KUNST LICHT „Horror Vacui", tweede verhalenbundel van Jacques Hamelink „Het flauwgevallen paard" een succes msÈÊÊÊSÈm UI 7 l A 8 mm Verwikkelingen op kasteel in Engeland i l' l. ti Schijn Een vondst Negatief mm m§m temt Wj WMmÊÊÊÈm £HflBE333I=P£n0 ft Liturgische kalend^ ZATERDAG 12 NOVEMBER 1966 2 JAN WILLEM HOFSTRA IN DE ZOJUIST verschenen tweede bundel verhalen van Jacques Hamelink staat een vrij kort verhaal, „De vijand". Het gebeuren erin wordt verteld zoals het beleefd wordt door een jon getje van een jaar of zes, zeven. Zijn wijze van beleven is die van de associatie en identificatie, waardoor figuren uit verschillen de werelden werkelijke, denk beeldige en figuren uit stripver halen binnen een eigen wereld worden samengebracht. Die we reld sluit, en dat zo volkomen dat een indringer bij het jon getje thuis er het slachtoffer van wordt: het jongetje schiet hem met een revolver van zijn vader dood, spel en verbeelding als werkelijkheid belevend, drie verschillende boze mannen met de ene indringer identificerend. JACQUES HAMELINK KEES FENS PARIJS, november WANNEER MEN gemaks halve het er toch maar op houdt dat het einde van de grote zomer vakantie de inzet meebrengt van een nieuw theaterseizoen hoe wel met al die in de zomei georganiseerde festivals het mo derne theaterbedrijf eigenlijk vol op „continu" is geworden dan is het theaterseizoen 1966-1967 te Parijs thans zo'n goede ander halve maand oud. HlffBW l n- 'ëm-ïêii ••.•"VI {Mmml I m FRANQOISE SAGAN. verrassing bij begin van theaterseizoen J. THIJSSEN *£GA.Drm G&&AT I i h. a!5T v^' NADAT IK van de zomer met stij gende verbazing week na week heit ge- keutelkonit van de heer Harald Nichol son in de Sünday Tribune heb gelezen dat onder de naam „Herinneringen" of „Mémoires" doorging, kreeg ik nu het laatste boek van C. P. Snow „Corridors of Power" genaamd, on der ogen dat in een goedkope editie, n.l. als Penguin-Book is verschenen. Dat is dus belletrie, terwijl het ge schrijf van Nicholson voor echt moest doorgaan. Harold Nicholson is een ver vaardiger van voortreffelijke geschrif ten. „Some People" bijvoorbeeld, ge schreven toen hij nog jong was, bleek uitermate interessant zowel door de onderwerpen als door de manier waarop, maar deze herinneringen zijn ongelooflijk. Niet ongeloofwaardig, maar ongelooflijk van sijmelig geleu ter over zijn privé-leven met als gade Victoria Sackville West, de eminen te romancière. Harold Nicholson wil de in de politiek en dat is hem ook na veel vijven en zessen gelukt, maar uit zijn aantekeningen blijkt wel heel duidelijk dat het Verenigd Koninkrijk op een gegeven moment werd gere geerd door een stelletje adembene mend ij dele kletsers, die er alleen maar op uit waren hun ego te voeden met alles wat zij meenden dat nodig was om indruk temaken. Mensen die zich werkelijk en waarachtig in spanden voor het landsbelang, kon den dat kennelijk alleen maar doen op manieren en met middelen die je tegen de strot gaan zitten, zodra je er enige tijd, zij het dan in litteris, mee geconfronteerd wordt. Het ge zeur van Nicholson, die een zeer intelligent man van klein formaat blijkt te zijn, werd dus deze zomer met vette koppen in 'de Times ge drukt om de goegemeent ervan op de hoogte te brengen hoe moeilijk ge zegde Nicholson het wel heeft gehad met het redden van het land. Het is om te janken van kwaadheid en weode, dat dat doorgaat voor werkelijke inspanning om een regering, kan niet schelen welke, uit de puree te halen en om het land en het landsbelang niet in de steek te laten en zo goed mogelijk te dienen. Het blijkt een zeer kleine kliek te zijn geweest die toen de dienst uitmaakte. Een kliek van: dit zijn mijn maatjes en wat één van hen doet, goed of kwaad, dat moet gesauveerd worden, vanwe ge de tegenstanders, die niet tot de kliek, nou ja, clan, behoren. NU IS C. P. SNOW, de befaamde auteur van de „Lewis Eliot-serie", waarvan ik af en toe een deel in deze kolom heb besproken: The Mas- '*'ters, The New Men, The Affair o.a., zo handig geweest om de hoogste po litieke kringen tot onderwerp te ma- jjjjken van zijn boeiend boek: „Corri dors of Power". Hij heeft deze uit drukking, die gemeengoed is gewor den in de Engelse taal, het eerst ge bruikt in zijn roman: „Homeco mings" uit 1956. Rayner Heppenstall gebruikte de uitdrukking als titel van een studie over Snow, en het is nu een taaicliché dat je, zoals Snow zelf zegt, minstens twee keer in de week en vier keer in de zondagsbladen tegenkomt. Dit boek speelt in de periode 1955-1958 en in het jaar 1957 komt er, in het boek, een nieuwe Eer ste Minister. Snow draagt er wel zorg voor dat hij uitdrukkelijk stipuleert dat Harold Macmillan niets te ma ken heeft met de fictieve Eerste Minister uit Snow's boek. Maar voor de rest... Het is een huiveringwekkend geschrift. Niet dat het een schokkende story is. Integendeel. Het proza van Snow, waarin de ik-persoon van Lewis Eliot aan het woord blijft, kabbelt rustig door, met duizend en een subtiliteiten in zinsgebruik, in uitdrukking, in un derstatement. Maar het onderwerp is ongelooflijk boeiend. Er is een jong politicus die „er wil komen" en dat ook doet. Maar op welke manier? Hij is een „Ban the Bomb"-man, maar dat weten maar een paar mensen, die hun mond houden. Nu gaat deze roman over de wijze waarop de poli ticus dat voor elkaar tracht te bren gen. Hij treedt de jungle binnen en de strijd die daar gestreden wordt tussen „fatsoenlijke" mensen is er ger dan die tussen de cobra en een Guinees biggetje. De misleidingen, wil lens en wetens, zijn van een onge hoorde en vaak diabolische subtili teit. Ieder woord wordt op een goud schaaltje gewogen. Iedere uitdruk king juist daór gebruikt waar deze het grootste effekt kan sorteren. Nie mand zegt iets tegen iemand zonder dubbele bodem. Het is een fantastisch schimmenspel, een verbijsterend uit gekiende koehandel die hier bedreven wordt. Niemand vertrouwt de ander, en een ieder weet precies wat de an der op een gegeven ogenblik op de politieke markt waard is. Lewis Eliot, de beschouwer, is de ideale ambtenaar die alleen maar praat als dat hoog nodig is en dan nog heel zuinig, en ook heel precies dat wat ter zake doende is. Het „dekken op je voorman" is een kunst geworden, de strategie wordt in nach telijke uren ontworpen met een zorg vuldigheid die iedere spontane reac tie uitsluit. Er vallen reeksen lijken, de procedure is van een „Rücksicht- losigkelt", waarvan de buiten staander zich geen voorstelling kan maken. Met één woord wordt iemand onmogelijk, met één zin zit een an der op het paard. Het is een broeinest van intrige en bedrog, een huivering wekkend spel, omdat het hier gaat om het welzijn van het gemenebest. Het gekonkel en de conspiratie wor den gehanteerd met een virtuositeit die iedere menselijke aandrift ver- Stikt en vernietigt. Het is alles zo klein, zo benepen, zo bedompt en misselijkmakend, dat men met heel andere ogen de crisis waarin ons land nu verkeert gaat bezien. On willekeurig vraag je je af: hoe zit dat bij ons? Net zo? Precies zo'n augiasstal en broeikas van persoon lijke ambities en ijdelheden? Voor Nederland komt deze pocket: „Corridors of Power" van C. P. Snow precies op tijd om er een verontruste Sinterklaas mee door te brengen. DE BEKORING VAN DE DIEPTE Achter het verbeeldingsprodukt dat dit verhaal is, laat zich de werkelijk heid raden. Misschien kan ik het beter zo zeggen: achter het eerste gegeven ziet de lezer voortdurend het grond- gegeven, het materiaal dat door het jongetje wordt omgevormd tot een ei gen wereldje. Die grondstof is voor een belangrijk deel zeer onwaarschijn lijk: de vader van het jongetje weet zich kennelijk bedreigd: in de la van zijn bureau ligt een geladen revolver. De bedreiger komt op een morgen, als de vader nog maar net naar de stad is vertrokken, binnen, installeert zich in het huis, kennelijk om te wach ten op de terugkomst van de man. Moeder en jongetje worden onder bewa king gehouden. Het jongetje weet daar aan één keer te ontsnappen, haalt dan de revolver die hij vroeger in de bu reaula ontdekt heeft. Vermeende be dreiging van de moeder samen met de reeks identificaties, waarin ook die van vader en boze man, doet het kleine Oedipusje de indringer doodschieten. Nu kan moeilijk gezegd worden, dat de indringer (wie het toch om de vader te doen is) op een geschikt uur bin nenkomt: er hgt nog een hele dag van wachten voor hem, met alle risico's van dien. De onwaarschijnlijkheid van het uur van binnenkomst hindert niet al leen, maar, juist doordat onder het eerste plan het tweede zichtbaar wordt en het tweede basis is voor het eerste wordt de verbeeldingswereld van het verhaal een weinig dwingend geheel, een constructie meer dan een overtui gende noodlottige toevalligheid. En dat constructiekarakter wordt door een aantal, net iets te opzettelijk aange brachte kleinigheden te opvallende associaties bijvoorbeeld verstrekt. En wat het verhaal uiteindelijk ople vert, is mager. Het grote bezwaar tegen een verhaal als „De vijand" is, dat het aanvanke lijk onverklaarbare een schijn-geheim- zinnigheid wordt door de opzet van het verhaal. Een gevaar is, dat men in de bekoring kan komen diepzinnig te gaan doen over wat verhulde opper vlakkigheden blijken. Die bekoring zal groter worden naarmate eerste en twee de plan meer in elkaar verwikkeld zijn en de naden tussen werkelijkheid en verbeelding of hallucinatie meer on zichtbaar zijn gemaakt, zoals dat het geval is in het openingsverhaal van de bundel, „Een schijndode maan". Een tweede gevaar is, dat blijdschap om de ontdekking van de structuur van het verhaal resulteert In waarde ring voor het verhaal: het verhaal deelt in de beloning van eigen inspan ning. De bekoring van de diepte is juist bij een auteur als Jacques Ha melink groot, gezien de bij onder zoek toenemende kracht en kwaliteit van de meeste verhalen uit zijn twee jaar geleden verschenen debuut, „Het plantaardig bewind". DE STIMULANS tot onderzoek wordt gegeven door een zich opdringende maar nog niet geheel onthullende kracht bij eerste of tweede lezing. Geboeid heid en vermoeden van de nog niet ontdekte diepere lagen van het werk zijn voorwaarden, anders geaarde en grotere geboeidheid en anders gegron de waardering zijn bij een geslaagd werk het resultaat. Om me tot Hame links werk te bepalen: het indrukwek kende „Grafbeeld in ontijd" uit „Het plantaardig bewind", een verhaal waar in schuldgevoel en vernietiging van de schuldeiser, God, m.i. te weinig als drijvende krachten van de verbeelding zijn onderkend, is een dergelijk werk: het fascineert bij eerste lezing, en bij nader onderzoek neemt de fascinatie toe, al veranderen de objecten ervan. Een verhaal van die orde staat niet in „Horror vacui". Op de eerste plaats zijn er in de nieuwe bundel enkele verhalen, waarin het aanvankelijk onverklaarbare bij nader toezien wei nig wezenlijks of schokkends blijkt te verhullen, waardoor die onverklaar baarheid het karakter krijgt van schijn- mysterieusheid: de verhulling is de grootte van het verhulde niet waard. „De vijand" is er een voorbeeld van. Het grotere verhaal, „Een grote spier witte kat" eveneens: het laatste ver haal is bovendien in de wijze waarop de wereld van de hoofdfiguur ontle- digd wordt door haar fascinatie op één punt en dat punt dankt zijn ontstaan weer aan een gat in haar leven niet vrij van traditionele ele menten. Het angstaanjagende van de wereld van de hoofdfiguur staat niet in verhouding tot de persoonlijke grond slag ervan, althans de verhouding tus sen de twee wordt binnen het verhaal niet waar gemaakt. Het onverklaarbare is zelfstandig geworden, waardoor het eerder griezelig dan fascinerend en tragisch voor de hoofdfiguur is, een zelfstandigheid die aan veel geheimzin nige verhalen van Bordewijk ook niet vreemd is, het titelverhaal van de bundel „De aktetas" bijvoorbeeld. Met de verhalen van die soort heeft „Een grote spierwitte kat" bovendien ge meen, dat er een poging gedaan is de geloofwaardigheid van het verhaal te vergroten door gebruik van een alle daagse taal en plaatsing van het ge beuren ln alledaagse situaties en ge bruik van een onopvallende hoofdfi guur. Een geheel andere benaderingswijze geeft het slotverhaal van de bundel te zien: het is geschreven vanuit het be kende „wij" van een dorpsgemeen schap. Met het schrijven vanuit die po sitie vereenzelviging dus van de schrijver met de gemeenschap legt de schrijver zich beperktheden met name in Interpretatie en kennis van achtergronden van gebeurtenissen op, beperktheid groter naarmate een naar buiten blijkend gebeuren een moeilij ker achterhaalbaar persoonlijke ach tergrond heeft. Essentieel bij een ver haal met dat noodzakelijke verslagka- rakter is, dat de figuren, van wier ge beuren in uiterlijkheden veel of weinig aan de dorpsgemeenschap zichtbaar wordt, terzijde van die ge meenschap staan, althans elk per soonlijk contact met vertegenwoordi gers van die gemeenschap missen. Dat geeft aan de gemeenschap veel te ver moeden en te raden, laat mogelijkhe den open en schept onzekerheden, het geen voor het altijd meer verhullend dan verklarend schrijven van Hame link ideaal genoemd kan worden. Het verhaal bestaat uit twee verhalen het tweede ingevoegd in het eerste zonder dat, zelfs bij het aftasten van vele mogelijkheden, zich het door de samenvoeging gesuggereerd dwingend verband tussen de twee kenbaar maakt. En naar dat dwingende ver band Zal de lezer die achter het verslag van het gebeuren door „wij" naar een interpretatie van het gebeu ren zal toe trachten te lezen toch zoeken. Bij niet kenbare aanwezigheid van het verband gaan uitweidingen of uitvoerigheden in het tweede verhaal ook hinderen, ze krijgen het karak ter van traditionele elementen uit be kende streek- of dorpsvertellingen. En waar die „hinder" optreedt wordt de geboeidheid minder (het verhaal als geheel is trouwens ook aan de nogal uitvoerige kant) en daardoor de sti mulans tot verder onderzoek kleiner. Ik heb niet de indruk dat nader on derzoek van dit verhaal belangwekken de onbekende zaken over de verhou ding moeder-zoon-vader de drie die het gebeuren bepalen aan de dag zal brengen. vrij korte titelverhaal van de bundel is, dunkt mij, een te weinig persoonlijke variant op een bekend thema: de noodlanding in een onbe woond en ver van de bewoonde we reld gelegen gebied. Het slot van het verhaal is wel oorspronkelijk te noe men, maar die basis is te klein om het hele verhaal te kunnen dragen. Het veel grotere verhaal „Spons in de bloedsomloop" heeft m.i. dit bezwaar, dat het in de titel aangeduide motief te weinig dwingend is voor het tra gische hoofdgebeuren van het verhaal, zoals de verschillende elementen van het verhaal zelf te weinig in elkaar grijpen, of laat ik het zo zeggen, hun „waarom" in het verhaal beantwoord krijgen. HET IS ALTIJD BEROERD, na en thousiasme om het debuut van een auteur bij een tweede publikatie (die vaak een teruggang is) negatief te moeten zijn. Toch kan ik moeilijk an ders bij deze besprekingen van „Hor ror vacui". Drie van de zes verhalen heb ik tot nu trachten te typeren. Het BLIJFT OVER het openingsverhaal „Een schijndode maan", dat zeker 't beste van de bundel is. Het moeilijkste ook: werkelijkheid en verbeelding en het gat waaruit de verbeelding ontstaat is in de eerste alinea al omschreven liggen hier heel nauw verstrengeld, al zijn er terugkerende plaatsen, perso nen en beschrijvingen die de lezer op het spoor kunnen brengen, waarbij ik het een vondst acht dat in een droom binnen de hallucinatie een deel van het werkelijke gebeuren verteld wordt. Wellicht dat tegen dit verhaal het be zwaar ingebracht kan worden, dat be kende themata uit „Het plantaardig bewind" (op die bundel sluit het ver haal nauw aan) herhaald worden. Ik moet althans bekennen, dat sommige passages mij juist door lezing van de eerste bundel niet zo verrassend voor kwamen, het samengaan van moe rassige oergrond en geboortemotief bij voorbeeld. Het knapst vind ik in dit verhaal de geleding van uit verschil lende werelden betrokken onderdelen en hun later blijkende verbonden heid, de hallucinatie heeft een diep liggende oorsprong maar ook een „vooruitziende blik". Het bijzonderste onderdeel acht ik het tweede hoofd stukje „Blauw beest", waarin de eer ste geleding en persoonlijke gestalte- geving plaatsheeft. Ik kan me voor stellen dat er lezers zijn die „Een schijndode maan" door sfeer en woordgebruik net iets te nadrukkelijke „literatuur" vinden. De versobering, de verzakelijking en „alledaagsheid" in de latere verhalen is dan een winst, al staan er, zoals ik getracht heb enigszins aan te tonen, andere nade len tegenover. „Horror vacui" van Jacques Hame link verscheen bij Polak en Van Gen nep te Amsterdam. TONEEL MET FRANCOISE SAGAN (Van onze correspondent) Uiteraard een te korte tijd, en door de theaterdirecties te zeer als nog niet helemaal au sérieux te nemen aanloopweken beschouwd, dan dat men zich, met de ten tonele gebrachte noviteiten van Franse auteurs als maatstaf, een denkbeeld kan vormen, hoe het momenteel met de vitaliteit van de Franse toneelschrijverij ge steld is. Alles is betrekkelijk: maar één verrassing heeft dit seizoenbegin theaterminnend Parijs toch al opge leverd. Die verrassing is afkomstig van Frangoise Sagan. Haar nieuwe stuk „Le Cheval Evanoui" (het flauwge vallen paard) is gebleken geen mis baksel te zijn; het kon door de toneel kritiek geprezen worden als heel ge- nietelijk en het wórdt genoten: avond aan avond volle zalen in Marie Bell's „Théatre du Gymnase", dat met deze goede beurt voor ten minste een heel seizoen onder de pannen lijkt. Naar de onvermijdelijke „boze ton gen" beweren is Sagan zelf niet de minst aangenaam verraste. Het gun stig onthaal heeft haar weer moed en zelfvertrouwen gegeven. Voor wie de Sagan-geschiedenis niet goed voor ogen staat, het vol gende ,,memo"-tje. De gevierde schrijfster van „Bonjour Tristesse" nog minderjarig toen zij er in de naoorlogsjaren de prix-Goncourt mee verwierf leek na nog het ver schijnen van „Un certain sourire", van „Aimez-vous Brahms" en nog zo het een en ander met haar carrière van romanschrijfster definitief vast gelopen. Gebrek aan werkelijke dus scheppende verbeelding, aldus de vrijwel eensluidende vaststelling van de kritiek; onvermogen om buiten het beperkte sensuele ervarings- en ge- voelswereldje te treden van het mon daine milieu, waartoe zij zelf be hoorde. Ongetwijfeld voelde de populaire en ambitieuze Fran$oise zelf de behoef te aan een nieuw debuut. In ieder geval kwam zij daarmede een zes tal jaren geleden voor de dag: Chèteau en Suède" (kasteel in Zwe den), haar eerste toneelstuk. Het werd aanstonds een groot succes. De kri- 1 ,S< i A w69&6$ïï$& tiek vroeg zich af of Sagan haar ware waar geen heel nieuwe Sagan. Men roeping had gevonden en het Frans vond er dezelfde uit de romans be- toneel een waardevol nieuw auteur kende als vanzelfsprekende amora- voor de verrijking van het luchtige liteit in terug en hetzelfde luchthar- repertoire. Het stuk onthulde welis- tige, geblaseerde en niet onwrede cynisme. Maar het toonde ook een originele, geestige vindingrijk heid, wist atmosfeer op te roepen en bovenal: Sagans meest werkelijke en charmante talent, het kunnen schrijven van een spitse, insinuerende en toch natuurlijk-sierlijke dialoog, kwam er volop tot zijn recht. Na „Chateau en Suède" produ ceerde Sagan dan achtereenvol gens: „La robe mauve de Valentine", „Bonheur, impair et passé" en „Les violons parfois". Deze stukken brachten toenemende consternatie te weeg, de daarin volgehouden on benulligheid deed sterk het vermoeden rijzen, dat, zoals Sagan de schrijf ster was geweest van eigenlijk maar één roman, zij ook de schrijfster zou blijken van werkelijk maar één toneel stuk. Vandaar nu dus de verrassing, die „Le cheval évanoul" teweeggebracht heeft. Het geldt terecht als bijna even goed als „Chateau en Suède". Het speelt overigens ook weer op een kasteel, ditmaal op dat van een baro net in het Engelse graafschap Sussex. Zijn vrouw huwde hij een aantal jaren geleden vanwege haar geld, om kasteel en landgoed in stand te kun nen blijven houden; zoals zij hem huwde uit begeerte naar de titel. Een zakelijke verbintenis: „donnant, donnant". Uit de verbintenis werden niettemin een zoon en een dochter geboren. En het is de dochter, die in dit stuk „de gasten" op het kas teel brengt: de jonge Fransman met wie zij te Parijs relatie heeft aange knoopt en die de ouders nu om haar hand komt vragen, en een in diens kielzog arriverende jongedame, die doorgaat voor zijn halfzuster, maar met wie hij in leder geval op voet van minnaar en minnares staat en van compagnon in joyeuze flesse- trekkerij. Het huwelijk met de weinig snuggere maar nogal in brand staan de dochter is kennelijk de zoveelste door het- bedriegerstweetal beraamde coup om aan financiën te komen. In dit stuk zijn het dus op het kasteel de gasten, die de gastgevers er tussen nemen. Het omgekeerde van wat er in „Chateau en Suède" aan de hand was. Niet gek maar wel gemakkelijk bedacht. En ook de wijze, waarop de schrijfster de bekende op geld doende gemeenplaatsen uitbuit betreffende het Engels karakter, het Engelse landleven enz. is zeker niet vergezocht. Maar het speelt allemaal in vlotte, geestig nonchalante trant en de schrijfster haalt uit de niet zo bijster originele gegevens een behoor lijk aantal vermakelijke en pikante situaties. Bij flitsen is er raakheid van psy chologisch inzicht, snelle aanduiding van „zieletoestanden". Het gebrui kelijke, elegant uitgedrukte cynisme is bovendien verweven met uitbrei ding van Sagan's register wat da Fransen noemen „vertederingen". Dia vertederingen hangt zij dan op aan het personage van de in de liefde gefrustreerde kasteelheer eigen schuld en dus geen zelfbeklag die zijn doodgewaande behoefte en ver mogen om lief te hebben door de prikkelende aanwezigheid van Cora- lie, zoals de onduidelijke halfzuster maar duidelijke bedriegster heet, weer voelt opleven. Ook zij is niet ongevoelig voor de sardonisch-wee- moedige charme van de Lord en even lijkt het erop, dat zij halfbroerlief voor hem zal laten schieten. Maar Jeugd hoort bij jeugd en soort bij soort en het einde is, dat het door de mand gevallen tweetal z'n biezen moet nemen terug naar dierbaar Parijs: onverrichterzake maar op het kasteel het e.e.a. overhoop ach terlatend. „Le Cheval Evanoui" is zeker geen meesterwerk, ook geen stuk, waarin iets, hoe weinig dan ook, van de eigen tijdse bekommernissen aan de orde is. Het lijkt ons het beste te karak teriseren als, naar de stijl veredeld, boulevard-theater met picareske in slag. In dat genre is het een bijzonder dankbaar speelstuk. En Je uiterst verzorgde, rake regie van Jacques Charon draagt er niet weinig toe bij, dat het stuk dan ook nog aangedaan lijkt met althans een „mogelijke waarheid". Voor wie door de titel van het stuk geïntrigeerd is: het vin- den van intrigerende titels is een van Sagan's kleinere talenten, al zijn er natuurlijk lieden, die beweren, dat het haar grootste talent is. Het „flauw gevallen paard" speelt ln het stuk geen andere rol, dan dat in een be paalde scène de stalknecht komt mededelen, dat er in de stallen een paard is flauwgevallen. Flauw? Goed gevonden Men hoeft Sagan in ieder geval niet te verdenken van enig diepzinnig symbolisme. Om de avond vol te maken gaat voor de pauze bij wijze van „hors d'oeuvre" „L'Echarde" (de splin ter), een noviteit van dezelfde auteur. Het is een naar melodramatisch draak je over een dodelijk zieke, mytho- maanse juffrouw in een goedkope hotelkamer, die tegenover de étage knecht de grote, eens gevierde maar door het lot achtervolgde actrice speelt. Bewijs, hoe slecht Fran?oise Sagan het inderdaad ook kan. til i l ZONDAG 13 NOVEMBER: 34e zondaê.^' Pinksteren: mis v.d 23e zondag na 6f steren met oraties en lezingen v. v,<j. zondag na Driekoningen: credo; Pre H Drieëenheid - groen - MA.: H. Josafat, bisschop en eigen mis; Haarlem: 2e geb, cus rood - Rotterdam: H. bisschop en belijder; mis Sacerdoiv 2e geb. H. Josafat - wit - Dl.: H. Albertus de Grote, bisschoP'^jt lijder en kerkleraar: mis In medio - a WO.: H. Gertrudts, maagd: mis DileX Wit heli)def' DO.: H. Gregorius, bisschop en o mis Statuit - wit - <r£' VR.. Kerkwijding v.d. aartsbasilieke^d? apostelen Petrus en Paulus; nu® bilis - wit dl' ZA.: H. Elisabeth v. Thurlngen, we £jt mis Cognovi; 2e geb. H. Pontianus

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 18