KUNST
LICHT
„Horror Vacui", tweede verhalenbundel van Jacques Hamelink
„Het flauwgevallen paard" een succes
msÈÊÊÊSÈm
UI
7
l
A
8
mm
Verwikkelingen
op kasteel
in Engeland
i l'
l.
ti
Schijn
Een vondst
Negatief
mm
m§m
temt Wj
WMmÊÊÊÈm
£HflBE333I=P£n0
ft
Liturgische kalend^
ZATERDAG 12 NOVEMBER 1966
2
JAN WILLEM HOFSTRA
IN DE ZOJUIST verschenen
tweede bundel verhalen van
Jacques Hamelink staat een vrij
kort verhaal, „De vijand". Het
gebeuren erin wordt verteld zoals
het beleefd wordt door een jon
getje van een jaar of zes, zeven.
Zijn wijze van beleven is die
van de associatie en identificatie,
waardoor figuren uit verschillen
de werelden werkelijke, denk
beeldige en figuren uit stripver
halen binnen een eigen wereld
worden samengebracht. Die we
reld sluit, en dat zo volkomen
dat een indringer bij het jon
getje thuis er het slachtoffer
van wordt: het jongetje schiet
hem met een revolver van zijn
vader dood, spel en verbeelding
als werkelijkheid belevend, drie
verschillende boze mannen met
de ene indringer identificerend.
JACQUES HAMELINK
KEES FENS
PARIJS, november
WANNEER MEN gemaks
halve het er toch maar op houdt
dat het einde van de grote zomer
vakantie de inzet meebrengt van
een nieuw theaterseizoen hoe
wel met al die in de zomei
georganiseerde festivals het mo
derne theaterbedrijf eigenlijk vol
op „continu" is geworden dan
is het theaterseizoen 1966-1967
te Parijs thans zo'n goede ander
halve maand oud.
HlffBW
l
n-
'ëm-ïêii
••.•"VI
{Mmml
I m
FRANQOISE SAGAN.
verrassing bij begin van theaterseizoen
J. THIJSSEN
*£GA.Drm G&&AT
I i
h. a!5T v^'
NADAT IK van de zomer met stij
gende verbazing week na week heit ge-
keutelkonit van de heer Harald Nichol
son in de Sünday Tribune heb gelezen
dat onder de naam „Herinneringen"
of „Mémoires" doorging, kreeg ik
nu het laatste boek van C. P. Snow
„Corridors of Power" genaamd, on
der ogen dat in een goedkope editie,
n.l. als Penguin-Book is verschenen.
Dat is dus belletrie, terwijl het ge
schrijf van Nicholson voor echt moest
doorgaan. Harold Nicholson is een ver
vaardiger van voortreffelijke geschrif
ten. „Some People" bijvoorbeeld, ge
schreven toen hij nog jong was, bleek
uitermate interessant zowel door de
onderwerpen als door de manier
waarop, maar deze herinneringen
zijn ongelooflijk. Niet ongeloofwaardig,
maar ongelooflijk van sijmelig geleu
ter over zijn privé-leven met als gade
Victoria Sackville West, de eminen
te romancière. Harold Nicholson wil
de in de politiek en dat is hem ook
na veel vijven en zessen gelukt, maar
uit zijn aantekeningen blijkt wel heel
duidelijk dat het Verenigd Koninkrijk
op een gegeven moment werd gere
geerd door een stelletje adembene
mend ij dele kletsers, die er alleen
maar op uit waren hun ego te voeden
met alles wat zij meenden dat nodig
was om indruk temaken. Mensen
die zich werkelijk en waarachtig in
spanden voor het landsbelang, kon
den dat kennelijk alleen maar doen
op manieren en met middelen die je
tegen de strot gaan zitten, zodra je
er enige tijd, zij het dan in litteris,
mee geconfronteerd wordt. Het ge
zeur van Nicholson, die een zeer
intelligent man van klein formaat
blijkt te zijn, werd dus deze zomer
met vette koppen in 'de Times ge
drukt om de goegemeent ervan op de
hoogte te brengen hoe moeilijk ge
zegde Nicholson het wel heeft gehad
met het redden van het land. Het
is om te janken van kwaadheid en
weode, dat dat doorgaat voor werkelijke
inspanning om een regering, kan niet
schelen welke, uit de puree te halen
en om het land en het landsbelang
niet in de steek te laten en zo goed
mogelijk te dienen. Het blijkt een
zeer kleine kliek te zijn geweest die
toen de dienst uitmaakte. Een kliek
van: dit zijn mijn maatjes en wat
één van hen doet, goed of kwaad,
dat moet gesauveerd worden, vanwe
ge de tegenstanders, die niet tot de
kliek, nou ja, clan, behoren.
NU IS C. P. SNOW, de befaamde
auteur van de „Lewis Eliot-serie",
waarvan ik af en toe een deel in
deze kolom heb besproken: The Mas-
'*'ters, The New Men, The Affair o.a.,
zo handig geweest om de hoogste po
litieke kringen tot onderwerp te ma-
jjjjken van zijn boeiend boek: „Corri
dors of Power". Hij heeft deze uit
drukking, die gemeengoed is gewor
den in de Engelse taal, het eerst ge
bruikt in zijn roman: „Homeco
mings" uit 1956. Rayner Heppenstall
gebruikte de uitdrukking als titel van
een studie over Snow, en het is nu
een taaicliché dat je, zoals Snow zelf
zegt, minstens twee keer in de week
en vier keer in de zondagsbladen
tegenkomt. Dit boek speelt in de
periode 1955-1958 en in het jaar 1957
komt er, in het boek, een nieuwe Eer
ste Minister. Snow draagt er wel zorg
voor dat hij uitdrukkelijk stipuleert
dat Harold Macmillan niets te ma
ken heeft met de fictieve Eerste
Minister uit Snow's boek. Maar voor
de rest... Het is een huiveringwekkend
geschrift.
Niet dat het een schokkende story
is. Integendeel. Het proza van Snow,
waarin de ik-persoon van Lewis Eliot
aan het woord blijft, kabbelt rustig
door, met duizend en een subtiliteiten
in zinsgebruik, in uitdrukking, in un
derstatement. Maar het onderwerp is
ongelooflijk boeiend. Er is een jong
politicus die „er wil komen" en dat
ook doet. Maar op welke manier? Hij
is een „Ban the Bomb"-man, maar
dat weten maar een paar mensen,
die hun mond houden. Nu gaat deze
roman over de wijze waarop de poli
ticus dat voor elkaar tracht te bren
gen. Hij treedt de jungle binnen en
de strijd die daar gestreden wordt
tussen „fatsoenlijke" mensen is er
ger dan die tussen de cobra en een
Guinees biggetje. De misleidingen, wil
lens en wetens, zijn van een onge
hoorde en vaak diabolische subtili
teit. Ieder woord wordt op een goud
schaaltje gewogen. Iedere uitdruk
king juist daór gebruikt waar deze
het grootste effekt kan sorteren. Nie
mand zegt iets tegen iemand zonder
dubbele bodem. Het is een fantastisch
schimmenspel, een verbijsterend uit
gekiende koehandel die hier bedreven
wordt. Niemand vertrouwt de ander,
en een ieder weet precies wat de an
der op een gegeven ogenblik op de
politieke markt waard is.
Lewis Eliot, de beschouwer, is de
ideale ambtenaar die alleen maar
praat als dat hoog nodig is en dan
nog heel zuinig, en ook heel precies
dat wat ter zake doende is. Het
„dekken op je voorman" is een kunst
geworden, de strategie wordt in nach
telijke uren ontworpen met een zorg
vuldigheid die iedere spontane reac
tie uitsluit. Er vallen reeksen lijken,
de procedure is van een „Rücksicht-
losigkelt", waarvan de buiten
staander zich geen voorstelling kan
maken. Met één woord wordt iemand
onmogelijk, met één zin zit een an
der op het paard. Het is een broeinest
van intrige en bedrog, een huivering
wekkend spel, omdat het hier gaat
om het welzijn van het gemenebest.
Het gekonkel en de conspiratie wor
den gehanteerd met een virtuositeit
die iedere menselijke aandrift ver-
Stikt en vernietigt. Het is alles zo
klein, zo benepen, zo bedompt en
misselijkmakend, dat men met heel
andere ogen de crisis waarin ons
land nu verkeert gaat bezien. On
willekeurig vraag je je af: hoe zit
dat bij ons? Net zo? Precies zo'n
augiasstal en broeikas van persoon
lijke ambities en ijdelheden?
Voor Nederland komt deze pocket:
„Corridors of Power" van C. P. Snow
precies op tijd om er een verontruste
Sinterklaas mee door te brengen.
DE BEKORING VAN DE DIEPTE
Achter het verbeeldingsprodukt dat
dit verhaal is, laat zich de werkelijk
heid raden. Misschien kan ik het beter
zo zeggen: achter het eerste gegeven
ziet de lezer voortdurend het grond-
gegeven, het materiaal dat door het
jongetje wordt omgevormd tot een ei
gen wereldje. Die grondstof is voor
een belangrijk deel zeer onwaarschijn
lijk: de vader van het jongetje weet
zich kennelijk bedreigd: in de la van
zijn bureau ligt een geladen revolver.
De bedreiger komt op een morgen,
als de vader nog maar net naar de
stad is vertrokken, binnen, installeert
zich in het huis, kennelijk om te wach
ten op de terugkomst van de man.
Moeder en jongetje worden onder bewa
king gehouden. Het jongetje weet daar
aan één keer te ontsnappen, haalt dan
de revolver die hij vroeger in de bu
reaula ontdekt heeft. Vermeende be
dreiging van de moeder samen met de
reeks identificaties, waarin ook die
van vader en boze man, doet het kleine
Oedipusje de indringer doodschieten.
Nu kan moeilijk gezegd worden, dat
de indringer (wie het toch om de vader
te doen is) op een geschikt uur bin
nenkomt: er hgt nog een hele dag van
wachten voor hem, met alle risico's van
dien. De onwaarschijnlijkheid van het
uur van binnenkomst hindert niet al
leen, maar, juist doordat onder het
eerste plan het tweede zichtbaar wordt
en het tweede basis is voor het eerste
wordt de verbeeldingswereld van het
verhaal een weinig dwingend geheel,
een constructie meer dan een overtui
gende noodlottige toevalligheid. En dat
constructiekarakter wordt door een
aantal, net iets te opzettelijk aange
brachte kleinigheden te opvallende
associaties bijvoorbeeld verstrekt.
En wat het verhaal uiteindelijk ople
vert, is mager.
Het grote bezwaar tegen een verhaal
als „De vijand" is, dat het aanvanke
lijk onverklaarbare een schijn-geheim-
zinnigheid wordt door de opzet van
het verhaal. Een gevaar is, dat men
in de bekoring kan komen diepzinnig
te gaan doen over wat verhulde opper
vlakkigheden blijken. Die bekoring zal
groter worden naarmate eerste en twee
de plan meer in elkaar verwikkeld zijn
en de naden tussen werkelijkheid en
verbeelding of hallucinatie meer on
zichtbaar zijn gemaakt, zoals dat het
geval is in het openingsverhaal van
de bundel, „Een schijndode maan".
Een tweede gevaar is, dat blijdschap
om de ontdekking van de structuur
van het verhaal resulteert In waarde
ring voor het verhaal: het verhaal
deelt in de beloning van eigen inspan
ning. De bekoring van de diepte is
juist bij een auteur als Jacques Ha
melink groot, gezien de bij onder
zoek toenemende kracht en kwaliteit
van de meeste verhalen uit zijn twee
jaar geleden verschenen debuut, „Het
plantaardig bewind".
DE STIMULANS tot onderzoek wordt
gegeven door een zich opdringende
maar nog niet geheel onthullende kracht
bij eerste of tweede lezing. Geboeid
heid en vermoeden van de nog niet
ontdekte diepere lagen van het werk
zijn voorwaarden, anders geaarde en
grotere geboeidheid en anders gegron
de waardering zijn bij een geslaagd
werk het resultaat. Om me tot Hame
links werk te bepalen: het indrukwek
kende „Grafbeeld in ontijd" uit „Het
plantaardig bewind", een verhaal waar
in schuldgevoel en vernietiging van de
schuldeiser, God, m.i. te weinig als
drijvende krachten van de verbeelding
zijn onderkend, is een dergelijk werk:
het fascineert bij eerste lezing, en bij
nader onderzoek neemt de fascinatie
toe, al veranderen de objecten ervan.
Een verhaal van die orde staat niet
in „Horror vacui". Op de eerste plaats
zijn er in de nieuwe bundel enkele
verhalen, waarin het aanvankelijk
onverklaarbare bij nader toezien wei
nig wezenlijks of schokkends blijkt te
verhullen, waardoor die onverklaar
baarheid het karakter krijgt van schijn-
mysterieusheid: de verhulling is de
grootte van het verhulde niet waard.
„De vijand" is er een voorbeeld van.
Het grotere verhaal, „Een grote spier
witte kat" eveneens: het laatste ver
haal is bovendien in de wijze waarop
de wereld van de hoofdfiguur ontle-
digd wordt door haar fascinatie op
één punt en dat punt dankt zijn
ontstaan weer aan een gat in haar
leven niet vrij van traditionele ele
menten. Het angstaanjagende van de
wereld van de hoofdfiguur staat niet
in verhouding tot de persoonlijke grond
slag ervan, althans de verhouding tus
sen de twee wordt binnen het verhaal
niet waar gemaakt. Het onverklaarbare
is zelfstandig geworden, waardoor het
eerder griezelig dan fascinerend en
tragisch voor de hoofdfiguur is, een
zelfstandigheid die aan veel geheimzin
nige verhalen van Bordewijk ook niet
vreemd is, het titelverhaal van de
bundel „De aktetas" bijvoorbeeld. Met
de verhalen van die soort heeft „Een
grote spierwitte kat" bovendien ge
meen, dat er een poging gedaan is
de geloofwaardigheid van het verhaal
te vergroten door gebruik van een alle
daagse taal en plaatsing van het ge
beuren ln alledaagse situaties en ge
bruik van een onopvallende hoofdfi
guur.
Een geheel andere benaderingswijze
geeft het slotverhaal van de bundel te
zien: het is geschreven vanuit het be
kende „wij" van een dorpsgemeen
schap. Met het schrijven vanuit die po
sitie vereenzelviging dus van de
schrijver met de gemeenschap legt
de schrijver zich beperktheden met
name in Interpretatie en kennis van
achtergronden van gebeurtenissen op,
beperktheid groter naarmate een naar
buiten blijkend gebeuren een moeilij
ker achterhaalbaar persoonlijke ach
tergrond heeft. Essentieel bij een ver
haal met dat noodzakelijke verslagka-
rakter is, dat de figuren, van wier ge
beuren in uiterlijkheden veel of
weinig aan de dorpsgemeenschap
zichtbaar wordt, terzijde van die ge
meenschap staan, althans elk per
soonlijk contact met vertegenwoordi
gers van die gemeenschap missen. Dat
geeft aan de gemeenschap veel te ver
moeden en te raden, laat mogelijkhe
den open en schept onzekerheden, het
geen voor het altijd meer verhullend
dan verklarend schrijven van Hame
link ideaal genoemd kan worden. Het
verhaal bestaat uit twee verhalen
het tweede ingevoegd in het eerste
zonder dat, zelfs bij het aftasten van
vele mogelijkheden, zich het door de
samenvoeging gesuggereerd dwingend
verband tussen de twee kenbaar
maakt. En naar dat dwingende ver
band Zal de lezer die achter het
verslag van het gebeuren door „wij"
naar een interpretatie van het gebeu
ren zal toe trachten te lezen toch
zoeken. Bij niet kenbare aanwezigheid
van het verband gaan uitweidingen of
uitvoerigheden in het tweede verhaal
ook hinderen, ze krijgen het karak
ter van traditionele elementen uit be
kende streek- of dorpsvertellingen. En
waar die „hinder" optreedt wordt de
geboeidheid minder (het verhaal als
geheel is trouwens ook aan de nogal
uitvoerige kant) en daardoor de sti
mulans tot verder onderzoek kleiner.
Ik heb niet de indruk dat nader on
derzoek van dit verhaal belangwekken
de onbekende zaken over de verhou
ding moeder-zoon-vader de drie die
het gebeuren bepalen aan de dag
zal brengen.
vrij korte titelverhaal van de
bundel is, dunkt mij, een te weinig
persoonlijke variant op een bekend
thema: de noodlanding in een onbe
woond en ver van de bewoonde we
reld gelegen gebied. Het slot van het
verhaal is wel oorspronkelijk te noe
men, maar die basis is te klein om
het hele verhaal te kunnen dragen.
Het veel grotere verhaal „Spons in de
bloedsomloop" heeft m.i. dit bezwaar,
dat het in de titel aangeduide motief
te weinig dwingend is voor het tra
gische hoofdgebeuren van het verhaal,
zoals de verschillende elementen van
het verhaal zelf te weinig in elkaar
grijpen, of laat ik het zo zeggen, hun
„waarom" in het verhaal beantwoord
krijgen.
HET IS ALTIJD BEROERD, na en
thousiasme om het debuut van een
auteur bij een tweede publikatie (die
vaak een teruggang is) negatief te
moeten zijn. Toch kan ik moeilijk an
ders bij deze besprekingen van „Hor
ror vacui". Drie van de zes verhalen
heb ik tot nu trachten te typeren. Het
BLIJFT OVER het openingsverhaal
„Een schijndode maan", dat zeker 't beste
van de bundel is. Het moeilijkste ook:
werkelijkheid en verbeelding en het
gat waaruit de verbeelding ontstaat is
in de eerste alinea al omschreven
liggen hier heel nauw verstrengeld, al
zijn er terugkerende plaatsen, perso
nen en beschrijvingen die de lezer op
het spoor kunnen brengen, waarbij ik
het een vondst acht dat in een droom
binnen de hallucinatie een deel van
het werkelijke gebeuren verteld wordt.
Wellicht dat tegen dit verhaal het be
zwaar ingebracht kan worden, dat be
kende themata uit „Het plantaardig
bewind" (op die bundel sluit het ver
haal nauw aan) herhaald worden. Ik
moet althans bekennen, dat sommige
passages mij juist door lezing van de
eerste bundel niet zo verrassend voor
kwamen, het samengaan van moe
rassige oergrond en geboortemotief bij
voorbeeld. Het knapst vind ik in dit
verhaal de geleding van uit verschil
lende werelden betrokken onderdelen
en hun later blijkende verbonden
heid, de hallucinatie heeft een diep
liggende oorsprong maar ook een
„vooruitziende blik". Het bijzonderste
onderdeel acht ik het tweede hoofd
stukje „Blauw beest", waarin de eer
ste geleding en persoonlijke gestalte-
geving plaatsheeft. Ik kan me voor
stellen dat er lezers zijn die „Een
schijndode maan" door sfeer en
woordgebruik net iets te nadrukkelijke
„literatuur" vinden. De versobering,
de verzakelijking en „alledaagsheid"
in de latere verhalen is dan een winst,
al staan er, zoals ik getracht heb
enigszins aan te tonen, andere nade
len tegenover.
„Horror vacui" van Jacques Hame
link verscheen bij Polak en Van Gen
nep te Amsterdam.
TONEEL MET FRANCOISE SAGAN
(Van onze correspondent)
Uiteraard een te korte tijd, en door
de theaterdirecties te zeer als nog
niet helemaal au sérieux te nemen
aanloopweken beschouwd, dan dat
men zich, met de ten tonele gebrachte
noviteiten van Franse auteurs als
maatstaf, een denkbeeld kan vormen,
hoe het momenteel met de vitaliteit
van de Franse toneelschrijverij ge
steld is. Alles is betrekkelijk: maar
één verrassing heeft dit seizoenbegin
theaterminnend Parijs toch al opge
leverd.
Die verrassing is afkomstig van
Frangoise Sagan. Haar nieuwe stuk
„Le Cheval Evanoui" (het flauwge
vallen paard) is gebleken geen mis
baksel te zijn; het kon door de toneel
kritiek geprezen worden als heel ge-
nietelijk en het wórdt genoten: avond
aan avond volle zalen in Marie Bell's
„Théatre du Gymnase", dat met
deze goede beurt voor ten minste een
heel seizoen onder de pannen lijkt.
Naar de onvermijdelijke „boze ton
gen" beweren is Sagan zelf niet de
minst aangenaam verraste. Het gun
stig onthaal heeft haar weer moed en
zelfvertrouwen gegeven.
Voor wie de Sagan-geschiedenis
niet goed voor ogen staat, het vol
gende ,,memo"-tje. De gevierde
schrijfster van „Bonjour Tristesse"
nog minderjarig toen zij er in de
naoorlogsjaren de prix-Goncourt
mee verwierf leek na nog het ver
schijnen van „Un certain sourire",
van „Aimez-vous Brahms" en nog zo
het een en ander met haar carrière
van romanschrijfster definitief vast
gelopen. Gebrek aan werkelijke dus
scheppende verbeelding, aldus de
vrijwel eensluidende vaststelling van
de kritiek; onvermogen om buiten het
beperkte sensuele ervarings- en ge-
voelswereldje te treden van het mon
daine milieu, waartoe zij zelf be
hoorde.
Ongetwijfeld voelde de populaire en
ambitieuze Fran$oise zelf de behoef
te aan een nieuw debuut. In ieder
geval kwam zij daarmede een zes
tal jaren geleden voor de dag:
Chèteau en Suède" (kasteel in Zwe
den), haar eerste toneelstuk. Het werd
aanstonds een groot succes. De kri-
1
,S<
i
A
w69&6$ïï$&
tiek vroeg zich af of Sagan haar ware waar geen heel nieuwe Sagan. Men
roeping had gevonden en het Frans vond er dezelfde uit de romans be-
toneel een waardevol nieuw auteur kende als vanzelfsprekende amora-
voor de verrijking van het luchtige liteit in terug en hetzelfde luchthar-
repertoire. Het stuk onthulde welis- tige, geblaseerde en niet onwrede
cynisme. Maar het toonde ook een
originele, geestige vindingrijk
heid, wist atmosfeer op te roepen en
bovenal: Sagans meest werkelijke
en charmante talent, het kunnen
schrijven van een spitse, insinuerende
en toch natuurlijk-sierlijke dialoog,
kwam er volop tot zijn recht.
Na „Chateau en Suède" produ
ceerde Sagan dan achtereenvol
gens: „La robe mauve de Valentine",
„Bonheur, impair et passé" en „Les
violons parfois". Deze stukken
brachten toenemende consternatie
te weeg, de daarin volgehouden on
benulligheid deed sterk het vermoeden
rijzen, dat, zoals Sagan de schrijf
ster was geweest van eigenlijk maar
één roman, zij ook de schrijfster zou
blijken van werkelijk maar één toneel
stuk.
Vandaar nu dus de verrassing, die
„Le cheval évanoul" teweeggebracht
heeft. Het geldt terecht als bijna even
goed als „Chateau en Suède". Het
speelt overigens ook weer op een
kasteel, ditmaal op dat van een baro
net in het Engelse graafschap Sussex.
Zijn vrouw huwde hij een aantal
jaren geleden vanwege haar geld, om
kasteel en landgoed in stand te kun
nen blijven houden; zoals zij hem
huwde uit begeerte naar de titel.
Een zakelijke verbintenis: „donnant,
donnant". Uit de verbintenis werden
niettemin een zoon en een dochter
geboren. En het is de dochter, die
in dit stuk „de gasten" op het kas
teel brengt: de jonge Fransman met
wie zij te Parijs relatie heeft aange
knoopt en die de ouders nu om haar
hand komt vragen, en een in diens
kielzog arriverende jongedame, die
doorgaat voor zijn halfzuster, maar
met wie hij in leder geval op voet
van minnaar en minnares staat en
van compagnon in joyeuze flesse-
trekkerij. Het huwelijk met de weinig
snuggere maar nogal in brand staan
de dochter is kennelijk de zoveelste
door het- bedriegerstweetal beraamde
coup om aan financiën te komen.
In dit stuk zijn het dus op het
kasteel de gasten, die de gastgevers
er tussen nemen. Het omgekeerde
van wat er in „Chateau en Suède"
aan de hand was. Niet gek maar wel
gemakkelijk bedacht. En ook de wijze,
waarop de schrijfster de bekende op
geld doende gemeenplaatsen uitbuit
betreffende het Engels karakter, het
Engelse landleven enz. is zeker niet
vergezocht. Maar het speelt allemaal
in vlotte, geestig nonchalante trant en
de schrijfster haalt uit de niet zo
bijster originele gegevens een behoor
lijk aantal vermakelijke en pikante
situaties.
Bij flitsen is er raakheid van psy
chologisch inzicht, snelle aanduiding
van „zieletoestanden". Het gebrui
kelijke, elegant uitgedrukte cynisme
is bovendien verweven met uitbrei
ding van Sagan's register wat da
Fransen noemen „vertederingen".
Dia vertederingen hangt zij dan op
aan het personage van de in de liefde
gefrustreerde kasteelheer eigen
schuld en dus geen zelfbeklag die
zijn doodgewaande behoefte en ver
mogen om lief te hebben door de
prikkelende aanwezigheid van Cora-
lie, zoals de onduidelijke halfzuster
maar duidelijke bedriegster heet,
weer voelt opleven. Ook zij is niet
ongevoelig voor de sardonisch-wee-
moedige charme van de Lord en even
lijkt het erop, dat zij halfbroerlief
voor hem zal laten schieten. Maar
Jeugd hoort bij jeugd en soort bij
soort en het einde is, dat het door de
mand gevallen tweetal z'n biezen
moet nemen terug naar dierbaar
Parijs: onverrichterzake maar op
het kasteel het e.e.a. overhoop ach
terlatend.
„Le Cheval Evanoui" is zeker geen
meesterwerk, ook geen stuk, waarin
iets, hoe weinig dan ook, van de eigen
tijdse bekommernissen aan de orde
is. Het lijkt ons het beste te karak
teriseren als, naar de stijl veredeld,
boulevard-theater met picareske in
slag. In dat genre is het een bijzonder
dankbaar speelstuk. En Je uiterst
verzorgde, rake regie van Jacques
Charon draagt er niet weinig toe bij,
dat het stuk dan ook nog aangedaan
lijkt met althans een „mogelijke
waarheid". Voor wie door de titel
van het stuk geïntrigeerd is: het vin-
den van intrigerende titels is een van
Sagan's kleinere talenten, al zijn er
natuurlijk lieden, die beweren, dat
het haar grootste talent is. Het „flauw
gevallen paard" speelt ln het stuk
geen andere rol, dan dat in een be
paalde scène de stalknecht komt
mededelen, dat er in de stallen een
paard is flauwgevallen. Flauw?
Goed gevonden Men hoeft Sagan in
ieder geval niet te verdenken van
enig diepzinnig symbolisme.
Om de avond vol te maken gaat
voor de pauze bij wijze van „hors
d'oeuvre" „L'Echarde" (de splin
ter), een noviteit van dezelfde auteur.
Het is een naar melodramatisch draak
je over een dodelijk zieke, mytho-
maanse juffrouw in een goedkope
hotelkamer, die tegenover de étage
knecht de grote, eens gevierde maar
door het lot achtervolgde actrice
speelt. Bewijs, hoe slecht Fran?oise
Sagan het inderdaad ook kan.
til
i
l
ZONDAG 13 NOVEMBER: 34e zondaê.^'
Pinksteren: mis v.d 23e zondag na 6f
steren met oraties en lezingen v. v,<j.
zondag na Driekoningen: credo; Pre
H Drieëenheid - groen -
MA.: H. Josafat, bisschop en
eigen mis; Haarlem: 2e geb,
cus rood - Rotterdam: H.
bisschop en belijder; mis Sacerdoiv
2e geb. H. Josafat - wit -
Dl.: H. Albertus de Grote, bisschoP'^jt
lijder en kerkleraar: mis In medio - a
WO.: H. Gertrudts, maagd: mis DileX
Wit heli)def'
DO.: H. Gregorius, bisschop en o
mis Statuit - wit - <r£'
VR.. Kerkwijding v.d. aartsbasilieke^d?
apostelen Petrus en Paulus; nu®
bilis - wit dl'
ZA.: H. Elisabeth v. Thurlngen, we £jt
mis Cognovi; 2e geb. H. Pontianus