KUNST
LICHT
Fascinerende brieven van W. Walraven
ROBERT LOWELL TONEELSCHRIJVER
Verleden van Nieuw Engeland gedramatiseerd
?*JW>IN9gfJ
JP
DE
Wlï
LANGE
m
1
Paradoxen
Noodlot
Isolement
Fanatisme
Absolutisme
JONGENS
Liturgische week
kalender tu,
ZATERDAG 29 OKTOBER 1964
2
JAN WILLEM HOFSTRA
IN 1952 VERSCHEEN bij G.
A. van Oorschot de bundel „Op
de grens" van de toen in Neder
land nagenoeg onbekende Willem
Walraven. Het boek bevatte kor
te verhalen, brieffragmenten en
kronieken en werd samengesteld
en ingeleid door de toen nog in
Djakarta wonende R. Nieuwen-
huys. Of Walraven sindsdien in
Nederland veel bekender is ge
worden, is een vraag. „Op de
grens" is na veertien jaar nog
niet uitverkocht; voor zover mij
bekend komt werk van Walraven
in slechts één bloemlezing voor:
het eveneens door R. Nieuwen-
huys samengestelde „Bij het
scheiden van de markt", een
bloemlezing uit de Indische let
terkunde van 1935 tot heden.
W. Walraven met zijn gezin in 1930 te Pasoeroean.
KEES FENS
ONDER DE VERZAMELTITEL
„The Old Glory", waarmee de
vlag wordt aangeduid, maar die
natuurlijk ook letterlijk verstaan
kan worden, heeft de Amerikaan
se dichter Robert Lowell (1917)
drie eenakters uitgegeven waar
voor hij de stof ontleende aan
verhalen van Nathaniel Haw
thorne en Herman Melville.
W. BRONZWAER
^UR&AÜ
DRS.N.SCffr
BW
DRS.Ü
OMMEN
HET BALLET VAN KARELPOONS, dat
in opdracht werd gemaakt van 't Minis
terie van Cultuur, Recreatie en Maat
schappelijk Werk, is volledig geslaagd.
Zelden heb ik vrolijker, prettiger, ar
gelozer en toch anecdotisch volkomen
verantwoord ballet gezien dan dit ,,Rad
van Avontuur". Het werd bovendien
door de leden van het Scapinoballet
uitstekend gedanst. Poons is erin ge
slaagd het geheel zo „dansant"
te maken dat de anecdotiek volkomen
opgenomen werd in de steeds vloeien
de beweging, een talent dat vele cho
reografen hem mogen benijden. Velen
borduren immers geste aan geste,
vondstjes aan vondsten, mimische trou
vailles aan passencombinaties en het
geheel is dan een lappendeken van wei-
aardige vondsten. Bij Karei Poons in
het „Rad van Avontuur" is het door
een jong meisje verzonnen scenario
heel eenvoudig, maar herbergt tevens
alle mogelijkheden om te dansen en te
vertellen-zonder-woorden.
Een kind danst met haar pop, maar
afgeleid door haar vriendjes en vrien
dinnetjes vergeet ze die. Een zwerver
vindt hem en legt hem in de armen
van een beeld in het park, waarin enige
kermisklanten hun tenten hebben opge
slagen, een waarzegster en de man
van het Rad van Avontuur. Een iet
wat aangeschoten matroos wandelt er
ook en zowel hij als het meisje dat
de pop verloren heeft, beproeven hun
geluk. De pop is inmiddels gevonden
door de eigenaar van het Rad en als
prijs uitgestald. Nu wint de matroos
de pop en het meisje een scheepje in
een fles. Na ruiling is iedereen tevre
den. Dit simpele gegeven werd aanlei
ding tot lyrische scènes tussen een jong
spannetje op een bank, spelende kin
deren en de waarzegster, die als keu
rige dame zich verkleedt als exotische
kermisgaste. Karei Poons gaf ieder van
de medewerkenden het zijne om te doen
en zij deden dat uitstekend. Ook al om
dat Poons' ervaring bij alle artistieke
hoge normen die hij moet stellen, hem
de restrictie doet handhaven een dan
ser nooit te dwingen iets te doen dat hij
of zij niet kan volbrengen. Vergelijkt
men met de laatste voorstelling van
het Nationaal Ballet, waar in Lander's
werk Etudes letterlijk iedereen op de
planken de veel te moeilijke bewegin
gen en figuren er uit staat te wurgen,
zodat het geheel in een kramp wordt
verricht, die overslaat naar de zaal,
dan kan men zich gelukkig prijzen als
men, volkomen gerust en voluit genie
tend naar „Het Rad van Avontuur"
kan kijken.
Mary Siegel en Toke Herben waren
de uitblinksters. Men kan alleen maar
hopen, dat Karei Poons naast zijn veel
eisend directeurschap van de Dans-
academie tijd moge vinden om veel
meer choreografieën te concipiëren.
Het grote succes bij het publiek recht
vaardigt deze wens. Natuurlijk is het
allereerst bedoeld voor een zeer spe
ciaal publiek, de jeugd, maar ook gro
teren en volwassenen heeft Karei Poons
een heel plezierig uur geschonken. Iets
dergelijks is gebeurd bij het kinderto-
neelstuk „De Schilderijenoorlog" van
Jan Staal waaraan ook de volwassenen
hun plezier konden beleven.
NET ZO'N AARDIGE JANUSKOP
vertoont het boekje „T.V. Operette-
gids" dat de expert op dit gebied Fred
Bredschneyder het licht heeft doen zien
bij Van der Hout en Co te Utrecht.
De aanleiding was de grote reeks oude
en nieuwe operettes die in grote regel
maat door de KRO Televisie worden
vertoond.
Robert Stolz, the grand old man of
operette, heeft de inleiding geschreven
en daarin zwaait hij niet alleen de
auteur de verdiende lauweren toe van
wege zijn deskundigheid en zijn fana
tieke genegenheid voor deze zozeer
omstreden kunstvorm, maar tevens
doet hij enkele uitspraken over het gen
re die de moeite waard zijn. Zeer te
recht merkt Robert Stolz op, dat van de
geboorte van deze kunstvorm af de
profeten hebben beweerd, dat het een
doodgeboren baby zou blijken te zijn.
Deze constatering wordt wel degelijk
gelogenstraft door het feit dat Stolz, de
laatste der Grote Mohikanen, miljoe
nen verdient aan zijn nog immer
voortstromende rivier van melodieën,
maar waarvan ook de verzinners van
de meest volmaakt irreële plots niet
armer zijn geworden.
De operette is het sprookje voor vol
wassenen en zo goed als men nu nog
in Spanje oorden en stadjes vindt,
waarin de verteller 's avonds aan de
bron, zo maar, voor de vuist weg, ro
mantische verhalen vertelt voor jong
en oud, die intens worden genoten, zo
zijn er, gezien de hartelijke sympathie
en de stroom reacties op iedere op
voering, ook in het zo zoetjesaan door
de techniek volmaakt Wilde Westen,
lieden die er behoefte aan hebben, hun
dagelijkse levenssleur te doorbreken
met verhalen over prinsen, beeldscho
ne, maar arme meisjes, boze vaders
en bewoners van vorstendommen die
zelfs in de beste tijd van het voor-Bis-
marckse Duitsland niet zouden hebben
kunnen bestaan. Begonnen als tijdsa-
tire door het genie Jacques Offenbach
(Generaal Boum-Boum uit „La Du-
chesse de Gérolstein" is een kostelijke
persiflage op Generaal Boulanger die
als 'n andere De Gaulle Frankrijk wilde
redden) kreeg de romantische tint wel
dra de overhand en de vermomde rea
liteit werd al heel gauw rozenrood en
suikerzoet.
BREDSCHNEYDER verstaat uitste
kend de kunst de meestal ingewikkel
de en onmogelijke verhalen heel sum
mier maar toch kernachtig te vertel
len, en hij weet daarbij door talloze bij
zonderheden over zangers, produkties,
komponisten en partituren de operet
tes zo op te sieren, dat men met veel
meer genoegen naar zo'n werk blijft
kijken dan anders het geval ware ge
weest. Hij wist de muzikanten, de be
werkers en librettisten zo aan het pra
ten te krijgen dat het met vele mooie
foto's versierde pocketboek een arse
naal is geworden van gegronde bewe
ringen en aardige anecdotes. Voor de
miljoenen die plezier beleven aan de
inderdaad onsterfelijke melodieën, is
deze uitgave een charmante toegift.
TUSSEN DIRKSLAND EN BLIMBING
Nu heeft Walraven maar vijf korte
verhalen geschreven, waarvan „De
clan", dat zijn Indonesische vrouw
Itih als „hoofdfiguur" heeft, het bij
zonderste is. „De clan" dateert van
1941, Walraven was toen vierenvijftig
jaar en maar pas enkele jaren tevo
ren door Du Perron, die van 1936
1939 in Nederlands-Indië verbleef, ont
dekt. Niet als letterkundige met
die betiteling zou men Walraven be
ledigd hebben maar als een van
die zeldzame bezetenen die uit alles
wat zij schrijven en dat was bij
Walraven vooral journalistiek werk
volledig te voorschijn komen, en
die prikkelen, enthousiasmeren, tegen
spraak uitlokken, zich persoonlijk te
genover hun lezers plaatsen, want de
geschreven taal is voor dezen, voor
wie schrijven vaak de enige mogelijk
heid tot leven is, geen dood idioom.
De ontdekking door Du Perron bracht
Walraven de laatste jaren van zijn le
ven hij stierf in 1943 in Japanse
internering niet alleen waardering
en bekendheid, maar vooral: hij werd
erdoor uit zijn isolement verlost, kreeg
vrienden die in veel opzichten zijn
geestverwanten waren. Zonder dat iso
lement is zijn schrijfdrift niet te ver
klaren.
De brieffragmenten in „Op de grens
waren gerangschikt naar onderwerp,
en hoe knap dat is gebeurd, is pas
nu vast te stellen. In zijn „Inleiding"
bij de bundel schreef Nieuwenhuys
onder meer: „Ik zou deze bloemle
zing met het mij nog ter beschikking
staandë materiaal zonder veel moeite
kunnen uitbreiden, maar ik geloof
niet, dat er nog nieuwe trekken aan
het beeld van Walraven zijn toe te
voegen. Hij heeft met wat hier werd
opgenomen, zichzelf voldoende gete
kend, als individu en als type". Al
is deze mededeling door Nieuwenhuys
niet direct herroepen, indirect heeft
hij het wel gedaan door met J. H.
W. Veenstra en Walravens neef F.
Schamhardt de uitgave te verzorgen
van nagenoeg alle van Walraven be
waard gebleven brieven „aan familie
en vrienden". De uitgave is thans ver
schenen als W. Walraven „Brieven",
telt bijna negenhonderd bladzijden en
moet als uitgeverswerk een waagstuk
zijn. Het is, laat ik dat maar dade
lijk vooropstellen, een der fascinerend
ste boeken geworden die ik in tijden
gelezen heb.
NA LEZING VAN DEZE BRIEVEN
ben je doodmoe en wel door de niet
aflatende vitaliteit en gedrevenheid
van de schrijver. Daarmee is nog te
weinig gezegd, want bij lezing van
deze brieven vergeet je met brieven
te doen te hebben. Je wordt urenlang
geconfronteerd (beter is wellicht: hij
wordt met jou geconfronteerd) met
een onvermoeibaar doorsprekende man,
die zich met alle problemen van zijn
verleden, zijn heden en de door hem
somber geziene toekomst aan je op
dringt, als mens, met al zijn grillig
heden, zijn liefde en haat, volledig
voor je komt te staan, zich persoon
lijk aanwezig weet te stellen, als
het boek uit is, vertrekt er iemand
uit je huis. Hoe merkwaardig het
ook mag klinken: het wordt plotse
ling stil en er komt ruimte. Een zo
directe wijze van schrijven het pa
pier tot een minimaal medium terug
gebracht is mij uit de Nederland
se literatuur alleen uit de brieven van
Du Perron bekend.
Walravens schrijfbezetenheid ls al
leen uit zijn levenslange isolement te
verklaren. Zijn tragiek is, dat hij al
tijd in een niemandsland heeft moe
ten leven, nooit ergens volledig is ge
accepteerd. Hij is een figuur „op de
grens". Hij werd geboren in Dirks-
land op Goeree-Overflakkee, in een
oer-Hollands gesloten milieu, waarin
hij al heel gauw een niet geaccepteer
de randfiguur is, die beter kan ver
dwijnen dan tot schande zijn. En hij
verdwijnt al spoedig, al zal hij het
altijd zo uitleggen, dat hij verdreven
is. Hij acht zich door zijn vader en
moeder in ballingschap gestuurd. In
een brief van 26 september 1939, ge
richt aan zijn neef F. Schamhardt,
schrijft hij in een p.s.: „Ik lag zo
even op bed te denken, dat ik eigen
lijk 48 jaar verbannen ben geweest
van de 52. NI. 19 jaar in Dirksland,
5 jaar in Canada en 24 jaar in Indië.
Zeer geslaagd. Ik was alleen niet
verbannen 2 jaar in Delft en 2 jaar
in Rotterdam. De rest is ballingschap
en anders niet". „Dirksland" wordt
in de brieven de aanduiding van een
mentaliteit: geestelijke bekrompenheid
en voortdurende onvrijheid. Die geest
haat hij, maar van het land houdt
hij. En daarmee is een van de vele
paradoxen in deze brieven gegeven:
in vele brieven zet hij ziich af tegen
zijn jeugd, tegen vader en moeder,
maar de afkeer is even groot als zijn
gebondenheid aan het land van zijn
jeugd, waarvan hij het dialect na ja
ren Indië nog vlekkeloos spreekt, waar
van hij de geschiedenis in boeken en
dorpskrantjes napluist en volgt, waar
naar hij in de brieven aan zijn broer
in Dirksland voortdurend informeert
en waaraan hij een verbijsterend ge
detailleerde herinnering heeft bewaard.
Paradoxale uitingen van een man die
er graag bij had gehoord, maar voor
wie geen plaats was, aan wie zijn
land ontnomen is. Hij acht zich ver
dreven, maar, kan men zeggen, hij
is ook vrijwillig heengegaan. Men ont
komt nu niet aan de indruk, dat zijn
vertrek uit het moederland hem vrij
gehouden heeft van schuldgevoelens
die wellicht weer uit zijn calvinistische
opvoeding te verklaren zijn. Informe
ren, belangstelling tonen, meeleven uit
de verte, zijn pogingen ook het zelf
verwijt tot zwijgen te brengen. Her
haaldelijk schrijft hij in zijn brieven,
dat hij dagelijks aan Dirksland en aan
zijn vader en moeder denkt, gedach
ten zeker door heimwee ingegeven,
maar ook weer prikkelend tot afkeer
en verzet tegen vroeger. In die cir
kel van heimwee en haat zal hij
machteloos moeten blijven, verlangend
erbij te horen, maar ook niet in staat
erbij te horen.
Op de grens leeft Walraven ook in
Indië. Hij trouwt met een Soendanese
vrouw (over zijn liefde voor haar staan
in de brieven ontroerende stukken),
sluit zich daarmee van de Europese
samenleving af, krijgt door zijn hu
welijk met een vrouw uit een geheel
wordt beschreven, wordt in de brie
ven, waarin die ballingschap even op
geheven is, de hopeloos geïsoleerde
toestand van Walraven aani
Zoals zijn brieven naar
gingen zijn tot het behouden
contact, zo worden de uitvoerige brie
ven aan de neef pogingen hem voor
zich te behouden.
andere cultuur talloze jaren lang du
rende moeilijkheden, die in de brie
ven meer gesuggereerd dan direct uit
gesproken worden, ervaart in elk ge
val dagelijks een afstand die hij bij
het huwelijk met een Europese vrouw
niet gevoeld zal hebben. Hi) krijgt kin
deren. De brieven uit de eerste ja
ren, wanneer de kinderen nog klein
zijn, staan vol van trotse en liefde
rijke opmerkingen. Worden de kinde
ren ouder, dan wordt er opnieuw een
scherpe grens opgetrokken: zijn kin
deren zijn Aziaten, blijven hem in veel
opzichten vreemd, en vervreemden ook
van hem. De tragedies die in een ge
mengde samenleving voorkomen, heb
ben binnen zijn eigen gezin plaats. Die
vervreemding, met name van zijn oud
ste zoon, die in een gelijke verhou
ding tot hem komt te staan als hij
eens tot zijn eigen vader, kan, dunkt
mij, niet alleen uit het Europeaan-zijn
van de vader verklaard worden; de
persoonlijkheid van Walraven, die bij
alle goedheid, geestelijk aan anderen
nauwelijks ruimte gunde door zijn al
le ruimte vullende gestalte, zal er me
de oorzaak van zijn. In Blimbing, de
plaats bij Soerabaja, waar Walraven
jarenlang woonde, herhaalt zich in veel
opzichten wat jaren tevoren in Dirks-
land heeft plaats gehad, al komen in
Indië twee partijen terzijde te staan.
HET NIEUWE ISOLEMENT doet in
de brieven geleidelijk een lichte ver
bittering ontstaan. Indië wordt het
land, waaraan hij zich gebonden weet,
West-Europa wordt steeds meer ge
ïdealiseerd. Indië wordt gehaat. Een
werkelijke kreet om verlossing ervan
staat aan het slot van een brief aan
Veenstra, uit september 1941: „O, dat
ik nog eens rust kreeg, deze Aziaten
niet meer zag, vrij was van deze li
teraire „oefenaars" a la juffrouw
Laps, los van kinderen vrouwen, In
do's, Kromo's, menagerekeningen, dok
tersrekeningen, krantenredacties, au
to's op den weg, slechte tabak enz.
enz." Van de andere kant en ook
hier herhaalt zich de geschiedenis
van „Dirksland" bewijzen hele
stukken uit zijn brieven en ook uit
zijn journalistieke werk, zijn sterke
verbondenheid met Indië, waarvan hij
verschillende aspecten beschreven heeft
met een indringendheid die alleen
door de liefde mogelijk wordt gemaakt.
Overgeplant naar Europa, zou Walra
ven met gelijke verbetenheid om in
lichtingen en gedetailleerde informa
ties over Indische mensen en toestan
den gevraagd hebben als hij het over
Dirksland vanuit Indië deed.
Een werkelijk onthutsende ommekeer
krijgen de „brieven aan de familie",
wanneer in 1938 Walravens neef, F.
Schamhardt, als leerling-stuurman naar
Indië komt en zijn oom gaat bezoe
ken. De beschrijving van de eerste
ontmoeting is ontroerend. Voor het
eerst na jaren ziet Walraven iemand
van de familie, waaraan hij zich bij
alle afkeer zo gebonden weet. De
grens wordt even opgeheven. Maar
dat niet alleen. Het is opvallend, dat
van nu af in de brieven minder pas
sages over Walravens kinderen voor
komen. Dat kan verklaard worden
vanuit de ontwikkelingen binnen het ge
zin. Maar er dringt zich ook deze
verklaring op en talrijke aanwijzin
gen ervoor vindt men in de feiten en
in de toon van de brieven dat Wal
raven in de neef als het ware zijn
eerste echte zoon gekregen heeft, een
kind dat niet door ras een vreemde
ling voor hem is, een kind uit een
gelijke cultuur, met wie het mogelijk
is te spreken op gelijke toonhoogte.
Hele stukken uit de brieven aan F.
Schamhardt hebben een typisch va
derlijk karakter in bezorgdheid advie
zen en pogingen tot bemiddeling, in
de adviezen ook die Walraven aan
Schamhardts moeder geeft. De zich
altijd opdringende figuur die Walra
ven ook was, wordt eveneens op fas
cinerende wijze kenbaar: men ziet zijn
pogingen de neef naar eigen idealen
te modelleren, waarbij hij herhaalde
lijk eigen gedachten en gevoelens in
de neef projecteert. Scherper dan in
de brieven waarin de ballingschap
HET IS WALRAVENS NOODLOT
GEWEEST, op haast alle gebieden
een randfiguur te zijn. Als een sterk
geestelijk geïnteresseerde is hij tussen
het merendeel van de Europeanen in
Indonesië een vreemdeling. Als auto
didact voelt hij zich vreemd tussen
gevormde Intellectuelen. Walraven ls
van jonigsaf socialist geweest, en hij
kwam tot het socialisme in de eer
ste jaren van deze eeuw. De socialist
uiit die jaren is hij altijd gebleven
met als onvermijdelijk gevolg, dat hij
zich onder de latere generaties van
socialisten niet op zijn plaats weet.
Ook politiek blijft hij een grensfiguur.
Maar wat hem definitief in het nie
mandsland zette was zijn schrijfdrift,
die zijn enige mogelijkheid tot leven
was. Wie slechts schrijvend kan ade
men, kan snel verstikken. Walravens
leven bewijst het. Vrij kort voor het
begin van de Pacific-oorlog moest
Walraven om een belachelijke aanlei
ding een maand gevangenisstraf on
dergaan. Die ene maand verzwakte
hem aanzienlijk. Dat hjj; eenmaal in
Japanse internering, vrij spoedig be
zweek, is niet verwonderlijk: zijn mo
gelijkheid tot leven is afgesneden. Hij
stierf in een staat van volledige apa
thie. Over zijn laatste levensmaanden
heeft zijn oudste zoon na de oorlog
een uitstekend stuk geschreven: frag
menten eruit worden geciteerd in de
uitvoerige biografische inleiding die F.
Schamhardt aan dit brievenboek mee
gaf. Eén m.i. zeer bijzondere alinea
uit het artikel van de zoon wil ik
hier citeren. Voor wie de reus Wal
raven in zijn brieven voortdurend ont
moet heeft is het hier gegeven beeld
des te deerniswekkender:
„Harde Japanse keelklanken klon
ken op, stof dwarrelde over de weg.
De aanblik, van mijn vader in deze
omgeving, onder deze omstandigheden
leek een boze droom. Wij begrepen
het niet. Iets roods gloeide tussen de
neergesmeten en uit elkaar gehaalde
kraanvogels
verjaarsgeschenk van mijn moeder.
De tabaksdoos was stuk. Door de
slechte verpakking en het ruwe trans
port was de doos bekneld geraakt, in
elkaar gedrukt. Wij stonden lang en
een oude moede man keek de witte
grintweg af waarboven de hitte sid
derde. Het enige wat hij zei was:
„Ach, is dat ook al stuk".
Ik heb hier op slechts enkele pun
ten uit deze bnevenpublikatie gewe
zen. Bij lezing frappeert het, hoe men
geboeid, blijft, ook bij gedetailleerde
onderwerpen die een buitenstaander
nauwelijks belang kunnen inboezemen.
Dat de brieven een uitgebreide infor
matie geven over de toestanden in
het Nederlands Indië tussen 1929 en
1941, zal duidelijk zijn: Walraven was
onvermoeibaar m beschrijven, becom
mentariëren, hékèlèri en prijzen van
wat hij op Java zag gebeuren. Bo
venal was hij, bij al zijn afkeer, ge-
interesseerde in mensen. Tot slot: ik
moet bekennen, dat na lezing van de
brieven van deze bezeten man veel
verhaaltjesproza lichte flauwekul wordt.
W. Walraven „Brieven", uitgave G.
A. van Oorschot te Amsterdam.
In deze stukken brengt Lowell tel
kens een belangrijk moment uit de ge
schiedenis van de Verenigde Staten ten
tonele; niet om zijn toeschouwers een
geschiedenislesje te geven, maar om
hen te confronteren met belangrijke
factoren uit het verleden van zijn land,
factoren die voor een belangrijk deel de
sociale, politieke en culturele ontwikke
ling van Amerika hebben bepaald en
tot op de dag van heden nog bepalen.
Pogingen de stukken op Broad
way opgevoerd te krijgen zijn op niets
uitgelopen; daar hebben alleen musi
cals en geheide bestsellers een kans, of
er moet al een Gielgud of een Guin
ness aan te pas komen. Zelfs het nieu
we Lincoln Center heeft tot nu toe bij
na evenveel culturele achterlijkheid als
economische loosheid tentoongespreid.
Gelukkig heeft de Anglikaanse predi
kant Sidney Lanier van zijn bisdom ver
lof gekregen zijn grote en nauwe
lijks meer gebruikte kerkgebouw zoda
nig te verbouwen dat er op werkdagen
toneelvoorstellingen gegeven kun
nen worden. Lanier heeft het „Ameri
can Place Theater" opgericht, speciaal
om nieuw toneel van Amerikaanse au
teurs te brengen.
Toen Lowells stuk bij Lanier arri
veerde, had hij juist een belangrijke
schenking ontvangen. Het gevolg was
dat in november 1964 twee van de drie
eenakters opgevoerd werden; het eer
ste stuk leverde te grote montagemoei
lijkheden op. De pers reageerde koel;
z\j erkende Lowells meesterschap als
dichter maar vond dat hij van de tech
niek van het toneelschrijven weinig
kaas gegeten had; een oordeel dat ei
genlijk alleen van toepassing kan zijn
op het niet opgevoerde stuk; de tweede
eenakter biedt namelijk wel degelijk in
teressante toneelperspektieven, terwij]
de derde toneeltechnisch zelfs uitzon
derlijk geslaagd is, wat overigens voor
een groot deel aan het sterk drama
tische verhaal van Melville te danken
is. Nog juist op tijd kwamen de literai
re critici toen tussenbeide en wezen op
het enorme belang van „The Old Glo
ry" als een poging een aantal be
langrijke momenten uit de geschiedenis
van Nieuw Engeland opnieuw te bele
ven.
Of Lowell met zijn eerste toneelwerk
het eeuwige probleem van de drama
tische poëzie nader tot een oplossing
heeft gebracht valt moeilijk te zeggen;
maar wel is het duidelijk dat hij een op
zeer hoog peil staande poëzie heeft
geschreven die de dramatische hande
ling op zeer effektieve wijze voortstuwt.
Eén voorbeeld moge dit duidelijk ma-,
ken. De spreker ziet in de mist een ge
heimzinnig schip opdoemen. (Men ver
geve de vrije vertaling)
The yards are woolly,
The ship is furred with fog.
On the cracked and rotten head-boards
the tarnished gilded letters say. the San
Domingo.
A rat's - nest messing up the deck.
Black faces in white sheets are fussing
with the ropes.
De raas zijn wollig,
Het schip draagt een pels van mist.
Op he: gebarsten en verrotte hout van de
boeg
Staat in dof geworden goud: San Domingo.
Het dek is verpest door een nest ratten;
Zwarte gezichten, gehuld in wit, proberen
het tuig te ontwarren.
Een passage als deze bezit genoeg
kracht om ols poëzie indruk te maken
onafhankelijk van het toneelgebeuren,
terwijl zij als beschrijving van wat zich
binnen het toneelgebeuren voltrekt, de
dramatische handeling niet vertraagt
maar juist versnelt.
Opvallend is, dat de aard van deze
dramatische poëzie geheel in overeen
stemming is met wat Lowells ontwik
keling tot nu toe deed verwachten. In
mijn bespreking van zijn dichtwerk op
5 februari jl. in deze krant heb ik de af
stand benadrukt tussen de indrukwek
kende barokke retoriek van Lowells
vroege werk en de economische, ge
spierde kracht van zijn latere, autobio
grafische gedichten. De poëzie van
„The Old Glory" sluit heel makkelijk
aan bij Lowells jongste werk, en bezit
er de kenmerkende kwaliteiten van. Wel
is zij eenvoudiger, direkter, minder
esoterisch en spaarzamer voorzien van
literaire toespelingen.
de DRIE EENAKTERS waaruit
„The Old Glory" bestaat spelen in de
17e en 18e eeuw: de eerste rond 1630,
de tweede rond 1780 en de derde rond
1800. In de twee eerste stukken is de
dreigende scheuring met Engeland het
hoofdthema, niet omwille van het histo
rische feit van 1783 op zich, maar om
dat dit historische gebeuren de konse-
kwentie was van een gespletenheid in
de Amerikaanse natie tussen enerzijds
de steeds fanatieker wordende Puritei
nen en anderzijds de Anglikaans geo
riënteerde kolonisten die het land in
trokken, het met de Indianen op een
akkoordje gooiden, een bloeiende han
del schiepen en vaak kolonies stichtten
waarin een zeer humane vorm van sa
menleven tussen blanken en Indianen
ontstond.
In het eerste stuk, „Endecott and the
Red Cross" staat de puriteinse gouver
neur Endecott tegenover de kolonist
Thomas Morton, wiens vestiging „Mer-
rymount" zich het ongenoegen van de
Puriteinen op de hals haalde omdat
haar handel met de Indianen meer win
sten afwierp. Morton gaf de Indianen
wapens en alcohol in ruil voor hun hui
den, en richtte in Merrymount een Mei
boom op waaromheen Indianen en
blanken samen dansten. Zijn kolonie
werd zodoende in de ogen van de Pu
riteinen een poel des verderfs. Het con
flict spitst zich toe als de Engelse ko
ning Karei I met behulp van zijn aarts
bisschop Laud de Anglikaanse kerk ook
in Nieuw Engeland wil vestigen. Goede
verhoudingen met Engeland zijn voor
Mortons handelsbelangen onmisbaar,
maar de Engelse staatskerk is een
doorn in het oog van de Puriteinen:
aan het eind van het stuk steekt Gou
verneur Endecott de huizen van Merry
mount in brand, moordt de Indiaanse
bevolking uit en luidt zodoende het pu
riteinse schrikbewind in dat zijn hoogte
punt zal bereiken in de heksenverbran
dingen te Salem in 1692.
Zowel Endecott als Morton zijn histo
rische figuren. De laatste publiceerde
in 1637 in Amsterdam een boek over
Nieuw Engeland: New English Canaan.
Endecott treedt op in een klassiek ver
haal van de grote Amerikaanse schrij
ver Hawthorne, die ook een verhaal
schreef over Merrymount. Op deze wer
ken heeft Lowell zich gebaseerd, en in
feite zijn de drie eenakters van „The
Old Glory" niets anders dan bewerkin
gen van een aantal meesterwerken uit
de klassieke Amerikaanse literatuur,
pogingen om, in zijn eigen woorden,
„drie kritische momenten uit het Ame
rikaanse verleden opnieuw te beleven, en
hun belang voor de moderne tijd te on
derzoeken". Natuurlijk is het er Lowell
niet om te doen geweest, een van beide
partijen, de rigoreuze puriteinen of de
pragmatische humanisten, verantwoor
delijk te stellen; hij wil alleen maar de
aard van deze tegenstelling zichtbaar
maken in een aantal conflictsituaties
die de historie en de literatuur hem le
veren. Het is een tegenstelling, zo sug
gereert hij, die de Amerikaanse natie
tot op de dag van heden kenmerkt.
HET TWEEDE STUK, „My kinsman
Major Molineux", ook al weer geba
seerd op eën gelijknamig verhaal van
Hawthorne, behandelt dezelfde tegen
stelling in andere vorm: een achttienja
rige jongen arriveert in Boston waar
zijn oom Majoor Molineux hem zal hel
pen een loopbaan op te bouwen. Hij
treft Boston aan in de greep van het
puriteinse schrikbewind en zijn oom,
een trouwe volgeling van George III,
wordt aan het eind van het stuk ver
moord. Ook hier weer zien we hoe een
van de karakteristieke deugden van
Nieuw Engeland tot dood en verderf
leidt omdat zij op absolutistische wijze
wordt doorgedreven. Het stuk is van
geheel andere aard dan het eerste in
de manier waarop de stof wordt gepre
senteerd: het hele gebeuren wordt ge
zien door de ogen van de jongen en
krijgt daardoor absurdistische trek
ken. Wat zich voor zijn ogen afspeelt
blijft voor hem onbegrijpelijk en on
werkelijk; Lowell heeft in dit stuk
„Verfremdungs"-technieken toegepast
die door de regisseur, blijkens zijn voor
woord, ook als zodanig zijn opgevat.
Met het derde stuk, gebaseerd op het
verhaal „Benito Cereno" van Herman
Melville, een der glanspunten van de
wereldliteratuur waarin vooruitgegre
pen wordt op Kafka en Pirandello, en
dat in het midden van de 19e eeuw, be
reikt Lowell een zeldzaam hoogtepunt,
als dichter en als toneelschrijver. Hier
is dezelfde tegenstelling belichaamd in
de kapitein Amasa Delano en zijn puri
teinse bootsman Perkins, die terecht
komen op het geheimzinnige schip San
Domingo, dat een lading slaven ver
voerde, maar in handen van die slaven
gevallen is. Zij hebben de eigenaar ver
moord en de kapitein gedwongen hen
naar Afrika terug te varen. Het schip
is echter onzeewaardig geworden door
het wanbeleid van de negers, en zij pro
beren nu kapitein Delano te overmees
teren om zodoende nog een kans te
hebben Afrika te bereiken. De kracht
va i Melville's verhaal is, dat de ware
situatie tot de laatste bladzijde onduide
lijk blijft. De negers voeren een gruwe
lijke komedie op om te verbergen hoe
de vork aan de steel zit; hun kapitein
Cereno moet voorwenden, hun mees
ter te zijn terwijl hij in feite hun slaaf
is. Aan deze situatie komt een eind als
de achterdocht van Perkins en het reso
lute optreden van Delano tenslotte de
negers weten te overmeesteren.
LOWELL heeft ook dit stuk tegen een
duidelijk historische achtergrond ge>
plaatst: het presidentschap van Tho
mas Jefferson. De puritein Perkins is
met Jefferson uiteraard ontevreden,
maar voor Delano is Jefferson „een
heer en een Amerikaan". De reden
waarom Lowell de figuur van Jefferson
zo'n belangrijke rol op de achtergrond
laat spelen, en daardoor nogal ver van
Melville's bedoelingen afwfjkt, is mijns
inziens, dat in de figuur van Jefferson
zelf de aloude Amerikaanse tegenstel
ling belichaamd is wat misschien ner
gens duidelijker blijkt dan uit Jeffer
son's dubbelzinnige houding tegenover
het ook in zijn tijd al dringende vraag
stuk van de slavernij. Jefferson stelde
in zijn beroemde Onafhankelijkheidsver
klaring dat „alle mensen gelijk gescha
pen zijn", maar dit belette hem niet
om er in Virginia 83 negerslaven op na
te houden, of om in 1781 te schrijven
dat de negers „naar lichaam en" geest
minderwaardig zijn aan de blanken"
Dezelfde Jefferson die het plan opstel
de alle slaven naar Afrika terug te
voeren, zoals ook de muiters van Cere-
no's schip dat willen, schreef aan een
vriend dat hij alles zou willen doen om
zijn land te bevrijden van het juk der
slavernij, als dat maar mogelijk was:
„zelfbehoud weegt even zwaar als
rechtvaardigheid"
De tegenstelling tussen puritein en
cavalier, tussen bleekgezicht en rood
huid om met Philip Rahv te spreken,
heeft Lowell in „The Old Glory" ge
stalte gegeven aan de hand van twee
van de belangrijkste factoren in de ge
schiedenis van zjjn land: de losmaking
van Engeland en het slavernijprobleem.
Het is een tegenstelling die ook in zijn
gedichten een belangrijke rol speelt, en
die voor Lowell kennelijk een der we
zenlijke aspekten van het Amerikaan
se probleem is. Men weet dat Lowell
een heftig tegenstander is van Ameri-
ka's Vietnampolitiek; speculeren over
de vraag of hjj ook in de kwestie Viet
nam deze tegenstelling fungeren ziet,
wil ik hier liever niet. Belangrijker lijkt
vast te stellen dat Robert Lowell in
„The Old Glory" een bijzonder indruk
wekkend stuk literatuur heeft gescha
pen, en dat men het derde stuk, „Beni
to Cereno", gerust een meesterwerk
noemen mas.
6
4
Robert Lowell: „The Old Glory". Uitg.
Faber en Faber, Londen 1966. Prijs
12.20.
N
ZONDAG 30 OKTOBER: Feest van^hjiA,,,
Koning; eigen mis; credo; Pr
tus Koning - wit - Pinkstere»
MA.: mis v.d. 22e zondag na
gr0en A„ Heiligen; eigen
Dl.: Feest van Alle HeUjg_
credo: gewone pret. - ^et
WO.: AUerzielen. eigen m
*eIen - Z 22'e zondag na Plnksttff*
Dp.; mis v^- Bosch en Roermond*^
&tüsD;Ssscbop en belijder;
Statuit - wit - e\
»n Agri'cola - wit of b.g.v. eerste v»{ï'
dag Votief mis v.h. H. Hart; 2e
Carólus; 3e geb. H.H. Vitalis en
wit -
ZA.: nils v.d. H. Maagd Maria op 23
pref. v.d. H. Maagd Maria - wit - jv
ZONDAG 6 NOVEMBER: 23e zond»'V'.v
Pinksteren; eigen mis; credo; Pr
H. Drieëenheid - groen -