Sluimerende argwaan
Tien jaar na Suez
ORTHODOXIE EN KLEINGELOVIGHEID
KERK IN BEWEGING
door prof. dr. W. K. M. Grossouw
De eis van liefde
mag niet dienen
als smoorkussen
Verwarring en onrust
slechts mede gevolg
van nieuwe theologie?
De geloofsleer dient
anders uiteengezet
omdat WIJ anders zijn
Ons geloof is ï°c
„ie, oP do9m=W
formules gebast'
fi
'""So
ZATERDAG 24 SEPTEMBER 1966
TERECHT hebben onze bisschoppen er
onlangs op gewezen, dat de Nederlandse
katholieken bij de huidige discussies over
geloof en geloofszaken de liefde moeten
betrachten en verwarring der geesten zo
veel mogelijk moeten voorkomen.
Wie zou het in onze tijd wagen het
woord liefde weg te laten waar het ook
maar enigszins op zijn plaats lijkt? Toch
is het onmiddellijke doel van discussies
niet liefde maar verheldering. De eis van
liefde en vrede mag niet dienst doen als
geluiddemper of smoorkussen. Liefde is
een groot woord, te gemakkelijk gebruikt.
[i
fj.
e«y
Paulus heeft ons bevrijd 1 j1et
nij der orthopraxie. Soms W
terjagerij en orthodoxie-anS jet#
is geworden van legalisme e
NIJMEGEN, 12 sept.
V
V
Langzamerhand en vaak nood
gedwongen hebben wij in Neder
land geleerd enige waardering op
te brengen voor onze Westduitse
bondgenoten, handelspartners, we
tenschappelijke collega s en toeris
tische gasten. Maar onze argwaan
jegens een bepaalde Duitse mentali
teit is niet verdwenen, evenmin als
we zo maar kunnen vergeten welk
'leed ons door de nationaal-socialis-
tische horden is aangedaan.
Nu is argwaan een vrij slechte
basis voor een nauwere verbonden
heid. En met wantrouwen komt
men niet tot een beter begrip voor
eikaars positie. Het zou goed zijn
als wij onze aarzelende houding
konden omzetten in wat meer wel
willendheid. Jammerlijk genoeg
echter blijkt bij herhaling dat het
Duitse volk de afschuwelijke ziekte
van het nationaal-socialisme nog niet
te boven is. De SS-kameraden ko
men nog lustig bijeen om hun grote
mond te roeren en hun misdadige
glorietijd te herdenken. Het is niet
iets eenmaligs of iets geheims, neen
deze morbide feestjes worden lang
zamerhand schering en inslag. Voor
eind november is er weer een grote
reünie van oud-Wehrmacht-lieden
aangdkondigdPolitieke partijen
sturen hun vertegenwoordigers en
overheidslichamen verlenen hun me
dewerking. De oude zwarte symbo
len duiken weer op, en het ..Deutsch-
land, Deutschland über alles'' da
vert over het germaanse land.
Het zijn niet alleen een stel ver
ziekte hakenkruiskladderaars die
trachten een sfeer van angst op te
roepen, niet alleen verdwaasde ex
tremisten die vasthouden aan ver
derfelijke en ontmaskerde idealen.
De Duitsers die dit vergoelijken,
het toelaten of eraan meedoen, blij
ken steeds weer talrijk. Het is moge
lijk in het tegenwoordige Duitsland
dat voormalige SS-generaals als
Sepp Dietrich en Felix Sterner met
alle onderscheidingen-poeha en mas
sale huldebetuigingen na hun over
lijden ten grave gedragen worden.
Het is mogelijk dat de vroegere
baantjes gas ten van Hitier opnieuw
in aanzienlijke posities terecht ko
men. De afgelopen week zijn joodse
getuigen in een proces tegen vroegere
Gestapo-mannen onder druk gezet.
Een pleiter werd door de SS-Ge-
meinsdhaftstreue met briefjes en tele
foontjes dusdanig geïntimideerd, dat
hij zijn taak heeft neergelegd. Nau
welijks opvallend in dit tegenwoor
dige Duitsland is het verschijnen van
grote herdenkingsartikelen in som
mige kranten over het 75 jaar worden
van de oud-admiraal Dönitz, de man
die na Hitiers zelfmoord nog enige
tijd getracht heeft het zinkende
nazi-schip drijvende te houden.
,,Een poging tot objectieve geschied
schrijving" noemt men dat, welke
verklaring ook een recent documen
tair boekwerk over „Die Waffen-
SS" vergezelt. Meer dan zonderling
is dat in dit soort objectiviteit steeds
weer het „Wir haben es nicht ge-
wuszt opduikt. Zelden of nooit
blijkt dat deze of gene ziclh misschien
schüldig gemaakt heeft aan een mis
stap. Een collectief schuldgevoel is
dan helemaal niet merkbaar. Dat
zulke verschijnselen geen obscure,
ondergrondse troebelen zijn, maar
door vele Duitsers blijkbaar geslikt
worden, geeft voedsel aan onze slui
merende argwaan.
De negentiende-eeuwse Britse
historicus Thomas Carlyle schreef
eens: „De geschiedenis van de we
reld is niet anders dan de levens
beschrijving van grote mannen
Het Brits-Franse Suez-avontuur van
tien jaar geleden is een van de meest
schokkende gebeurtenissen uit de
wereldgeschiedenis van de jongste
tijd; maar waren er wel grote man
nen in dit drama? De romantische
visie van Carlyle lijkt althans op
deze historische episode niet toe
passelijk.
Het verhaal van de Suez-affaire
van 1936 is wel zeer ontluisterend.
Het is een droeve geschiedenis van
misrekeningen, wanbegrip, gebrek
aan vertrouwen en misplaatste his
torische vergelijkingen. Zo zag de
Britse premier, Anthony Eden, een
overeenkomst tussen Nassers natio
nalisatie van de Suezkanaalmaat-
schappij en Hitiers bezetting van het
Rijnland twintig jaar tevoren. De
meeste historici zijn het er tegen
woordig over eens, dat de geallieer
den in 1956 hadden moeten ingrij
pen, inplaats van tot 1939 te wach
ten. Maar Eden heeft in 1956 al te
gemakkelijk Nasser als een tweede
Hitier gezien, een opvatting die ge
deeld werd door de Franse premier,
Guy Mol Iet.
De twintigste-eeuwse Britse
historicus prof. G. M. Trevelyan
heeft geschreven: De bewering De
geschiedenis herhaalt zich en de
bewering De geschiedenis herhaalt
zich nooit zijn allebei ongeveer
even waar. De vraag is, iin elk be
paald geval, welk deel van de ge
schiedenis zich zal herhalen. 1 re-
velyan was, na een lang leven van
studie, tot de conclusie gekomen,
„dat wij nooit genoeg weten over
de eindeloos complexe omstandig
heden van enige gebeurtenis uit
het verleden om de toekomst te voor
spellen aan de hand van een ogen
schijnlijk overeenkomstige situatie".
In 1792 voorspelde de Britse premier
William Pitt, op historische gron
den, vijftien jaar vrede in Europa.
Nauwelijks waren zijn woorden ver
klonken ol de Napoleontische oor
logen braken uit. Een soortgelijke
kapitale vergissing maakte, bijna
anderhalve eeuw later, een andere
Britse premier, Neville Chamber
lain, met zijn voorspelling van
„vrede in onze tijd
Geen van de hoofdrolspelers in
de tragedie van Suez komt in de
historische analyse als een werke
lijk groot man naar voren. Eden
bleek niet van het formaat van
Churchill te zijn. Hij liet zich door
Mol'let opstoken geweld te gebrui
ken, hij kon zijn persoonlijke afkeer
van de Amerikaanse minister van
Buitenlandse Zaken, John Foster
Dulles niet overwinnen, hij onder
schatte de protesten van Washing
ton en hij verzuimde de leider van
de Britse oppositie, Hugh Gaitskel'I,
behoorlijk in te lichten. Selwyn
Lloyd, Edens minister van Buiten
landse Zaken, was niet tegen het
gezag van de vroegere leider van het
Foreign Office opgewassen en hij
moest zijn aanvankelijke bedenkin
gen tegen de militaire Suez-operatie
opgeven. Dulles had de hele ketting
reactie veroorzaakt met zijn abrupte
terugtrekking op 19 juli 1956 van
de Amerikaanse toezegging van
financiële hulp voor Nassers Aswan-
dam. Het was ook Dulles die in
november, toen de hele zaak voorbij
was, Selwyn Lloyd tot verbijstering
bracht met de vraag: „Why did you
stop?" (Waarom zijn jullie eigenlijk
niet met je militaire actie tegen Nas
ser doorgegaan?) En dat nadat pre
sident Eisenhower Eden feitelijk had
gedwongen de operatie te staken,
hoewel het Suezkanaal in nog eens
vierentwintig uur bezet had kunnen
zijn. Eisenhower kunnen we evenmin
als een held in dit treurspel zien,
want hij liet het buitenlands beleid
immers al jaren, en dus ook nu, aan
Dulles over.
Over de Suez-crisis heeft men de
laatste jaren kunnen lezen in de
memoires van Eisenhower, Eden,
generaal Mos he Day an en Robert
Murphy. De twee laatstgenoemden
waren in 1956 respectievelijk: chef-
staf van de Israëlische strijdkrachten
en Amerikaans diplomaat.
Maar al deze schrijvers
verdedigen uiteraard hun eigen
beleid in de zaak. In „Het Suez-
avontuur" van de Britse historicus
prof. Hugh Thomas, waarvan ons
blad nu de vertaling publiceert, zijn
deze memoires kritisch verwerkt, met
n objectief onderzoek naar de feiten.
Het verslag komt met enkele op
zienbarende onthullingen.
ADVERTENTIE
Over verzekeringen gesproken... u
hebt 2 redenen om verheugd over te
zijn: Over het feit dat uw levens
verzekering nu in kannen en kruiken
is en... over de goede raad van uw
verzekerings-adviseur die u voorstelde
met De Nederlanden van 1870 in zee
te gaan. Is er een betere combinatie
denkbaar? Een levensverzekering en
De Nederlanden van 1870... die
hóren bij elkaar!
DE NEDERLANDEN VAN 1870
Ketterjagerij onze nieuwe vorm
van legalisme en letterdienst
Als het over morele eisen gaat, vind ik voor
mij eerlijkheid en rechtvaardigheid bij discus
sies al heel mooi; fair play is al bijzonder
fjjn: elkaar niet te gauw etiketten opplakken,
niet vaag generalizeren, maar man en paard
noemen, ook wel de diverse paarden een
beetje uit elkaar houden, de ander geen me
ning of bedoeling in de schoenen schuiven
waarvan men praktisch zeker weet dat hij ze
niet heeft, en zo meer van die zaken die in
het honnête verkeer van mensen onder elkaar
doodnormaal zijn.
Maar de ethiek alleen is niet voldoende.
Men moet bij theologische discussies ook we
ten waarover men spreekt en ter zake kundig
zjjn. Gebrek aan helderheid en deskundigheid
is een primaire bron van verwarring. De eis
van „klare taal" door dr. ir. de Goeij in zjjn
bekende artikel gesteld, lijkt in dit verband
vanzelfsprekend. Maar wat is „klare taal", en
wat voor „klare taal" is mogelijk op welke
gebieden? Er is bijvoorbeeld de klare taal
van het spoorboekje en van de (ouderwetse)
Griekse spraakkunde, maar kan men met het
zelfde soort taal de geloofsgeheimen en de
diepste dimensies van het menselijk bestaan te
lijf gaan? Wat is de klare taal van een gedicht,
een liefdesverklaring, een geloofsbelijdenis? Ik
heel fundamentele zin hetzelfde soort mensen
als onze ouders; tegelijkertijd echter zijn wij
in niet onbelangrijke mate „anders" geworden
(en dit evolutieproces zet zich voort)onze
cultuur, onze bestaanservaring, onze kijk op
mens en wereld, en, niet te vergeten, ons
„doen" met de wereld, ons technisch vermo
gen hebben diepgaande wijzigingen ondergaan
en zulks, sinds de oorlog, in een bijzonder
snel tempo. Men zou stokdoof en stekeblind
moeten zijn om dit te kunnen ontkennen.
Dit betekent evenwel, dat wij in trouw aan
het éne evangelie van Christus die enige
heilsboodschap hebben te interpreteren, te „ver
talen" in een taal die de mens van tegen
woordig (doodgewoon wijzelf) kan verstaan, die
hem iets zegt, die voor hem een zin heeft.
Wij geloven immers, dat God zijn openbaring
in Christus gegeven heeft om de mensen te
redden en gelukkig te maken, niet om hun
een bepaalde filosofie op te leggen. Niet zon
der reden gaf Newman een van zijn overigens
nogal moeilijke werken als motto het mooie
van Le Monde over een schrijven van kardinaal
Ottaviani aan de bisschoppenconferenties enz.
aangaande „zonderlinge en gevaarlijke menin
gen". Een van de geïncrimineerde punten
luidt: „Men beweert dat de leerstellige (dog
matische) formules onderworpen zijn aan de
historische evolutie en men oppert dat hun
objektieve betekenis vatbaar is voor verande
ring". Laten we aannemen dat deze nogal duis
tere zin een juiste vertaling geeft van het
(eigenlijk „geheime") origineel. Als er natuur
lijk iets onveranderlijk is, zijn het de dogma
tische formules, vaak lapidaire zinnen met
scherp omschreven begrippen en technische
termen. Maar ze staan uiteraard niet, zoals
reeds is opgemerkt, buiten de geschiedenis. Zij
bedienen zich, en dat kan niet anders, van een
bepaalde cultuurtaal, en hoe technischer de
termen zijn, des te meer zal meestal die taal
historisch bepaald en beperkt zijn. Daaruit
volgt echter niet, dat „hun objektieve (wat
zou dat zijn?) betekenis voor verandering vat
baar is". Integendeel, juist wanneer zij als
hoop in een volgend artikel op het probleem
van de „taal" (de hermeneutiek) in verband
met de bijbelexegese iets nader in te gaan.
In zijn brief aan de Galaten schrijft de apos
tel Paulus: „Ik sta verbaasd dat gij zo spoe
dig van Hem die u tot de genade geroepen
heeft, afvalt, om een ander evangelie aan te
hangen. Er bestaat geen ander. Er zijn alleen
maar lieden die u in verwarring brengen en
proberen het evangelie van Christus te ver
draaien."
Men zou Paulus met zijn evangelie van de
vrijheid in de toenmalige verhoudingen een
nieuwlichter kunnen noemen en zijn tegenstan
ders in Galatië conservatieven; zij wilden im
mers met hun propaganda voor besnijdenis en
wetsnaleving de klok terugzetten; Paulus noemt
dan die „conservatieven" onruststokers.
Maar we hebben afgesproken de etiketten
progressief en conservatief (en de vele ande
re stereotiepen) thuis te laten. Ik wil slechts
zeggen, dat verwarring en onrust inzake ge
loof en geloofsbeleving, die zonder twijfel bij
vele katholieken bestaan, allerlei oorzaken
hebben en niet uitsluitend kunnen worden toe
geschreven aan een nieuw soort theologie. Ik
neem onmiddellijk aan dat enkele ondoordach
te of zelfs onbekookte uitingen van een nieuwe
kijk op oude dingen mensen in verwarring
brengen en terecht ergeren. Maar de verwar
ring en de onrust van velen moeten óók, en
naar mijn mening allereerst, op rekening wor
den gezet van bepaalde, bij hen zelf aanwe
zige vooronderstellingen: weinig of nauwelijks
bewuste, onheldere opvattingen over geloof en
geloven, openbaring en dogma, onveranderlijk
heid en historische bepaaldheid van de waarheid,
Schrift en schriftverklaring. En deze opvattin
gen zijn dan weer grotendeels het product van
een (historisch bepaalde) religieuze vorming en
opvoeding, die vroeger vrijwel algemeen was
en nog lang niet is uitgestorven. (In zover
is er een ironie der geschiedenis gelegen in
het feit, dat de tegenwoordige „clerici en ker
kelijke professoren" moeten boeten voor de
fouten van hun voorgangers).
Toch wil ik hiermee geenszins suggereren,
dat ik de katechismus die mij in mijn lang
voorbije jeugd werd geleerd, „onwaar" of „on
juist" zou vinden. Alleen, wanneer hij nu op
dezelfde wijze geleerd werd, zou dat onjuist
zijn. En dit is eigenlijk de kern van het he
le probleem; het gaat om de erkenning van
de dimensie der historiciteit in het menselijk
bestaan, individueel en collectief.
Waarom moet de geloofsleer nu op andere
wijze worden uiteengezet dan bijvoorbeeld vijf
tig ja»r geleden? Omdat wij andere mensen
zijn geworden. Niet het evangelie is veranderd,
het is dezelfde heilsboodschap, dezelfde waar
heid, laten we voor de duidelijkheid liever
zeggen, het is dezelfde heilswaarheid. Maar wij,
de mensen van deze tijd en van het. westen
(maar binnenkort van heel de wereld), zijn
anders geworden. Natuurlijk zijn wij in een
woord van Ambrosius mee: „Het heeft God niet
behaagd de mens te redden door redeneerkunde".
(Van de andere kant vloeit hier weer uit voort,
dat de theologie als wetenschap wat niet het
zelfde is als het geloof van de gelovige niet aan
één bepaalde filosofie gebonden is om haar
moeilijke taak te vervullen; de kerkgeschie
denis leert dan ook, dat grote christelijke theo
logen zich in feite van verschillende filosofieën
hebben bediend).
Voor de duidelijkheid kan hieraan worden toe
gevoegd, dat de „nieuwheid" van de telkens
nieuwe interpretaties van de ene heilsboodschap
in de talen van de elkaar opvolgende culturen
een betrekkelijke is. En wel, lijkt mij, om
twee redenen. Ten eerste, omdat die „talen"
zelf niet geheel nieuw zijn en een zekere con
tinuïteit vertonen. Hoe zouden we anders in
staat zijn de talen te begrijpen van de culturen
die aan de onze zjjn voorafgegaan?
Bij alle evolutie van de mens Is er toch een
soort constante, of men die nu wil aanduiden
als menselijke natuur of hoe dan ook. Ik ge
loof zelfs dat onze cultuur met haar onmete
lijk arsenaal van gegevens en haar verfijnde
wetenschappelijke methoden ons in staat stelt,
ons in staat móét stellen de oudere en
andere culturen niet alleen te begrijpen, maar
ook werkelijk met sympathie te verstaan, om
dat zij tot de wortels van ons eigen bestaan
behoren. Om eens concreet te zijn: wie het
Lauda Sion of het Dies irae verwerpt, omdat
zij „niet stroken met zijn bestaanservaring",
zou ipso facto bewijzen een halve barbaar te
zijn; iets anders is dan weer deze gedichten
ten eeuwigen dage in de liturgie te blijven
zingen. Ten tweede, de christen gelooft, dat
God zijn openbaring, zijn „woord" in de Schrift
aan de kerk heeft toevertrouwd op zodanige
wijze,, dat laat ik me behoedzaam uitdruk
ken dit uitgangspunt nooit kan worden los
gelaten. De christen gelooft dit, omdat hij ge
looft en dit is de kern van zijn geloof
dat God zijn woord gesproken heeft in Christus
Aan dit woord blijft het kerygma, de verkon
diging van de kerk gebonden.
Wordt nu met de noodzaak van wisselende en
cultureel (historisch) bepaalde interpretaties
van de heilsboodschap een pluriformiteit en
relativering van de ene onveranderlijke waar
heid binnengehaald? Natuurlijk niet, maar „de"
waarheid als een soort monoliet, als een on
veranderlijk rotsblok „buiten" de mens is een
abstractie; in de werkelijkheid „bestaat" de
waarheid alleen in de geest en het woord
van concrete mensen, en dat wil noodzakelijk
zeggen historisch bepaald, daar helpt geen lie
ve moederen aan. „De" mens bestaat ook
niet, er bestaan alleen afzonderlijke mensen,
en bij alle fundamentele overeenkomsten zijn
er ook nogal wat verschillen.
Wie ook maar enige notie heeft van de ge
schiedenis van de kerk, van haar verkondiging
en haar theologie, weet wat hier bedoeld wordt.
Telkens opnieuw heeft men getracht en te
recht de boodschap van het heil te verkon
digen en te verklaren in de taal van de tijd.
Zo hebben de grote concilies van de 4de en
de 5de eeuw gewerkt met begrippen van de
(oude) Griekse filosofie, middeleeuwse conci
lies hebben gebruik gemaakt van de taal der
scholastiek. Waarschijnlijk ligt het aan het
natridentijnse isolement van de katholieke kerk
waardoor zij zich afsloot van de wereld, dat
niet tijdig een nieuwe „eigentijdse" interpre
tatie van het evangelie gegeven is; hierdoor
ontstond een achterstand, die wij nu, in de
20ste eeuw, nogal schielijk moeten inhalen.
lees vanavond ln de krant een bericht
to«\.
noemden. (Moet ik hier nog aan tej
dat dit niet betekent dat ik alle inZlC
dogmatische formules geslaagd zijn, ligt hun
betekenis precies vast binnen het kader van
het gebruikte begrippenapparaat. Wat wel kan
gebeuren is iets anders: dat zij de mensen
van een andere cultuurfase niets meer te zeg
gen hebben. Dan verliezen zjj niet hun waar
heid, maar hun waarde, en wordt het tijd
naar andere formuleringen uit te zien; de the
ologie en het leergezag van de kerk mogen
nooit vergeten dat zij in dienst staan van een
heilswaarheid.
Een duidelijk voorbeeld is de term transsub
stantiatie. Deze technische term is alleen be
grijpelijk en zinvol in het begrippensysteem
van een bepaalde wijsbegeerte (het hylemorfis-
me van Aristoteles, tenslotte). Binnen dat ka
der functioneert hij in een theologische poging
het geloofsgeheim van Christus' werkelijke te
genwoordigheid in de eucharistie te benaderen
en is hij als zodanig o.a. door het concilie
van Trente gesanctioneerd. Binnen dat kader
is deze term, juist en blijft hij juist. Indien
echter het wereldbeeld van de mens en zijn
opvattingen omtrent de materie sinds de mid
deleeuwen sterk gewijzigd zijn en men kan
toch veilig stellen dat dit het geval is kan
het gebeuren dat zulk een term, behorend tot
een andere „taal" en deel uitmakend van een
ons vreemd geworden begrippensysteem, zjjn
bruikbaarheid verliest en zelfs aanleiding geeft
tot misverstand. Ik zou geneigd zijn te zeg
gen: that's all.
Maar daarom zijn nieuwe pogingen om dit
geloofsgeheim theologisch te benaderen nog
geen „loochening (slinks of niet) van het dog
ma der „transsubstantiatie"! Wederom inte
gendeel: deze theologen trachten in onze taal
diezelfde realiteit te vertalen die de scholas
tieken vertaalden in de hunne, de waarheid
die ligt uitgedrukt in de eenvoudige woorden
des Heren: Dit is mijn lichaam, dit is mijn
bloed woorden die elke gelovige met geest
en hart verstaat. Verder mag men niet ver
geten dat deze theologen aansluiting zoeken
hij tradities die minstens even authentiek
christelijk zijn als de westers-middeleeuwse:
de Schrift zelf, de kerkvaders (Augustinus bij
voorbeeld) en de kerken van het oosten; per
slot van rekening is de formele transsubstan
tiatieleer slechts een heel bepaalde spits ge
weest van de westerse, latijnse kerk.
Het valt te verwachten, dat met het grote
christologische dogma (de hypostatische ver
eniging, de twee naturen, de ene persoon)
iets dergelijks zal gebeuren, omdat de beslis
sende termen (natuur, persoon) in de moder
ne wijsbegeerte en in het moderne spraakge
bruik een andere zin gekregen hebben dan zij
in Chalcedon hadden en daarom voor ons moei
lijk meer kunnen functioneren in een dogma
tische formulering van dit centrale geloofspunt.
Maar dit betekent niet de herhaling wordt
eentonig maar is noodzakelijk dat „wij"
zouden loochenen wat het concilie van Chal
cedon intendeerde uit te spreken op zijn ma
nier: het mysterie van de mens Jezus, die waar
lijk eniggeboren Zoon van God en Woord Gods
is. Men leze maar eens de veelgesmade Paul
van Buren na op wat hij behoedzaam en ge
nuanceerd over Chalcedon schrijft in het eer
ste deel van zijn boek. Maar het Is te vre
zen dat sommigen er geen been in zien de staf
te breken over theologen als Van Buren en Buit-
mann, zonder een letter van him geschriften
gelezen te hebben. Robinson heeft men wel ge
lezen, omdat hij kleine, prettig leesbare boek
jes schrijft, maar met alle respect voor de
pastorale bewogenheid van de Anglikaanse bis
schop: als het op denken aankomt, kan hij
niet In de schaduw staan van de eerder ge-
voo'ï
dat dit niet betekent dat ik alle
B. en B. deel
Vv IJ
Zeker is dat de kerk moet wakep
rechte leer. Heel de geschiedenis van
getuigt van haar zorg op dit punt. o
geschiedenis bewijst trouwens ook gjf,
doxie en heterodoxie betrekkelijke 0yP,
zijn, juist omdat de orthodoxie telken5 ,gCji
uitdrukking moet vinden in een histjk,4
paalde terminologie. De gemeente F1-1
durend worstelen, om het evangelie te j#'<
en te verkondigen, want wij wandelekO
geloof en niet in aanschouwing. Maat
heeft de belofte van haar Heer, da' tjj<
haar zal zijn tot het einde van de
dan toch zeker om haar door zijn Gee
waren in het rechte geloof?
Het moet mij van het hart, dat ik 'F
voor de orthodoxie, de bezorgdheid v -
voor de „rechte leer" moeilijk an"- v)
zien dan als een uiting van kleinge' -
Wie werkelijk in Christus gelooft,
Gods genade in hem mag geloven,
geloof toch niet in gevaar gebracht
of andere filosofische redekaveling 0 F
stantia, natura en persona? Nogma8, f';
t
de zoveelste maal) ik onderschat k® t
van de theologische arbeid niet (al 111 j»'
de geschiedenis overziende, vaststelNAjjt'
vaak nodeloze verdeeldheid heeft gekt y
erken ten volle de noodzakelijke zorfG
herders der kerk om het geloof van ft
de te beschermen. Het is van belak»^}
geloofswaarheden theologisch goed ^jjf
leerd worden, maar is het van het e,„
ste belang? Ons geloof, dat wil
geloven berust toch niet op dogm®
mules? v f
Wij geloven in God en zijn woord, 8 sf l
in God die tot ons gesproken heeft
in Jezus onze Heer. Geloven wil voor
ten zeggen: ik ben door Gods Woord^
tus geraakt en ik heb mij daaraan,
hem, overgegeven: op dat woord en
blijf ik betrouwen, probeer ik te vertrap
lang ik leef, bij alle beroerdigheid
vreugde, bij alle feilen van mijzelf en
en ook in het aangezicht van de d
donkere gat dat mij aangrijnst aan k
mijdelijke eind van mijn leven.
En zijn er dan geen „waarheden"? f-
zijn er waarheden; ook als ik in een kLj
kelijk geloof, als ik een mens werk
trouw, geloof ik wat hij mij zegt,
Let eens op het Credo, de oeroude
Hjdenis van alle christenen: hoe is zl)
lijke structuur?
Ik geloof
in God de almachtige Vader
en in Jesus Christus, Zijn enige
Heer....
Ik geloof in de heilige Geest
Zelfs als wij het nog plechtiger en p,
lijker credo van de eucharistieviering
lijk zingen of uitspreken, zegt tock j
zonderlijk: Ik geloof. Want het gel<y
christen is en blijft een persoonlijke M
hoogst persoonlijke beslissing, wak', fl
mand de verantwoordelijkheid dra3'
alleen.
En er staat niet: ik geloof dat
aarde geschapen heeft, dat Jesus G'1 jt>
enige Zoon ismaar: ik geloo'm£)(
schepper van hemel en aarde, ik
zus Christus, zijn enige ZoonEek
subtiel, maar zeer belangrijk ondet^A'1
die zoveel eeuwen geleden verantw0®. jqO'
geweest voor de formulering van de
denis, wisten, lang vóór alle exists11 gSiV jf.
het geloof tot stand komt door de. 1 J/;i
met de levende God en zijn /i
Christus en niet bestaat in de p-kT
van objectieve en objectiveerba' jst O
Wat is geloven? De psalmist w v#
wen voor Christus, wiens lied we jfljriSty
dag gezongen hebben (als we tetlbge^
meinse liturgie niet in de hoek he
Vol verwachting heb ik ul%c
na
Hij heeft mij aangezien e ge>
gefO^r ,XlA
Hij heeft een nieuw lied in
een hymne voor onze God
Professor dr. W. K. |<gth°"fy
is hoogleraar aan °e 10 J
Universiteit te Nijrr,e^
exegese van het Nieuwe