Sluimerende argwaan Tien jaar na Suez ORTHODOXIE EN KLEINGELOVIGHEID KERK IN BEWEGING door prof. dr. W. K. M. Grossouw De eis van liefde mag niet dienen als smoorkussen Verwarring en onrust slechts mede gevolg van nieuwe theologie? De geloofsleer dient anders uiteengezet omdat WIJ anders zijn Ons geloof is ï°c „ie, oP do9m=W formules gebast' fi '""So ZATERDAG 24 SEPTEMBER 1966 TERECHT hebben onze bisschoppen er onlangs op gewezen, dat de Nederlandse katholieken bij de huidige discussies over geloof en geloofszaken de liefde moeten betrachten en verwarring der geesten zo veel mogelijk moeten voorkomen. Wie zou het in onze tijd wagen het woord liefde weg te laten waar het ook maar enigszins op zijn plaats lijkt? Toch is het onmiddellijke doel van discussies niet liefde maar verheldering. De eis van liefde en vrede mag niet dienst doen als geluiddemper of smoorkussen. Liefde is een groot woord, te gemakkelijk gebruikt. [i fj. e«y Paulus heeft ons bevrijd 1 j1et nij der orthopraxie. Soms W terjagerij en orthodoxie-anS jet# is geworden van legalisme e NIJMEGEN, 12 sept. V V Langzamerhand en vaak nood gedwongen hebben wij in Neder land geleerd enige waardering op te brengen voor onze Westduitse bondgenoten, handelspartners, we tenschappelijke collega s en toeris tische gasten. Maar onze argwaan jegens een bepaalde Duitse mentali teit is niet verdwenen, evenmin als we zo maar kunnen vergeten welk 'leed ons door de nationaal-socialis- tische horden is aangedaan. Nu is argwaan een vrij slechte basis voor een nauwere verbonden heid. En met wantrouwen komt men niet tot een beter begrip voor eikaars positie. Het zou goed zijn als wij onze aarzelende houding konden omzetten in wat meer wel willendheid. Jammerlijk genoeg echter blijkt bij herhaling dat het Duitse volk de afschuwelijke ziekte van het nationaal-socialisme nog niet te boven is. De SS-kameraden ko men nog lustig bijeen om hun grote mond te roeren en hun misdadige glorietijd te herdenken. Het is niet iets eenmaligs of iets geheims, neen deze morbide feestjes worden lang zamerhand schering en inslag. Voor eind november is er weer een grote reünie van oud-Wehrmacht-lieden aangdkondigdPolitieke partijen sturen hun vertegenwoordigers en overheidslichamen verlenen hun me dewerking. De oude zwarte symbo len duiken weer op, en het ..Deutsch- land, Deutschland über alles'' da vert over het germaanse land. Het zijn niet alleen een stel ver ziekte hakenkruiskladderaars die trachten een sfeer van angst op te roepen, niet alleen verdwaasde ex tremisten die vasthouden aan ver derfelijke en ontmaskerde idealen. De Duitsers die dit vergoelijken, het toelaten of eraan meedoen, blij ken steeds weer talrijk. Het is moge lijk in het tegenwoordige Duitsland dat voormalige SS-generaals als Sepp Dietrich en Felix Sterner met alle onderscheidingen-poeha en mas sale huldebetuigingen na hun over lijden ten grave gedragen worden. Het is mogelijk dat de vroegere baantjes gas ten van Hitier opnieuw in aanzienlijke posities terecht ko men. De afgelopen week zijn joodse getuigen in een proces tegen vroegere Gestapo-mannen onder druk gezet. Een pleiter werd door de SS-Ge- meinsdhaftstreue met briefjes en tele foontjes dusdanig geïntimideerd, dat hij zijn taak heeft neergelegd. Nau welijks opvallend in dit tegenwoor dige Duitsland is het verschijnen van grote herdenkingsartikelen in som mige kranten over het 75 jaar worden van de oud-admiraal Dönitz, de man die na Hitiers zelfmoord nog enige tijd getracht heeft het zinkende nazi-schip drijvende te houden. ,,Een poging tot objectieve geschied schrijving" noemt men dat, welke verklaring ook een recent documen tair boekwerk over „Die Waffen- SS" vergezelt. Meer dan zonderling is dat in dit soort objectiviteit steeds weer het „Wir haben es nicht ge- wuszt opduikt. Zelden of nooit blijkt dat deze of gene ziclh misschien schüldig gemaakt heeft aan een mis stap. Een collectief schuldgevoel is dan helemaal niet merkbaar. Dat zulke verschijnselen geen obscure, ondergrondse troebelen zijn, maar door vele Duitsers blijkbaar geslikt worden, geeft voedsel aan onze slui merende argwaan. De negentiende-eeuwse Britse historicus Thomas Carlyle schreef eens: „De geschiedenis van de we reld is niet anders dan de levens beschrijving van grote mannen Het Brits-Franse Suez-avontuur van tien jaar geleden is een van de meest schokkende gebeurtenissen uit de wereldgeschiedenis van de jongste tijd; maar waren er wel grote man nen in dit drama? De romantische visie van Carlyle lijkt althans op deze historische episode niet toe passelijk. Het verhaal van de Suez-affaire van 1936 is wel zeer ontluisterend. Het is een droeve geschiedenis van misrekeningen, wanbegrip, gebrek aan vertrouwen en misplaatste his torische vergelijkingen. Zo zag de Britse premier, Anthony Eden, een overeenkomst tussen Nassers natio nalisatie van de Suezkanaalmaat- schappij en Hitiers bezetting van het Rijnland twintig jaar tevoren. De meeste historici zijn het er tegen woordig over eens, dat de geallieer den in 1956 hadden moeten ingrij pen, inplaats van tot 1939 te wach ten. Maar Eden heeft in 1956 al te gemakkelijk Nasser als een tweede Hitier gezien, een opvatting die ge deeld werd door de Franse premier, Guy Mol Iet. De twintigste-eeuwse Britse historicus prof. G. M. Trevelyan heeft geschreven: De bewering De geschiedenis herhaalt zich en de bewering De geschiedenis herhaalt zich nooit zijn allebei ongeveer even waar. De vraag is, iin elk be paald geval, welk deel van de ge schiedenis zich zal herhalen. 1 re- velyan was, na een lang leven van studie, tot de conclusie gekomen, „dat wij nooit genoeg weten over de eindeloos complexe omstandig heden van enige gebeurtenis uit het verleden om de toekomst te voor spellen aan de hand van een ogen schijnlijk overeenkomstige situatie". In 1792 voorspelde de Britse premier William Pitt, op historische gron den, vijftien jaar vrede in Europa. Nauwelijks waren zijn woorden ver klonken ol de Napoleontische oor logen braken uit. Een soortgelijke kapitale vergissing maakte, bijna anderhalve eeuw later, een andere Britse premier, Neville Chamber lain, met zijn voorspelling van „vrede in onze tijd Geen van de hoofdrolspelers in de tragedie van Suez komt in de historische analyse als een werke lijk groot man naar voren. Eden bleek niet van het formaat van Churchill te zijn. Hij liet zich door Mol'let opstoken geweld te gebrui ken, hij kon zijn persoonlijke afkeer van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, John Foster Dulles niet overwinnen, hij onder schatte de protesten van Washing ton en hij verzuimde de leider van de Britse oppositie, Hugh Gaitskel'I, behoorlijk in te lichten. Selwyn Lloyd, Edens minister van Buiten landse Zaken, was niet tegen het gezag van de vroegere leider van het Foreign Office opgewassen en hij moest zijn aanvankelijke bedenkin gen tegen de militaire Suez-operatie opgeven. Dulles had de hele ketting reactie veroorzaakt met zijn abrupte terugtrekking op 19 juli 1956 van de Amerikaanse toezegging van financiële hulp voor Nassers Aswan- dam. Het was ook Dulles die in november, toen de hele zaak voorbij was, Selwyn Lloyd tot verbijstering bracht met de vraag: „Why did you stop?" (Waarom zijn jullie eigenlijk niet met je militaire actie tegen Nas ser doorgegaan?) En dat nadat pre sident Eisenhower Eden feitelijk had gedwongen de operatie te staken, hoewel het Suezkanaal in nog eens vierentwintig uur bezet had kunnen zijn. Eisenhower kunnen we evenmin als een held in dit treurspel zien, want hij liet het buitenlands beleid immers al jaren, en dus ook nu, aan Dulles over. Over de Suez-crisis heeft men de laatste jaren kunnen lezen in de memoires van Eisenhower, Eden, generaal Mos he Day an en Robert Murphy. De twee laatstgenoemden waren in 1956 respectievelijk: chef- staf van de Israëlische strijdkrachten en Amerikaans diplomaat. Maar al deze schrijvers verdedigen uiteraard hun eigen beleid in de zaak. In „Het Suez- avontuur" van de Britse historicus prof. Hugh Thomas, waarvan ons blad nu de vertaling publiceert, zijn deze memoires kritisch verwerkt, met n objectief onderzoek naar de feiten. Het verslag komt met enkele op zienbarende onthullingen. ADVERTENTIE Over verzekeringen gesproken... u hebt 2 redenen om verheugd over te zijn: Over het feit dat uw levens verzekering nu in kannen en kruiken is en... over de goede raad van uw verzekerings-adviseur die u voorstelde met De Nederlanden van 1870 in zee te gaan. Is er een betere combinatie denkbaar? Een levensverzekering en De Nederlanden van 1870... die hóren bij elkaar! DE NEDERLANDEN VAN 1870 Ketterjagerij onze nieuwe vorm van legalisme en letterdienst Als het over morele eisen gaat, vind ik voor mij eerlijkheid en rechtvaardigheid bij discus sies al heel mooi; fair play is al bijzonder fjjn: elkaar niet te gauw etiketten opplakken, niet vaag generalizeren, maar man en paard noemen, ook wel de diverse paarden een beetje uit elkaar houden, de ander geen me ning of bedoeling in de schoenen schuiven waarvan men praktisch zeker weet dat hij ze niet heeft, en zo meer van die zaken die in het honnête verkeer van mensen onder elkaar doodnormaal zijn. Maar de ethiek alleen is niet voldoende. Men moet bij theologische discussies ook we ten waarover men spreekt en ter zake kundig zjjn. Gebrek aan helderheid en deskundigheid is een primaire bron van verwarring. De eis van „klare taal" door dr. ir. de Goeij in zjjn bekende artikel gesteld, lijkt in dit verband vanzelfsprekend. Maar wat is „klare taal", en wat voor „klare taal" is mogelijk op welke gebieden? Er is bijvoorbeeld de klare taal van het spoorboekje en van de (ouderwetse) Griekse spraakkunde, maar kan men met het zelfde soort taal de geloofsgeheimen en de diepste dimensies van het menselijk bestaan te lijf gaan? Wat is de klare taal van een gedicht, een liefdesverklaring, een geloofsbelijdenis? Ik heel fundamentele zin hetzelfde soort mensen als onze ouders; tegelijkertijd echter zijn wij in niet onbelangrijke mate „anders" geworden (en dit evolutieproces zet zich voort)onze cultuur, onze bestaanservaring, onze kijk op mens en wereld, en, niet te vergeten, ons „doen" met de wereld, ons technisch vermo gen hebben diepgaande wijzigingen ondergaan en zulks, sinds de oorlog, in een bijzonder snel tempo. Men zou stokdoof en stekeblind moeten zijn om dit te kunnen ontkennen. Dit betekent evenwel, dat wij in trouw aan het éne evangelie van Christus die enige heilsboodschap hebben te interpreteren, te „ver talen" in een taal die de mens van tegen woordig (doodgewoon wijzelf) kan verstaan, die hem iets zegt, die voor hem een zin heeft. Wij geloven immers, dat God zijn openbaring in Christus gegeven heeft om de mensen te redden en gelukkig te maken, niet om hun een bepaalde filosofie op te leggen. Niet zon der reden gaf Newman een van zijn overigens nogal moeilijke werken als motto het mooie van Le Monde over een schrijven van kardinaal Ottaviani aan de bisschoppenconferenties enz. aangaande „zonderlinge en gevaarlijke menin gen". Een van de geïncrimineerde punten luidt: „Men beweert dat de leerstellige (dog matische) formules onderworpen zijn aan de historische evolutie en men oppert dat hun objektieve betekenis vatbaar is voor verande ring". Laten we aannemen dat deze nogal duis tere zin een juiste vertaling geeft van het (eigenlijk „geheime") origineel. Als er natuur lijk iets onveranderlijk is, zijn het de dogma tische formules, vaak lapidaire zinnen met scherp omschreven begrippen en technische termen. Maar ze staan uiteraard niet, zoals reeds is opgemerkt, buiten de geschiedenis. Zij bedienen zich, en dat kan niet anders, van een bepaalde cultuurtaal, en hoe technischer de termen zijn, des te meer zal meestal die taal historisch bepaald en beperkt zijn. Daaruit volgt echter niet, dat „hun objektieve (wat zou dat zijn?) betekenis voor verandering vat baar is". Integendeel, juist wanneer zij als hoop in een volgend artikel op het probleem van de „taal" (de hermeneutiek) in verband met de bijbelexegese iets nader in te gaan. In zijn brief aan de Galaten schrijft de apos tel Paulus: „Ik sta verbaasd dat gij zo spoe dig van Hem die u tot de genade geroepen heeft, afvalt, om een ander evangelie aan te hangen. Er bestaat geen ander. Er zijn alleen maar lieden die u in verwarring brengen en proberen het evangelie van Christus te ver draaien." Men zou Paulus met zijn evangelie van de vrijheid in de toenmalige verhoudingen een nieuwlichter kunnen noemen en zijn tegenstan ders in Galatië conservatieven; zij wilden im mers met hun propaganda voor besnijdenis en wetsnaleving de klok terugzetten; Paulus noemt dan die „conservatieven" onruststokers. Maar we hebben afgesproken de etiketten progressief en conservatief (en de vele ande re stereotiepen) thuis te laten. Ik wil slechts zeggen, dat verwarring en onrust inzake ge loof en geloofsbeleving, die zonder twijfel bij vele katholieken bestaan, allerlei oorzaken hebben en niet uitsluitend kunnen worden toe geschreven aan een nieuw soort theologie. Ik neem onmiddellijk aan dat enkele ondoordach te of zelfs onbekookte uitingen van een nieuwe kijk op oude dingen mensen in verwarring brengen en terecht ergeren. Maar de verwar ring en de onrust van velen moeten óók, en naar mijn mening allereerst, op rekening wor den gezet van bepaalde, bij hen zelf aanwe zige vooronderstellingen: weinig of nauwelijks bewuste, onheldere opvattingen over geloof en geloven, openbaring en dogma, onveranderlijk heid en historische bepaaldheid van de waarheid, Schrift en schriftverklaring. En deze opvattin gen zijn dan weer grotendeels het product van een (historisch bepaalde) religieuze vorming en opvoeding, die vroeger vrijwel algemeen was en nog lang niet is uitgestorven. (In zover is er een ironie der geschiedenis gelegen in het feit, dat de tegenwoordige „clerici en ker kelijke professoren" moeten boeten voor de fouten van hun voorgangers). Toch wil ik hiermee geenszins suggereren, dat ik de katechismus die mij in mijn lang voorbije jeugd werd geleerd, „onwaar" of „on juist" zou vinden. Alleen, wanneer hij nu op dezelfde wijze geleerd werd, zou dat onjuist zijn. En dit is eigenlijk de kern van het he le probleem; het gaat om de erkenning van de dimensie der historiciteit in het menselijk bestaan, individueel en collectief. Waarom moet de geloofsleer nu op andere wijze worden uiteengezet dan bijvoorbeeld vijf tig ja»r geleden? Omdat wij andere mensen zijn geworden. Niet het evangelie is veranderd, het is dezelfde heilsboodschap, dezelfde waar heid, laten we voor de duidelijkheid liever zeggen, het is dezelfde heilswaarheid. Maar wij, de mensen van deze tijd en van het. westen (maar binnenkort van heel de wereld), zijn anders geworden. Natuurlijk zijn wij in een woord van Ambrosius mee: „Het heeft God niet behaagd de mens te redden door redeneerkunde". (Van de andere kant vloeit hier weer uit voort, dat de theologie als wetenschap wat niet het zelfde is als het geloof van de gelovige niet aan één bepaalde filosofie gebonden is om haar moeilijke taak te vervullen; de kerkgeschie denis leert dan ook, dat grote christelijke theo logen zich in feite van verschillende filosofieën hebben bediend). Voor de duidelijkheid kan hieraan worden toe gevoegd, dat de „nieuwheid" van de telkens nieuwe interpretaties van de ene heilsboodschap in de talen van de elkaar opvolgende culturen een betrekkelijke is. En wel, lijkt mij, om twee redenen. Ten eerste, omdat die „talen" zelf niet geheel nieuw zijn en een zekere con tinuïteit vertonen. Hoe zouden we anders in staat zijn de talen te begrijpen van de culturen die aan de onze zjjn voorafgegaan? Bij alle evolutie van de mens Is er toch een soort constante, of men die nu wil aanduiden als menselijke natuur of hoe dan ook. Ik ge loof zelfs dat onze cultuur met haar onmete lijk arsenaal van gegevens en haar verfijnde wetenschappelijke methoden ons in staat stelt, ons in staat móét stellen de oudere en andere culturen niet alleen te begrijpen, maar ook werkelijk met sympathie te verstaan, om dat zij tot de wortels van ons eigen bestaan behoren. Om eens concreet te zijn: wie het Lauda Sion of het Dies irae verwerpt, omdat zij „niet stroken met zijn bestaanservaring", zou ipso facto bewijzen een halve barbaar te zijn; iets anders is dan weer deze gedichten ten eeuwigen dage in de liturgie te blijven zingen. Ten tweede, de christen gelooft, dat God zijn openbaring, zijn „woord" in de Schrift aan de kerk heeft toevertrouwd op zodanige wijze,, dat laat ik me behoedzaam uitdruk ken dit uitgangspunt nooit kan worden los gelaten. De christen gelooft dit, omdat hij ge looft en dit is de kern van zijn geloof dat God zijn woord gesproken heeft in Christus Aan dit woord blijft het kerygma, de verkon diging van de kerk gebonden. Wordt nu met de noodzaak van wisselende en cultureel (historisch) bepaalde interpretaties van de heilsboodschap een pluriformiteit en relativering van de ene onveranderlijke waar heid binnengehaald? Natuurlijk niet, maar „de" waarheid als een soort monoliet, als een on veranderlijk rotsblok „buiten" de mens is een abstractie; in de werkelijkheid „bestaat" de waarheid alleen in de geest en het woord van concrete mensen, en dat wil noodzakelijk zeggen historisch bepaald, daar helpt geen lie ve moederen aan. „De" mens bestaat ook niet, er bestaan alleen afzonderlijke mensen, en bij alle fundamentele overeenkomsten zijn er ook nogal wat verschillen. Wie ook maar enige notie heeft van de ge schiedenis van de kerk, van haar verkondiging en haar theologie, weet wat hier bedoeld wordt. Telkens opnieuw heeft men getracht en te recht de boodschap van het heil te verkon digen en te verklaren in de taal van de tijd. Zo hebben de grote concilies van de 4de en de 5de eeuw gewerkt met begrippen van de (oude) Griekse filosofie, middeleeuwse conci lies hebben gebruik gemaakt van de taal der scholastiek. Waarschijnlijk ligt het aan het natridentijnse isolement van de katholieke kerk waardoor zij zich afsloot van de wereld, dat niet tijdig een nieuwe „eigentijdse" interpre tatie van het evangelie gegeven is; hierdoor ontstond een achterstand, die wij nu, in de 20ste eeuw, nogal schielijk moeten inhalen. lees vanavond ln de krant een bericht to«\. noemden. (Moet ik hier nog aan tej dat dit niet betekent dat ik alle inZlC dogmatische formules geslaagd zijn, ligt hun betekenis precies vast binnen het kader van het gebruikte begrippenapparaat. Wat wel kan gebeuren is iets anders: dat zij de mensen van een andere cultuurfase niets meer te zeg gen hebben. Dan verliezen zjj niet hun waar heid, maar hun waarde, en wordt het tijd naar andere formuleringen uit te zien; de the ologie en het leergezag van de kerk mogen nooit vergeten dat zij in dienst staan van een heilswaarheid. Een duidelijk voorbeeld is de term transsub stantiatie. Deze technische term is alleen be grijpelijk en zinvol in het begrippensysteem van een bepaalde wijsbegeerte (het hylemorfis- me van Aristoteles, tenslotte). Binnen dat ka der functioneert hij in een theologische poging het geloofsgeheim van Christus' werkelijke te genwoordigheid in de eucharistie te benaderen en is hij als zodanig o.a. door het concilie van Trente gesanctioneerd. Binnen dat kader is deze term, juist en blijft hij juist. Indien echter het wereldbeeld van de mens en zijn opvattingen omtrent de materie sinds de mid deleeuwen sterk gewijzigd zijn en men kan toch veilig stellen dat dit het geval is kan het gebeuren dat zulk een term, behorend tot een andere „taal" en deel uitmakend van een ons vreemd geworden begrippensysteem, zjjn bruikbaarheid verliest en zelfs aanleiding geeft tot misverstand. Ik zou geneigd zijn te zeg gen: that's all. Maar daarom zijn nieuwe pogingen om dit geloofsgeheim theologisch te benaderen nog geen „loochening (slinks of niet) van het dog ma der „transsubstantiatie"! Wederom inte gendeel: deze theologen trachten in onze taal diezelfde realiteit te vertalen die de scholas tieken vertaalden in de hunne, de waarheid die ligt uitgedrukt in de eenvoudige woorden des Heren: Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed woorden die elke gelovige met geest en hart verstaat. Verder mag men niet ver geten dat deze theologen aansluiting zoeken hij tradities die minstens even authentiek christelijk zijn als de westers-middeleeuwse: de Schrift zelf, de kerkvaders (Augustinus bij voorbeeld) en de kerken van het oosten; per slot van rekening is de formele transsubstan tiatieleer slechts een heel bepaalde spits ge weest van de westerse, latijnse kerk. Het valt te verwachten, dat met het grote christologische dogma (de hypostatische ver eniging, de twee naturen, de ene persoon) iets dergelijks zal gebeuren, omdat de beslis sende termen (natuur, persoon) in de moder ne wijsbegeerte en in het moderne spraakge bruik een andere zin gekregen hebben dan zij in Chalcedon hadden en daarom voor ons moei lijk meer kunnen functioneren in een dogma tische formulering van dit centrale geloofspunt. Maar dit betekent niet de herhaling wordt eentonig maar is noodzakelijk dat „wij" zouden loochenen wat het concilie van Chal cedon intendeerde uit te spreken op zijn ma nier: het mysterie van de mens Jezus, die waar lijk eniggeboren Zoon van God en Woord Gods is. Men leze maar eens de veelgesmade Paul van Buren na op wat hij behoedzaam en ge nuanceerd over Chalcedon schrijft in het eer ste deel van zijn boek. Maar het Is te vre zen dat sommigen er geen been in zien de staf te breken over theologen als Van Buren en Buit- mann, zonder een letter van him geschriften gelezen te hebben. Robinson heeft men wel ge lezen, omdat hij kleine, prettig leesbare boek jes schrijft, maar met alle respect voor de pastorale bewogenheid van de Anglikaanse bis schop: als het op denken aankomt, kan hij niet In de schaduw staan van de eerder ge- voo'ï dat dit niet betekent dat ik alle B. en B. deel Vv IJ Zeker is dat de kerk moet wakep rechte leer. Heel de geschiedenis van getuigt van haar zorg op dit punt. o geschiedenis bewijst trouwens ook gjf, doxie en heterodoxie betrekkelijke 0yP, zijn, juist omdat de orthodoxie telken5 ,gCji uitdrukking moet vinden in een histjk,4 paalde terminologie. De gemeente F1-1 durend worstelen, om het evangelie te j#'< en te verkondigen, want wij wandelekO geloof en niet in aanschouwing. Maat heeft de belofte van haar Heer, da' tjj< haar zal zijn tot het einde van de dan toch zeker om haar door zijn Gee waren in het rechte geloof? Het moet mij van het hart, dat ik 'F voor de orthodoxie, de bezorgdheid v - voor de „rechte leer" moeilijk an"- v) zien dan als een uiting van kleinge' - Wie werkelijk in Christus gelooft, Gods genade in hem mag geloven, geloof toch niet in gevaar gebracht of andere filosofische redekaveling 0 F stantia, natura en persona? Nogma8, f'; t de zoveelste maal) ik onderschat k® t van de theologische arbeid niet (al 111 j»' de geschiedenis overziende, vaststelNAjjt' vaak nodeloze verdeeldheid heeft gekt y erken ten volle de noodzakelijke zorfG herders der kerk om het geloof van ft de te beschermen. Het is van belak»^} geloofswaarheden theologisch goed ^jjf leerd worden, maar is het van het e,„ ste belang? Ons geloof, dat wil geloven berust toch niet op dogm® mules? v f Wij geloven in God en zijn woord, 8 sf l in God die tot ons gesproken heeft in Jezus onze Heer. Geloven wil voor ten zeggen: ik ben door Gods Woord^ tus geraakt en ik heb mij daaraan, hem, overgegeven: op dat woord en blijf ik betrouwen, probeer ik te vertrap lang ik leef, bij alle beroerdigheid vreugde, bij alle feilen van mijzelf en en ook in het aangezicht van de d donkere gat dat mij aangrijnst aan k mijdelijke eind van mijn leven. En zijn er dan geen „waarheden"? f- zijn er waarheden; ook als ik in een kLj kelijk geloof, als ik een mens werk trouw, geloof ik wat hij mij zegt, Let eens op het Credo, de oeroude Hjdenis van alle christenen: hoe is zl) lijke structuur? Ik geloof in God de almachtige Vader en in Jesus Christus, Zijn enige Heer.... Ik geloof in de heilige Geest Zelfs als wij het nog plechtiger en p, lijker credo van de eucharistieviering lijk zingen of uitspreken, zegt tock j zonderlijk: Ik geloof. Want het gel<y christen is en blijft een persoonlijke M hoogst persoonlijke beslissing, wak', fl mand de verantwoordelijkheid dra3' alleen. En er staat niet: ik geloof dat aarde geschapen heeft, dat Jesus G'1 jt> enige Zoon ismaar: ik geloo'm£)( schepper van hemel en aarde, ik zus Christus, zijn enige ZoonEek subtiel, maar zeer belangrijk ondet^A'1 die zoveel eeuwen geleden verantw0®. jqO' geweest voor de formulering van de denis, wisten, lang vóór alle exists11 gSiV jf. het geloof tot stand komt door de. 1 J/;i met de levende God en zijn /i Christus en niet bestaat in de p-kT van objectieve en objectiveerba' jst O Wat is geloven? De psalmist w v# wen voor Christus, wiens lied we jfljriSty dag gezongen hebben (als we tetlbge^ meinse liturgie niet in de hoek he Vol verwachting heb ik ul%c na Hij heeft mij aangezien e ge> gefO^r ,XlA Hij heeft een nieuw lied in een hymne voor onze God Professor dr. W. K. |<gth°"fy is hoogleraar aan °e 10 J Universiteit te Nijrr,e^ exegese van het Nieuwe

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 18