Luchtigheid, snelheid en dubbelheid Henri Troyat, Jean Cayrol en Le Clézio 7 m De liefhebber verdedigd KUN S T- LICHT Henri Troyat Jean Cayrol pa'ginaJ sCk VOETSTAPPEN Twee debuten DUBBELE BODEMS ZATERDAG 8 OKTOBER 1966 JAN WILLEM HOFSTRA OP DE ACHTERKANT van de bundel „Luxe" van L. Th. Leh- mann staat een foto van het ach terhoofd van de dichter. Wie de ogen ais spiegel van de ziel zo nodig heeft, zal zich met louter nek wat te kort gedaan voelen; trouwens, toegegeven moet wor den, dat Lehmanns egale nek en waarom er niet over te spre ken, als de dichter hem van dicht bij laat zien dat craquelé mist dat de nek als het landschap van een leven boeiend kan maken. Kr ry Mesterom. Het symbolische achterhoofd van L. Th. Lehmann. Ook een „Autodroom" laat zich niet nadromen. Veel meer van Bakkers eigen mogelijkheden laat het titelloze slotvers van de bun del zien. Het toont wat Bakker kan, zoals de viei prozastukjes zijn onvermogen in een ander genre laten zien. Het procédé uit de verzen werkt hier hinderlijk gekunsteld. KEES FENS Hl ".srrb Bakk'v HENRI TROYAT ls een ijve rig en onvermoeibaar romancier. Vorig jaar verscheen van zijn hand al weer het eerste deel van een nieuwe „roman-cycle": „Les Eygletière". Het boek werd op 16-10-'65 in dit blad besproken. Toen werd vastgesteld dat het eerste deel van een trilogie nog slechts een ouverture tot en een expositie van de personages en hun problematiek kon zijn: een familie uit de Parijse „haute bourgeoisie"; een vader, geschei den maar hertrouwd met een vrouw die bijna een leeftijdgenote is van zijn drie kinderen, kinde ren die op de drempel van de vol wassenheid staan en door de in vloed van het milieu waarin ze leven, met allerlei moeilijkheden geconfronteerd worden. 1. M. G. LE CLÉZIO Drs. C. A. VAN DIJCK DOOR LEO HANËKROO^ der SK NA DE GENEUGTEN van het bad- leven-in-naseizoen, dat wil zeggen: veel winkeltjes gesloten, de inwoners wat landerig en nog maar net vriendelijk, de prijzen wat lager en aan het strand véél vrouwen die de zonnepa- rasols alvast een goede beurt geven om ze netjes te kunnen opbergen voor het volgende seizoen, terwijl de man nen zich 's avonds verzamelen voor en in een openlucht-pizzeria en luid keels debatteren tot half drie 's nachts, was het weer cultuur geblazen. En zo stond ik dan opeens in de mooiste balzaal van Europa, zoals Napoleon zei, op de Piazza San Marco in Ve netië. En weer dacht ik enkele van de meest venijnige duiven van de hon derden te herkennen. Ik meende ze op de Dam ook al zo woedend bezig te hebben gezien om een korrel voers. Bij Florian zag ik zowaar dezelfde oeroude Engelse dame met grote lui- felhoed. een hobbezak van een zijden jurk om haar al te slanke leest ge drapeerd, de vuilwitte handschoenen aan, met in het verwoeste gezicht de krentogen, die dertig jaar geleden net zo voor zich uitstaarden. Naar wat? Ze is kennelijk als jong meisje in Venetië blijven hangen en nooit meer weggegaan. Ze heeft haar vaste ta feltje onder de portico en zif daar van vijf tot negen de menigte te be staren onder het genot van een glas limonade. De kelners zeggen: prinses, tegen haar. Zij is net zo goed een monument als het Dogepaleis of de Rialto, maar niet zo duur in het on derhoud. OOK DE MANNEN die, vuilndsbllk aan lange stok in de hand en gewapend met een lange veger, de vogelpoepjes uur na uur van het plein verwijde ren, bewonder ik. De San Marco is nog steeds een carrousel, hoe ver bijsterend rijk de pallio van het graf van de Apostel ook bespat is met ju welen en emails. Bij de eerste-beste gelegenheid vluchtte ik naar de Accademia om uit te rusten voor het laatste schil derij van de oude Titiaan, hier de evenknie van Rembrandt. En wande lend langs de Canaletto's en alle an dere grootmeesters ontmoette ik in een klein zaaltje een heel andere we reld, van juffrouw Carriera, die in de zeventiende eeuw zulke charmante en uiterst gekunde pastelportretten maak te b.v. van een lief blauwogig jongetje In wit met roze zijde en in het staart- pruikje een roze lint. Een wit kanten jabot lichtjes om de hals en een vroeg wijze trek om de kindermond. Hjj heeft kennelijk niet voor zijn plezier model gestaan. Misschien heeft de schilderes, die een lieve vrouw moet geweest zijn, jf ^jihem het poseren verzoet met een kra keling die hij wat achteloos in de hand houdt. Ook is het altijd weer een belevenis om langs het palazzo te varen waarin Richard Wagner de laatste adem uitgeblazen heeft. Neemt u „Verdi" van Werfel nog wel eens ter hand, dat wonderlijke geschrift over de rivaliteit tussen de Italiaan en de Duitser? Het is en blijft een mooi boek. Een boek om bij een langer verblijf tussen de lagunen te herlezen. Maar wij hadden geen tijd want Ravenna wachtte. Met Christus die gedoopt wordt in de hemel van de Ariaanse Doopkapel. De Christus is naakt, de eerste en enige' keer dat lk dat gezien heb. Ravenna is een doodgewone stad, maar die mozaïeken ln hun helle, nieuwe kleuren maken dat je een beetje verdwaasd tussen de auto's en haastige moderne men sen door loopt. In de San Vitale staat de haaiige, knappe toneelspeelster, Theodora, „die sich so schön zu Kai- serin emporgeschlafen hat" om het netjes te zeggen, heel reëel en zeer uitdagend tussen haar hofhouding, ter wijl in de S. Apollinare Nuovo de beeltenis van Justinianus hem aan ons overlevert als een kerel die zijn natje en zijn droogje goed in de gaten hield, een echte Lebemann. Helemaal geen man om dat uitgebreide Corpus juris oivilis of burgerlijk wetboek te laten samenstellen. In datzelfde jaar 527 ontstond nota bene het eerste schip met schepraderen dat door dieren werd aangedreven. Twee jaar later stichtte Benedictus zijn Orde. Is er aandoen lijker en tevens hoger en subliemer blijk van echtelijke liefde gegeven dan door Galla Placicia, die voor haar man Theodorik dat onvergankelijke kleine bouwwerk met de verrukkelijk ste mozaïeken oprichtte? DE MAN MET DE LOOPLAMP aan de nauwe ingang gelooft het wel en wacht tot iemand hem wat lires in de hand duwt om de duisternis op te lichten en de kleurenpracht te la ten opvlammen. Hij doet die ellendige lamp altijd nèt uit als je die mand met appelen-aan-de-blaren aan het be kijken bent, die ongetwijfeld Charley Toorop moet hebben geïnspireerd tot haar mooie schilderij. Dezelfde haast schematische kleurverdeling en hiëra- tische opbouw. En wie denkt dat Pi casso de eerste was, die voor- en zij aanzicht van mens en dier tegelij kertijd naast elkaar geschilderd heeft, krijgt de schok van z'n leven als hij in de Nieuwe Apollinariskerk het sym bool van de Evangelist Lucas ziet af gebeeld: een gevleugelde os met het Boek tussen de twee voorpoten, één oog en twee snuiten. Wat is er nieuws onder de zon? Maar deze mensen uit de zesde eeuw in een wereld vol katastrofen ver smaadden de naturalistische afbeel ding en vonden rust in een sublieme hlëratiek. Het Heilige noemden zij hei lig en het profane profaan. Zij wisten van de onnoemelijke beweeglijkheid van het Rijk Gods in de hemel, maar wilden het Absolute contempleren in kontoer en kleur, die bij het verst doorgevoerde raffinement de eeuwige Rust als oergrond weergeven. Dezelfde rust die heerst in de Dolomieten op 8200 meter hoogte. We mogen dan bij Apollinaris lachen over het pilaar- tjespaleis met gordijnen in embrasses, j o 5 vroeger bjj oma, waarheen de Profeten schrijden, zij wisten zeker dat zy déór de Heer zouden ontmoeten. LEHMANN, MESTEROM EN BAKKER Wie in poëzie zo graag de dichter ont moet, kan nu tevreden zijn: de dichter heeft zich de hele bundel door in het gezicht laten zien en aan het einde van het boek keert hij logischerwijs om. De foto dringt ook de suggestie op, dat de dichter in eigen werk te rugleest, al had de foto dan beter op de voorkant kunnen staan, want ook bij lezen dient het gemak de mens. Ik heb ook de ernstige theorie horen ver kondigen, dat de dichter zijn gezicht niet wil laten zien, hij zou er in dit geval naar laten raden. Men kan ten slotte de foto als een grapje beschou wen, een niet zo ongrappige gedach te, want er zijn tegenwoordig veel po gingen tot pret maken in de literatuur. Op zich is de foto in geen enkel op zicht interessant. Je kunt er wel een hoop theorieën aan ophangen over de reden waarom, het klimaat van waar uit, over de behoefte aan en het ver zet tegen. En daarmee wordt de foto een mooie illustratie van bepaalde soorten poëzie: er worden gedichten gepubliceerd waar niets aan is, maar waarvan de aanwezigheid met psycho logische, sociologische en zelfs gewoon logische redeneringen te verklaren is. Na al die theorieën blijft het gedicht even oninteressant. Het geeft geen ple zier op zich, het is als „ding" aanlei ding voor plezierige en onplezierige theorieën. Je moet er de wereld ach- ter zien en zo. Het vers ls een symp toom van iets en „om dat iets" gaat het, waarbij men dan de moraal stelt boven het leven. Wanneer een dichter schrijft, zoals Lehmann in „Luxe": de grammophoonplaten die ik wil hebben hebben lelijke omslagen, die ik niet wil hebben en dat gedichtje „Leed" noemt, dan kan er meteen een dik handboek open gaan over understatement, angst voor het grote woord (misschien ook voor de grote plaat, want de spelling „grammophoonplaat" doet een beetje 33-toerenachtig aan), relativering en nog meer. Maar de mededeling zelf van het vers is vervelend en oninteres sant. Nu kan dat laatste van een hele boel versregels gezegd worden: „De bomen dorren in het laat seizoen" is op zich ook niet zo'n boeiend bericht. Binnen het geheel van Kloos' sonnet wordt de regel wel interessant. De son net roept op en is het opgeroepene te gelijk, het is een tekening en teken teza men en de kracht van het laatste wordt bepaald door die van de eerste en omgekeerd. Dat tweerichtingver- keer ontbreekt in het geciteerde ge dicht, dat alleen maar verwijsteken is naar iets algemeens, een vervangbaar verwijsteken bovendien. Want door het volgende vers uit dezelfde bundel word ik weer naar hetzelfde algeme ne verwezen; het heet „Twee hexame ters": Nu ik voor 't eerst een literaire prijs heb gekregen, koop ik mis schien een nieuwe aluminium theepot. Nu is niet alle poëzie uit Lehmanns jongste bundel van deze aard. Het ope ningsvers, het gedicht „In memo- riam" laat een andere kant zien al zijn verbindingslijntjes te trekken boven geciteerde verzen: Wij kunnen over haar spreken alsof wij haar gisteren nog gezien hebben en morgen weer zullen zien. alsof zij in een ver buitenland is en daar alles doet wat levenden doen, zelfs aan ons denken. Maar zij is er niet, zij is niet zij, maar het, dat nu in een kist, per auto naar een tuin met stenen wordt gebracht. Voor ons is niets veranderd dan dat wij ons beroerder voelen dan gisteren, maar dat komt wel meer voor. De slotregels zijn relevant voor een bepaald huidig poëtisch klimaat: door een plotselinge verandering van toon hoogte het gevoel of beter gezegd: de gevoeligheid in te tomen. Piet Paal- tjens blies reeds fluitend weg wat hij even tevoren in ernst had neergezet, een vorm van zelfontmaskering uit be schaamdheid. Je kunt ook alléén in te- gentonen schrijven en de grondtoon daarmee te vermoeden geven; er staat dan niet wat er staat, om die magiërsfor mule eens te gebruiken. Dan krijg je een gedicht als „Succes". Mijn vader zei vaak, dat ik flink zijn moest. Zolang tot ik dacht: Dat nooit. Ik behoor nu tot de beste élite: die van de bewuste lafaards. Op zich Is er, althans voor mij, geen bezwaar tegen die afgemeten noncha lance, maar bijna een hele bundel ge lijke anti-tonen te moeten horen, wordt vervelend. Dat laatste zou wellicht niet het geval zijn geweest, als Lehmann niet een van de velen was die op dit ogenblik op gelijke wijze te werk gaan: er wordt zoveel op uitgekiende wijze wat nonchalant gedaan; het alledaag se wordt zo bewust gecultiveerd, dat het alle dagen zondag wordt. Er is veel en terecht afgegeven op de criterium periode met haar wat men noemde sonnettenbakkers met merels en ro zen. Maar als velen alleen maar „de ze kant boven" gaan laten zien, gaat een geschiedenis zich op luchtigere wijze herhalen, al kan de een virtuo- zer de keerzijde laten zien dan de an der. Er wordt een ondiepte bereikt, een eenzijdigheid en gelijkvormigheid ook: ieder laat op dezelfde wijze het zelfde zien: wat hij niet wil laten zien. De luchtigheid begint mij zwaar te wegen. Er staat in Lehmanns bundel ook een aantal meer verhalende gedichten. Naar mijn smaak overtreft Buddingh' hem in dit genre. Diens hoogte bereikt hij alleen in „Actueel verhaal over het verleden". Het aardigste vers uit de bundel vind ik het slotgedicht, „Het laatste woord in blues". Hier zijn in eens tekening en teken tegelijk aanwe zig: Het is troosteloos te kijken naar een waslijn met een oneven aantal sokken. En soms, als het vochtig weer is, hangen ze er, dagenlang, dagenlang. Zwak, want ere op een voldoende gesuggereerde zaak vooruitlopend, vind ik de eerste regel, die al een conclusie trekt die uit het vertelde op te maken is. Het beeld alleen, zonder verklaring, zou sterker gewerkt hebben. TOEN IK IN DE BUNDEL „Een gat in de lucht", waarmee de schilder Harry Mesterom als dichter debuteert, het gedichtje „Bezoek" las, dacht ik: de geschiedenis wordt weer voortge zet; een in versvorm gemodelleerd grapje wordt als gedicht gepresen teerd: Ik dacht dat jullie dood waren en begraven, zei ik. Kom, kom, niet zo somber. Als dat zo was hadden we je heus wel wat laten weten. Maar het versje is in de bundel een uitzondering, al zijn er ook in de ge dichten van Mesterom zinnen en wen dingen die het gedicht een keer naar de alledaagsheid moeten geven. Overi gens: schokkend is dit debuut niet; ik kan in de gedichten althans weinig per soonlijks onderkennen, en naar iets ei gens zoekt men toch bij een debutant. Er staan verzen in die niet boven de notitie uitkomen (het genoteerde is niet krachtig genoeg om betekenis te krijgen), zoals „De vogels": De vogels vliegen laag vandaag. Soms raken zij even de aarde, als haastige voetstappen. Er zijn verzen waarvan het gezeg de niet boven de vondst uitkomt. Mijn ervaring was, dat de bundel na enkele keren lezen nauwelijks meer dan vluchtige voetstappen achterlaat. Een enkele strofe blijft in gedachten ach ter, zoals de slotstrofe van „Als een schildpad", waarin het hart als een schildpad is verbeeld: 's Nachts scharrelt hij rond tussen de etensresten in buik en mondholte en eet zich vol. Als geheel bood het gedicht „Hoog boven ons" mogelijkheden, maar de conventionele slotregels laten het bij mogelijkheden voor dit vers. „Een gat in de lucht" is een wat smal debuut met verzen die bij gebrek aan eigen heid gauw vergeten dreigen te wor den. MEER SPOREN liet bij mij achter het kleine bundeltje waarmee Gerrit Bakker debuteert: „De menselijke na tuur". De bundel is wel erg klein en de inhoud nogal ongelijkmatig om tot een min of meer definitief oordeel te leiden, maar ik zie wel mogelijkheden voor deze gedichten van dubbelheid, waarin het een in het ander en het ander in het een uitgesproken wordt met behulp van de in veel woorden aanwezige dubbele bodems. Het procé dé kan gauw gekunsteld worden, er zit een niet te miskennen rederijkerskant aan deze soort poëzie, maar op de bes te plaatsen hebben er plotselinge „ver zakkingen" naar een nieuwe laag van het vers plaats. En gebeurt dat echt onvoorzien, dan werkt het fascine rend: een wereld verliest haar eenzij digheid en zekerheid bovendien: in het een blijkt plotseling iets anders aanwe zig. Bakkers visie op de natuur is door zijn ontdubbelende blik bepaald, waar door de gedichten met de traditionele natuurpoëzie weinig van doen hebben. In het vers „Gedicht" staat Bakkers wijze van dichten raak beschreven: 'Op papier is alles anders. Het woord komt uit als een ei. Aan de hier beschreven hoender- Er zijn in de poëzie van Gerrit Bak ker reminiscenties aan de poëzie van Gerrit Achterberg (na deze zin zou men kunnen concluderen, dat Bakkers poëzie tot een gelijke vorm van denken leidt!): ook Bakkers poëzie heeft ma- gisch-realistische trekken. Wat even wel ontbreekt is een centraal punt van waaruit de visie is ontstaan en wordt gerechtvaardigd of beter gezegd: haar verklaring vindt. De afwezigheid van dat punt maakt bepaalde waarnemin gen noga1 vrijblijvend, zoals dat bij voorbeeld het geval is in de reeks „Onder een onbedekte hemel", waar van het eerste vers daarenboven heel dicht achter Achterberg aankomt: Het wegennet begint waar elke auto optrekt. Zwarte wagens in het tegenlicht blinken als de livrei van mijn chauffeur. Het standpunt van de lifter verlaat ik gaandeweg. Het koetswerk zit mij als gegoten; waar elke auto optrekt begint het wegennet opnieuw. „Luxe" van L. Th. Lehmann; uitg. De Bezige Bt), Amsterdam; „Een gat in de lucht" van Harry Mesterom, uitg. De Arbeiderspers. Amsterdam: „De mense lijke natuur" van Gerrit Bakker, uitg. Querido, Amsterdam. fokkerij komt gei tomt geen haan te pas. Nu hij achteraf zijn naam te berde bracht hoor ik zijn echo kraaien. Het kuiken is geslacht. WERK VAN FRANSE ROMANCIERS Deel II, met 'de dreigende titel: „La Faim des lionceaux" (1) gaat dieper op die moeilijkheden in een beschrijft hoe een schijnbaar hechte familieband langzaam verbroken wordt en hoe elk van de gezinsleden zijn eigen weg gaat zoeken. Deze roman-cycle heeft duidelijk de bedoeling een kroniek te zijn van het leven van een Frans gezin uit een bepaald milieu in de tweede helft van de twintigste eeuw. Troyat heeft zich gedocumenteerd als gold het een re portage, maar, ook al schrijft hl) als een journalist, hy is en blijft roman cier: de meest afschuwelijke gebeurte nissen volgen elkaar in een duizeling wekkend en een zelfs voor de Parijse „haute bourgeoisie", die men niet moet onderschatten (getuige Sagan en vele anderen) ongeloofwaardig tempo op. Troyat is een merkwaardig mora list; men vraagt zich voortdurend af, of hij een moralist is die er niet voor uit wil komen, dan wel geen moralist is maar het eigenlijk zou willen zijn De rechtlijnigheid van een Bourget, 'aan wie hjj vaak doet denken, ontbreekt bij hem. Men leest wel (voorzichtige) critische opmerkingen over de geest des ttjds, over de mentaliteit van de jongeren, die het allemaal zo anders willen. De noodzakelijke conclusie ech ter dat ook de oudere generatie een crisis doormaakt Eygletière senior is daar een duidelijk voorbeeld van wordt niet expliciet getrokken. En juist een analyse van de crisis van die oudere generatie is veelbetekenend en interessant. Veel interessanter dan de problemen van de jongeren. Daar om zal deze kroniek nooit een zöivere en echte doorsnede van een milieu kunnen zijn, ondanks de pretenties daartoe. Men zou zelfs van een slech te roman kunnen spreken, als Troyat niet zo'n goed „verteller" was. Bovendien ontbreekt het Troyat aan dat niet te definiëren begrip „stijl". Hij schrijft een alledaags, niet verras send, niet gecompliceerd, nooit inte ressant Frans. Wanneer hij dieper door wil dringen in de psyche van zijn personages, schiet hij tekort in materiële middelen om die speurtocht acceptabel en waar te maken en ver valt hij in een jammerlijke feuilleton stijl. Troyat weet dat zelf heel goed; hij blijft maar het liefst aan de opper vlakte, aan de buitenkant van de per sonages. Het tekort dat zo ontstaat, compenseert hij door een hoog opge voerd verhaaltempo dat een verwende lezer verbaast en zich doet afvragen hoe Troyat zich in het derde deel zal we ten te bevrijden uit een door hem zelf gecreëerde impasse. JEAN CAYROL is veel minder am bitieus dan Troyat en misschien daar om veel meer de moeite van het lezen waard. Met zijn trilogie „Je vivrai l'amour des autres" geeft hij een be langrijke bijdrage aan de naoorlogse Franse romanliteratuur. In zijn werk ziet men de mens als „eenling" naar voren komen, een „eenling" die naast het leven staat, die niet weet wat zijn levensdoel is en moeizaam ervaart, dat er, om in het leven te kunnen staan, een contact met „de ander", moet zijn, een contact dat maar moei lijk gelegd wordt en wanneer het er eenmaal is, toch nog niet altijd een oplossing biedt voor de vraag naar de zdn van hat bestaan. zelden onderbroken monologue Intéri eur, waarby de verteller zich bijna altijd op de achtergrond houdt. Dit vernuftige procédé is gegoten in een sobere, soepele, elegante en verzorgde taal, die het lezen van „Midi Minuit" tot een bijzonder genoegen maakt. De laatste jaren interesseert Cayrol zich bijzonder voor de film hij heeft er verschillende gemaakt en het schijnt, dat hij in de film een nieuwe bron van Inspiratie ziet voor de roman. „Midi Minuit" dat dit jaar verscheen ia er een duidelijk voorbeeld van. Aan deze roman ligt een zeer alledaags thema ten grond slag: Martine, de vrouw van een sue- T T cesvol Parijs zakenman, ig met haar I l r\ zoontje Patrick van huis weggelopen. J VJ. IiC V/IvdIU Haar huwelijk is een mislukking en ze wil naar haar geboortedorp gaan om daar, naar zc hoopt, iets van het geluk van haar kinderjaren terug te vinden. De roman beschrijft alleen haar verblijf in een badplaats aan de Noord zee eigenlijk maar een etappe van de reis die ze van plan is te maken. „Midi Minuit" is een reeks taferelen, niet eens in logische, dus chronologische volgorde geprojecteerd, die samen een enorme „flash back" vormen met als onderschrift een strak volgehouden, J. M. G. LE CLéZIO is een van d# interessantste figuren onder de jonge Franse schrijvers. Men kan hem onmo gelijk catalogiseren; men kan hooguit zeggen dat hij een middenpositie in neemt tussen de traditionele romanli teratuur en de „nouveau roman". In drie jaar ttjds schreef hij drie boeken: „Le Procés Verbal", dat in 1963 de Prix Goncourt kreeg; „La Fièvre" een ver halenbundel die op 16-10-'65 in dit blad besproken werd en nu versoheen begin '66 „Le Déluge" (3) „Le Déluge" is sterk verwant aan „Le Procés-Verbal" Ook nu leest men weer een zeer nauwkeurige, gedetail leerde beschrijving van de omzwer vingen van een personage dat als het ware „op drift is geraakt." Op 25 ja nuari, om half vier, 's middags, krijgt Frangois Bessan een visioen: wan neer plotseling een sirene begint te huilen, ziet hij een meisje op een bromfiets door de straat rijden; als de sirene ophoudt, is het meisje ver dwenen. Dan krijgt Frangois een „shock" die zijn leven volledig ver andert. „Le Déluge", verhaalt in der tien hoofdstukken de dertien dagen die Frangois Bessan doormaakt voor dat hij zich definitief aan zijn zinsbe goocheling overgeeft. Het boek is dus een reeks impres sies, „foto's", woorden, waarnemingen, overpeinzingen van een „iemand" die zo maar door een stad loopt, mensen en dingen ziet, vooral dingen, en alles en iedereen in zich opneemt, lang zaam afstand doet van alles en leder een die in zijn leven tot aan het ogen blik van het „visioen" een rol hebben gespeeld: een langzame „hellevaart" Men zou kunnen zeggen een modeme versie van „la Nausée", zij het dan met een minder uitgesproken meta- physieke tendens: een mens temidden van de dingen; het nauwkeurig en constant observeren van de dingen veroorzaakt een gevoel van onbehaag lijkheid, angstgevoelens, hallucinaties en tenslotte het onberedeneerde ver langen erin onder te gaan en erin ten onder te gaan: Le Déluge. Le Clézio schrijft een rijkgescha keerd Frans, hij hanteert het virtuoos, soms echter is hij te verbalistisch; nu moet een dergelijk droomgegeven wel leiden tot breedsprakigheid, tot langdradigheid die de lezer soms te veel worden. Maai talloze andere kwaliteiten compenseren dit gebrek en zorgen ervoor dat Le Déluge" vee) meer is dan maar een literaire curio siteit, nl. een uitstekende roman. Henrl Troyat, La Palm des lionceaux, Flammarton, 1968. Importeur Nllsson/ Lamm, Amsterdam. Jean Cayrol. Midi Minuit, Seull, 1966. Importeur Nilsson/Lamm, Amsterdam. J. M. G. le Clézio, Le Déluge, Galli- mard, 1966. Importeur Nilsson/Lamm, Amsterdam. EEN WEEK GAUDEAMüS^ ZIEK drukt de aandachtige. SIA e( soms behoorlijk gekwelde bet met de neus op feiten. Die feite" j baren zich merkwaardigerwijs® ..j «aïl zozeer in de muziek die hier aa" iet tirh woord komt en waarvan men z"-_ zelden mag afvragen of z(j wel de"' oh' muzikaal feit is. Veeleer doet zÜ ken aan een overdondering van liggende werkelijkheden. y Daarin tekent zich dan het 1°' deze hedendaagse muziek ket e,i haar eigen gehalte serieus te n i deel daarvan uitgezonderd °veT afroept: terwijl zij met de na<R i lijkheid van dierlijke ernst de zjj aandacht voor zich opeist, SP"S haar juist op de muziek waarte#®"^ zich afzet als zijnde niet tot ^e7"e ^,y behorend, muziek uit het verleden, seaal en culinair. Dat was met de muziek die kwart eeuw geleden van onze tijd wel anders. Toen Strawinsky yi ere du printemps in de opentas bracht, kon men geschokt zij". men onderkende een muziek 1", y eigen recht en was van dan door elk volgend werk van zijn heftig geïnteresseerd. Het ging niey tiers met Ravel, Hindemith en tók: zij absorbeerden aandacht y verdrongen niets. Deze hedendf .jr jongelingen echter snijden verb'm gen door en willen de stroom V een cultuur zich doorzet onderN Wat zij uitwerken is averechts: d y vestiging van de verbinding mn.y reeds bestaat tegelijk met een n°a ticipatie met dat wat zjj (door hu" senkomst) aankomend achten. Er is een kortsluiting gaande e^y blijkt nergens zo duidelijk nis waar componisten op de y' j werkzaamheid spelen, op de WPjrf satorlsche inventie onder de in^n(^e'1, van het ogenblik bij hun uitvoer® p? I en er zelfs van dromen dat het C y ve participeren zich als een y? beweging aan de toehoorders zal y< delen. Dan immers zal pas het c" of re, het genotzuchtige element zö j geheven en de culturele impuls vrijd van onder de lagen van tle-conventies die haar verstikk® Maar er is geen sprake van sPpieK' ne Inventie. Er zijn slechts ope" y(' ken in moeilijk ontcijferbare ge®. ten die per saldo zo goed mog^yf gevuld moeten worden door de da meest bekwame, door één J een enkeling, zoals het altijd g£L/ I is als er een cadens uitgevoerd n worden. De uitvoerenden late" ff spontane collectieve improvisab .J weten en het publiek iaat de J over zich heen gaan, niet eens y culinair proevend doch in een s (1 van dompe berusting afwachten®- experiment pakt niet; het publie* zich des te hechter verbonden 111 <e'' muziek die het geleerd heeft te staan en dat wil zeggen geni®tae ondergaan. Het behoeft niet Per.M (e. lecteren te zijn; het kan ook schokt worden in een ondefk® van ontstellende werkelijkheid- y schouwen is genieten, maar he.Jir kent altijd helder wakker zijn 1 van het versuft uitzitten. HET WOORD GENIETEN is$(l de hedendaagsen teruggedron.? jffr een diskwalificerende betekenis- 0ïe het de „muziek van gisteren" 1 v c.- komen. Het woord museaal j)d eerlijk woord, als men het geW ,,t een zwabber waarmee alles jij' vloer geveegd kan worden. zich slechts op één zijde van de J> lijkheid, zoals alle slogans die -e K jargon van de massa-psycho^Lji horen. Degenen die ze uitvij1 n hanteren zijn zelf al besmet begrlpsverengende werking- e(t yt richt zich op de gefixeerdheid de levende uitstraling van da1 zijn aard gefixeerd Is uit. Nu gaat het hier over kunst en daarin komt een W v,gii eerlijkheid in de hantering sleyi term te voorschijn. Muziek gefixeerd in zoverre als ze lo maor 7Q ic nio+ \r&V(\&T cCP <v ls, maar ze is niet verder dan het vermogen om noten ven reikt. Muziek ontstaat neer ze gemaakt wordt. Lp dilettant gemaakte muziek is J ziek dan de compositie waara. ,eeii y leend wordt. Dat geldt niet a 4hgs muziek; het „eldt voor al fy kunsten, die in wezen vo0t tie1 ,et>' sering afhankelijk zijn va doen, van de persoonlijk® Kgfi tie. Vandaar de eindelo2® e" weer hervatte moeite van ^e\ffetr toneelspelers, dirigenten, r jyuidy# decorateurs, om van de b (e' sen in het electro-acoust inte p> nog maal te zwijgen, orL„erd iS' teren wat reeds geconcip e is een legitieme bezigheio- Zi) verschaft de vreugde van de PerS<**T n di® De amateur of de vakm \e ^efi maakt ondergaat haar a hern V1 gebeurtenis. Zi) vaart,.d.haarn- v et' door zijn ziel en z^n „,1ii.u'JrPl1 zigheid is een lev.nd cuR" o' een bedrijf waarin cu deelt en voortplant. eJl z1 )ti eigen ervaring kenne" biiek dA'Sri!i' te verenigen tot een P a8] e concert- of de theater*^ deJVJ zoekt van de wijze ander i\0^ het doen is maar een in n hetzelfde bedrijf. Z°lang en is d. dit gebeurt leeft L verst ll<£ verouderd, uit de tijd of Na een week de ebberijen van de Gau de A t hebberijen hebben ondergaan, teresseerde maar betrokken toehoorder de d0 1, niet bÖ„dV5V ■der zifje V*Vt een erkenning van de v&n K f°et muzikale conservatism p„ysi :y hebber, die geestelijk zijn muziek leeft. Ook d eepv #t5 in vele gevallen. Niets jj zwart en wit uiteen t a„xmee hij heeft zijn muziek w doen .ji kan doen. Door ermee ,turel® kan, draagt hij een cu over.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 14