TOERENTAAL EEN DRUMMER IN ZIJN TIENDE JEUGD Nieuw platenseizoen cabaret van toen met en nu Maria Toledo Nieuw meesterstuk van Art Blakey Charles Lloyd Quartet BELANGRIJKE HER UITGA VE Lotte Lenya in Weills „De Zeven Hoofdzonden" £t Lester Young, Count Basie en Buck Clayton Russische koorzang Simon en Garfunkel Louisiana Blues" Heruitgave recital Amalia Rodrigues Tegenvaller Derby en Davids Pretentieloos MEUWE dag MAANDAG OKTOBER 1966 PHONOGRAM heeft het nieuwe Platenseizoen wat het cabaret- ^Pertoire betreft royaal ingezet. Er zijn opnamen uitgebracht van h®t Nederlands cabaret van 1966 'haar ook van dat van zo'n dertig jaar geleden; bovendien schenken LOUIS DAVIDS nog steeds succes °ok andere maatschappijen met nieuwe uitgaven nog eens aan dacht aan de voor-oorlogse klein kunst. CONNY STUART veelzijdig 1 WILLY DERBY naar Rome De eeuwig jeugdige Art Blakey levert in de nieuwe LP „Soul Finger" en dan vooral in het stuk „Freedom Monday" weer onvergelijkbaar, donker drumwerk. RAMSES SHAFFY goed op dreef LIESBETH LIST zeer slechte teksten Tl lotte lenya ontroerend, imponerend LES1ER YOUNG unieke toonvorming 4, Zonder meer verrukkelijk is „De tijd van toen" (Philips P 12727 L.), Waarop „Vooroorlogs amusement in Nederland" wordt gepresenteerd door Wim lbo, die verantwoordelijk is voor de samenstelling van de vaderlandse kleinkunstuitgaven op dit label en voor deze plaat kon pulten uit de archieven van onder meer enkele omroepvereni- gingen en concurrerende platenfirma's. Een greep uit wat er in deze „histo- tische documentaire" allemaal te ho- ?eh is: Buziau met een fraai politiek 7erhaal als plakker van verkiezingsbil- ietten; „Snap je dat nou, juffrouw ^bip?" van Walden en Muyselaar en ian Hahns Pechlied; Corry Vonks Dr. •okkema, plus een kort optreden van ?e jonge Wim Kan; Louis Davids in en tile liedjes en met zijn zuster Henriët- le als wichelroedeloper (met een mooi ••actuele" opmerking over de Spaan- ?e Burgeroorlog); een zéér prille, on derkenbare Wim Sonneveld; de duo's •fohnny en Jones en Tholen en Van tiler; Lou Bandy met een heel karak teristiek vakantieverhaal en de meezin ger „Juliana is de bruid" (als je zo'n tied hoort besef je pas goed hoezeer dit «lies verleden tijd is); Fien de la Mar "iet haar, naar weer blijkt terecht, fa- Hollander", Sylvia de Leur met het krankzinnige „Sto mpazari", Jasperina de Jong met „Op één been kun je niet lopen", Liesbeth List met „Sjaan- tje" en Liselore Gerritsen met „Voor mij hoeft het niet". Ook Tingel Tan gels Marijke Hoving als „Dame met lachtrauma" is voortreffelijk, maar dat kan van Sieto Hoving en Paul Deen moeilijk worden beweerd (evenmin trouwens als van Frans Halsema). Het lijkt er te veel op alsof lbo meer naar een toch onbereikbare volledig heid heeft gestreefd dan naar topkwa liteit, dan maar desnoods met minder artiesten. Tot op zekere hoogte is de plaat nu maar representatief voor het huidige cabaret. „Cabaret van nu" is de opvolger van de zes jaar geleden verschenen LP „Cabaret van Kikkerland" die nu in een goedkope prijsklasse opnieuw is uitgebracht (Philips XPL 655.013). Paul Collin, Georgette Hagedoorn, Conny Stuart, Hetty Blok, Lia Dorana, Cees Laseur, Sophie Stein het zijn maar enkele namen. Het is een uitstekend idee geweest deze schijf weer in de ver koop te brengen, al was het alleen maar omdat zij zo duidelijk horen laat hoeveel er in korte tijd in de vader landse cabaretwereld is veranderd. De carrière van Conny Stuart, „Van chanson tot musical", is vastgelegd in de groeven van een in een aantrekke lijk klapalbum gestoken langspeelplaat (Philips 844.010 PY stereo, P 12723 L mono). Geen historische opnamen de ze keer, maar een aantal glansnum mers uit haar loopbaan, opnieuw ge zongen en aaneengepraat op tekst van Annie M. G. Schmidt. Tussen Trenets „Rien qu'une chanson" en „Zeur niet" uit de al zo lang heel heerlijke musical staan zulke fraaie liederen als „Exo tisch Alkmaar", „Boswachter" en „Neem je vos terug", een volmaakt verknipt „Concertzangeres" maar ook een heel sfeervol WaterloopleinDe plaat doet de veelzijdige artiste die Stuart is alle eer aan waarop zij recht kan doen gelden en dat is heel wat. 1 Hoe belangrijk een begeleiding is toont de Philips-LP „Ramses II" (Ste reo 844.012 PY, mono P 12725 L) ge- een w'l gelukkig zijn". Behalve cuh sc'lat aan herinneringen ook een Van -s tijdsbeeld. Alleen: wat zou hier- kP„ Net een prachtig klapalbum te ma- 11 zijn geweest. „Cal? Philips P 12726 L is verschenen ihlin Tet van nu"> samengesteld uit de pf meer) recente opnamen van ïcj_ ui.dige kleinkunstgeneratie. Geluk- zijn er Paul van Vliet met „De RUSSISCHE ZANG Hrin'ni Ul,t de luidsprekers als de Co- öt'aa?f®;p,laat (Si GHX 10.010 op de Aleva„jel ligt. Geen wonder: Boris Node (Ovs koor en orkest van het die bp faer z'jn hier in actie, heren V'Ordevf wel even gehoord willen °bdrinB Yooral het koper wordt soms st"aaitip riR: er zijn overigens vele blirie !ls Van de koor- en orkest-disci- ®ecnble 3araan dit al 38 jaar oude en- Aatlkt n®n grt>c,t deel van zijn faam >phaiti-,„ ch is ons een plaat als k hssisohp ,u-520 liever, als het om nko's koorzang gaat. Sergey Her- fen biPr ,,i>chwarzmeer-Kosaken" zin r°ren in'P 'Aderen die door dit soort S2erep een reeks van jaren al tot een l'tjepK £ePertoire zijn gemaakt b°bipner-dssin, het lied van de Wolga- tf°vers legende van de Twaalf U0,rssaknvc n2,ast bijvoorbeeld Rirnsky- s CrerTp ^nze vader en Tsjaikovs- i, ?hgelinp 15 hier de geraffineerde t„ ?l>endp 7?n dreunende bassen en Ch allL. setten maar het klinkt «maal een stuk „volkser". NOG EVEN TERUG IN DE TIJD enkele tientallen jaren. Gelijktijdig ver schenen „Herinneringen aan de onver getelijke Willy Derby" (Basart STB 1103) en „De gouden tijd van Willy Derby" (Polidor Speciaal 736.028). Ty pisch van die platen om vertederd-ge- amuseerd naar te luisteren, om je te herinneren hoe mooi je dat destijds allemaal hebt gevonden of je af te vragen hoe ze dat ooit hebben kunnen doen. „Jij bent met goud niet te beta len" is een Derby-succes dat merk waardigerwijs op beide platen voor komt en dat terwijl ze allebei in de zogenaamde populaire prijsklasse zijn uitgebracht. Een kleine aanwijzing: bij Bassart was het niet alleen één-nul bij de rust maar wordt er ook nog naar Rome gegaan, bij Polydor ziet Derby voor het raam de laatste rozen bloeien waarna hij moeder roerend goede nacht wenst, alles bij een geluidskwaliteit die nog heel redelijk is. Aan prijzenswaardige ideeën ook bij Bovema geen gebrek: de vier nog niet zo lang geleden verschenen en bij die gelegenheid hier uitvoerig besproken 25 cm LP's met liedjes van Louis Da vids zijn nu, met enkele titels uitge breid, op 30 cm opnieuw in de handel gebracht, óók al voor nog geen twaalf gulden per plaat of, voor wie dat pre cies voorgerekend wil hebben, een gulden per liedje. „Louis Davids, de grote kleine man" is het motto van deze HMV-Columbia serie, die verdient opnieuw een groot succes te worden. Ook. hier nog een zeer behoorlijk ge luid. Alleen nog maar enkele titels: „De voetbalmatch", „Luchtkastelen' en „Het Jodenkindje" (HMV XLPH 1010): „De olieman heeft een Fordje opgedaan", „Naar de bollen" en „De sweepstake" (1011); „Bridge club, kijk voorje", ,ln een bootje bij Schelling- w°u en „De Scheveningse Zee" y „Mina", „De geboorte van Jantje" en „De begrafenis van oome Manus" (Col. GHX 10.014). Voor het eerst heeft de Braziliaan Luiz Bonfa, behalve bossa-nova-feno- meen nl jarenlang een groot gitarist, een plaat gemaakt samen met zijn vrouw, Maria Toledo („Braziliana", Philips stereo 852.081 BY, ook mono afspeelbaar). Maria Toledo schrijft de teksten voor Bonfa's composities én helpt hem soms ook hierbij. Op deze plaat is zij nu ook als zangeres te beluisteren, in num mers die op enkele uitzonderingen na de vrucht zijn van de samenwerking van dit artiestenechtpaar. De plaat is ons eerlijk gezegd niet meegevallen hoezeer wij ons tot de bewonderaars van alleen al Bonfa's vaak grandioos gi taarspel rekenen. Van dit laatste biedt de LP ook wel voorbeelden ,.Im- proviso" is er een, „Samba de Orfeu" uit de film „Orfeu Negro" een ander maar het is ons te weinig nu de aandacht zo komt te vallen op de al dan niet heel geraffineerd met de klan ken van het omvangrijk begeleidings orkest verweven stem van Maria Tole do. Knap gedaan is het allemaal wel maar de vonk springt net niet over. Dat is temeer merkwaardig omdat iets dergelijks wél geschiedt bij vele opna men van Astrud Gilbelto, die een ver want repertoire zingt maar met een beslist „koelere" stem en geresigneer- der allure, in een veel emotie-vrijere presentatie dan waarin Maria Toledo's timbre uit de luidsprekers komt. Wan neer zij met haar man samen zingt in lichtvoetige nummers als „Whistle samba" en „Sambura" is het ineens, heel opvallend, allemaal veel makke lijker te verdragen. Dan is er de (schijn bare) eenvoud waarvan deze muziek het voor een groot deel moet hebben. Ook daarom zijn we toch benieuwd naar een volgende plaat van het paar Bonfa-Toledo. Hoog genoteerd staat het duo Simon en Garfunkel, dat men met zijn folk- music onlangs ook hier op de TV heeft kunnen zien. Paul Simon en Art Gar funkel, beiden 24 jaar, zijn zoals zove- len begonnen op feestavondjes en bij eenkomsten. Paul Simon schrijft de songs die de twee nu wereldberoemd hebben gemaakt. Het zijn lyrisch-wee- moedige, soms ook wrange teksten, op een vaak pittig, soms ook week mu ziekje, songs als „Homeward Bound" (CBS 2045), „Sounds of Silence" (CBS 1977) en „I'm a Rock" (CBS 2303). Simon en Garfunkel zingen goed op elkaar afgestemd. Het is echter jam mer, dat ook hierin de Amerikaanse opvattingen van de commercie doorge drongen zijn. ART BLAKEY, de meest opmerke lijke slagwerker uit de jazzgeschie denis bezig aan zijn tiende jeugd heeft op Mercury in de befaamde Li- melight-serie (220 017 LMY Stereo) met een combinatie bestaande uit oude én nieuwe Messengers een LP volgespeeld die behoort tot de beste jazz-opnamen die er de laatste tijd verschenen zijn. „Soul Finger" is de titel van de plaat en men hoort Blakey's groep in zes fonkelende, hard- bop stukken waarvan het een nog boeiender is dan het ander. De compo- REEDS VOOR HET jongste New port-festival had Nederland de eer kennis te maken met het kwartet van tenorist-fluitist Charles Lloyd. Op 6 mei van dit jaar trad de groep op in de Utrechtse jazz-club „Perse polis", dank zij de bemiddeling van de jonge impresario Jaap v. d- Klomp. De reacties op dit concert waven unaniem prijzend. Men sprak van een „openbaring" en roemde vooral het zeer expressieve, puur muzikale avant-gardisme van de leider en het overrompelend, beeldend spel van pianist Keith Jarret. In Newport werd het Charles Lloyd Quartet dè sensatie. Onder de bewon- heel volgezongen door Ramses Shaffy. Wie hem kent van een voor stelling van zijn Shaffy Chantant (ook „live" op de plaat vastgelegd) zal er toch niet voor honderd procent geluk kig mee zijn dat het „simpele" maar doeltreffende pianospel van Polo de Haas, Louis van Dijk of van Shaffy zelf plaats heeft moeten maken voor een flink orkest onder leiding van Frans Mijts. Hoe vakkundig en smaakvol zijn arrangementen ook zijn, ze kunnen toch niet die sfeer oproepen die juist bij Shaffy zo onmisbaar is. Dat is vooral jammer omdat de cabaretier zelf uit stekend op dreef is, terwijl uit zijn ten dele al bekende of zelfs al eerder op de plaat verschenen liedjes een goede keus is gedaan. Toch v/el een plaat die een aanbeveling verdient, al zou het alleen maar zijn om bijvoor beeld twee uitersten het laaiende „Assememaleistos" en het gevoelige „Sammy". Ramses een hele langspeelplaat, dan Liesbeth List ook een. Terecht: een liedje brengen kan zij en haar reper toire is er onderhand al wel uitge breid en afwisselend genoeg voor. Triest is alleen dat vrijwel een hele kant de Nederlandse van die LP (Philips 844.015 PY stereo, P 12719 L mono) vrijwel ongenietbaar is door de zéér slechte teksten. Met name geldt dit voor de vertalingen die Cees Noote- boom van enkele Franse chansons heeft gemeend te moeten maken; Liesbeth List gaat er volledig de mist mee in. Gelukkig maakt de andere kant wat goed: la List in een aantal haar wel liggende Franse chansons, Vooral van het koppel Michel Legrand-Eddie Mar- nay, maar ook, en terecht, van Shaf fy: zijn „Lh mouette" blijkt nog steeds een pareltje. De begeleidingen van Bart Paige en de zijnen, het Trio Hel- lenique en anderen variëren van re delijk tot zeer goed. EEN VOORBEELD van goed „verdoe ken" van oudere opnamen is de CBS- langspeelplaat waarop Lotte Lenya weer is te beluisteren in Weill's Die sieben Todsünden" (S 62.646, ook mono af speelbaar). De opname is ten behoeve van een stereo-persing onderhanden genomen door kennelijk zeer bekwame technici: het resultaat van het door hen uitgevoerde proces van „herkanalise ring" is verrassend goed, als men het vergelijkt met de „stereo"-versies van veel andere, nog uit het monaurale tijd perk daterende opnamen. Intussen is d't alles niet meer dan een voorname bijzaak, nog afgezien van het feit dat van echte stereo natuurlijk nog net geen sprake kan zijn. Het meest belangrijk is het feit dat de Ze ven Hoofdzonden, „Ein Ballett in Lie- dern" op tekst van Bertolt Brecht, weer verkrijgbaar is. Weill schreef het werk in 1933 na eerder dat jaar Duits land te hebben verlaten in Parijs, in opdracht van Boris Kochno en George Balanchine, die toen Les Ballets 1933 leidden. Het was het laatste werk dat voortkwam uif de jarenlange samen werking Weill-Brecht. Lotte Lenya, de vrouw van de componist en vermaard vertolkster van zijn liederen al wist men toen al dat zij niet „zingen" kon werkte natuurlijk aan de premiere in het Théatre des Champs-Elysées mee. En alleen al om de authenticiteit is deze heruitgaven van „Die sieben Todsiinen" een verheugende gebeurtenis. Lotte Lenya is de praktische, koel-bereke- nende Anna, een der beide zusters van die naam die Amerika doortrekken om geld te verdienen voor een huis voor vader, moeder en twee broers (gezon gen door een mannenkwartet) en op hun weg de Zeven Hoofdzonden ontmoeten. Weergaloos knap is zij in haar reage ren on de op het toneel door gebaren voorgestelde belevenissen van haar zuster, die als andere helft van de „Sia mese tweeling" die in elke vrouw aan wezig is, volkomen haar antipode is. Het zou interessant .jn eens een andere uit voering te horen van dit werk, met terzoete" muziek (de goed gevonden kenschets is afkomstig van de anonie me auteur van de voorbeeldige hoes tekst), waarvan de instrumentatie voor al sterk aan zijn Dreigroschenoper her innert. Het zóu interessant zijn, en reden voor uitvoeriger beschouwing van dit merk waardige, sterk intrigerende werk. Maar wie deze, gelukkig opnieuw ver krijgbare uitvoering (met mannenkwar tet en orkest onder leiding van Wilhelm Brückner-Riiggeberg) hoort kan moet- lijk aannemen met zo'n andere versie zijn prachtige harmonie van Brechts bij- vrede te zullen heben. Daarvoor is tende spot hoe poëtisch soms ook Lenya te ontroerend en imponerend te- verwoord en Weill's al even „bit- gelijk. deraars waren ook de leden van het al daar optredende Misja Mengelberg Quartet. Mengelberg en Noordijk ble ken zeer onder de indruk van de groep en eerstgenoemde komt daar in het laatste nummer van „Jazzwereld" dan ook rond voor uit. Zulke kritieken deden naar een LP van de groep verlangen, een wens die nu in vervulling is gegaan, want CBS heeft onlangs de meest recente opna me van het kwartet „Of Course, Of Course" (62347 Stereo) in de handel gebracht. Helaas ontbreken op deze plaat pianist Keith Jarret, bassist Ce cil McBee en drummer Jack DeJohnette, welke respectievelijk vervangen .zijn door gitarist Gabor Szabo, bassist Ron Carter en drum mer Tony Williams (de Davis-ritme- sectie). Gelukkig is de leider zelf wèl te horen. In negen stukken bewijst Lloyd zich aan de kolossale invloed van Coltrane ontworsteld te hebben op een muzikaal weldadige wijze en een eigen, zeer afwijkende stijl te hebben ontwikkeld. Voortdurend wisselend van stemming, kleur en expressie komen de verschillende vertolkingen over. Geen moment voelt de toehoorder zich buitengesloten van het gebeuren en telkens weer raakt men in de ban van de waarlijk verbluffende samenwer king in de groep. De muziek blijft bij Lloyd c.s. op de eerste plaats. Opmerkelijke solist is Gabor Szabo, een musicus waaraan vele spanningsloos spelende gitaristen (Wim Overgauw b.v.) een voorbeeld kunnen nemen. Szabo heeft on miskenbaar lets van Reinhardt in zijn spel en dat stempelt hem juist in de ze avant-garde vertolkingen tot zo'n boeiende persoonlijkheid. Conclude rend mag men vaststellen dat dit al bum (met name de stukken „Of Course, Of Course", „The Things We Did Last Summer" een fijnzinnige dialoog tussen Lloyd en Szabo „Third Floor Richard" en „Goin' to Memphis") een aanwinst vormt in iedere selecte jazz-discotheek. WIJ ONTVINGEN nog enkele op namen uit de nieuwe, laag-geprijsde Bovema-serie „Folklore", die uit her uitgaven van succesrijke LP's is sa mengesteld. Nummer GHX 10.008 (Columbia) is een schot in de roos: een grandioos optreden van Portu gal befaaondste fado-zangeres Ama lia Rodrigues in de Parijse music- hall „Olympia". Amalia zingt prach tig onder meer haar grote suc cessen uit vroeger jaren haar be geleiders zijn kennelijk al even geïn spireerd en er is „een zeer goede zaal" die doet vergeten dat de fade allesbehalve voor het grote theater is bestemd. Voeg daarbij een uitste kende registratie en weet dan: een pracht van een plaat. Op Columbia, (S)GHX 10.009 is - technisch even vlekkeloos een op treden vastgelegd van de flamenco- groep Los Macarenos. Wat beheersing van stemmen en instrumenten betreft schort er weinig aan, al wordt snel duidelijk dat men hier net niet te ma ken heeft met de top van de flamenco- artisten. Daarvoor is er teveel louter effect-bejag, hoe knap het allemaal ook wordt gedaan. Bovendien wordt er met nummers als „Esperanza' en Historia de un amor" te nadrukkelijk naar de commercie geknipoogd. Brui send en van een aanstekelijk plezier is het wèl. sities zijn voor het grootste deel ge schreven door „eigen" mensen en vor men zonder uitzondering pareltjes van bop-kunst, met Hubbards The Hub" als weergaloze uitschieter. Gelukkig schijnt er de laatste tijd weer een herwaardering plaats te vin den voor de muziek, waaraan Blakey zijn hart heeft verpand. Met grote so listen als Freddie Hubbard en Lee Morgan (trompetten)Lucky Thomp son, tenor- en sopraansax, Victor Spro- les, bas en John Hicks, piano, kan het niet anders of er moet muziek van de bovenste plank te voorschijn komen. Dat gebeurt ook: in het titelstuk „Soul Finger" door de beurtelings lyrisch blazende, dan weer fel attaquerende Hubbard en Morgan, in „Freedom Monday" door onvergelijkbaar intrige rend, donker drumwerk van de eeuwig jeugdige Blakey, in „A quiet thing" door een uitgebalanceerde interpretatie van de hele groep en in „Spot Session" door een gedreven Lucky Thompson. De opname is onder de meest gun stige omstandigheden gerealiseerd. Blakey en zijn musici spelen uit zonderlijk geïnspireerd, virtuoze tech niek aan subtiel, intens muzikaal in terpretatievermogen parend; zo kwam een LP tot stand waar men na één maal luisteren gewoon van gaat houden. Een verademing. 9f De Storyville-langspeler SLP 177 „The Louisiana Blues" heeft een lange weg moeten maken. Juke Boy Bonner, een zwervende gitarist-mondharmoni caspeler en blueszanger reisde van stad tot stad en van engagement tot en gagement, tot hij in Californië uit een juke-box een plaat hoorde van Eddie Schuier op het label „Goldband". Hij besloot naar Louisiana te gaan om voor dat platenmerk opnamen te gaan maken. In New Orleans vond hij een pianist, wiens naam onbekend is ge bleven; samen vonden zij Eddie Shu- ler in Louisana. Met hem namen zij acht blues voor zijn eigen label op. Een ervan, „Can't hardly keep from crying" werd uitgebracht en bereikte Mike Leadbitter in Londen. Deze blues kenner was enthousiast over de nieuwe ster aan het bluesfirmament en zorgde ervoor dat de tape in Denemarken te recht kwam, waar een kant van een L.P., met hun nummers gevuld werd. De rauwe, overslaande stem van Juke Boy is iets speciaals. Zijn blues zijn opvallend onbedorven en écht. Zijn speeltrant gitaar en mondorgel is bovendien langzaam aan het uit sterven, omdat maar weinigen kan# zien door hun blaastechniek de „swing" aan de mondharmonica te geven, die anders met het openen en sluiten van de handen wordt bereikt. De achterkant van de langspeelplaat wordt gevuld met nummers van ande re bluesartiesten uit Louisiana. Hun Frans aandoende namen hebben zij van de „cajuns", de bannelingen van Nova Scotia en Frans Canada die zich in deze moerassige en vochtige- hete streek vestigden. keling van zijn ideeën. De Fontana- LP bevat enkele takes, opgenomen voor Keystone, welke nu opnieuw zijn uitgebracht. Men hoort „Prez" op kant 1 bijgestaan door pianist Johnny Guarneri, bassist Slam Stewart (de Grote) en drummer „Big" Sid Catlett en op de andere zijde door de ritme sectie van Count Basie mét Freddie Greene en Jo Jones. Hoogtepunten van deze opname: Afternoon of a Basie- ite" en Buck Claytons' „Destination". VAM DEZE ZELFDE Buck Clayton werden op 2 mei van dit jaar in Pa rijs opname^ gemaakt voor een LP waaraan ook pianist Joe Turner, te norist Hal Singer, gitarist Mickey Ba ker, bassist Roland Lobligeois en slag werker Wallace Bishop hun medewer king verleenden. Clayton wordt door sommige critici bij dé zes grrootste trompetisten uit de jazz gerekend. Ik kan het daar wel mee eens zijn, maar niét op grond van de onderhavige plaat, waar Clay ton kennelijk niet in zijn beste vorm steekt. Ook zijn „vrienden" nemen hun taak niet al te zwaar op, hetgeen resulteert in een tuchtig, en vriende lijk musiceren zonder enige diepgang. Zelfs de ruim voorhanden zijnde swing ligt er duimen dik bovenop en volgens het van-dik-hout-zaagt-men-planken re cept worden de negen stukken er ge routineerd en spanningsloos doorge draaid. Van de bepaald niet indruk wekkende side-men verdient wellicht alleen pianist Turner een eervolle ver melding. Voor het overige vait er maar heel weinig te genieten. Jammer, want van een Buck Clayton in zijn beste momenten kunnen niet genoeg platen worden uitgebracht. b DRIE PLATEN vol verblijdende swing uit voorbije dagen zijn onlangs in de handel gebracht; Lester Young leaps again" (Fontana Jazz Club Series Vol. 28 Stereo 883 278 JCY), „Count Basie in Concert" (Verve 711044) een -.pname uit 1957 en „Buck Clayton Friends" (Polydor Vnnr7on Stereo 623221). Alle opnan.er hebben -tiUUr/enaer een vitale, aanstekelijke swing en een oprechte musiceervreugde ge meen. Zonder twijfel de interessantste schijf van de drie is de langspeler van Les ter Young. De in 1959 op 49-jarige leeftijd overleden tenorsaxofonist be hoort tot de voorlopers en wegberei ders van de bop en de latere cool- stijl. Dat geldt dan speciaal voor zijn ronduit unieke toonvorming en bena dering van het thematisch materiaal Andere vergelijkingen met de cool- school gaan niet op omdat bp ,,Prez" (zoals Billie Holiday hem noemde) de swing voorop bleef staan. Het spel van Lester Young getuigde van een zeer persoonlijk stfjlbesef en kon imponeren door een soms grillige, maar steeds fascinerende en puur muzikale ontwik- VERVE VERRASTE met de her uitgave van een reeds in 1957 versche nen Basie-album met onder andere de ten onrechte altijd op de achter grond gebleven tenorist Illinois Jac quet, blues-zanger Jimmy Rushing, trompetist Roy Eldridge, drummer Jo Jones en zijn grootste ontdekking Lester Young. Heerlijke, bevrijdende big-band swing volgens het bekende Basie-recept. slechts gestoord door het hoogst onwelluidende, zeer onwaarach tig shoutwerk van de om onbegrijpe lijke redenen zo hoog aangeslagen blues-verkrachter Jimmy Rushing. Met excuses aan zijn bewonderaars: geef ons maar liever de bijdragen van de instrumentale coryfeeën aan deze spontane, bruisende session, waarin Young weer voor enkele verrukkelijke chorussen zorgt.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 9