PLUS* MINUS De Tafel van zeven (20) KINDERPUZZEL 9 V ROBBIE DE BEER en de juwelendelvers BAR - s: Iia' ZATERDAG 24 SEPTEMBER 1966 "£S* en begon met haar diepe basstem aan een droevig lied door PAUL BIECEL Zomerafscheidsconcert 'M J? '°- door sorry, vandaag heb ik ■h utm Robbie houdt zich stevig vast en het karretje zet zich in beweging. Het spoor leidt naar beneden en spoedig vermeerderen ze vaart. Robbie houdt zijn adem in als ze door de nauwe tunnel ratelen. „Hos ver..." De kleine beer breekt zijn zin af als hij in een grot voor zich nog meer Juwelendelvers ziet. Als het karretje zijn vaart vertraagt, ziet Robbie dat de kleine mannetjes met hun houvveeltjes de muren aan het bewerken zijn. De kleine beer en zijn gids klimmen uit de lorrie en kijken naar de mannetjes die ijverig bezig zijn. Robbie ziet allemaal zwarte brokstukken. „Dat spul ziet eruit als kool", merkt hij op. „Dat dacht je maar", antwoordt het mannetje. „Dit is een konink lijke mijn, want hij behoort toe aan onze koning. En wij zoeken naar zwarte diamanten." Hij toont Rob bie een lopende band, waarop de zwarte brokken worden getransporteerd. „De koning is erg blij met deze diamanten", legt hij uit. „Ik weet zeker dat het gewoon steenkool is", denkt Robbie, maar voorzich tigheidshalve zwijgt hij. De Juwelendelver leidt Robbie langs de lopende band, die eindigt bij een ondergrondse rivier. Daar laat hij Robbie zien hoe de zwarte brokken op boot jes worden geladen. „Zo worden ze naar het paleis van de koning vervoerd, waar ze in juwelen worden omgevormd", legt hij uit. Robbie knikt en kijkt een poosje toe, maar dan denkt hij ineens aan zijn vriend jes. „Ik moet nu teruggaan", zegt hij. „Mijn vrienden zullen zich afvragen waar ik blijf." „Alles op zijn tijd", antwoordt de Juwelendelver. Hij wijst op een leeg bootje. „Stap maar in." Voorzichtig gaat Robbie aan boord. „Ik ben be nieuwd waar de Juwelendelver me nu weer naar toe brengt peinst hij. Tot zijn verbazing echter blijft het mannetje aan de kant staan. Hij overhandigt Robbie een lange staak. „Gaat u niet mee?" stamelt de kleine beer. „Ik kan die rivier toch niet in mij11 eentje afgaan. En trouwens, ik moet echt terug." Je gaat ook terug", lacht de Juwelendelver. „Je hoeft alleen maar stroomafwaarts te varen." De dwerg zegt Robbie vaarwel en duwt het boQ 1 van de kant. „Als je bij twee tunnels komt", v°, hij nog, „let er dan op dat je de linker néémt. Daa naast loopt een pad dat naar de plaats leidt waar elkaar ontmoet hebben." Het bootje drijft weg Robbie is alleen. Eerst vindt hij het moeilijk om bootje te besturen, maar na een poosje valt het b toch wel mee. „Het lijkt nogal eenvoudig", momP hij. „Zou ik gauw bij die twee tunnels zijn?" r4-.* r.. Het lijkt wel kattegejank. Verveel je je, Henk? Ach, nu heb ik mijn portefeuille in de Rolls Royce laten liggen. Arie, doe open de deur. Je eten wordt koud. Nee, ik kom er niet in, vrouw. Ik wilde je alleen maar even zien. c i ..Luister „Duo?" vroeg het jongetje. ,.Ja duo!" riep de krekel ong „Voor op het zomerafscheid zie je. Daar zouden we met z'n tweeën apart optreden. Nou kan ik alleen nog maar in het orkestje meespelen". „O'zei Anders. „Maar ik kan wel zingen". „Zingen? Wat is dat nou weer?" vroeg de krekel knorrig. „Heel gewoon", zei Anders. „L maar". Hjj zette een liedje in: „Aan d'oever van een snelle vliet". De krekel spreidde zijn voelsprieten wjjd uit. „Oooooh!" riep hij uit. „Dat had ik nog nooit gehoord. Wat is dat schitterend en mooi. Heet dat zingen? Met welke poten doe je dat?" „Met m'n mond", zei Anders. „Of m'n keel eigenlijk". „Dat is het raarste wat ik ooit heb gehoord", riep de krekel. „Je mond? Daar eet je toch mee?" „Ja", zei Anders. „Eigenlijk wel". „Zing nog es wat", vroeg de krekel. Anders deed „Ik zag twee beren" en daarna „Sikkels blinken". Toen zong hij nog eens „Aan d'oever" en opeens begon de krekel mee te sjirpen, als een hoog tril-fluitje en mooi in de maat. „Zouden wij niet samen kunnen op treden?" vroeg het dier toen 'tuit was. ,,'t Concert is vanavond." „Oe!" zei Anders. „Dat durf ik niet erg. Komen er veel mensen? Eh beesten bedoel ik". „Veel?" riep de krekel. „Iederéén komt.' Wat dacht je nou, we nemen afscheid van de zomer. Alle grasdie- ren. Daarna zien we elkaar pas weer in het voorjaar. Of helemaal nooit meer". Anders begreep het niet. „Hoe be doelt u?" vroeg hij. „Nou", zei de krekel, ,,'t Wordt toch kouder? De zon staat elke dag een stuk je lager. Dat betekent dat er weer een winter komt. Een ijstijd. Wie kan daar nou in leven? Sommigen kruipen in de grond of in de modder. Bij anderen groeit er een kistje op maat om hun lijf, waarin ze liggen te slapen tot de kou voorbij is. Maar de meesten gaan gewoon dood hoor. De eieren zijn gelegd, maar die komen pas na de winter uit. Dus straks, na het con cert, verdwijnen we allemaal zo'n beet je". „Wat verschrikkelijk", fluisterde An ders. „Nou, wat doe jij dan?" vroeg de krekel. „De grond in? Of ben je geen overblijver?" „Ik?" vroeg Anders verschrikt. „Ik? Ik-ik weet het nietZo geweldig diep had hij er nog niet over nagedacht, maar nu besefte hij opeens dat het menens werd met de winter. Hij zou daar niet levend doorheen komen als hij niet voor die tijd de Grote Tove naar zou ontmoeten. „Zullen we nog eens oefenen?" vroeg de krekel. „Je doet toch wel mee hè? Dat afscheidsconcert is heus iets geweldigs". Anders knikte. En nog eens zong hij „Aan d'oever", terwijl de krekel erbij sjirpte. Maar Anders' stemmetje klonk benauwder dan daarnet, en toen het liedje uit was, huiverde hij eventjes omdat de zon zakte en de avondkou door zijn trui begon te dringen. „Als ik vanavond op het concert niet iemand vind die mij negen keer zeven kan leren, dan is het te laat", peinsde hij. Een eindje boven de horizon was de zon al begonnen de gordijnen dicht te trekken. Hij scheen er even doorheen, maar weldra was er niets meer van zijn gezicht te zien en het werd lang zaam en haast onmerkbaar donker. Hier en daar kroop een sliert spier witte nevel uit de sloot omhoog en he lemaal aan de andere kant stond in eens de maan ais een groot zakhor loge tegen de lucht. - Het werd kil in het gras; er was geen geluid te horen, alsof iedereen zijn adem inhield.'s Zomers kwaken er kikkers en zoemt het van de mug gen maar nu, in de herfst, bleef het doodstil. Maar wie zijn oor in het gras gelegd zou hebben, had daar duizenden kleine voetstappen gehoord. Allemaal onder weg naar een plek midden op het gras veld, onder een oude knoestige boom. Kevers, torren, sprinkhanen, krekels, mieren, kikkers, muggen, vliegen en nog honderden andere kropen, spron gen of vlogen in die richting en gingen in rijen onder de boom zitten waarvan geen blad bewoog. Uitvinders! Elk klein teke ningetje stelt een uitvinding voor. Je moet bij de pijltjes beginnen. Ken je alle uitvinders? Schrijf de oplos sing op een brief kaart en stuur deze vóór 1 okt. naar het bureau van de ze krant. Links bo venaan moet je schrijven: Kinder puzzel. Oplossing puzzel van 10 september: KARAKTER AMSTERDAM PAPAGAAI JAGER WAGEN PAARDE- KRACHT PARKIET KRANT AUTO AMERIKA ZACHTAARDIG GABARDINE RAFFIA De prijzen zijn gewonnen door: Fieny Tielen, Molenstraat 43. Sevenum; Jacqueline Manie, Frans Halsstraat 10, Den Bosch; Huub Asseler, Hannie m °KP0 Schaftstraat 79, Haarlem; Peter de Bruyn, Sint Imelda-internaat, Hoog straat 44, Schiedam; Ellie Rutten, Hoek- eindseweg 65, Bleiswijk. Toen het helemaal nacht was gewor den en de sterrenzwaan hoog in de lucht naar het westen vloog, de ster renwagen laag in het noorden stond en de maan vanuit het zuiden door de takken scheen, kroop een oude kikker naar voren, hief zijn handen omhoog, zwaaide met een rietje en riep: ,,Een twee drie!" Meteen begonnen duizen den stemmetjes: hoge, lage, piepende, schorre, heldere en hese te zingen: Hier zitten wij, hier zitten wij de zoele zomer is voorbij. Hier zingen wij, hier zingen wij voor 't laatst. Dan zijn ook wij voorbij. De stemmetjes stierven weg en de oude kikker sprak: „Dit is de laatste mooie avond van het jaar. Morgen komt de storm en het gure weer, dan moeten we verdwijnen. Daarom hou den wjj vanavond ons zomer-afscheids- concert. Nu volgen de solo's." Hij keek langs de rijen en riep: „Ma dame Zudaniaraiska Een dikke bromvlieg kwam naar vo ren. Ze had een sluier van piepkleine witte bloemetjes omgehangen en een madelief op haar buik geprikt zodat ze er als een deftige kunstenares uit zag. Ze ging rechtop staan, keerde zich naar de menigte grasdieren en begon met haar diepe basstem aan een droevig lied: Ik ben geboren in het bos van Blauw en kreeg te horen waar ik sterven zou: in 't verre bos van Boekestein. Daarheen te vliegen zou mijn leven zijn. Het lied was uit. Madame Zudania raiska rukte haar madelief af, wierp de bloemetjessluier op de grond en steeg statig omhoog met zoemende vleugels terwijl een miemelend ap- laus en adieu-geroep uit de rjjen lonk. Toen zij in het maanlicht verdwenen was, sprak de oude kikker: „Nu volgt Znjep." Een pikzwarte tor kwam tevoor schijn. Hij klom halverwege de stengel van een graspluim en begon aan één poot hangend te jodelen: Jodela hi hi ik geloof niet wa'k niet zie geen kou, geen storm, geen ijs. niet wijs, niet wijs! Zing een jodelwijs! Er werd vreselijk hard om gelachen en Znjep liet zich naar beneden glij den, maakte een buiging en verdween aan de andere kant van de boom uit het gezicht. Na de tor werd er gezongen door de mug Liliridie. Zij had een sopraan- stem waarmee zij zulk een verschrik kelijk hoge C haalde, dat niemand haar meer hoorde en het applaus te vroeg begon. Toen kwam de kleine nachtvlinder mejuffrouw Floppejol, maar zij barstte tijdens haar lied in snikken uit, omdat zij haar hele leven achter het dichte raam van een schuur had doorgebracht en deze avond pas de geopende deur had ontdekt. De kikker Kwork gaf zijn kwark-lied ten beste en kreeg een donderend ap plaus. „Een beste blaas," mompelde hij wegspringend. „En nou de modder in." De oude die het concert leidde moest met zijn rietje zwaaien om stilte te krijgen. Toen sprak hij: „En nu Huug". De hommel kwam langzaam naar voren. Hij was oud geworden; de ha ren op zijn kop zaten slordig en waren dof grijs, en hjj veegde voortdurend met zijn voelsprieten over zijn ogen. Met een krakerige stem zong hij: Het leven is kort, de wei is groot. Dag gras, dag honing, een stevige poot van Huug. Geen bloemen bij mijn dood. Het bleef heel stil toen de hommel opvloog en zoemend tussen de takken van de boom verdween. De kikker schraapte zijn keel en sprak: „Mevrouw Juliana". Met zacht wiegende vleugels schreed de vlinder tussen de rijen naar voren, hier en daar opzij knikkend. Ze klom langs de grasstengel omhoog en ging boven op de pluim zitten. De maan maakte er een mooie schaduw van op de grond. O lieve luchten windes zuchten huwelijksvluchten maakt' ik één maar van mijn kinders zie ik geen. Die komen pas het volgend jaar en waar ben ik dan? Waar o waar? (Wordt vervolgd) WAT BEN JE I WAT DENK JE DAT IK AAN HET DOEN ?Jt AAN HET DOEN BEN? WANDELWAT DACHT JE DAT IK AAN HET DOEN WAS 'N VRUE DAG ...ga MAAR NAAR M'N ASSISTENT GA JE NIET NAAR DE PSVCHIATRIE-KRAAM IKZITMETN PROBLEEM NOU. MN PROBLEEM IS VOORAL DAT IK ME ONZEKER VOEL... JK VOEL MENIETIN STAAT. «KWATOSCHE WCH/AWISCHE 0E dokter '5 thuis OE DOKTER IS THUIS WERKELIJK? OH NEEM Ne NIETKWN.IJK MN EXCUSES...MISSCHIEN KRUKJE HELPEN. WAT IS oeMCCILIIKHEID WELNU, IK VERTELDE HEM DAT IK ME ONZEKER VOELDE... WAT VOOR EEN SOOKT ASSISTENT HEB JIJ IN HEMELSNAAM. HIJ VIEL IN SLAAP TERWUL IK TEGEN HEM SPRAK PSYCHIATRISCHE OE DOKTER IS THUIS

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 20