooit heb mogen eten?
Mijn moeder zei: „Doe niet zo gek,
wie heeft er ooit van gehoord? Boter
en suiker"!! En ik kreeg het niet. Se
dert oeroude tijden is het mijn enige
verlangen geweest om de veertien da
gen van mijn vakantie door te brengen
in een rustige kamer in een doodstil
ziekenhuis (als die bestaan) met als
enige dienende geest een beminnelijke
zuster, die uitsluitend op mijn gebel de
kamer zou betreden om mij kaas, brood
wijn en koffie te reiken en daarbij
geen woord zou zeggen. Als alternatief
heb ik, ook alweer sedert tientallen
jaren, gesteld dat ik mijn vakantie
thuis zou doorbrengen. Maar zodra
ik dat luchtigjes opwerp, luidt de re
actie onveranderlijk, net als die van
mijn moeder: „Doe niet zo gek, wie
heeft er ooit van gehoord? Vakantie
thuis! Je moet d'ruit." En dan ga je
maar weer. Niet helemaal tegen heug
en meug, maar ook niet van: „Hè ja,
uit! Goed voor U!"
Nou ben ik uit. In een automobiel,
een ruime, met iemand aan het stuur
bij wie ik niet ieder ogenblik het ge
voel heb, dat ik tóch beter mijn boeken
aan het militaire hospitaal had kun
nen vermaken en mijn gouden horloge
aan het zoontje van de werkster in
plaats van respectievelijk aan de Ka
tholieke Leeszaal en de pasgeboren
Jongeling van de sigarenboer. Maar
hoe dan ook, de eerste halte was Frei
burg met een markt, die mij altijd
doet denken aan het huis met de poort
eronder, stikvol torentjes en wapen
schilden, waarboven de afgehouwen
kop van het paard Welada om de een
of andere reden was vastgespijkerd.
En als de prinses dan van je voort
voort - voort door de poort reed, zei
dat edele rossenhoofd: „Ach, prinses,
Indien Uw moeder dit wist, wat zou zij
wenen"!
In Zürich was het een drukte van
belang. Men vierde daar het zogenaam
de „Knabenschiessen", een sport die
ik meende van harte te moeten toejui
chen met het oog op het lawijt wat de
jongelui maken op hun voertuigen al
dan niet van echte of hulpmotoren voor
zien. Voorts meende ik dat dat „Kna
benschiessen" ingesteld was door ene
meneer Gessier, bekend door Schillers
Wilhelm Teil. Toen mij verteld werd,
dat de Knaben in tegendeel zelf
schossen, verliet ik teleurgesteld de
stad en reed op schone wegen, tussen
schone bergen, langs schone meren en
zo op het uiterlijk schoongewassen
mensen de schone banken langs, waar
in de miljoenen van vele Duitse oor
logsmisdadigers liggen te wachten tot
zij dood of verjaard zijn, zodat alle
pensionhouders in het land een formi
dabele uitkering krijgen van de Staat,
die na idem zoveel jaar erfgename
wordt van deze zo zeer wederrechte
lijk verkregen vermogens. En dan ko
men ze allemaal nog eens naar Uri
en dan zweert een Eidgenossenschaft
van bankiers dat ze het bankgeheim
nooit, zelfs al komt er oorlog, zullen
opheffen
WE REDEN OVER DE GOTHARD
en het had iets van een file botsauto-
tjes op 'een gigantische roetsjbaan.
Aan opengeslagen motorkappen geen
gebuek vanwege de oververhitte mo
toren, maar wij namen iedere bocht
met een somnambulistische zekerheid en
belandden in Bellinzona, een decora
tief stadje, net op het moment dat de
ene helft van de bewoners zich naar
de kerk en de andere zich naar de
bioscoop spoedde, de ene naar de
avondmis, de andere naar, U gelooft
het niet, een stokoude film van Harold
Lloyd. Op de vergeelde foto's zag ik
hem, met grote bril en strohoed aan
de hoogste gevels hangen.
Als u nog nooit in het duister de di
verse voorsteden van Milaan hebt
doorkruist, waar iedere eigenaar van
welke tjssalon dan ook, U met de hand
op 't hart verzekert dat er zich in
geen velden of wegen een albergo
bevindt waar U het moede hoofd zou
kunnen neerleggen, dan wens ik U
dat niet toe. Het was mooi weer, dat
wel. Andere Italianen zijn zo bewogen
door mensen in moeilijkheden dat zij U
fata morgana's voorspiegelen om U
toch maar niet teleur te stellen. De
waarheid is soms, zoals in ons geval,
al te bruut. Maar eindelijk reden we
in een oord dat Castelletto di Palazzolo
Milanese heet (zoek niet, het staat
niet op een gewone kaart, alleen op
Duitse stafkaarten vermoed ik) en
daar, waarachtig in neonletters „Al
bergo". En er was een overvloed van
plaats. Ik sliep in een zaal met vier
bedden; de inrichting van dit vertrek
was kennelijk verzorgd door een totaal
schizofrene binnenhuisarchitect met
suïcide-neigingen, die met een verbijs
terende hardnekkigheid de zonderling
ste betimmeringen, lichtkronen en bon-
heurs - du - jour (als U zich die kasten
van oma nog herinnert) had gecon
strueerd. Maar het was allemaal heel
proper en het bed voortreffelijk.
Dat buiten het Milanese verkeer
«onder één moment van respijt voor
bij denderde is niet geheel waar. Onder
mijn raam bleek een stoplicht. Met ra
zende vaart reden de camions aan, stop
ten met knarsende remmen, om na
dertig seconden op te trekken naar hun
bestemmingen. De juke-box beneden
beatelde door tot half drie en de
stemmen van de Italiaanse dames
klonken niet als zilveren klokjes, maar
wel luid. Maar ja, thuis is thuis en
zo n doodstille ziekenkamer brengt je
wel op andere maar misschien geen
vrolijke gedachten. Als U tegen Uzelf
begint te praten van de stilte, raad ik
R een nachtverblijf aan in Albergo
Mandelli, Castelletto di Palazzolo Mila
nese. Dan brengt U geen woord meer
rut. Dat verzeker ik U.
DE ROMAN ALS EEN COLLAGE
De vertellingen staan in de roman
niet alleen, zoals in de verhalenbun
del; ze hebben hun plaats in de reeks
nachtgedachten van de ik-figuur, wel
ke reeks ogenschijnlijk ordeloos is sa
mengevoegd. Die ordeloosheid zou men
kunnen verontschuldigen met een be
roep op de tijd van ontstaan en voort
gang van de gedachten; de nacht van
een slapeloze. De ordeloosheid is even
wel een schijnbare: de gruwelijke ver
tellingen en anekdoten zijn illustraties
verhevigde illustraties vaak van
het leven zoals de hoofdfiguur dat er
vaart, van zijn eigen leven ook. Men
kan het ook zo zeggen: in de reeks
herinneringen krijgt hij gelijk voor zijn
visie op zijn en aller leven. De vertel
lingen en anekdoten intensiveren de vi
sie, maar verwijden haar tegelijkertijd,
zij ontnemen ook aan die visie het toe
vallige van het persoonlijke, al blijft
men zich de gehele roman door ervan
bewust, dat in het centrum van de ver
haalstroom een zeer bepaalde ik-figuur
aanwezig is, hetgeen aan de beoogde
algemeenheid een begrenzing geeft: de
ik-figuur krijgt uiteindelijk zijn gelijk
en met alle gelijk van de wereld.
Een jaar na „De vadsige koningen"
volgde de verhalenbundel „Een tijde
lijk monument", die ln veel opzichten
aan Raes' debuut herinnert, al is er
een belangrijk verschil. Raes ging in
deze verhalen te werk ik schreef
dat vroeger eens op de wijze van
de toekomstroman: h^j maakt de beang
stigende werkelijkheid van nu zicht
baar door die werkelijkheid in haar
verstgaande consequenties te beschrij
ven. Het effect is en hierin ligt het
verschilpunt met de verhalen uit „Links
van de helikopterlijn" dat het uit
gangspunt, de bekende werkelijkheid,
angstig dichtbij gebracht wordt; de
auteur werkt van ae kiem naar de vol
tooiing en laat in de voltooiing het beeld
van de kiem zijn. Het kan ook zo ge
zegd worden en hier ligt een contact
punt met de wereld van „De vadsige
koningen" het fantastische toe
komstbeeld stelt hem in het gelijk voor
zijn visie op het heden; hoe overtui
gender het toekomstbeeld, des te alge
mener het gelijk.
Raes' in 1964 verschenen „Hemel en
dier" (dat ik minder geslaagd vond
dan De vadsige koningen" en „Een
tijdelijk monument") noemde ik bij een
bespreking indertijd een „roman van
reflecties": er is niet een gebeuren en
daarnaast beschouwing van het gebeu
ren, maar de reflectie op een gebeuren
maakt dat gebeuren pas. En die re
flectie kan zowel herinnering als ver
beelding zijn. Deze roman attendeerde
nog eens opnieuw op de zeer eigen op
zet van „De vadsige kaningen", opzet
ook in grondtrekken eigen aan „Hemel
en dier': het gebeuren krijgt de voor
de hoofdfiguur definitieve gestalte pas
op het ogenblik van de reflectie, waar
door het voor de lezer zeer moeilijk
wordt te onderscheiden wat er in de
„historische" werkelijkheid gebeurd
is. In „De vadsige koningen" werden
de verbeelding en beschouwing op gang
gebracht in het vacuüm van de slapelo
ze nacht, in „Hemel en dier" is het
vacuüm de afwezigheid van een gelief
de. In deel één van deze roman krijgt
in het brein van de hoofdfiguur de
liefde gestalte; in het tweede deel gaat
die liefde in een abc-oorlog verloren.
Kan men het eerste deel als werkelijk
heid gegeven herinnering typeren, het
tweede is als werkelijkheid gegeven
verbeelding. In wijze van beschrijven
onderscheiden zich de twee delen
niet, hetgeen begrijpelijk is: beide
staan in het nu, want ontstaan nu. De
roman liep scheef op het punt dat bei
de delen elkaar te weinig intensiveer
den door de grote uitvoerigheid van het
eerste deel.
IN DE JONGSTE ROMAN van Hugo
Raes, het zojuist verschenen „Een
faun met kille horentjes" treft men ele
menten uit vroeger werk aan; ze zijn
op vaak verrassende wijze tot een
nieuw geheel samengevoegd. De ro
man bestaat uit een groot aantal zeer
kleine hoofdstukjes, die veelal chrono
logisch noch causaal met elkaar ver
bonden zijn en ook in opzet vaak geheel
verschillen. De hoofdstukjes vallen zelf
vele keren weer in kleinere onderde
len uiteen. Ook in de bewustzijnstro-
men van „De vadsige koningen" en
„Hemel en dier" konden talrijke hete
rogene elementen onderkend worden:
herinneringen, invallen, verbeeldingen,
vertellingen; zelfstandig werden die
evenwel niet: zij maakten deel uit van
het geheel; de reeks overdenkingen
van de ik-figuur, die in het centrum
van alles staat. Een dergelyk centraal
punt Hjkt in eerste instantie in „Een
faun met kille horentjes" afwezig. Som
mige van de delen hebben weliswaar
een gelijke hoofdfiguur: de leraar Mi
chael Houtdrager, andere delen laten
zich gemakkelijk als verbeeldingen van
Houtdrager onderkennen, maar vele
ook gaan helemaal buiten diens per
soon om: het punt dat geobserveerd
wordt ligt buiten zijn reikwijdte of gaat
hem en ik zou nu moeten zeggen:
althans naar mijn mening ook niet
aan. De roman laat zich aanvankelijk
lezen als een verzameling heel korte
verhalen genre. „Een tijdelijk mo
nument" en „Links van de helikopter
lijn" met nu en dan gelijke persoon
en omstandigheden, al hebben er voor
wat betreft de gelijke persoon veel
verschuivingen in de tijd plaats. Het
lijkt mij niet onmogelijk dat velen de
roman aanvankelijk als een chaos zul
len ervaren, ik zelf zag althans in het
begin niet al te veel knooppunten.
Het eerste hoofdstukje neet „Sep
tember" en beschrijft op weinig idea-
llserende wijze de eerste schooldag,
Michael Houtdrager is aanwezig. Het
laatste hoofdstukje is getiteld „Het le
venslang opnieuw beginnen" en be
schrijft eveneens een eerste, ongeveer
gelijke, schooldag. Ook hier is Hout
drager aanwezig. De roman loopt dus,
wanneer men althans op begin en eind
afgaat, rond: hij eindigt op zijn begip-
punt. Maar men kan ook zeggen: hij
begint op zijn eindpunt. Eerste en laat
ste hoofdstuk suggereren een cyclisch
karakter van het gebeuren. Wat tus
sen begin- en slothoofdstuk verteld
wordt, is het verhaal van een jaar,
maar ook van alle jaren. Als represen
tatief voor alle gelijke is één jaar be
schreven. En met dat laatste zeg ik al
te veel: het veronderstelt een gesloten
verhaalsgebeuren, hetgeen nu de in tijd
en in ruimte voortdurend verspringen
de roman juist niet is: er staan in de
roman verhalen over verleden, heden
en toekomst, fantasterijen en „histori
sche" vertellingen. Hoe dan? Er is alle
reden om Michael Houtdrager de hoofd
figuur te noemen, al zal dat niet in tra
ditionele zin verstaan moeten worden.
In de roman wordt een en ander ver
teld over Houtdrager als leraar en over
de jonge Houtdrager; daarnaast staan
fantasieën die duidelijk producten zijn
van Houtdragers verbeelding. Men
komt over deze buitenstaander veel te
weten. Nu is het meest opvallende aan
de losse verhalen, dat nagenoeg alle,
onafhankelijk van de tijd van hande
ling, in de tegenwoordige tijd zijn ge
schreven: het eerste hoofdstuk dat in
het heden speelt, en het tweede, dat
naar Houtdragers jeugd terugvoert,
enzovoort staan als gelijke grootheden
naast elkaar, zoals dat met de vele los
se elementen ln „De vadsige konin
gen" en in „Hemel en dier" ook het ge
val is. Die gelijkheid van de tijd betrekt
de losse delen op elkaar, althans: er
moet één centraal punt zyn van waar
uit al het beschrevene van binnen één
tijd en als binnen een tijd gebeurend,
gezien wordt. In de twee vorige romans
was dat centrale punt: de ik-figuur,
een toevallig punt weliswaar, al wer
den in „De vadsige koningen" vele po
gingen gedaan aan dat punt zijn toe
valligheid te ontnemen. Een ik-figuur
ontbreekt in „Een faun met kille ho
rentjes", al is die, door kleine verschui
vingen in de opzet, in enkele onderdelen
van sommige hoofdstukken aanwezig,
maar dat betreft dan een toevallige
„ik" van juist dat hoofdstuk. Ik ge
loof nu, dat men uit de gelijktijdigheid
van alle gebeuren en de afwezigheid
van een aanwijsbaar centrum moet con
cluderen, dat Raes in „Een faun met
kille horentjes", de wijze van schrij
ven van „De vadsige koningen" en „He
mel en dier" geobjectiveerd heeft: de
schrijver is de centrale van waaruit
alles gezien wordt. En in de verhalen
uit heden en verleden, uit door hem
te hebben, is, ik kan het moeilijk an
ders zien, technisch een formidabele
prestatie. De roman doet denken aan
een collage, waarvan de onderdelen
verschillend zijn. Op een afstand ge
zien, van zo'n afstand dat het totaal
beeld zichtbaar wordt, blijkt hun gelijk
heid; zichtbaar wordt dan ook het gro
te kringgebeuren dat de losse delen sa
men vormen.
NU HANGT HET TOCH van de aard
van het materiaal van de losse delen
af, hoe het totaal werkt, althans met
welke kracht. Hoe gewaagder de opzet
en var een gewaagde opzet kan
men van deze roman zeker spreken
hoe zwaarder elk onderdeel gaat we
gen. Ik moet nu bekennen, dat lang
niet alle delen van deze collage gelijk
waardig van materiaal zijn. Er staan
stukken ln deze roman die althans ik
fewoon vervelend vind en van andere
an ik moeilijk anders zeggen, dan dat
ze platvloers zijn; platvloersheid op zich
is niet bezwaarlijk; er wordt evenwel
hier binnen het geheel te weinig mee
gedaan. Als men „Een faun met kille
hor'entjes" vergelijkt met „De vadsige
koningen", dan heeft er in Raes' werk
een bepaalde verharding plaats ge-
Ie:
toevallig door hem bij de kraag gegre-
g?n persoon: de leraar Houtdrager,
iens gedrag in het heden wordt be
vestigd door zijn optreden in het verle
den. Dat is één punt. Maar de vele
vertellingen, vaak van een gruwelijk en
schokkend karakter, die met Houtdra
gers leven in schijn niets te maken heb
ben, hebben er voor de auteur alles
mee te maken, zo zeer zelfs dat hij het
andere slechts als gelijke van het ene
kan zien. In dat hele „burengebeu
ren" krijgt de centrale observator ook
gelijk voor het door hem geziene leven
van Houtdrager, dat daardoor represen
tatief wordt voor een heel wereldge
beuren van strijd en misère. Wat ziet
men nu? De cyclische opzet van de
roman suggereert, dat altijd hetzelfde
gebeurt, gebeurde en zal gebeuren; de
door de nevenschikking bereikte gelijk
heid en eenheid van alle gebeurtenis
sen in heden, verleden en toekomst,
suggereert dat zich overal hetzelfde af
speelt: het leven als één grote troep,
met fracties van tederheid en rust. De
roman beschrijft uiteindelijk één totaal
gebeuren in één totaaltjjd. Dat bereikt
had: in het centrum 'van alle gruwelen
van <ie eerste roman stond deik-fi-
guur met zijn liefde voor zijn hulpeloze
vrouw en kinderen, zijn enige en aller-
kwetsbaarste geluk in een wereld van
ongeluk, waarin de ene wreedheid door
de andere bevestigd werd. Een cen
trale menselijke kern is binnen het to
taalgebeuren van „Een faun met kille
horentjes" afwezig. De hoofdfiguur uit
„De vadsige koningen" ls in het overi
gens zeer mooie en bijzonder knappe
hoofdstuk „Boten en lieden" van „Een
faun met kille horentjes" onder andere
naam aanwezig: maar zijn vrouw is
van hem heengegaan en met zijn kinde
ren heeft hij hoofdzakelijk schriftelijk
contact Wil men een centrale mense
lijke kern in deze monster-collectie van
een schooljaar zien, dan komt men te
recht bij de onmacht tot liefhebben en
benaderen van de ene mens door de an
dere. Van die onmacht geeft „Boten en
lieden" 'een vaak aangrijpend beeld;
op een aantal andere punten komt die
onmacht, zij het meer verdekt, evèn-
eens te voorschijn. Dit gegeven is even
wel te weinig centraal o<m alle gruwe
lijkheden en wreedheden voor de le
zer verdraagbaar te maken. Daar
komt bij, dat sommige delen van de
collage in hun banaliteit blijven steken,
te veel iets op zichzelf blijven, te onbe
langrijk ook zijn, om een plaats in het
gruwelijk-visionaire geheel te krijgen.
Men kan bij een auteur moeilijk op zijn
levensvisie afd'ngen; ik meen echter
te moeten verklaren, de visie op het
totaal zoals die blijkt uit deze roman,
niet altijd te kunnen delen. Bij een
normaal roman-procédé komt men zei
den of nooit tot deze vaststelling; met
het procédé van deze roman dringt de
auteur zijn visie o-p een gebeuren als
een visie op het totale gebeuren op,
trek van de moralist die zich ook in
de vorige boeken van Raes verraadde.
Op dat punt zal bij de lezer weerstand
en noodzaak van tegenspraak kunnen
ontstaan. Zo gauw een romangebeuren
een algemene geldigheid gaat sugge
reren en daarmee vanuit de wereld
van de roman in de wereld van allen
wordt overgezet, gaat het allen aan en
kan men ook uit naam van niet alleen
zichzelf tegen-spreken. Ik meende dat
bij deze roman, die ik op veel punten
bewonder en waarvan bepaalde delen
mij zeker gegrepen hebben, te moeten
doen.
„Een faun met kille horentjes" van
Hugo Raes. Uitgave: de Bezige Bij
Amsterdam.
VERSCHILLEN TUSSEN POLITIEKE
EN COMMERCIËLE BEÏNVLOEDING
PROPAGANDA is beïnvloeding. De
kunst van het beïnvloeden is door de
eeuwen heen beoefend. Er zijn ver
schillende soorten van propaganda te
onderscheiden: de religieuze, de com
merciële en de politieke propaganda.
Dikwijls vloeien zü inéén.
Het doel van alle propaganda is,
volgens Leonard Doob in zijn „Public
opinion and propaganda", altijd om
„denkwijzen van personen of groepen
te beïnvloeden en daarmee hun hande
lingen te beheersen". Doob maakt ook
het nuttige onderscheid tussen propa
ganda en onderwijs: de essentie van
net onderwijs ligt in de objectiviteit
daarvan en in het gebruik van ra
tionele middelen (demonstratie, rede
nering, bewijs), terwijl de propaganda
vrijwel altijd met irrationele midde
len werkt (opwekken van angst, be
geerte, enthousiasme, woede of schuld
gevoel).
Er zijn voor elk soort van propa-
ganda enige vuistregels te bedenken.
>e Schotse psychiater en socioloog
James A. C. Brown heeft deze in
zijn boek „Technique of persuasion"
(in goed maar wat zwaarwichtig Ne
derlands vertaald door R. J. Jonker
onder de titel „Psychologie van de
beïnvloeding") als volgt geformuleerd.
Mensen in een menigte zijn het
meest vatbaar voor suggestie, om
dat hun kritische zin dan tot het
kleinst gemene veelvoud is gedaald.
Het opwekken van emoties maakt
de individuen altijd ontvankelijk voor
suggestie, mits die emotie maar
sterk -is. (Er is een oud gezegde:
de mensen gaan naar een opwek
kingssamenkomst om te spotten en
ze blijven er om te bidden).
Volledige indoctrinatie moet zich
vooral richten tot de jeugd, omdat
lunderen bijzonder beïnvloedbaar zijn.
(Leiders van politieke stromingen,
religieuze bewegingen, en van drank
en kledingindustrieën hebben dat al
tijd geweten).
Propaganda die niet tot actie leidt
heeft grotendeels gefaald. Wanneer
komt een menigte tot daden? Ontevre
denheid en haat zijn machtige stimu
lansen. Maar de grootste ontevreden
heid ontstaat toch niet daar waar men
ze verwachten zou, bij de grootste
ellende. Integendeel, de ontevredenheid
wordt groter naarmate de levenssitu
atie zich voor de minst bedeelde be
volkingsgroep verbetert. De haat je
gens de bezittende groep wordt dieper
naarmate de afstand geringer wordt.
Armoede brengt in een volledig on
derdrukte geest geen revolutie tot
stand. Het zijn juist de bevrijde sla
ven, de opkomende middenklassen die
in oproer komen. Zij zijn het meest
gefrustreerd door de geldende orde.
Zij worden heftig jaloers. (De wel
vaart van de buurman is meer prik
kelend dan de onbereikbare weelde
van de maharadja).
Men neemt meestal aan dat de mees
te mensen prijs stellen op een ver
standelijke uitleg van politieke leer
stellingen, dat zij niet verdragen om
beetgenomen te worden, dat zy een
gemakkelijk leven prefereren boven
een moeilijk en dat zij de voorkeui
geven aan plezier boven inspanning
en aan liefde boven haat. Dit zijn de
uitgangspunten van de commerciële
reclame. In de politieke propaganda
gaan die echter niet op.
De politieke agitator is nooit ratio
neel (evenmin als de religieuze be
keringsijveraar). De gefrustreerde men
sen die zijn gehoor vormen, willen
lijden; zij willen volgen en zich op
offeren voor de goede zaak. In de
periode vlak vóór Hitlei zei Strese-
mann over de Duitsers; „Zij bidden
niet alleen voor hun dagelijks brood,
maar ook voor hun dagelijkse illusie".
Een doeltreffende doctrine is er nooit
een die een verstandige en gematigde
levenswijze aanbeveelt. Het is er veel
eer een die (zoals Pascal zei) „tegen
natuurlijk is, tegen het gezonde ver
stand en tegen plezier". Ook Chur
chill had begrepen dat de eis tot
zelfopoffering meer krachten in de
mens mobiliseert dan alle beloften van
gemak en comfort.
DIT ASPECT van de propaganda
wordt door Brown aardig geïllustreerd
aan de typisch autoritaire mentaliteit
van het Duitse volk-
De fundamentele persoonlijkheids
trekken van de gemiddelde Duitser
neigen naar wat de psychiatrie het
dwangmatige of obsessionele karakter
noemt: er is een strenge opvoeding
geweest, de ideale deugden zijn ge
hoorzaamheid, reinheid, punctualiteit,
doelmatigheid en hard werken. Tot
zijn mateloze schrik moest de Duitser
in 1919 en in 1948 merken dat hij
eigen verantwoordelijkheid kreeg, par
tij moest kiezen en zyn oordeel over
politieke zaken geven. Hq was altijd
alleen maar gehoorzaam geweest, om
dat hij onderdanigheid en efficiency
als op zichzelf staande deugden had
beschouwd. Vandaar zyn verbazing
en zijn onvermogen om zijn schuld in
te zien toen hij na de nederlaag met
zijn aansprakelijkheid voor fje gepjeeg-
de gruweldaden geconfronteerd werd.
Tenslotte (zegt de Engelsman Brown)
is er het werkelijk verschrikkelijk ver
mogen tot zelfbeklag- dat samengaat
met de onmacht van de Duitsers zien
in andermans plaats te denken.
Dit laatste is oorzaak geweest van
het bijna volledig falen van de Duitse
propaganda in de laatste oorlog.
Niets heeft de zaak van de Duitsers
meer kwaad gedaan dan hun eigen
wrede handelingen, die botsten met
de gevoelens van andera naties. Een
parallel is te zien ln de muur door
Berlijn die in Oost-Duitsland wordt
verheerlijkt, maar voor iedere buiten
staander onaanvaardbaar blijft.
Zij lieten hun eigen propaganda
voortdurend in het defensief werken.
De commentator van de BBC werd
herhaaldelijk met name aangevallen,
waarmee men bewees dat men aan
dacht schonk aan de Engelse bewe
ringen. Dat was in strijd met het
fundamentele principe dat propaganda
alleen positief mag zjjn en alleen de
eigen zienswijze naar voren moet bren
gen. Soortgelijke fouten kan men nu
nog beluisteren in Oostduitse politieke
radio-uitzendingen. Er was zelfs een
Duitse officier die door de Engelsen
in pamfletten, in het Duits gesteld,
persoonlijk werd verdacht gemaakt;
hij voerde het bevel over een front
sector in Italië. Hij werd zo kwaad,
dat hij pamfletten in het Engels boven
de geallieerde linies liet uitwerpen
waarin hij de beweringen ontkende.
Daarmee zorgde hij zelf voor de ver
dere verspreiding van geruchten over
zijn persoon. Dat was een onnodige
verspilling van tijd en materiaal.
WAT BROWN VERTELT van de on
doelmatige Duitse propaganda is ech
ter maar een onderdeel van zijn be
toog. Zijn lijvige werk dat eigenlijk
voldoende stof voor vier of vijf boe
ken bevat is er °P uit om de
algemene angst voor de macht van
de beïnvloedingsmedia weg te nemen.
Hij zegt eenvoudig, dat alle politieke
propaganda veel mihder doeltreffend
is dan wordt aangenomen. Deze kan
alleen bijdragen tot het versterken of
kristalliseren van de bestaande me
ningen van de mensen. In de Ver
enigde Staten gaat men door met de
mocratische congressen te kiezen, on
danks de volledige tegenwerking van
de massa-media die voor 80 procent
republikeins zijn.
Iedereen ziet de onmacht van het
communisme om, ondanks intensieve
propaganda, ergens ter wereld langs
GRONDWETTELIJKE weg aan de
macht te komen. Ook de anti-religi
euze campagnes hebben, afgezien van
het sluiten van kerken, altijd en over
al gefaald.
Evenzo heeft commerciële reclame
maar een zwak effect, dat in zeer
ongunstige verhouding staat tot de be
stede kapitalen. De consumentenbon
den, de keuringsdiensten en voorlich
tingsinstanties voor huisvrouwen zijn
bewijzen dat een kritische afweer te
gen reclame-suggestie gaande is en
nodig geacht wordt. De massa-media
verkondigen slechts dat wat de massa
graag horen wil, maar bewerken geen
verandering van houding. Televisie
reclame onttrekt overal enorme kapi
talen aan de produktieve sector, maar
het voornaamste effect zal zijn een
nog grotere onbenulligheid en unifor
miteit van de begeleidende program
ma's.
Aan het slot van het boek worden
enige interessante gevallen van „her
senspoeling" verteld en ontleed. De
eindconclusie is, dat hij die er kenne
lijk niet aan mee wil doen, er ook
niet door aangetast zal worden. De
kern van de persoonlijkheid mits
deze er is bezit kracht genoeg
om zichzelf te blijven. James Brown
wil ons in dit bijzonder boeiende en goed
gedocumenteerde werk overtuigen, dat
het individu, dat zijn eigen meningen
wil bewaren, daar ook in deze luid
ruchtige wereld nog toe in staat is.
Dat is een heilzame boodschap, want
alle massa-media schijnen ons te wil
len overtuigen van het tegendeel.
J. A. C. Brown, Psychologie van de
beïnvloeding.
Aula boeken, Het Spectrum, 1965
u
WESLOKAAL
tre^é
NEW YORK, 23 sept. Df 1>
morele „code" die al 36 Ja 2eldLp£
Amerikaanse filmindustrie s°^i'
vervangen door een aanziend
Ier en vrijzinniger regeling;^^ J"
meer rekening wordt Retl fjin1 jrfif
de artistieke karn van een het
Jack vaienn, een voorrn^-fv pi -wja
van president Johnson, we' J' 'Kt
York meegedeeld, dat men i
nen de grenzen van het re" efiP.fi
blijven en zich zal 0&n u
algemeen in de maatschap"1 tr
de normen". eCnt, V
De MP AA behoudt het re zi£>j)-^r
inhoud van een film toe M
filmproducenten moeten v pa' <J>
toning van hun produkten -gsie.^ci
ben van een nieuwe com die
kan bepalen, dat rolprentei^fgew
ger zeker zouden worden
alleen geschikt zijn voor