L PLUS MINUS De Tafel van zeven (21) KINDERPUZZEL 8 ROBBIE DE BEER en de juwelendelvers wm X urp ZATERDAG 1 OKTOBER 1966 J. t %1tT/ T v.:. ■ë*saf „O, Anders, waar ben je zolang gebleven" riep Veertje. door PAUL BIEGEL De sferkste Even later bereikt hij het punt waar de onder grondse rivier zich splitst in twee tunnels. Boven de rechter is in de rotswand een kroon uitgehouwen. „Ik moet dus naar de linkerkant", weet Robbie en hij probeert zijn bootje in de goede richting te stu ren. Maar al spoedig merkt hij dat er een sterke stroom staat die zijn vaartuigje naar de verkeerde tunnel drijft. Robbie worstelt met de staak, maar ondanks al zijn inspanning glijdt het bootje naar rechts. Robbie blijft vechten met het onwillige schuitje. „Ik móét die linkertunnel in", hijgt hij. Op dat moment gebeurt er iets verschrikkelijks. Het water wervelt zo onstuimig, dat de stok uit Robbies han den glipt. Hij probeert hem nog te pakken, maar de staak blijft in de bodem steken en het bootje drijft zo snel verder dat Robbie er niet meer bij kan. „Ik heb verloren", weet de kleine beer, snakkend naar adem. Doodsbang ziet hij dat het bootje de verkeerde tunnel steeds dichter nadert. „Wat zal er nu gaan gebeuren?" fluistert hij. Het enige wat hij doen kan is plat op zijn buik liggen en afwachten, terwijl het bootje de tunnel in drijft. Het geluid van het ruisende water neemt toe tot een hels lawaai en Robbie vreest dat het bootje tegen de ruwe wanden kapot zal slaan. „M-misschien is het veiliger als ik in het bootje ga liggen", mom pelt hij. Vóór hij de kans krijgt om erin te klimmen stoot het bootje tegen een uitstekende rotspunt en Robbie verliest zijn evenwicht. val ^7-msM v V v (li Robbie klimt met moeite overeind en kijkt hulpe loos toe hoe het bootje voortdrijft over de snelstro- mende rivier. Ineens wordt de tunnel wijder en daar ziet hij drie Juwelendelvers die op een vlonder staan te wachten. „Help!" roept hij. „Doe iets alstublieft! Help!" Tot Robbies opluchting halen de mannetjes zijn boot met pikhaken naar de steiger. „Oh, dank u wel", stamelt hij, „ik was zo bang..." Robbie zwijgt ineens, want de drie dwergen zien er boos uit. „Kom uit die boot", snauwt een van hen. „En vlug een beetje!" De kleine beer waagt het niet ongehoorzaam \e zijn en klimt de steiger op. Meteen komen de drie mannetjes op hem af, terwijl ze hem alle drie tegelijk beginnen te ondervragen. „Wie ben je?" „Waar kon1 je vandaan?" „Wat kom je hier doen?" „I-ik kwam alleen maar om de mijn te bekijken", storttert R0^* bie. „Wat!" roept een van de Juwelendelvers n1 „Daar zul je voor boeten! We dulden niet dat vreem* delingen hun neus in onze geheimen steken!" alstublieft!" roept Robbie in paniek. „Wat gaat doen?" Kien! 'a? yj/y Moeder is alleen maar flauw gevallen, Henk. Mijn vrouw begrijpt me niet KlSWtflDÉ, Luister dan toch, je staat op m'n tenen! «fpt#mm JA V-'-tfL \v.' - -'l V f'A De vlinder zong het met verheven stem en bleef trillend zitten tijdens het applaus. Toen vloog zij statig weg, daag roepend. De oude kikker staarde haar hoofd schuddend na, keerde zich om en sprak: „Nu volgt het dames-slakken- koor met een speciale attractie". Daar schoven mejuffrouw Hak en mejuffrouw Hok naar voren en het pu bliek begon druk te fluisteren: „Die attractie, dat is zeker mejuffrouw Hik. Misschien wel in bruidstooi". Er ver scheen inderdaad iemand in het wit, die achter de dames aanliep, huppel de zelfs, en dat leek vreemd voor een slak. Het was dan ook helemaal niet mejuffrouw Hik. Het was Veertje. „Dameskoor met solo!" riep de kik ker en meteen begonnen mejuffrouw Hak en mejuffrouw Hok ti-dom ti-dom te zingen terwijl het meisje in haar witte japonnetje en bonten pantoffel tjes met een helder stemmetje „Zie Jacob's bruid" inzette. Maar nauwelijks was dit schone lied begonnen of er klonk een luide schreeuw uit het publiek: „Veertje!" Het meisje hield op met zingen, spreidde haar armpjes uit en riep: „Anders!" Met een geweldige sprong kwam er een krekel uit de achterste rijen over iedereen heen naar voren. Op zijn rug droeg hij een piepklein jongetje, dat in een flits op de grond sprong, op het meisje toeholde en haar omhelsde. „Veertje!" „Anders!" Er ontstond rumoer onder de gras- dieren. „Wat heeft dat te betekenen?" riepen boze stemmen. De kikker liep op Veertje en Anders toe. „Eén tegelijk! riep hij. „Er mag er maar één tegelijk optreden. Het wordt een janboel anders. Ieder op zijn beurt, hoor je!" Maar de twee hoorden niets. „O Anders, waar ben je zo lang ge weest?" riep de een. „O Veertje, waar ben je zo lang ge weest?" riep de ander. „Ik zeg: één tegelijk!" riep de kik ker. Zijn dikke kop zwol van woede. 't Is een schande!" spraken de dames slak verbolgen. „Dat meiske bederft alles met die jongen. Slechte leerlingen. Allebei!" Toen zei de krekel: „Laat ze. Die twee hebben veel meegemaakt. Ik weet ervan. We kunnen beter vrolijk zijn dat ze elkaar hebben teruggevonden. Zo meteen zullen ze wel gaan zingen." „Jaaa!" riepen Anders en Veertje terwijl ze elkaar loslieten. „Jaa hiep hiep hoera, we gaan zingen!" Ze keerden zich naar het publiek en begonnen: eerst „Wien Neêrlands bloed", en dat hadden de dieren nog nooit gehoord. Ze vonden het prachtig. Toen Jan mijne Man, en Hop Marian- neke, en Drie kleine Kleutertjes. Piet Hein, Sinterklaas Kapoentje en Doe open toch de Poort. De krekels sjirpten erbij op de maat- en even later neurieden de dames slak ook mee. Na ieder lied werd er har der geklapt en bravo geroepen en toen ze tenslotte nog eens „Zie Jacob's bruid" inzetten, zong het hele publiek uit volle borst mee. Na afloop stampte iedereen met de voeten op de grond, klapte in de han den en flapte met de vleugels. Anders en Veertje maakten diepe buigingen naar alle kanten. Toen kwamen de die ren een voor een naar voren en zeiden adieu. Adieu, dit was ons laatst concert Het mooist dat ooit gegeven werd. En de kevers, de torren, de sprinkha nen, de krekels, de mieren, de kik kers, de muggen, de vliegen en de honderden andere kropen, sprongen of vlogen weg langs de oude boom mid den in de wei, ieder een andere kant op. „Ajuus," zei ook de krekel, „het was mooier dan wat we geoefend hadden." „Ach," spraken de dames mejuf frouw Hak en mejuffrouw Hok, „zin gen leert men niet op school, zomin als leven. Maar het leven is één groot afscheid. Adieu." Ze kropen traag weg. Tenslotte stond daar alleen nog de oude kikker. „Nu heeft niemand mijn lied gehoord," sprak hij droevig. „Nooit heeft iemand mijn lied gehoord, want als ik aan de beurt kwam, was ieder een altijd weg. Ik ben zo oud. Ik zal het nooit voor iemand kunnen zingen." „Jawel," zei Veertje. „Voor ons." „Zou je het willen horen?" vroeg de kikker. Als je de eerste letters van de klei ne tekeningetjes in de goede volgorde zet krijg je drie plaatsnamen in Nederland. Je moet voor deze puzzel wel een beetje aardrijkskunde kennen. Het zijn twee plaatsen in Noord holland en één in Utrecht. Schrijf de oplos sing op een brief kaart en stuur deze vóór acht oktober naar het bureau van deze krant. Links bovenaan moet je schrijven: Kinderpuzzel. Oplossing: puzzel van 17 september: De namen van de beroepen zijn: TANDARTS DOKTER De prijzen zijn gewonnen door: Nelly van Dommelen, Deken van Miert- straat 8, Veghel. Mary Peperkoorn, Maasstraat 6, Haar lem-Noord. Jan Hollander, Hazizelaan 108, Kampen. L. Hoepermans, A. A. H. Struycken- kade 4, Amsterdam-(Slotermeer). L. Hammerstein, Aleyda v. Raephorst- laan 27, Rotterdam (13). „O ja, best hoor," zei Anders. En met een vermoeide, hese, beve rige en krakerige stem begon het dier te zingen: Er zaten zeven kikkertjes al in „ZEVEN!" schreeuwde Anders op eens, de kikker in zijn gezang onder brekend. „Zeven!" Het jongetje trok zich de haren uit het hoofd. „Nu heb ik vergeten te vragen hoeveel negen keer zeven is! O Veertje, wat moet ik doen? Iedereen is weg!" Het meisje keek hem met grote ogen aan. „Sufferd! Ken je de tafel nu nóg niet helemaal?" „Alleen negen keer zeven," jammer de het jongetje. „De laatste, want tien keer weet ik!" Hjj draaide zich om en richtte zich tot de kikker: „Alstu blieft., neem me niet 'kwalijk. Weet u het? Zeg me hoeveel negen keer zeven is." Maar de kikker gaf geen antwoord. Hij verroerde zich niet. Hij was dood. De maan was achter dikke wolken verdwenen en de wind stak op. Hij woei harder en harder en werd een storm die de gele herfstbladeren van de knoestige boom afrukte en ver over het verlaten weiland uitstrooide. Toen begon het te regenen. Anders en Veertje hadden elkaar bij de arm genomen en strompelden voor uit. Ze konden haast niets zien in het donker en moesten hun gezichten naar beneden houden omdat de regen zo hard sloeg. Struikelend over wortels kwamen ze eindelijk aan de voet van de stam en vonden daar een holletje waarin ze konden schuilen en waar ze beschut waren tegen de wind. „Laten we hier maar blijven tot het dag wordt," zei Anders. „Ja-a-a" fluisterde Veertje rillend van de kou en de nattigheid. Ze gingen op de grond zitten en luis terden naar de regen die op de grond kletterde en de storm die door de tak ken huilde. Toen zei Veertje: „Ik heb wat voor je meegebracht, Anders. Hier." Ze duwde hem iets in zijn hand. „Mijn bril!" riep het jongetje, ter wijl hij hem op zjjn neus zette, „waar heb je die vandaan?" „Gevonden," zei Veertje. „Bij de slootkant." Anders moest even nadenken. „Zo lang geleden?" vroeg hij toen. „Heb je hem al die tijd bij je gedragen? En heb je al die tijd naar mij gezocht?" „Nou," zei Veertje, „dat. moest toch? Zonder bril kun je niks leren en ik moet je toch helpen?" „Ik kan best zonder bril." zei An ders. „Ik kan de tafel nu bijna hele maal." „O goed," zei Veertje. „Dan ga ik weer." „Waarom?" vroeg Anders. „Hoor je de wind dan niet?" zei Veertje. „Hoor je niet hoe hij roept: kom mee kom mee? Voel je hem niet trekken, met zijn lange armen tot hier in het hol? Kom mee kom mee". „Nee," zei Anders. „Ach jij. Jij bent zo log en zwaar. Je hoeft niet hoor!" Veertje stond op en liep naar buiten. „Hij neemt me op zijn rug!" riep ze. „En dan ga ik lek ker hard. Whoesj!" Maar Anders was ook opgestaan en greep haar vast. „Nee!" riep hij. „Je moet niet weggaan. Je moet bij mij blijven!" „Hoor toch de wind," schreeuwde Veertje. „Hij gaat heel ver weg en ik mag mee. Laat me los!" Maar Anders greep haar nog stevi ger vast en trok haar mee naar bin nen. „Je wordt kletsnat," zei hij, „en ijskoud en straks komt de winter, dan bevries je." „Hihi!" riep Veertje. „Daar voel ik lekker niks van, want als ik met de wind meega, ben ik van dons." „Ja," riep Anders, „en dat wil ik niet, hoor je. Je moet een meisje blijven. Ik bedoel: je moet gewoon blijven. Een meisje." „Kan jou wat schelen!" riep Veer tje. Ze probeerde zich los te rukken terwijl een harde windvlaag tot in het hol doordrong en aan haar japonnetje trok. Het leek of ze heel licht werd, maar Anders kneep hard in haar ar men en de wind trok zich terug. (Wordt vervolgd) HET BEELD VAN., DEGROTEBEER." VERANDERT JN DE LOOP DER. JAREN DOOR EEN ONGELIJK- MATIGE BEWEGING VANDE STERREN TEN OPZICHTE VAN ELKAAR DAT WORDT DE GROTE BEER GENOEMD ZIE JE DAT TERREN- BEELD. GAARTJE? OVER. HONDERD duizend jaar ZAL „DE GROTE BEER" VER D WEN EN ZUN.. |g®g3' ."W niriilMRllW

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 18