KUNST LICHT Fascinerende brieven van W. Walraven ROBERT LOWELL TONEELSCHRIJVER Verleden van Nieuw Engeland gedramatiseerd ?*JW>IN9gfJ JP DE Wlï LANGE m 1 Paradoxen Noodlot Isolement Fanatisme Absolutisme JONGENS Liturgische week kalender tu, ZATERDAG 29 OKTOBER 1964 2 JAN WILLEM HOFSTRA IN 1952 VERSCHEEN bij G. A. van Oorschot de bundel „Op de grens" van de toen in Neder land nagenoeg onbekende Willem Walraven. Het boek bevatte kor te verhalen, brieffragmenten en kronieken en werd samengesteld en ingeleid door de toen nog in Djakarta wonende R. Nieuwen- huys. Of Walraven sindsdien in Nederland veel bekender is ge worden, is een vraag. „Op de grens" is na veertien jaar nog niet uitverkocht; voor zover mij bekend komt werk van Walraven in slechts één bloemlezing voor: het eveneens door R. Nieuwen- huys samengestelde „Bij het scheiden van de markt", een bloemlezing uit de Indische let terkunde van 1935 tot heden. W. Walraven met zijn gezin in 1930 te Pasoeroean. KEES FENS ONDER DE VERZAMELTITEL „The Old Glory", waarmee de vlag wordt aangeduid, maar die natuurlijk ook letterlijk verstaan kan worden, heeft de Amerikaan se dichter Robert Lowell (1917) drie eenakters uitgegeven waar voor hij de stof ontleende aan verhalen van Nathaniel Haw thorne en Herman Melville. W. BRONZWAER ^UR&AÜ DRS.N.SCffr BW DRS.Ü OMMEN HET BALLET VAN KARELPOONS, dat in opdracht werd gemaakt van 't Minis terie van Cultuur, Recreatie en Maat schappelijk Werk, is volledig geslaagd. Zelden heb ik vrolijker, prettiger, ar gelozer en toch anecdotisch volkomen verantwoord ballet gezien dan dit ,,Rad van Avontuur". Het werd bovendien door de leden van het Scapinoballet uitstekend gedanst. Poons is erin ge slaagd het geheel zo „dansant" te maken dat de anecdotiek volkomen opgenomen werd in de steeds vloeien de beweging, een talent dat vele cho reografen hem mogen benijden. Velen borduren immers geste aan geste, vondstjes aan vondsten, mimische trou vailles aan passencombinaties en het geheel is dan een lappendeken van wei- aardige vondsten. Bij Karei Poons in het „Rad van Avontuur" is het door een jong meisje verzonnen scenario heel eenvoudig, maar herbergt tevens alle mogelijkheden om te dansen en te vertellen-zonder-woorden. Een kind danst met haar pop, maar afgeleid door haar vriendjes en vrien dinnetjes vergeet ze die. Een zwerver vindt hem en legt hem in de armen van een beeld in het park, waarin enige kermisklanten hun tenten hebben opge slagen, een waarzegster en de man van het Rad van Avontuur. Een iet wat aangeschoten matroos wandelt er ook en zowel hij als het meisje dat de pop verloren heeft, beproeven hun geluk. De pop is inmiddels gevonden door de eigenaar van het Rad en als prijs uitgestald. Nu wint de matroos de pop en het meisje een scheepje in een fles. Na ruiling is iedereen tevre den. Dit simpele gegeven werd aanlei ding tot lyrische scènes tussen een jong spannetje op een bank, spelende kin deren en de waarzegster, die als keu rige dame zich verkleedt als exotische kermisgaste. Karei Poons gaf ieder van de medewerkenden het zijne om te doen en zij deden dat uitstekend. Ook al om dat Poons' ervaring bij alle artistieke hoge normen die hij moet stellen, hem de restrictie doet handhaven een dan ser nooit te dwingen iets te doen dat hij of zij niet kan volbrengen. Vergelijkt men met de laatste voorstelling van het Nationaal Ballet, waar in Lander's werk Etudes letterlijk iedereen op de planken de veel te moeilijke bewegin gen en figuren er uit staat te wurgen, zodat het geheel in een kramp wordt verricht, die overslaat naar de zaal, dan kan men zich gelukkig prijzen als men, volkomen gerust en voluit genie tend naar „Het Rad van Avontuur" kan kijken. Mary Siegel en Toke Herben waren de uitblinksters. Men kan alleen maar hopen, dat Karei Poons naast zijn veel eisend directeurschap van de Dans- academie tijd moge vinden om veel meer choreografieën te concipiëren. Het grote succes bij het publiek recht vaardigt deze wens. Natuurlijk is het allereerst bedoeld voor een zeer spe ciaal publiek, de jeugd, maar ook gro teren en volwassenen heeft Karei Poons een heel plezierig uur geschonken. Iets dergelijks is gebeurd bij het kinderto- neelstuk „De Schilderijenoorlog" van Jan Staal waaraan ook de volwassenen hun plezier konden beleven. NET ZO'N AARDIGE JANUSKOP vertoont het boekje „T.V. Operette- gids" dat de expert op dit gebied Fred Bredschneyder het licht heeft doen zien bij Van der Hout en Co te Utrecht. De aanleiding was de grote reeks oude en nieuwe operettes die in grote regel maat door de KRO Televisie worden vertoond. Robert Stolz, the grand old man of operette, heeft de inleiding geschreven en daarin zwaait hij niet alleen de auteur de verdiende lauweren toe van wege zijn deskundigheid en zijn fana tieke genegenheid voor deze zozeer omstreden kunstvorm, maar tevens doet hij enkele uitspraken over het gen re die de moeite waard zijn. Zeer te recht merkt Robert Stolz op, dat van de geboorte van deze kunstvorm af de profeten hebben beweerd, dat het een doodgeboren baby zou blijken te zijn. Deze constatering wordt wel degelijk gelogenstraft door het feit dat Stolz, de laatste der Grote Mohikanen, miljoe nen verdient aan zijn nog immer voortstromende rivier van melodieën, maar waarvan ook de verzinners van de meest volmaakt irreële plots niet armer zijn geworden. De operette is het sprookje voor vol wassenen en zo goed als men nu nog in Spanje oorden en stadjes vindt, waarin de verteller 's avonds aan de bron, zo maar, voor de vuist weg, ro mantische verhalen vertelt voor jong en oud, die intens worden genoten, zo zijn er, gezien de hartelijke sympathie en de stroom reacties op iedere op voering, ook in het zo zoetjesaan door de techniek volmaakt Wilde Westen, lieden die er behoefte aan hebben, hun dagelijkse levenssleur te doorbreken met verhalen over prinsen, beeldscho ne, maar arme meisjes, boze vaders en bewoners van vorstendommen die zelfs in de beste tijd van het voor-Bis- marckse Duitsland niet zouden hebben kunnen bestaan. Begonnen als tijdsa- tire door het genie Jacques Offenbach (Generaal Boum-Boum uit „La Du- chesse de Gérolstein" is een kostelijke persiflage op Generaal Boulanger die als 'n andere De Gaulle Frankrijk wilde redden) kreeg de romantische tint wel dra de overhand en de vermomde rea liteit werd al heel gauw rozenrood en suikerzoet. BREDSCHNEYDER verstaat uitste kend de kunst de meestal ingewikkel de en onmogelijke verhalen heel sum mier maar toch kernachtig te vertel len, en hij weet daarbij door talloze bij zonderheden over zangers, produkties, komponisten en partituren de operet tes zo op te sieren, dat men met veel meer genoegen naar zo'n werk blijft kijken dan anders het geval ware ge weest. Hij wist de muzikanten, de be werkers en librettisten zo aan het pra ten te krijgen dat het met vele mooie foto's versierde pocketboek een arse naal is geworden van gegronde bewe ringen en aardige anecdotes. Voor de miljoenen die plezier beleven aan de inderdaad onsterfelijke melodieën, is deze uitgave een charmante toegift. TUSSEN DIRKSLAND EN BLIMBING Nu heeft Walraven maar vijf korte verhalen geschreven, waarvan „De clan", dat zijn Indonesische vrouw Itih als „hoofdfiguur" heeft, het bij zonderste is. „De clan" dateert van 1941, Walraven was toen vierenvijftig jaar en maar pas enkele jaren tevo ren door Du Perron, die van 1936 1939 in Nederlands-Indië verbleef, ont dekt. Niet als letterkundige met die betiteling zou men Walraven be ledigd hebben maar als een van die zeldzame bezetenen die uit alles wat zij schrijven en dat was bij Walraven vooral journalistiek werk volledig te voorschijn komen, en die prikkelen, enthousiasmeren, tegen spraak uitlokken, zich persoonlijk te genover hun lezers plaatsen, want de geschreven taal is voor dezen, voor wie schrijven vaak de enige mogelijk heid tot leven is, geen dood idioom. De ontdekking door Du Perron bracht Walraven de laatste jaren van zijn le ven hij stierf in 1943 in Japanse internering niet alleen waardering en bekendheid, maar vooral: hij werd erdoor uit zijn isolement verlost, kreeg vrienden die in veel opzichten zijn geestverwanten waren. Zonder dat iso lement is zijn schrijfdrift niet te ver klaren. De brieffragmenten in „Op de grens waren gerangschikt naar onderwerp, en hoe knap dat is gebeurd, is pas nu vast te stellen. In zijn „Inleiding" bij de bundel schreef Nieuwenhuys onder meer: „Ik zou deze bloemle zing met het mij nog ter beschikking staandë materiaal zonder veel moeite kunnen uitbreiden, maar ik geloof niet, dat er nog nieuwe trekken aan het beeld van Walraven zijn toe te voegen. Hij heeft met wat hier werd opgenomen, zichzelf voldoende gete kend, als individu en als type". Al is deze mededeling door Nieuwenhuys niet direct herroepen, indirect heeft hij het wel gedaan door met J. H. W. Veenstra en Walravens neef F. Schamhardt de uitgave te verzorgen van nagenoeg alle van Walraven be waard gebleven brieven „aan familie en vrienden". De uitgave is thans ver schenen als W. Walraven „Brieven", telt bijna negenhonderd bladzijden en moet als uitgeverswerk een waagstuk zijn. Het is, laat ik dat maar dade lijk vooropstellen, een der fascinerend ste boeken geworden die ik in tijden gelezen heb. NA LEZING VAN DEZE BRIEVEN ben je doodmoe en wel door de niet aflatende vitaliteit en gedrevenheid van de schrijver. Daarmee is nog te weinig gezegd, want bij lezing van deze brieven vergeet je met brieven te doen te hebben. Je wordt urenlang geconfronteerd (beter is wellicht: hij wordt met jou geconfronteerd) met een onvermoeibaar doorsprekende man, die zich met alle problemen van zijn verleden, zijn heden en de door hem somber geziene toekomst aan je op dringt, als mens, met al zijn grillig heden, zijn liefde en haat, volledig voor je komt te staan, zich persoon lijk aanwezig weet te stellen, als het boek uit is, vertrekt er iemand uit je huis. Hoe merkwaardig het ook mag klinken: het wordt plotse ling stil en er komt ruimte. Een zo directe wijze van schrijven het pa pier tot een minimaal medium terug gebracht is mij uit de Nederland se literatuur alleen uit de brieven van Du Perron bekend. Walravens schrijfbezetenheid ls al leen uit zijn levenslange isolement te verklaren. Zijn tragiek is, dat hij al tijd in een niemandsland heeft moe ten leven, nooit ergens volledig is ge accepteerd. Hij is een figuur „op de grens". Hij werd geboren in Dirks- land op Goeree-Overflakkee, in een oer-Hollands gesloten milieu, waarin hij al heel gauw een niet geaccepteer de randfiguur is, die beter kan ver dwijnen dan tot schande zijn. En hij verdwijnt al spoedig, al zal hij het altijd zo uitleggen, dat hij verdreven is. Hij acht zich door zijn vader en moeder in ballingschap gestuurd. In een brief van 26 september 1939, ge richt aan zijn neef F. Schamhardt, schrijft hij in een p.s.: „Ik lag zo even op bed te denken, dat ik eigen lijk 48 jaar verbannen ben geweest van de 52. NI. 19 jaar in Dirksland, 5 jaar in Canada en 24 jaar in Indië. Zeer geslaagd. Ik was alleen niet verbannen 2 jaar in Delft en 2 jaar in Rotterdam. De rest is ballingschap en anders niet". „Dirksland" wordt in de brieven de aanduiding van een mentaliteit: geestelijke bekrompenheid en voortdurende onvrijheid. Die geest haat hij, maar van het land houdt hij. En daarmee is een van de vele paradoxen in deze brieven gegeven: in vele brieven zet hij ziich af tegen zijn jeugd, tegen vader en moeder, maar de afkeer is even groot als zijn gebondenheid aan het land van zijn jeugd, waarvan hij het dialect na ja ren Indië nog vlekkeloos spreekt, waar van hij de geschiedenis in boeken en dorpskrantjes napluist en volgt, waar naar hij in de brieven aan zijn broer in Dirksland voortdurend informeert en waaraan hij een verbijsterend ge detailleerde herinnering heeft bewaard. Paradoxale uitingen van een man die er graag bij had gehoord, maar voor wie geen plaats was, aan wie zijn land ontnomen is. Hij acht zich ver dreven, maar, kan men zeggen, hij is ook vrijwillig heengegaan. Men ont komt nu niet aan de indruk, dat zijn vertrek uit het moederland hem vrij gehouden heeft van schuldgevoelens die wellicht weer uit zijn calvinistische opvoeding te verklaren zijn. Informe ren, belangstelling tonen, meeleven uit de verte, zijn pogingen ook het zelf verwijt tot zwijgen te brengen. Her haaldelijk schrijft hij in zijn brieven, dat hij dagelijks aan Dirksland en aan zijn vader en moeder denkt, gedach ten zeker door heimwee ingegeven, maar ook weer prikkelend tot afkeer en verzet tegen vroeger. In die cir kel van heimwee en haat zal hij machteloos moeten blijven, verlangend erbij te horen, maar ook niet in staat erbij te horen. Op de grens leeft Walraven ook in Indië. Hij trouwt met een Soendanese vrouw (over zijn liefde voor haar staan in de brieven ontroerende stukken), sluit zich daarmee van de Europese samenleving af, krijgt door zijn hu welijk met een vrouw uit een geheel wordt beschreven, wordt in de brie ven, waarin die ballingschap even op geheven is, de hopeloos geïsoleerde toestand van Walraven aani Zoals zijn brieven naar gingen zijn tot het behouden contact, zo worden de uitvoerige brie ven aan de neef pogingen hem voor zich te behouden. andere cultuur talloze jaren lang du rende moeilijkheden, die in de brie ven meer gesuggereerd dan direct uit gesproken worden, ervaart in elk ge val dagelijks een afstand die hij bij het huwelijk met een Europese vrouw niet gevoeld zal hebben. Hi) krijgt kin deren. De brieven uit de eerste ja ren, wanneer de kinderen nog klein zijn, staan vol van trotse en liefde rijke opmerkingen. Worden de kinde ren ouder, dan wordt er opnieuw een scherpe grens opgetrokken: zijn kin deren zijn Aziaten, blijven hem in veel opzichten vreemd, en vervreemden ook van hem. De tragedies die in een ge mengde samenleving voorkomen, heb ben binnen zijn eigen gezin plaats. Die vervreemding, met name van zijn oud ste zoon, die in een gelijke verhou ding tot hem komt te staan als hij eens tot zijn eigen vader, kan, dunkt mij, niet alleen uit het Europeaan-zijn van de vader verklaard worden; de persoonlijkheid van Walraven, die bij alle goedheid, geestelijk aan anderen nauwelijks ruimte gunde door zijn al le ruimte vullende gestalte, zal er me de oorzaak van zijn. In Blimbing, de plaats bij Soerabaja, waar Walraven jarenlang woonde, herhaalt zich in veel opzichten wat jaren tevoren in Dirks- land heeft plaats gehad, al komen in Indië twee partijen terzijde te staan. HET NIEUWE ISOLEMENT doet in de brieven geleidelijk een lichte ver bittering ontstaan. Indië wordt het land, waaraan hij zich gebonden weet, West-Europa wordt steeds meer ge ïdealiseerd. Indië wordt gehaat. Een werkelijke kreet om verlossing ervan staat aan het slot van een brief aan Veenstra, uit september 1941: „O, dat ik nog eens rust kreeg, deze Aziaten niet meer zag, vrij was van deze li teraire „oefenaars" a la juffrouw Laps, los van kinderen vrouwen, In do's, Kromo's, menagerekeningen, dok tersrekeningen, krantenredacties, au to's op den weg, slechte tabak enz. enz." Van de andere kant en ook hier herhaalt zich de geschiedenis van „Dirksland" bewijzen hele stukken uit zijn brieven en ook uit zijn journalistieke werk, zijn sterke verbondenheid met Indië, waarvan hij verschillende aspecten beschreven heeft met een indringendheid die alleen door de liefde mogelijk wordt gemaakt. Overgeplant naar Europa, zou Walra ven met gelijke verbetenheid om in lichtingen en gedetailleerde informa ties over Indische mensen en toestan den gevraagd hebben als hij het over Dirksland vanuit Indië deed. Een werkelijk onthutsende ommekeer krijgen de „brieven aan de familie", wanneer in 1938 Walravens neef, F. Schamhardt, als leerling-stuurman naar Indië komt en zijn oom gaat bezoe ken. De beschrijving van de eerste ontmoeting is ontroerend. Voor het eerst na jaren ziet Walraven iemand van de familie, waaraan hij zich bij alle afkeer zo gebonden weet. De grens wordt even opgeheven. Maar dat niet alleen. Het is opvallend, dat van nu af in de brieven minder pas sages over Walravens kinderen voor komen. Dat kan verklaard worden vanuit de ontwikkelingen binnen het ge zin. Maar er dringt zich ook deze verklaring op en talrijke aanwijzin gen ervoor vindt men in de feiten en in de toon van de brieven dat Wal raven in de neef als het ware zijn eerste echte zoon gekregen heeft, een kind dat niet door ras een vreemde ling voor hem is, een kind uit een gelijke cultuur, met wie het mogelijk is te spreken op gelijke toonhoogte. Hele stukken uit de brieven aan F. Schamhardt hebben een typisch va derlijk karakter in bezorgdheid advie zen en pogingen tot bemiddeling, in de adviezen ook die Walraven aan Schamhardts moeder geeft. De zich altijd opdringende figuur die Walra ven ook was, wordt eveneens op fas cinerende wijze kenbaar: men ziet zijn pogingen de neef naar eigen idealen te modelleren, waarbij hij herhaalde lijk eigen gedachten en gevoelens in de neef projecteert. Scherper dan in de brieven waarin de ballingschap HET IS WALRAVENS NOODLOT GEWEEST, op haast alle gebieden een randfiguur te zijn. Als een sterk geestelijk geïnteresseerde is hij tussen het merendeel van de Europeanen in Indonesië een vreemdeling. Als auto didact voelt hij zich vreemd tussen gevormde Intellectuelen. Walraven ls van jonigsaf socialist geweest, en hij kwam tot het socialisme in de eer ste jaren van deze eeuw. De socialist uiit die jaren is hij altijd gebleven met als onvermijdelijk gevolg, dat hij zich onder de latere generaties van socialisten niet op zijn plaats weet. Ook politiek blijft hij een grensfiguur. Maar wat hem definitief in het nie mandsland zette was zijn schrijfdrift, die zijn enige mogelijkheid tot leven was. Wie slechts schrijvend kan ade men, kan snel verstikken. Walravens leven bewijst het. Vrij kort voor het begin van de Pacific-oorlog moest Walraven om een belachelijke aanlei ding een maand gevangenisstraf on dergaan. Die ene maand verzwakte hem aanzienlijk. Dat hjj; eenmaal in Japanse internering, vrij spoedig be zweek, is niet verwonderlijk: zijn mo gelijkheid tot leven is afgesneden. Hij stierf in een staat van volledige apa thie. Over zijn laatste levensmaanden heeft zijn oudste zoon na de oorlog een uitstekend stuk geschreven: frag menten eruit worden geciteerd in de uitvoerige biografische inleiding die F. Schamhardt aan dit brievenboek mee gaf. Eén m.i. zeer bijzondere alinea uit het artikel van de zoon wil ik hier citeren. Voor wie de reus Wal raven in zijn brieven voortdurend ont moet heeft is het hier gegeven beeld des te deerniswekkender: „Harde Japanse keelklanken klon ken op, stof dwarrelde over de weg. De aanblik, van mijn vader in deze omgeving, onder deze omstandigheden leek een boze droom. Wij begrepen het niet. Iets roods gloeide tussen de neergesmeten en uit elkaar gehaalde kraanvogels verjaarsgeschenk van mijn moeder. De tabaksdoos was stuk. Door de slechte verpakking en het ruwe trans port was de doos bekneld geraakt, in elkaar gedrukt. Wij stonden lang en een oude moede man keek de witte grintweg af waarboven de hitte sid derde. Het enige wat hij zei was: „Ach, is dat ook al stuk". Ik heb hier op slechts enkele pun ten uit deze bnevenpublikatie gewe zen. Bij lezing frappeert het, hoe men geboeid, blijft, ook bij gedetailleerde onderwerpen die een buitenstaander nauwelijks belang kunnen inboezemen. Dat de brieven een uitgebreide infor matie geven over de toestanden in het Nederlands Indië tussen 1929 en 1941, zal duidelijk zijn: Walraven was onvermoeibaar m beschrijven, becom mentariëren, hékèlèri en prijzen van wat hij op Java zag gebeuren. Bo venal was hij, bij al zijn afkeer, ge- interesseerde in mensen. Tot slot: ik moet bekennen, dat na lezing van de brieven van deze bezeten man veel verhaaltjesproza lichte flauwekul wordt. W. Walraven „Brieven", uitgave G. A. van Oorschot te Amsterdam. In deze stukken brengt Lowell tel kens een belangrijk moment uit de ge schiedenis van de Verenigde Staten ten tonele; niet om zijn toeschouwers een geschiedenislesje te geven, maar om hen te confronteren met belangrijke factoren uit het verleden van zijn land, factoren die voor een belangrijk deel de sociale, politieke en culturele ontwikke ling van Amerika hebben bepaald en tot op de dag van heden nog bepalen. Pogingen de stukken op Broad way opgevoerd te krijgen zijn op niets uitgelopen; daar hebben alleen musi cals en geheide bestsellers een kans, of er moet al een Gielgud of een Guin ness aan te pas komen. Zelfs het nieu we Lincoln Center heeft tot nu toe bij na evenveel culturele achterlijkheid als economische loosheid tentoongespreid. Gelukkig heeft de Anglikaanse predi kant Sidney Lanier van zijn bisdom ver lof gekregen zijn grote en nauwe lijks meer gebruikte kerkgebouw zoda nig te verbouwen dat er op werkdagen toneelvoorstellingen gegeven kun nen worden. Lanier heeft het „Ameri can Place Theater" opgericht, speciaal om nieuw toneel van Amerikaanse au teurs te brengen. Toen Lowells stuk bij Lanier arri veerde, had hij juist een belangrijke schenking ontvangen. Het gevolg was dat in november 1964 twee van de drie eenakters opgevoerd werden; het eer ste stuk leverde te grote montagemoei lijkheden op. De pers reageerde koel; z\j erkende Lowells meesterschap als dichter maar vond dat hij van de tech niek van het toneelschrijven weinig kaas gegeten had; een oordeel dat ei genlijk alleen van toepassing kan zijn op het niet opgevoerde stuk; de tweede eenakter biedt namelijk wel degelijk in teressante toneelperspektieven, terwij] de derde toneeltechnisch zelfs uitzon derlijk geslaagd is, wat overigens voor een groot deel aan het sterk drama tische verhaal van Melville te danken is. Nog juist op tijd kwamen de literai re critici toen tussenbeide en wezen op het enorme belang van „The Old Glo ry" als een poging een aantal be langrijke momenten uit de geschiedenis van Nieuw Engeland opnieuw te bele ven. Of Lowell met zijn eerste toneelwerk het eeuwige probleem van de drama tische poëzie nader tot een oplossing heeft gebracht valt moeilijk te zeggen; maar wel is het duidelijk dat hij een op zeer hoog peil staande poëzie heeft geschreven die de dramatische hande ling op zeer effektieve wijze voortstuwt. Eén voorbeeld moge dit duidelijk ma-, ken. De spreker ziet in de mist een ge heimzinnig schip opdoemen. (Men ver geve de vrije vertaling) The yards are woolly, The ship is furred with fog. On the cracked and rotten head-boards the tarnished gilded letters say. the San Domingo. A rat's - nest messing up the deck. Black faces in white sheets are fussing with the ropes. De raas zijn wollig, Het schip draagt een pels van mist. Op he: gebarsten en verrotte hout van de boeg Staat in dof geworden goud: San Domingo. Het dek is verpest door een nest ratten; Zwarte gezichten, gehuld in wit, proberen het tuig te ontwarren. Een passage als deze bezit genoeg kracht om ols poëzie indruk te maken onafhankelijk van het toneelgebeuren, terwijl zij als beschrijving van wat zich binnen het toneelgebeuren voltrekt, de dramatische handeling niet vertraagt maar juist versnelt. Opvallend is, dat de aard van deze dramatische poëzie geheel in overeen stemming is met wat Lowells ontwik keling tot nu toe deed verwachten. In mijn bespreking van zijn dichtwerk op 5 februari jl. in deze krant heb ik de af stand benadrukt tussen de indrukwek kende barokke retoriek van Lowells vroege werk en de economische, ge spierde kracht van zijn latere, autobio grafische gedichten. De poëzie van „The Old Glory" sluit heel makkelijk aan bij Lowells jongste werk, en bezit er de kenmerkende kwaliteiten van. Wel is zij eenvoudiger, direkter, minder esoterisch en spaarzamer voorzien van literaire toespelingen. de DRIE EENAKTERS waaruit „The Old Glory" bestaat spelen in de 17e en 18e eeuw: de eerste rond 1630, de tweede rond 1780 en de derde rond 1800. In de twee eerste stukken is de dreigende scheuring met Engeland het hoofdthema, niet omwille van het histo rische feit van 1783 op zich, maar om dat dit historische gebeuren de konse- kwentie was van een gespletenheid in de Amerikaanse natie tussen enerzijds de steeds fanatieker wordende Puritei nen en anderzijds de Anglikaans geo riënteerde kolonisten die het land in trokken, het met de Indianen op een akkoordje gooiden, een bloeiende han del schiepen en vaak kolonies stichtten waarin een zeer humane vorm van sa menleven tussen blanken en Indianen ontstond. In het eerste stuk, „Endecott and the Red Cross" staat de puriteinse gouver neur Endecott tegenover de kolonist Thomas Morton, wiens vestiging „Mer- rymount" zich het ongenoegen van de Puriteinen op de hals haalde omdat haar handel met de Indianen meer win sten afwierp. Morton gaf de Indianen wapens en alcohol in ruil voor hun hui den, en richtte in Merrymount een Mei boom op waaromheen Indianen en blanken samen dansten. Zijn kolonie werd zodoende in de ogen van de Pu riteinen een poel des verderfs. Het con flict spitst zich toe als de Engelse ko ning Karei I met behulp van zijn aarts bisschop Laud de Anglikaanse kerk ook in Nieuw Engeland wil vestigen. Goede verhoudingen met Engeland zijn voor Mortons handelsbelangen onmisbaar, maar de Engelse staatskerk is een doorn in het oog van de Puriteinen: aan het eind van het stuk steekt Gou verneur Endecott de huizen van Merry mount in brand, moordt de Indiaanse bevolking uit en luidt zodoende het pu riteinse schrikbewind in dat zijn hoogte punt zal bereiken in de heksenverbran dingen te Salem in 1692. Zowel Endecott als Morton zijn histo rische figuren. De laatste publiceerde in 1637 in Amsterdam een boek over Nieuw Engeland: New English Canaan. Endecott treedt op in een klassiek ver haal van de grote Amerikaanse schrij ver Hawthorne, die ook een verhaal schreef over Merrymount. Op deze wer ken heeft Lowell zich gebaseerd, en in feite zijn de drie eenakters van „The Old Glory" niets anders dan bewerkin gen van een aantal meesterwerken uit de klassieke Amerikaanse literatuur, pogingen om, in zijn eigen woorden, „drie kritische momenten uit het Ame rikaanse verleden opnieuw te beleven, en hun belang voor de moderne tijd te on derzoeken". Natuurlijk is het er Lowell niet om te doen geweest, een van beide partijen, de rigoreuze puriteinen of de pragmatische humanisten, verantwoor delijk te stellen; hij wil alleen maar de aard van deze tegenstelling zichtbaar maken in een aantal conflictsituaties die de historie en de literatuur hem le veren. Het is een tegenstelling, zo sug gereert hij, die de Amerikaanse natie tot op de dag van heden kenmerkt. HET TWEEDE STUK, „My kinsman Major Molineux", ook al weer geba seerd op eën gelijknamig verhaal van Hawthorne, behandelt dezelfde tegen stelling in andere vorm: een achttienja rige jongen arriveert in Boston waar zijn oom Majoor Molineux hem zal hel pen een loopbaan op te bouwen. Hij treft Boston aan in de greep van het puriteinse schrikbewind en zijn oom, een trouwe volgeling van George III, wordt aan het eind van het stuk ver moord. Ook hier weer zien we hoe een van de karakteristieke deugden van Nieuw Engeland tot dood en verderf leidt omdat zij op absolutistische wijze wordt doorgedreven. Het stuk is van geheel andere aard dan het eerste in de manier waarop de stof wordt gepre senteerd: het hele gebeuren wordt ge zien door de ogen van de jongen en krijgt daardoor absurdistische trek ken. Wat zich voor zijn ogen afspeelt blijft voor hem onbegrijpelijk en on werkelijk; Lowell heeft in dit stuk „Verfremdungs"-technieken toegepast die door de regisseur, blijkens zijn voor woord, ook als zodanig zijn opgevat. Met het derde stuk, gebaseerd op het verhaal „Benito Cereno" van Herman Melville, een der glanspunten van de wereldliteratuur waarin vooruitgegre pen wordt op Kafka en Pirandello, en dat in het midden van de 19e eeuw, be reikt Lowell een zeldzaam hoogtepunt, als dichter en als toneelschrijver. Hier is dezelfde tegenstelling belichaamd in de kapitein Amasa Delano en zijn puri teinse bootsman Perkins, die terecht komen op het geheimzinnige schip San Domingo, dat een lading slaven ver voerde, maar in handen van die slaven gevallen is. Zij hebben de eigenaar ver moord en de kapitein gedwongen hen naar Afrika terug te varen. Het schip is echter onzeewaardig geworden door het wanbeleid van de negers, en zij pro beren nu kapitein Delano te overmees teren om zodoende nog een kans te hebben Afrika te bereiken. De kracht va i Melville's verhaal is, dat de ware situatie tot de laatste bladzijde onduide lijk blijft. De negers voeren een gruwe lijke komedie op om te verbergen hoe de vork aan de steel zit; hun kapitein Cereno moet voorwenden, hun mees ter te zijn terwijl hij in feite hun slaaf is. Aan deze situatie komt een eind als de achterdocht van Perkins en het reso lute optreden van Delano tenslotte de negers weten te overmeesteren. LOWELL heeft ook dit stuk tegen een duidelijk historische achtergrond ge> plaatst: het presidentschap van Tho mas Jefferson. De puritein Perkins is met Jefferson uiteraard ontevreden, maar voor Delano is Jefferson „een heer en een Amerikaan". De reden waarom Lowell de figuur van Jefferson zo'n belangrijke rol op de achtergrond laat spelen, en daardoor nogal ver van Melville's bedoelingen afwfjkt, is mijns inziens, dat in de figuur van Jefferson zelf de aloude Amerikaanse tegenstel ling belichaamd is wat misschien ner gens duidelijker blijkt dan uit Jeffer son's dubbelzinnige houding tegenover het ook in zijn tijd al dringende vraag stuk van de slavernij. Jefferson stelde in zijn beroemde Onafhankelijkheidsver klaring dat „alle mensen gelijk gescha pen zijn", maar dit belette hem niet om er in Virginia 83 negerslaven op na te houden, of om in 1781 te schrijven dat de negers „naar lichaam en" geest minderwaardig zijn aan de blanken" Dezelfde Jefferson die het plan opstel de alle slaven naar Afrika terug te voeren, zoals ook de muiters van Cere- no's schip dat willen, schreef aan een vriend dat hij alles zou willen doen om zijn land te bevrijden van het juk der slavernij, als dat maar mogelijk was: „zelfbehoud weegt even zwaar als rechtvaardigheid" De tegenstelling tussen puritein en cavalier, tussen bleekgezicht en rood huid om met Philip Rahv te spreken, heeft Lowell in „The Old Glory" ge stalte gegeven aan de hand van twee van de belangrijkste factoren in de ge schiedenis van zjjn land: de losmaking van Engeland en het slavernijprobleem. Het is een tegenstelling die ook in zijn gedichten een belangrijke rol speelt, en die voor Lowell kennelijk een der we zenlijke aspekten van het Amerikaan se probleem is. Men weet dat Lowell een heftig tegenstander is van Ameri- ka's Vietnampolitiek; speculeren over de vraag of hjj ook in de kwestie Viet nam deze tegenstelling fungeren ziet, wil ik hier liever niet. Belangrijker lijkt vast te stellen dat Robert Lowell in „The Old Glory" een bijzonder indruk wekkend stuk literatuur heeft gescha pen, en dat men het derde stuk, „Beni to Cereno", gerust een meesterwerk noemen mas. 6 4 Robert Lowell: „The Old Glory". Uitg. Faber en Faber, Londen 1966. Prijs 12.20. N ZONDAG 30 OKTOBER: Feest van^hjiA,,, Koning; eigen mis; credo; Pr tus Koning - wit - Pinkstere» MA.: mis v.d. 22e zondag na gr0en A„ Heiligen; eigen Dl.: Feest van Alle HeUjg_ credo: gewone pret. - ^et WO.: AUerzielen. eigen m *eIen - Z 22'e zondag na Plnksttff* Dp.; mis v^- Bosch en Roermond*^ &tüsD;Ssscbop en belijder; Statuit - wit - e\ »n Agri'cola - wit of b.g.v. eerste v»{ï' dag Votief mis v.h. H. Hart; 2e Carólus; 3e geb. H.H. Vitalis en wit - ZA.: nils v.d. H. Maagd Maria op 23 pref. v.d. H. Maagd Maria - wit - jv ZONDAG 6 NOVEMBER: 23e zond»'V'.v Pinksteren; eigen mis; credo; Pr H. Drieëenheid - groen -

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 14