TOERENTAAL
EEN DRUMMER IN ZIJN TIENDE JEUGD
Nieuw platenseizoen
cabaret van toen
met
en nu
Maria Toledo
Nieuw meesterstuk
van Art Blakey
Charles Lloyd Quartet
BELANGRIJKE HER UITGA VE
Lotte Lenya in Weills
„De Zeven Hoofdzonden"
£t
Lester Young, Count Basie
en Buck Clayton
Russische koorzang
Simon en Garfunkel
Louisiana Blues"
Heruitgave recital
Amalia Rodrigues
Tegenvaller
Derby en Davids
Pretentieloos
MEUWE dag
MAANDAG OKTOBER 1966
PHONOGRAM heeft het nieuwe
Platenseizoen wat het cabaret-
^Pertoire betreft royaal ingezet.
Er zijn opnamen uitgebracht van
h®t Nederlands cabaret van 1966
'haar ook van dat van zo'n dertig
jaar geleden; bovendien schenken
LOUIS DAVIDS
nog steeds succes
°ok andere maatschappijen met
nieuwe uitgaven nog eens aan
dacht aan de voor-oorlogse klein
kunst.
CONNY STUART
veelzijdig
1
WILLY DERBY
naar Rome
De eeuwig jeugdige Art Blakey levert in de nieuwe LP „Soul Finger" en dan vooral in het stuk
„Freedom Monday" weer onvergelijkbaar, donker drumwerk.
RAMSES SHAFFY
goed op dreef
LIESBETH LIST
zeer slechte teksten
Tl
lotte lenya
ontroerend, imponerend
LES1ER YOUNG
unieke toonvorming
4,
Zonder meer verrukkelijk is „De
tijd van toen" (Philips P 12727 L.),
Waarop „Vooroorlogs amusement in
Nederland" wordt gepresenteerd door
Wim lbo, die verantwoordelijk is voor
de samenstelling van de vaderlandse
kleinkunstuitgaven op dit label en voor
deze plaat kon pulten uit de archieven
van onder meer enkele omroepvereni-
gingen en concurrerende platenfirma's.
Een greep uit wat er in deze „histo-
tische documentaire" allemaal te ho-
?eh is: Buziau met een fraai politiek
7erhaal als plakker van verkiezingsbil-
ietten; „Snap je dat nou, juffrouw
^bip?" van Walden en Muyselaar en
ian Hahns Pechlied; Corry Vonks Dr.
•okkema, plus een kort optreden van
?e jonge Wim Kan; Louis Davids in en
tile liedjes en met zijn zuster Henriët-
le als wichelroedeloper (met een mooi
••actuele" opmerking over de Spaan-
?e Burgeroorlog); een zéér prille, on
derkenbare Wim Sonneveld; de duo's
•fohnny en Jones en Tholen en Van
tiler; Lou Bandy met een heel karak
teristiek vakantieverhaal en de meezin
ger „Juliana is de bruid" (als je zo'n
tied hoort besef je pas goed hoezeer dit
«lies verleden tijd is); Fien de la Mar
"iet haar, naar weer blijkt terecht, fa-
Hollander", Sylvia de Leur met het
krankzinnige „Sto mpazari", Jasperina
de Jong met „Op één been kun je niet
lopen", Liesbeth List met „Sjaan-
tje" en Liselore Gerritsen met „Voor
mij hoeft het niet". Ook Tingel Tan
gels Marijke Hoving als „Dame met
lachtrauma" is voortreffelijk, maar dat
kan van Sieto Hoving en Paul Deen
moeilijk worden beweerd (evenmin
trouwens als van Frans Halsema). Het
lijkt er te veel op alsof lbo meer naar
een toch onbereikbare volledig
heid heeft gestreefd dan naar topkwa
liteit, dan maar desnoods met minder
artiesten. Tot op zekere hoogte is de
plaat nu maar representatief voor het
huidige cabaret.
„Cabaret van nu" is de opvolger
van de zes jaar geleden verschenen LP
„Cabaret van Kikkerland" die nu in
een goedkope prijsklasse opnieuw is
uitgebracht (Philips XPL 655.013). Paul
Collin, Georgette Hagedoorn, Conny
Stuart, Hetty Blok, Lia Dorana, Cees
Laseur, Sophie Stein het zijn maar
enkele namen. Het is een uitstekend
idee geweest deze schijf weer in de ver
koop te brengen, al was het alleen
maar omdat zij zo duidelijk horen laat
hoeveel er in korte tijd in de vader
landse cabaretwereld is veranderd.
De carrière van Conny Stuart, „Van
chanson tot musical", is vastgelegd in
de groeven van een in een aantrekke
lijk klapalbum gestoken langspeelplaat
(Philips 844.010 PY stereo, P 12723 L
mono). Geen historische opnamen de
ze keer, maar een aantal glansnum
mers uit haar loopbaan, opnieuw ge
zongen en aaneengepraat op tekst van
Annie M. G. Schmidt. Tussen Trenets
„Rien qu'une chanson" en „Zeur niet"
uit de al zo lang heel heerlijke musical
staan zulke fraaie liederen als „Exo
tisch Alkmaar", „Boswachter" en
„Neem je vos terug", een volmaakt
verknipt „Concertzangeres" maar ook
een heel sfeervol WaterloopleinDe
plaat doet de veelzijdige artiste die
Stuart is alle eer aan waarop zij
recht kan doen gelden en dat is heel
wat. 1
Hoe belangrijk een begeleiding is
toont de Philips-LP „Ramses II" (Ste
reo 844.012 PY, mono P 12725 L) ge-
een w'l gelukkig zijn". Behalve
cuh sc'lat aan herinneringen ook een
Van -s tijdsbeeld. Alleen: wat zou hier-
kP„ Net een prachtig klapalbum te ma-
11 zijn geweest.
„Cal? Philips P 12726 L is verschenen
ihlin Tet van nu"> samengesteld uit
de pf meer) recente opnamen van
ïcj_ ui.dige kleinkunstgeneratie. Geluk-
zijn er Paul van Vliet met „De
RUSSISCHE ZANG
Hrin'ni Ul,t de luidsprekers als de Co-
öt'aa?f®;p,laat (Si GHX 10.010 op de
Aleva„jel ligt. Geen wonder: Boris
Node (Ovs koor en orkest van het
die bp faer z'jn hier in actie, heren
V'Ordevf wel even gehoord willen
°bdrinB Yooral het koper wordt soms
st"aaitip riR: er zijn overigens vele
blirie !ls Van de koor- en orkest-disci-
®ecnble 3araan dit al 38 jaar oude en-
Aatlkt n®n grt>c,t deel van zijn faam
>phaiti-,„ ch is ons een plaat als
k hssisohp ,u-520 liever, als het om
nko's koorzang gaat. Sergey Her-
fen biPr ,,i>chwarzmeer-Kosaken" zin
r°ren in'P 'Aderen die door dit soort
S2erep een reeks van jaren al tot een
l'tjepK £ePertoire zijn gemaakt
b°bipner-dssin, het lied van de Wolga-
tf°vers legende van de Twaalf
U0,rssaknvc n2,ast bijvoorbeeld Rirnsky-
s CrerTp ^nze vader en Tsjaikovs-
i, ?hgelinp 15 hier de geraffineerde
t„ ?l>endp 7?n dreunende bassen en
Ch allL. setten maar het klinkt
«maal een stuk „volkser".
NOG EVEN TERUG IN DE TIJD
enkele tientallen jaren. Gelijktijdig ver
schenen „Herinneringen aan de onver
getelijke Willy Derby" (Basart STB
1103) en „De gouden tijd van Willy
Derby" (Polidor Speciaal 736.028). Ty
pisch van die platen om vertederd-ge-
amuseerd naar te luisteren, om je te
herinneren hoe mooi je dat destijds
allemaal hebt gevonden of je af te
vragen hoe ze dat ooit hebben kunnen
doen. „Jij bent met goud niet te beta
len" is een Derby-succes dat merk
waardigerwijs op beide platen voor
komt en dat terwijl ze allebei in
de zogenaamde populaire prijsklasse
zijn uitgebracht. Een kleine aanwijzing:
bij Bassart was het niet alleen één-nul
bij de rust maar wordt er ook nog naar
Rome gegaan, bij Polydor ziet Derby
voor het raam de laatste rozen bloeien
waarna hij moeder roerend goede nacht
wenst, alles bij een geluidskwaliteit
die nog heel redelijk is.
Aan prijzenswaardige ideeën ook bij
Bovema geen gebrek: de vier nog niet
zo lang geleden verschenen en bij die
gelegenheid hier uitvoerig besproken
25 cm LP's met liedjes van Louis Da
vids zijn nu, met enkele titels uitge
breid, op 30 cm opnieuw in de handel
gebracht, óók al voor nog geen twaalf
gulden per plaat of, voor wie dat pre
cies voorgerekend wil hebben, een
gulden per liedje. „Louis Davids, de
grote kleine man" is het motto van
deze HMV-Columbia serie, die verdient
opnieuw een groot succes te worden.
Ook. hier nog een zeer behoorlijk ge
luid. Alleen nog maar enkele titels:
„De voetbalmatch", „Luchtkastelen'
en „Het Jodenkindje" (HMV XLPH
1010): „De olieman heeft een Fordje
opgedaan", „Naar de bollen" en „De
sweepstake" (1011); „Bridge club, kijk
voorje", ,ln een bootje bij Schelling-
w°u en „De Scheveningse Zee"
y „Mina", „De geboorte van
Jantje" en „De begrafenis van oome
Manus" (Col. GHX 10.014).
Voor het eerst heeft de Braziliaan
Luiz Bonfa, behalve bossa-nova-feno-
meen nl jarenlang een groot gitarist,
een plaat gemaakt samen met zijn
vrouw, Maria Toledo („Braziliana",
Philips stereo 852.081 BY, ook mono
afspeelbaar).
Maria Toledo schrijft de teksten voor
Bonfa's composities én helpt hem soms
ook hierbij. Op deze plaat is zij nu
ook als zangeres te beluisteren, in num
mers die op enkele uitzonderingen na
de vrucht zijn van de samenwerking
van dit artiestenechtpaar. De plaat is
ons eerlijk gezegd niet meegevallen
hoezeer wij ons tot de bewonderaars
van alleen al Bonfa's vaak grandioos gi
taarspel rekenen. Van dit laatste biedt
de LP ook wel voorbeelden ,.Im-
proviso" is er een, „Samba de Orfeu"
uit de film „Orfeu Negro" een ander
maar het is ons te weinig nu de
aandacht zo komt te vallen op de al
dan niet heel geraffineerd met de klan
ken van het omvangrijk begeleidings
orkest verweven stem van Maria Tole
do. Knap gedaan is het allemaal wel
maar de vonk springt net niet over.
Dat is temeer merkwaardig omdat iets
dergelijks wél geschiedt bij vele opna
men van Astrud Gilbelto, die een ver
want repertoire zingt maar met een
beslist „koelere" stem en geresigneer-
der allure, in een veel emotie-vrijere
presentatie dan waarin Maria Toledo's
timbre uit de luidsprekers komt. Wan
neer zij met haar man samen zingt
in lichtvoetige nummers als „Whistle
samba" en „Sambura" is het ineens,
heel opvallend, allemaal veel makke
lijker te verdragen. Dan is er de (schijn
bare) eenvoud waarvan deze muziek
het voor een groot deel moet hebben.
Ook daarom zijn we toch benieuwd
naar een volgende plaat van het paar
Bonfa-Toledo.
Hoog genoteerd staat het duo Simon
en Garfunkel, dat men met zijn folk-
music onlangs ook hier op de TV heeft
kunnen zien. Paul Simon en Art Gar
funkel, beiden 24 jaar, zijn zoals zove-
len begonnen op feestavondjes en bij
eenkomsten. Paul Simon schrijft de
songs die de twee nu wereldberoemd
hebben gemaakt. Het zijn lyrisch-wee-
moedige, soms ook wrange teksten, op
een vaak pittig, soms ook week mu
ziekje, songs als „Homeward Bound"
(CBS 2045), „Sounds of Silence" (CBS
1977) en „I'm a Rock" (CBS 2303).
Simon en Garfunkel zingen goed op
elkaar afgestemd. Het is echter jam
mer, dat ook hierin de Amerikaanse
opvattingen van de commercie doorge
drongen zijn.
ART BLAKEY, de meest opmerke
lijke slagwerker uit de jazzgeschie
denis bezig aan zijn tiende jeugd
heeft op Mercury in de befaamde Li-
melight-serie (220 017 LMY Stereo)
met een combinatie bestaande uit
oude én nieuwe Messengers een LP
volgespeeld die behoort tot de beste
jazz-opnamen die er de laatste tijd
verschenen zijn. „Soul Finger" is de
titel van de plaat en men hoort
Blakey's groep in zes fonkelende, hard-
bop stukken waarvan het een nog
boeiender is dan het ander. De compo-
REEDS VOOR HET jongste New
port-festival had Nederland de eer
kennis te maken met het kwartet van
tenorist-fluitist Charles Lloyd. Op 6
mei van dit jaar trad de groep op
in de Utrechtse jazz-club „Perse
polis", dank zij de bemiddeling van de
jonge impresario Jaap v. d- Klomp.
De reacties op dit concert waven
unaniem prijzend. Men sprak van
een „openbaring" en roemde vooral
het zeer expressieve, puur muzikale
avant-gardisme van de leider en het
overrompelend, beeldend spel van
pianist Keith Jarret.
In Newport werd het Charles Lloyd
Quartet dè sensatie. Onder de bewon-
heel volgezongen door Ramses
Shaffy. Wie hem kent van een voor
stelling van zijn Shaffy Chantant (ook
„live" op de plaat vastgelegd) zal er
toch niet voor honderd procent geluk
kig mee zijn dat het „simpele" maar
doeltreffende pianospel van Polo de
Haas, Louis van Dijk of van Shaffy
zelf plaats heeft moeten maken voor
een flink orkest onder leiding van Frans
Mijts. Hoe vakkundig en smaakvol zijn
arrangementen ook zijn, ze kunnen toch
niet die sfeer oproepen die juist bij
Shaffy zo onmisbaar is. Dat is vooral
jammer omdat de cabaretier zelf uit
stekend op dreef is, terwijl uit zijn
ten dele al bekende of zelfs al eerder
op de plaat verschenen liedjes een
goede keus is gedaan. Toch v/el een
plaat die een aanbeveling verdient, al
zou het alleen maar zijn om bijvoor
beeld twee uitersten het laaiende
„Assememaleistos" en het gevoelige
„Sammy".
Ramses een hele langspeelplaat, dan
Liesbeth List ook een. Terecht: een
liedje brengen kan zij en haar reper
toire is er onderhand al wel uitge
breid en afwisselend genoeg voor. Triest
is alleen dat vrijwel een hele kant
de Nederlandse van die LP (Philips
844.015 PY stereo, P 12719 L mono)
vrijwel ongenietbaar is door de zéér
slechte teksten. Met name geldt dit
voor de vertalingen die Cees Noote-
boom van enkele Franse chansons heeft
gemeend te moeten maken; Liesbeth
List gaat er volledig de mist mee in.
Gelukkig maakt de andere kant wat
goed: la List in een aantal haar wel
liggende Franse chansons, Vooral van
het koppel Michel Legrand-Eddie Mar-
nay, maar ook, en terecht, van Shaf
fy: zijn „Lh mouette" blijkt nog steeds
een pareltje. De begeleidingen van
Bart Paige en de zijnen, het Trio Hel-
lenique en anderen variëren van re
delijk tot zeer goed.
EEN VOORBEELD van goed „verdoe
ken" van oudere opnamen is de CBS-
langspeelplaat waarop Lotte Lenya weer
is te beluisteren in Weill's Die sieben
Todsünden" (S 62.646, ook mono af
speelbaar). De opname is ten behoeve
van een stereo-persing onderhanden
genomen door kennelijk zeer bekwame
technici: het resultaat van het door hen
uitgevoerde proces van „herkanalise
ring" is verrassend goed, als men het
vergelijkt met de „stereo"-versies van
veel andere, nog uit het monaurale tijd
perk daterende opnamen.
Intussen is d't alles niet meer dan
een voorname bijzaak, nog afgezien van
het feit dat van echte stereo natuurlijk
nog net geen sprake kan zijn. Het
meest belangrijk is het feit dat de Ze
ven Hoofdzonden, „Ein Ballett in Lie-
dern" op tekst van Bertolt Brecht, weer
verkrijgbaar is. Weill schreef het
werk in 1933 na eerder dat jaar Duits
land te hebben verlaten in Parijs, in
opdracht van Boris Kochno en George
Balanchine, die toen Les Ballets 1933
leidden. Het was het laatste werk dat
voortkwam uif de jarenlange samen
werking Weill-Brecht. Lotte Lenya, de
vrouw van de componist en vermaard
vertolkster van zijn liederen al wist
men toen al dat zij niet „zingen" kon
werkte natuurlijk aan de premiere in
het Théatre des Champs-Elysées mee.
En alleen al om de authenticiteit is deze
heruitgaven van „Die sieben Todsiinen"
een verheugende gebeurtenis. Lotte
Lenya is de praktische, koel-bereke-
nende Anna, een der beide zusters van
die naam die Amerika doortrekken om
geld te verdienen voor een huis voor
vader, moeder en twee broers (gezon
gen door een mannenkwartet) en op hun
weg de Zeven Hoofdzonden ontmoeten.
Weergaloos knap is zij in haar reage
ren on de op het toneel door gebaren
voorgestelde belevenissen van haar
zuster, die als andere helft van de „Sia
mese tweeling" die in elke vrouw aan
wezig is, volkomen haar antipode is. Het
zou interessant .jn eens een andere uit
voering te horen van dit werk, met
terzoete" muziek (de goed gevonden
kenschets is afkomstig van de anonie
me auteur van de voorbeeldige hoes
tekst), waarvan de instrumentatie voor
al sterk aan zijn Dreigroschenoper her
innert.
Het zóu interessant zijn, en reden voor
uitvoeriger beschouwing van dit merk
waardige, sterk intrigerende werk.
Maar wie deze, gelukkig opnieuw ver
krijgbare uitvoering (met mannenkwar
tet en orkest onder leiding van Wilhelm
Brückner-Riiggeberg) hoort kan moet-
lijk aannemen met zo'n andere versie
zijn prachtige harmonie van Brechts bij- vrede te zullen heben. Daarvoor is
tende spot hoe poëtisch soms ook Lenya te ontroerend en imponerend te-
verwoord en Weill's al even „bit- gelijk.
deraars waren ook de leden van het
al daar optredende Misja Mengelberg
Quartet. Mengelberg en Noordijk ble
ken zeer onder de indruk van de groep
en eerstgenoemde komt daar in het
laatste nummer van „Jazzwereld" dan
ook rond voor uit.
Zulke kritieken deden naar een LP
van de groep verlangen, een wens die
nu in vervulling is gegaan, want CBS
heeft onlangs de meest recente opna
me van het kwartet „Of Course, Of
Course" (62347 Stereo) in de handel
gebracht. Helaas ontbreken op deze
plaat pianist Keith Jarret, bassist Ce
cil McBee en drummer Jack
DeJohnette, welke respectievelijk
vervangen .zijn door gitarist Gabor
Szabo, bassist Ron Carter en drum
mer Tony Williams (de Davis-ritme-
sectie). Gelukkig is de leider zelf wèl
te horen. In negen stukken bewijst
Lloyd zich aan de kolossale invloed
van Coltrane ontworsteld te hebben op
een muzikaal weldadige wijze en een
eigen, zeer afwijkende stijl te hebben
ontwikkeld. Voortdurend wisselend van
stemming, kleur en expressie komen
de verschillende vertolkingen over.
Geen moment voelt de toehoorder zich
buitengesloten van het gebeuren en
telkens weer raakt men in de ban van
de waarlijk verbluffende samenwer
king in de groep.
De muziek blijft bij Lloyd c.s. op de
eerste plaats. Opmerkelijke solist is
Gabor Szabo, een musicus waaraan
vele spanningsloos spelende gitaristen
(Wim Overgauw b.v.) een voorbeeld
kunnen nemen. Szabo heeft on
miskenbaar lets van Reinhardt in zijn
spel en dat stempelt hem juist in de
ze avant-garde vertolkingen tot zo'n
boeiende persoonlijkheid. Conclude
rend mag men vaststellen dat dit al
bum (met name de stukken „Of
Course, Of Course", „The Things We
Did Last Summer" een fijnzinnige
dialoog tussen Lloyd en Szabo
„Third Floor Richard" en „Goin' to
Memphis") een aanwinst vormt in
iedere selecte jazz-discotheek.
WIJ ONTVINGEN nog enkele op
namen uit de nieuwe, laag-geprijsde
Bovema-serie „Folklore", die uit her
uitgaven van succesrijke LP's is sa
mengesteld. Nummer GHX 10.008
(Columbia) is een schot in de roos:
een grandioos optreden van Portu
gal befaaondste fado-zangeres Ama
lia Rodrigues in de Parijse music-
hall „Olympia". Amalia zingt prach
tig onder meer haar grote suc
cessen uit vroeger jaren haar be
geleiders zijn kennelijk al even geïn
spireerd en er is „een zeer goede
zaal" die doet vergeten dat de fade
allesbehalve voor het grote theater
is bestemd. Voeg daarbij een uitste
kende registratie en weet dan: een
pracht van een plaat.
Op Columbia, (S)GHX 10.009 is -
technisch even vlekkeloos een op
treden vastgelegd van de flamenco-
groep Los Macarenos. Wat beheersing
van stemmen en instrumenten betreft
schort er weinig aan, al wordt snel
duidelijk dat men hier net niet te ma
ken heeft met de top van de flamenco-
artisten. Daarvoor is er teveel louter
effect-bejag, hoe knap het allemaal
ook wordt gedaan. Bovendien wordt
er met nummers als „Esperanza' en
Historia de un amor" te nadrukkelijk
naar de commercie geknipoogd. Brui
send en van een aanstekelijk plezier
is het wèl.
sities zijn voor het grootste deel ge
schreven door „eigen" mensen en vor
men zonder uitzondering pareltjes
van bop-kunst, met Hubbards The
Hub" als weergaloze uitschieter.
Gelukkig schijnt er de laatste tijd
weer een herwaardering plaats te vin
den voor de muziek, waaraan Blakey
zijn hart heeft verpand. Met grote so
listen als Freddie Hubbard en Lee
Morgan (trompetten)Lucky Thomp
son, tenor- en sopraansax, Victor Spro-
les, bas en John Hicks, piano, kan het
niet anders of er moet muziek van de
bovenste plank te voorschijn komen.
Dat gebeurt ook: in het titelstuk „Soul
Finger" door de beurtelings lyrisch
blazende, dan weer fel attaquerende
Hubbard en Morgan, in „Freedom
Monday" door onvergelijkbaar intrige
rend, donker drumwerk van de eeuwig
jeugdige Blakey, in „A quiet thing" door
een uitgebalanceerde interpretatie van
de hele groep en in „Spot Session" door
een gedreven Lucky Thompson.
De opname is onder de meest gun
stige omstandigheden gerealiseerd.
Blakey en zijn musici spelen uit
zonderlijk geïnspireerd, virtuoze tech
niek aan subtiel, intens muzikaal in
terpretatievermogen parend; zo kwam
een LP tot stand waar men na
één maal luisteren gewoon van gaat
houden. Een verademing.
9f
De Storyville-langspeler SLP 177
„The Louisiana Blues" heeft een lange
weg moeten maken. Juke Boy Bonner,
een zwervende gitarist-mondharmoni
caspeler en blueszanger reisde van
stad tot stad en van engagement tot en
gagement, tot hij in Californië uit een
juke-box een plaat hoorde van Eddie
Schuier op het label „Goldband". Hij
besloot naar Louisiana te gaan om
voor dat platenmerk opnamen te gaan
maken. In New Orleans vond hij een
pianist, wiens naam onbekend is ge
bleven; samen vonden zij Eddie Shu-
ler in Louisana. Met hem namen zij
acht blues voor zijn eigen label op.
Een ervan, „Can't hardly keep from
crying" werd uitgebracht en bereikte
Mike Leadbitter in Londen. Deze blues
kenner was enthousiast over de nieuwe
ster aan het bluesfirmament en zorgde
ervoor dat de tape in Denemarken te
recht kwam, waar een kant van een
L.P., met hun nummers gevuld werd.
De rauwe, overslaande stem van
Juke Boy is iets speciaals. Zijn blues
zijn opvallend onbedorven en écht.
Zijn speeltrant gitaar en mondorgel
is bovendien langzaam aan het uit
sterven, omdat maar weinigen kan#
zien door hun blaastechniek de
„swing" aan de mondharmonica te
geven, die anders met het openen en
sluiten van de handen wordt bereikt.
De achterkant van de langspeelplaat
wordt gevuld met nummers van ande
re bluesartiesten uit Louisiana. Hun
Frans aandoende namen hebben zij
van de „cajuns", de bannelingen van
Nova Scotia en Frans Canada die
zich in deze moerassige en vochtige-
hete streek vestigden.
keling van zijn ideeën. De Fontana-
LP bevat enkele takes, opgenomen
voor Keystone, welke nu opnieuw zijn
uitgebracht. Men hoort „Prez" op
kant 1 bijgestaan door pianist Johnny
Guarneri, bassist Slam Stewart (de
Grote) en drummer „Big" Sid Catlett
en op de andere zijde door de ritme
sectie van Count Basie mét Freddie
Greene en Jo Jones. Hoogtepunten van
deze opname: Afternoon of a Basie-
ite" en Buck Claytons' „Destination".
VAM DEZE ZELFDE Buck Clayton
werden op 2 mei van dit jaar in Pa
rijs opname^ gemaakt voor een LP
waaraan ook pianist Joe Turner, te
norist Hal Singer, gitarist Mickey Ba
ker, bassist Roland Lobligeois en slag
werker Wallace Bishop hun medewer
king verleenden.
Clayton wordt door sommige critici
bij dé zes grrootste trompetisten uit
de jazz gerekend. Ik kan het daar wel
mee eens zijn, maar niét op grond
van de onderhavige plaat, waar Clay
ton kennelijk niet in zijn beste vorm
steekt. Ook zijn „vrienden" nemen
hun taak niet al te zwaar op, hetgeen
resulteert in een tuchtig, en vriende
lijk musiceren zonder enige diepgang.
Zelfs de ruim voorhanden zijnde swing
ligt er duimen dik bovenop en volgens
het van-dik-hout-zaagt-men-planken re
cept worden de negen stukken er ge
routineerd en spanningsloos doorge
draaid. Van de bepaald niet indruk
wekkende side-men verdient wellicht
alleen pianist Turner een eervolle ver
melding. Voor het overige vait er maar
heel weinig te genieten. Jammer, want
van een Buck Clayton in zijn beste
momenten kunnen niet genoeg platen
worden uitgebracht.
b
DRIE PLATEN vol verblijdende
swing uit voorbije dagen zijn onlangs
in de handel gebracht; Lester Young
leaps again" (Fontana Jazz Club
Series Vol. 28 Stereo 883 278 JCY),
„Count Basie in Concert" (Verve
711044) een -.pname uit 1957 en
„Buck Clayton Friends" (Polydor Vnnr7on
Stereo 623221). Alle opnan.er hebben -tiUUr/enaer
een vitale, aanstekelijke swing en
een oprechte musiceervreugde ge
meen.
Zonder twijfel de interessantste schijf
van de drie is de langspeler van Les
ter Young. De in 1959 op 49-jarige
leeftijd overleden tenorsaxofonist be
hoort tot de voorlopers en wegberei
ders van de bop en de latere cool-
stijl. Dat geldt dan speciaal voor zijn
ronduit unieke toonvorming en bena
dering van het thematisch materiaal
Andere vergelijkingen met de cool-
school gaan niet op omdat bp ,,Prez"
(zoals Billie Holiday hem noemde) de
swing voorop bleef staan. Het spel van
Lester Young getuigde van een zeer
persoonlijk stfjlbesef en kon imponeren
door een soms grillige, maar steeds
fascinerende en puur muzikale ontwik-
VERVE VERRASTE met de her
uitgave van een reeds in 1957 versche
nen Basie-album met onder andere
de ten onrechte altijd op de achter
grond gebleven tenorist Illinois Jac
quet, blues-zanger Jimmy Rushing,
trompetist Roy Eldridge, drummer
Jo Jones en zijn grootste ontdekking
Lester Young. Heerlijke, bevrijdende
big-band swing volgens het bekende
Basie-recept. slechts gestoord door het
hoogst onwelluidende, zeer onwaarach
tig shoutwerk van de om onbegrijpe
lijke redenen zo hoog aangeslagen
blues-verkrachter Jimmy Rushing. Met
excuses aan zijn bewonderaars: geef
ons maar liever de bijdragen van de
instrumentale coryfeeën aan deze
spontane, bruisende session, waarin
Young weer voor enkele verrukkelijke
chorussen zorgt.