Luchtigheid, snelheid en dubbelheid
Henri Troyat, Jean Cayrol en Le Clézio
7
m
De liefhebber
verdedigd
KUN S T-
LICHT
Henri Troyat
Jean Cayrol
pa'ginaJ
sCk
VOETSTAPPEN
Twee debuten
DUBBELE BODEMS
ZATERDAG 8 OKTOBER 1966
JAN WILLEM HOFSTRA
OP DE ACHTERKANT van
de bundel „Luxe" van L. Th. Leh-
mann staat een foto van het ach
terhoofd van de dichter. Wie de
ogen ais spiegel van de ziel zo
nodig heeft, zal zich met louter
nek wat te kort gedaan voelen;
trouwens, toegegeven moet wor
den, dat Lehmanns egale nek
en waarom er niet over te spre
ken, als de dichter hem van dicht
bij laat zien dat craquelé mist
dat de nek als het landschap van
een leven boeiend kan maken.
Kr ry Mesterom.
Het symbolische achterhoofd van
L. Th. Lehmann.
Ook een „Autodroom" laat zich
niet nadromen. Veel meer van
Bakkers eigen mogelijkheden laat
het titelloze slotvers van de bun
del zien. Het toont wat Bakker
kan, zoals de viei prozastukjes
zijn onvermogen in een ander
genre laten zien. Het procédé uit
de verzen werkt hier hinderlijk
gekunsteld.
KEES FENS
Hl
".srrb Bakk'v
HENRI TROYAT ls een ijve
rig en onvermoeibaar romancier.
Vorig jaar verscheen van zijn
hand al weer het eerste deel van
een nieuwe „roman-cycle": „Les
Eygletière". Het boek werd op
16-10-'65 in dit blad besproken.
Toen werd vastgesteld dat het
eerste deel van een trilogie nog
slechts een ouverture tot en een
expositie van de personages en
hun problematiek kon zijn: een
familie uit de Parijse „haute
bourgeoisie"; een vader, geschei
den maar hertrouwd met een
vrouw die bijna een leeftijdgenote
is van zijn drie kinderen, kinde
ren die op de drempel van de vol
wassenheid staan en door de in
vloed van het milieu waarin ze
leven, met allerlei moeilijkheden
geconfronteerd worden.
1. M. G. LE CLÉZIO
Drs. C. A. VAN DIJCK
DOOR LEO HANËKROO^
der
SK
NA DE GENEUGTEN van het bad-
leven-in-naseizoen, dat wil zeggen: veel
winkeltjes gesloten, de inwoners wat
landerig en nog maar net vriendelijk,
de prijzen wat lager en aan het
strand véél vrouwen die de zonnepa-
rasols alvast een goede beurt geven
om ze netjes te kunnen opbergen voor
het volgende seizoen, terwijl de man
nen zich 's avonds verzamelen voor
en in een openlucht-pizzeria en luid
keels debatteren tot half drie 's nachts,
was het weer cultuur geblazen. En
zo stond ik dan opeens in de mooiste
balzaal van Europa, zoals Napoleon
zei, op de Piazza San Marco in Ve
netië. En weer dacht ik enkele van
de meest venijnige duiven van de hon
derden te herkennen. Ik meende ze
op de Dam ook al zo woedend bezig
te hebben gezien om een korrel voers.
Bij Florian zag ik zowaar dezelfde
oeroude Engelse dame met grote lui-
felhoed. een hobbezak van een zijden
jurk om haar al te slanke leest ge
drapeerd, de vuilwitte handschoenen
aan, met in het verwoeste gezicht de
krentogen, die dertig jaar geleden net
zo voor zich uitstaarden. Naar wat?
Ze is kennelijk als jong meisje in
Venetië blijven hangen en nooit meer
weggegaan. Ze heeft haar vaste ta
feltje onder de portico en zif daar
van vijf tot negen de menigte te be
staren onder het genot van een glas
limonade. De kelners zeggen: prinses,
tegen haar. Zij is net zo goed een
monument als het Dogepaleis of de
Rialto, maar niet zo duur in het on
derhoud.
OOK DE MANNEN die, vuilndsbllk
aan lange stok in de hand en gewapend
met een lange veger, de vogelpoepjes
uur na uur van het plein verwijde
ren, bewonder ik. De San Marco is
nog steeds een carrousel, hoe ver
bijsterend rijk de pallio van het graf
van de Apostel ook bespat is met ju
welen en emails.
Bij de eerste-beste gelegenheid
vluchtte ik naar de Accademia om
uit te rusten voor het laatste schil
derij van de oude Titiaan, hier de
evenknie van Rembrandt. En wande
lend langs de Canaletto's en alle an
dere grootmeesters ontmoette ik in
een klein zaaltje een heel andere we
reld, van juffrouw Carriera, die in de
zeventiende eeuw zulke charmante en
uiterst gekunde pastelportretten maak
te b.v. van een lief blauwogig jongetje
In wit met roze zijde en in het staart-
pruikje een roze lint. Een wit kanten
jabot lichtjes om de hals en een vroeg
wijze trek om de kindermond. Hjj heeft
kennelijk niet voor zijn plezier model
gestaan. Misschien heeft de schilderes,
die een lieve vrouw moet geweest zijn,
jf ^jihem het poseren verzoet met een kra
keling die hij wat achteloos in de
hand houdt. Ook is het altijd weer
een belevenis om langs het palazzo
te varen waarin Richard Wagner de
laatste adem uitgeblazen heeft. Neemt
u „Verdi" van Werfel nog wel eens
ter hand, dat wonderlijke geschrift
over de rivaliteit tussen de Italiaan
en de Duitser? Het is en blijft een
mooi boek. Een boek om bij een
langer verblijf tussen de lagunen te
herlezen.
Maar wij hadden geen tijd want
Ravenna wachtte. Met Christus die
gedoopt wordt in de hemel van de
Ariaanse Doopkapel. De Christus is
naakt, de eerste en enige' keer dat
lk dat gezien heb. Ravenna is een
doodgewone stad, maar die mozaïeken
ln hun helle, nieuwe kleuren maken
dat je een beetje verdwaasd tussen
de auto's en haastige moderne men
sen door loopt. In de San Vitale staat
de haaiige, knappe toneelspeelster,
Theodora, „die sich so schön zu Kai-
serin emporgeschlafen hat" om het
netjes te zeggen, heel reëel en zeer
uitdagend tussen haar hofhouding, ter
wijl in de S. Apollinare Nuovo de
beeltenis van Justinianus hem aan ons
overlevert als een kerel die zijn natje
en zijn droogje goed in de gaten hield,
een echte Lebemann. Helemaal geen
man om dat uitgebreide Corpus juris
oivilis of burgerlijk wetboek te laten
samenstellen. In datzelfde jaar 527
ontstond nota bene het eerste schip
met schepraderen dat door dieren werd
aangedreven. Twee jaar later stichtte
Benedictus zijn Orde. Is er aandoen
lijker en tevens hoger en subliemer
blijk van echtelijke liefde gegeven
dan door Galla Placicia, die voor haar
man Theodorik dat onvergankelijke
kleine bouwwerk met de verrukkelijk
ste mozaïeken oprichtte?
DE MAN MET DE LOOPLAMP aan
de nauwe ingang gelooft het wel en
wacht tot iemand hem wat lires in
de hand duwt om de duisternis op
te lichten en de kleurenpracht te la
ten opvlammen. Hij doet die ellendige
lamp altijd nèt uit als je die mand
met appelen-aan-de-blaren aan het be
kijken bent, die ongetwijfeld Charley
Toorop moet hebben geïnspireerd tot
haar mooie schilderij. Dezelfde haast
schematische kleurverdeling en hiëra-
tische opbouw. En wie denkt dat Pi
casso de eerste was, die voor- en zij
aanzicht van mens en dier tegelij
kertijd naast elkaar geschilderd heeft,
krijgt de schok van z'n leven als hij
in de Nieuwe Apollinariskerk het sym
bool van de Evangelist Lucas ziet af
gebeeld: een gevleugelde os met het
Boek tussen de twee voorpoten, één
oog en twee snuiten.
Wat is er nieuws onder de zon?
Maar deze mensen uit de zesde eeuw
in een wereld vol katastrofen ver
smaadden de naturalistische afbeel
ding en vonden rust in een sublieme
hlëratiek. Het Heilige noemden zij hei
lig en het profane profaan. Zij wisten
van de onnoemelijke beweeglijkheid van
het Rijk Gods in de hemel, maar
wilden het Absolute contempleren in
kontoer en kleur, die bij het verst
doorgevoerde raffinement de eeuwige
Rust als oergrond weergeven. Dezelfde
rust die heerst in de Dolomieten op
8200 meter hoogte. We mogen dan
bij Apollinaris lachen over het pilaar-
tjespaleis met gordijnen in embrasses,
j o 5 vroeger bjj oma, waarheen
de Profeten schrijden, zij wisten zeker
dat zy déór de Heer zouden ontmoeten.
LEHMANN, MESTEROM EN BAKKER
Wie in poëzie zo graag de dichter ont
moet, kan nu tevreden zijn: de dichter
heeft zich de hele bundel door in het
gezicht laten zien en aan het einde
van het boek keert hij logischerwijs
om. De foto dringt ook de suggestie
op, dat de dichter in eigen werk te
rugleest, al had de foto dan beter op
de voorkant kunnen staan, want ook
bij lezen dient het gemak de mens. Ik
heb ook de ernstige theorie horen ver
kondigen, dat de dichter zijn gezicht
niet wil laten zien, hij zou er in dit
geval naar laten raden. Men kan ten
slotte de foto als een grapje beschou
wen, een niet zo ongrappige gedach
te, want er zijn tegenwoordig veel po
gingen tot pret maken in de literatuur.
Op zich is de foto in geen enkel op
zicht interessant. Je kunt er wel een
hoop theorieën aan ophangen over de
reden waarom, het klimaat van waar
uit, over de behoefte aan en het ver
zet tegen. En daarmee wordt de foto
een mooie illustratie van bepaalde
soorten poëzie: er worden gedichten
gepubliceerd waar niets aan is, maar
waarvan de aanwezigheid met psycho
logische, sociologische en zelfs gewoon
logische redeneringen te verklaren is.
Na al die theorieën blijft het gedicht
even oninteressant. Het geeft geen ple
zier op zich, het is als „ding" aanlei
ding voor plezierige en onplezierige
theorieën. Je moet er de wereld ach-
ter zien en zo. Het vers ls een symp
toom van iets en „om dat iets" gaat
het, waarbij men dan de moraal stelt
boven het leven. Wanneer een dichter
schrijft, zoals Lehmann in „Luxe":
de grammophoonplaten
die ik wil hebben
hebben lelijke omslagen,
die ik niet wil hebben
en dat gedichtje „Leed" noemt, dan
kan er meteen een dik handboek open
gaan over understatement, angst voor
het grote woord (misschien ook voor
de grote plaat, want de spelling
„grammophoonplaat" doet een beetje
33-toerenachtig aan), relativering en
nog meer. Maar de mededeling zelf
van het vers is vervelend en oninteres
sant. Nu kan dat laatste van een hele
boel versregels gezegd worden: „De
bomen dorren in het laat seizoen" is
op zich ook niet zo'n boeiend bericht.
Binnen het geheel van Kloos' sonnet
wordt de regel wel interessant. De son
net roept op en is het opgeroepene te
gelijk, het is een tekening en teken teza
men en de kracht van het laatste
wordt bepaald door die van de eerste
en omgekeerd. Dat tweerichtingver-
keer ontbreekt in het geciteerde ge
dicht, dat alleen maar verwijsteken is
naar iets algemeens, een vervangbaar
verwijsteken bovendien. Want door het
volgende vers uit dezelfde bundel
word ik weer naar hetzelfde algeme
ne verwezen; het heet „Twee hexame
ters":
Nu ik voor 't eerst een literaire
prijs heb gekregen, koop ik mis
schien een nieuwe aluminium
theepot.
Nu is niet alle poëzie uit Lehmanns
jongste bundel van deze aard. Het ope
ningsvers, het gedicht „In memo-
riam" laat een andere kant zien al zijn
verbindingslijntjes te trekken boven
geciteerde verzen:
Wij kunnen over haar spreken
alsof wij haar gisteren nog gezien
hebben
en morgen weer zullen zien.
alsof zij in een ver buitenland is
en daar alles doet wat levenden
doen,
zelfs aan ons denken.
Maar zij is er niet,
zij is niet zij, maar het,
dat nu in een kist, per auto
naar een tuin met stenen wordt
gebracht.
Voor ons is niets veranderd
dan dat wij ons beroerder voelen
dan gisteren,
maar dat komt wel meer voor.
De slotregels zijn relevant voor een
bepaald huidig poëtisch klimaat: door
een plotselinge verandering van toon
hoogte het gevoel of beter gezegd: de
gevoeligheid in te tomen. Piet Paal-
tjens blies reeds fluitend weg wat hij
even tevoren in ernst had neergezet,
een vorm van zelfontmaskering uit be
schaamdheid. Je kunt ook alléén in te-
gentonen schrijven en de grondtoon
daarmee te vermoeden geven; er staat
dan niet wat er staat, om die magiërsfor
mule eens te gebruiken. Dan krijg je
een gedicht als „Succes".
Mijn vader zei vaak,
dat ik flink zijn moest.
Zolang tot ik dacht:
Dat nooit.
Ik behoor nu tot
de beste élite:
die van de bewuste
lafaards.
Op zich Is er, althans voor mij, geen
bezwaar tegen die afgemeten noncha
lance, maar bijna een hele bundel ge
lijke anti-tonen te moeten horen, wordt
vervelend. Dat laatste zou wellicht niet
het geval zijn geweest, als Lehmann
niet een van de velen was die op dit
ogenblik op gelijke wijze te werk gaan:
er wordt zoveel op uitgekiende wijze
wat nonchalant gedaan; het alledaag
se wordt zo bewust gecultiveerd, dat
het alle dagen zondag wordt. Er is veel
en terecht afgegeven op de criterium
periode met haar wat men noemde
sonnettenbakkers met merels en ro
zen. Maar als velen alleen maar „de
ze kant boven" gaan laten zien, gaat
een geschiedenis zich op luchtigere
wijze herhalen, al kan de een virtuo-
zer de keerzijde laten zien dan de an
der. Er wordt een ondiepte bereikt,
een eenzijdigheid en gelijkvormigheid
ook: ieder laat op dezelfde wijze het
zelfde zien: wat hij niet wil laten zien.
De luchtigheid begint mij zwaar te
wegen.
Er staat in Lehmanns bundel ook
een aantal meer verhalende gedichten.
Naar mijn smaak overtreft Buddingh'
hem in dit genre. Diens hoogte bereikt
hij alleen in „Actueel verhaal over
het verleden". Het aardigste vers uit
de bundel vind ik het slotgedicht, „Het
laatste woord in blues". Hier zijn in
eens tekening en teken tegelijk aanwe
zig:
Het is troosteloos
te kijken naar een waslijn
met een oneven aantal sokken.
En soms, als het vochtig weer is,
hangen ze er,
dagenlang, dagenlang.
Zwak, want ere op een voldoende
gesuggereerde zaak vooruitlopend, vind
ik de eerste regel, die al een conclusie
trekt die uit het vertelde op te maken
is. Het beeld alleen, zonder verklaring,
zou sterker gewerkt hebben.
TOEN IK IN DE BUNDEL „Een
gat in de lucht", waarmee de schilder
Harry Mesterom als dichter debuteert,
het gedichtje „Bezoek" las, dacht ik:
de geschiedenis wordt weer voortge
zet; een in versvorm gemodelleerd
grapje wordt als gedicht gepresen
teerd:
Ik dacht dat jullie
dood waren
en begraven, zei ik.
Kom, kom,
niet zo somber.
Als dat zo was
hadden we je
heus wel wat
laten weten.
Maar het versje is in de bundel een
uitzondering, al zijn er ook in de ge
dichten van Mesterom zinnen en wen
dingen die het gedicht een keer naar
de alledaagsheid moeten geven. Overi
gens: schokkend is dit debuut niet; ik
kan in de gedichten althans weinig per
soonlijks onderkennen, en naar iets ei
gens zoekt men toch bij een debutant.
Er staan verzen in die niet boven de
notitie uitkomen (het genoteerde is
niet krachtig genoeg om betekenis te
krijgen), zoals „De vogels":
De vogels vliegen laag
vandaag.
Soms raken zij even
de aarde,
als haastige voetstappen.
Er zijn verzen waarvan het gezeg
de niet boven de vondst uitkomt. Mijn
ervaring was, dat de bundel na enkele
keren lezen nauwelijks meer dan
vluchtige voetstappen achterlaat. Een
enkele strofe blijft in gedachten ach
ter, zoals de slotstrofe van „Als een
schildpad", waarin het hart als een
schildpad is verbeeld:
's Nachts scharrelt hij rond
tussen de etensresten
in buik en mondholte
en eet zich vol.
Als geheel bood het gedicht „Hoog
boven ons" mogelijkheden, maar de
conventionele slotregels laten het bij
mogelijkheden voor dit vers. „Een gat
in de lucht" is een wat smal debuut
met verzen die bij gebrek aan eigen
heid gauw vergeten dreigen te wor
den.
MEER SPOREN liet bij mij achter
het kleine bundeltje waarmee Gerrit
Bakker debuteert: „De menselijke na
tuur". De bundel is wel erg klein en
de inhoud nogal ongelijkmatig om tot
een min of meer definitief oordeel te
leiden, maar ik zie wel mogelijkheden
voor deze gedichten van dubbelheid,
waarin het een in het ander en het
ander in het een uitgesproken wordt
met behulp van de in veel woorden
aanwezige dubbele bodems. Het procé
dé kan gauw gekunsteld worden, er zit
een niet te miskennen rederijkerskant
aan deze soort poëzie, maar op de bes
te plaatsen hebben er plotselinge „ver
zakkingen" naar een nieuwe laag van
het vers plaats. En gebeurt dat echt
onvoorzien, dan werkt het fascine
rend: een wereld verliest haar eenzij
digheid en zekerheid bovendien: in het
een blijkt plotseling iets anders aanwe
zig. Bakkers visie op de natuur is door
zijn ontdubbelende blik bepaald, waar
door de gedichten met de traditionele
natuurpoëzie weinig van doen hebben.
In het vers „Gedicht" staat Bakkers
wijze van dichten raak beschreven:
'Op papier is alles anders.
Het woord komt uit als een ei.
Aan de hier beschreven hoender-
Er zijn in de poëzie van Gerrit Bak
ker reminiscenties aan de poëzie van
Gerrit Achterberg (na deze zin zou
men kunnen concluderen, dat Bakkers
poëzie tot een gelijke vorm van denken
leidt!): ook Bakkers poëzie heeft ma-
gisch-realistische trekken. Wat even
wel ontbreekt is een centraal punt van
waaruit de visie is ontstaan en wordt
gerechtvaardigd of beter gezegd: haar
verklaring vindt. De afwezigheid van
dat punt maakt bepaalde waarnemin
gen noga1 vrijblijvend, zoals dat bij
voorbeeld het geval is in de reeks
„Onder een onbedekte hemel", waar
van het eerste vers daarenboven heel
dicht achter Achterberg aankomt:
Het wegennet begint
waar elke auto optrekt.
Zwarte wagens in het tegenlicht
blinken als de livrei van mijn
chauffeur.
Het standpunt van de lifter
verlaat ik gaandeweg.
Het koetswerk zit mij als gegoten;
waar elke auto optrekt
begint het wegennet opnieuw.
„Luxe" van L. Th. Lehmann; uitg. De
Bezige Bt), Amsterdam; „Een gat in de
lucht" van Harry Mesterom, uitg. De
Arbeiderspers. Amsterdam: „De mense
lijke natuur" van Gerrit Bakker, uitg.
Querido, Amsterdam.
fokkerij
komt gei
tomt geen haan te pas.
Nu hij achteraf zijn naam te berde
bracht
hoor ik zijn echo kraaien.
Het kuiken is geslacht.
WERK VAN FRANSE ROMANCIERS
Deel II, met 'de dreigende titel: „La
Faim des lionceaux" (1) gaat dieper
op die moeilijkheden in een beschrijft
hoe een schijnbaar hechte familieband
langzaam verbroken wordt en hoe elk
van de gezinsleden zijn eigen weg
gaat zoeken.
Deze roman-cycle heeft duidelijk de
bedoeling een kroniek te zijn van het
leven van een Frans gezin uit een
bepaald milieu in de tweede helft van
de twintigste eeuw. Troyat heeft zich
gedocumenteerd als gold het een re
portage, maar, ook al schrijft hl) als
een journalist, hy is en blijft roman
cier: de meest afschuwelijke gebeurte
nissen volgen elkaar in een duizeling
wekkend en een zelfs voor de Parijse
„haute bourgeoisie", die men niet
moet onderschatten (getuige Sagan en
vele anderen) ongeloofwaardig tempo
op.
Troyat is een merkwaardig mora
list; men vraagt zich voortdurend af,
of hij een moralist is die er niet voor uit
wil komen, dan wel geen moralist is
maar het eigenlijk zou willen zijn De
rechtlijnigheid van een Bourget, 'aan
wie hjj vaak doet denken, ontbreekt
bij hem. Men leest wel (voorzichtige)
critische opmerkingen over de geest
des ttjds, over de mentaliteit van de
jongeren, die het allemaal zo anders
willen. De noodzakelijke conclusie ech
ter dat ook de oudere generatie een
crisis doormaakt Eygletière senior
is daar een duidelijk voorbeeld van
wordt niet expliciet getrokken. En
juist een analyse van de crisis van
die oudere generatie is veelbetekenend
en interessant. Veel interessanter dan
de problemen van de jongeren. Daar
om zal deze kroniek nooit een zöivere
en echte doorsnede van een milieu
kunnen zijn, ondanks de pretenties
daartoe. Men zou zelfs van een slech
te roman kunnen spreken, als Troyat
niet zo'n goed „verteller" was.
Bovendien ontbreekt het Troyat aan
dat niet te definiëren begrip „stijl".
Hij schrijft een alledaags, niet verras
send, niet gecompliceerd, nooit inte
ressant Frans. Wanneer hij dieper
door wil dringen in de psyche van
zijn personages, schiet hij tekort in
materiële middelen om die speurtocht
acceptabel en waar te maken en ver
valt hij in een jammerlijke feuilleton
stijl. Troyat weet dat zelf heel goed;
hij blijft maar het liefst aan de opper
vlakte, aan de buitenkant van de per
sonages. Het tekort dat zo ontstaat,
compenseert hij door een hoog opge
voerd verhaaltempo dat een verwende
lezer verbaast en zich doet afvragen hoe
Troyat zich in het derde deel zal we
ten te bevrijden uit een door hem zelf
gecreëerde impasse.
JEAN CAYROL is veel minder am
bitieus dan Troyat en misschien daar
om veel meer de moeite van het lezen
waard. Met zijn trilogie „Je vivrai
l'amour des autres" geeft hij een be
langrijke bijdrage aan de naoorlogse
Franse romanliteratuur. In zijn werk
ziet men de mens als „eenling" naar
voren komen, een „eenling" die naast
het leven staat, die niet weet wat zijn
levensdoel is en moeizaam ervaart,
dat er, om in het leven te kunnen
staan, een contact met „de ander",
moet zijn, een contact dat maar moei
lijk gelegd wordt en wanneer het er
eenmaal is, toch nog niet altijd een
oplossing biedt voor de vraag naar
de zdn van hat bestaan.
zelden onderbroken monologue Intéri
eur, waarby de verteller zich bijna
altijd op de achtergrond houdt. Dit
vernuftige procédé is gegoten in een
sobere, soepele, elegante en verzorgde
taal, die het lezen van „Midi Minuit"
tot een bijzonder genoegen maakt.
De laatste jaren interesseert Cayrol
zich bijzonder voor de film hij
heeft er verschillende gemaakt en
het schijnt, dat hij in de film een
nieuwe bron van Inspiratie ziet voor
de roman. „Midi Minuit" dat dit
jaar verscheen ia er een duidelijk
voorbeeld van. Aan deze roman ligt
een zeer alledaags thema ten grond
slag: Martine, de vrouw van een sue- T T
cesvol Parijs zakenman, ig met haar I l r\
zoontje Patrick van huis weggelopen. J VJ. IiC V/IvdIU
Haar huwelijk is een mislukking en
ze wil naar haar geboortedorp gaan
om daar, naar zc hoopt, iets van het
geluk van haar kinderjaren terug te
vinden. De roman beschrijft alleen haar
verblijf in een badplaats aan de Noord
zee eigenlijk maar een etappe van
de reis die ze van plan is te maken.
„Midi Minuit" is een reeks taferelen, niet
eens in logische, dus chronologische
volgorde geprojecteerd, die samen een
enorme „flash back" vormen met als
onderschrift een strak volgehouden,
J. M. G. LE CLéZIO is een van d#
interessantste figuren onder de jonge
Franse schrijvers. Men kan hem onmo
gelijk catalogiseren; men kan hooguit
zeggen dat hij een middenpositie in
neemt tussen de traditionele romanli
teratuur en de „nouveau roman". In
drie jaar ttjds schreef hij drie boeken:
„Le Procés Verbal", dat in 1963 de Prix
Goncourt kreeg; „La Fièvre" een ver
halenbundel die op 16-10-'65 in dit
blad besproken werd en nu versoheen
begin '66 „Le Déluge" (3)
„Le Déluge" is sterk verwant aan
„Le Procés-Verbal" Ook nu leest men
weer een zeer nauwkeurige, gedetail
leerde beschrijving van de omzwer
vingen van een personage dat als het
ware „op drift is geraakt." Op 25 ja
nuari, om half vier, 's middags, krijgt
Frangois Bessan een visioen: wan
neer plotseling een sirene begint te
huilen, ziet hij een meisje op een
bromfiets door de straat rijden; als
de sirene ophoudt, is het meisje ver
dwenen. Dan krijgt Frangois een
„shock" die zijn leven volledig ver
andert. „Le Déluge", verhaalt in der
tien hoofdstukken de dertien dagen
die Frangois Bessan doormaakt voor
dat hij zich definitief aan zijn zinsbe
goocheling overgeeft.
Het boek is dus een reeks impres
sies, „foto's", woorden, waarnemingen,
overpeinzingen van een „iemand" die
zo maar door een stad loopt, mensen
en dingen ziet, vooral dingen, en alles
en iedereen in zich opneemt, lang
zaam afstand doet van alles en leder
een die in zijn leven tot aan het ogen
blik van het „visioen" een rol hebben
gespeeld: een langzame „hellevaart"
Men zou kunnen zeggen een modeme
versie van „la Nausée", zij het dan
met een minder uitgesproken meta-
physieke tendens: een mens temidden
van de dingen; het nauwkeurig en
constant observeren van de dingen
veroorzaakt een gevoel van onbehaag
lijkheid, angstgevoelens, hallucinaties
en tenslotte het onberedeneerde ver
langen erin onder te gaan en erin ten
onder te gaan: Le Déluge.
Le Clézio schrijft een rijkgescha
keerd Frans, hij hanteert het virtuoos,
soms echter is hij te verbalistisch;
nu moet een dergelijk droomgegeven
wel leiden tot breedsprakigheid, tot
langdradigheid die de lezer soms te
veel worden. Maai talloze andere
kwaliteiten compenseren dit gebrek
en zorgen ervoor dat Le Déluge" vee)
meer is dan maar een literaire curio
siteit, nl. een uitstekende roman.
Henrl Troyat, La Palm des lionceaux,
Flammarton, 1968. Importeur Nllsson/
Lamm, Amsterdam.
Jean Cayrol. Midi Minuit, Seull, 1966.
Importeur Nilsson/Lamm, Amsterdam.
J. M. G. le Clézio, Le Déluge, Galli-
mard, 1966. Importeur Nilsson/Lamm,
Amsterdam.
EEN WEEK GAUDEAMüS^
ZIEK drukt de aandachtige. SIA e(
soms behoorlijk gekwelde bet
met de neus op feiten. Die feite" j
baren zich merkwaardigerwijs® ..j
«aïl
zozeer in de muziek die hier aa" iet
tirh
woord komt en waarvan men z"-_
zelden mag afvragen of z(j
wel
de"'
oh'
muzikaal feit is. Veeleer doet zÜ
ken aan een overdondering van
liggende werkelijkheden. y
Daarin tekent zich dan het 1°'
deze hedendaagse muziek ket e,i
haar eigen gehalte serieus te n i
deel daarvan uitgezonderd °veT
afroept: terwijl zij met de na<R i
lijkheid van dierlijke ernst de zjj
aandacht voor zich opeist, SP"S
haar juist op de muziek waarte#®"^
zich afzet als zijnde niet tot ^e7"e ^,y
behorend, muziek uit het verleden,
seaal en culinair.
Dat was met de muziek die
kwart eeuw geleden van onze
tijd
wel anders. Toen Strawinsky yi
ere du printemps in de opentas
bracht, kon men geschokt zij".
men onderkende een muziek 1", y
eigen recht en was van dan
door elk volgend werk van zijn
heftig geïnteresseerd. Het ging niey
tiers met Ravel, Hindemith en
tók: zij absorbeerden aandacht y
verdrongen niets. Deze hedendf .jr
jongelingen echter snijden verb'm
gen door en willen de stroom V
een cultuur zich doorzet onderN
Wat zij uitwerken is averechts: d y
vestiging van de verbinding mn.y
reeds bestaat tegelijk met een n°a
ticipatie met dat wat zjj (door hu"
senkomst) aankomend achten.
Er is een kortsluiting gaande e^y
blijkt nergens zo duidelijk nis
waar componisten op de y' j
werkzaamheid spelen, op de WPjrf
satorlsche inventie onder de in^n(^e'1,
van het ogenblik bij hun uitvoer® p? I
en er zelfs van dromen dat het C y
ve participeren zich als een y?
beweging aan de toehoorders zal y<
delen. Dan immers zal pas het c" of
re, het genotzuchtige element zö j
geheven en de culturele impuls
vrijd van onder de lagen van
tle-conventies die haar verstikk®
Maar er is geen sprake van sPpieK'
ne Inventie. Er zijn slechts ope" y('
ken in moeilijk ontcijferbare ge®.
ten die per saldo zo goed mog^yf
gevuld moeten worden door de da
meest bekwame, door één J
een enkeling, zoals het altijd g£L/ I
is als er een cadens uitgevoerd n
worden. De uitvoerenden late" ff
spontane collectieve improvisab .J
weten en het publiek iaat de J
over zich heen gaan, niet eens y
culinair proevend doch in een s (1
van dompe berusting afwachten®-
experiment pakt niet; het publie*
zich des te hechter verbonden 111 <e''
muziek die het geleerd heeft te
staan en dat wil zeggen geni®tae
ondergaan. Het behoeft niet Per.M (e.
lecteren te zijn; het kan ook
schokt worden in een ondefk®
van ontstellende werkelijkheid- y
schouwen is genieten, maar he.Jir
kent altijd helder wakker zijn 1
van het versuft uitzitten.
HET WOORD GENIETEN is$(l
de hedendaagsen teruggedron.? jffr
een diskwalificerende betekenis- 0ïe
het de „muziek van gisteren" 1 v c.-
komen. Het woord museaal j)d
eerlijk woord, als men het geW ,,t
een zwabber waarmee alles jij'
vloer geveegd kan worden.
zich slechts op één zijde van de J>
lijkheid, zoals alle slogans die -e K
jargon van de massa-psycho^Lji
horen. Degenen die ze uitvij1 n
hanteren zijn zelf al besmet
begrlpsverengende werking- e(t yt
richt zich op de gefixeerdheid
de levende uitstraling van da1
zijn aard gefixeerd Is uit.
Nu gaat het hier over
kunst en daarin komt een W v,gii
eerlijkheid in de hantering sleyi
term te voorschijn. Muziek
gefixeerd in zoverre als ze
lo maor 7Q ic nio+ \r&V(\&T cCP <v
ls, maar ze is niet verder
dan het vermogen om noten
ven reikt. Muziek ontstaat
neer ze gemaakt wordt. Lp
dilettant gemaakte muziek is J
ziek dan de compositie waara. ,eeii y
leend wordt. Dat geldt niet a 4hgs
muziek; het „eldt voor al fy
kunsten, die in wezen vo0t tie1 ,et>'
sering afhankelijk zijn va
doen, van de persoonlijk® Kgfi
tie. Vandaar de eindelo2® e"
weer hervatte moeite van ^e\ffetr
toneelspelers, dirigenten, r jyuidy#
decorateurs, om van de b (e'
sen in het electro-acoust inte p>
nog maal te zwijgen, orL„erd iS'
teren wat reeds geconcip e
is een legitieme bezigheio-
Zi) verschaft de
vreugde van de PerS<**T n di®
De amateur of de vakm \e ^efi
maakt ondergaat haar a hern V1
gebeurtenis. Zi) vaart,.d.haarn- v et'
door zijn ziel en z^n „,1ii.u'JrPl1
zigheid is een lev.nd cuR" o'
een bedrijf waarin cu
deelt en voortplant. eJl z1 )ti
eigen ervaring kenne" biiek dA'Sri!i'
te verenigen tot een P a8] e
concert- of de theater*^ deJVJ
zoekt van de wijze ander i\0^
het doen is maar een in n
hetzelfde bedrijf. Z°lang en is d.
dit gebeurt leeft L verst ll<£
verouderd, uit de tijd of
Na een week de
ebberijen van de Gau de A t
hebberijen
hebben ondergaan,
teresseerde maar
betrokken toehoorder de d0 1,
niet bÖ„dV5V
■der zifje V*Vt
een erkenning van de v&n K f°et
muzikale conservatism p„ysi :y
hebber, die geestelijk
zijn muziek leeft. Ook d eepv #t5
in vele gevallen. Niets jj
zwart en wit uiteen t a„xmee
hij heeft zijn muziek w doen .ji
kan doen. Door ermee ,turel®
kan, draagt hij een cu
over.