Rampspoedig Limburg
Land met twee partijen
Tussentijdse crises zijn te vermijden
„Schade aan
de politiek
Contra-reformatie, de barok en de godsdienststrijd
De kabinetten laten
zichzelf vaak
onnodig vallen
smmm
Cals had de motie
voor kennisgeving
moeten aannemen
Kamer mag zich niet
laten imponeren door
onjuiste dreigingen
=§££tr B1*
ZATERDAG 12 NOVEMBER 1966
DOOR MR. K. VAN RIJCKEVORSEL
Er is al dikwijls beweerd, dat de vele
tussentijdse kabinetscrises, zoals die van
1951, 1955, 1958, 1960, 1965 en oktober
1966 de werking van onze Nederlandse
parlementaire democratie ontsieren, zou
den zijn te wijten aan gebreken in die
democratie, meer in het bijzonder aan
gebreken in ons partijwezen, nog meer
in het bijzonder aan de zgn. confessionele
partijen.
Een reeks van tussentijdse kabinets
crisis is veroorzaakt door de kabinet
ten zelf omdat zij niet durven uit te
gaan van hun eigen zelfstandige verant
woordelijkheid naast de verantwoorde
lijkheid van de Staten-Generaal. Een
kabinet dat om onvoldoende redenen
dreigt met een kabinetscrisis laat in
feite zich zelf vallen en begaat een po
litieke misstap, die schade berokkent
aan ons politieke stelsel. Deze mening
wordt gehuldigd door mr. K. van Rijcke-
vorsel, lid van de Tweede Kamer voor
de Katholieke Volkspartij. Hij vindt, dat
ook het kabinet-Cals deze fout heeft
begaan. f
J. PEIJNENBüR0'
Wie cynisch wil zijn moet in deze
dagen zingen van „Waar in t
bronsgroen eikenhout De veel be
zongen Limburgse idylle lijkt te gaan
verkeren in rampspoed. Het Vasco-
fiasco van de voortvarende Heerlen-
se bouwer Egidius Joosten zal wel
licht duizend mensen op straat doen
belanden. De dreun kon op geen
ongelukkiger moment vallen. In het
kolenbekken tussen Kerkrade, Heer
len en Brunssum begint men grijs
'te worden van de zorgen.
Door de collaps van Vasco wordt
de meestal lankmoedige Zuid-Lim
burger pijnlijk gewaar dat onheil
zijn bestaan bedreigt. In het groot
steedse winkelcentrum van Heerlen
en in de luxueuze winkelstraten van
Kerkrade is deze week met weinig
animo geld uitgegeven.
Het Vasco-personeel behoort gro
tendeels tot de mijnstreek. En dat
maakt het drama dubbel erg. In
de komende jaren zal volgens pro
gramma een trits mijnen sluiten. Dat
houdt in dat er in de oostelijke
mijnstreek negenduizend werknemers
ander werk moeten krijgen. In Kerk
rade is een kleine zestig procent van
de beroepsbevolking aan de mijn
industrie verbonden. In deze stad
staan straks 4600 werknemers op
de keien, als er niets aan gedaan
wordt. Driekwart van de stad zal
dan moeten leven van de werkloos
heidswet en de algemene bijstands
wet.
Wordt er dan niets aan gedaan,
aan de herindustrialisatie? Minister
Den Uyl heeft in zijn Nota Limburg
laten blijken dat het kolossale pro
bleem onderkend wordt. De Nota
Limburg is nu één jaar oud, maar
er is voor de bedreigde negenduizend
werknemers nog geen schaduw van
een oplossing in zicht. En dan komt
ook nog eens een Vasco-catastrofe
de zorgwekkende toestand van de
mijnstreek met een extra complicatie
belasten. Waar moeten de mijn
streek-bewoners zonder werk straks
heen? Om uit de mono-structuur
van nu een herindustrialisatieproces
op gang te laten komen, is zoiets
als een industriële revolutie nodig.
Omstreeks 1972 behoort die vol
tooid te zijn, want dan zijn alle
mijnen in het oostelijke gebied dicht.
De eerste ontwikkelingen in de nieu
we richting mogen toch werkelijk
niet lang meer uitblijven.
De Amerikaanse verkiezingsuitslag
van deze week geeft het beeld van
een Republikeins herstel. De Repu
blikeinse Partij, die twee jaar gele
den bijna ten gronde ging aan het
politieke avontuur van Barry Gold-
water, is nu weer een geduchte
rivaal voor de Democratische Partij.
Vooral bij de verkiezingen voor de
gouverneursposten en voor het Huis
van Afgevaardigden heeft de Repu
blikeinse Partij een opmerkelijk en
onverwacht succes geboekt. De par
tij heeft haar positie in het Congres
versterkt. Maar de Democraten blij
ven, zowel in de Senaat als in het
Huis, royaal in de meerderheid, al
wordt die overheersende rol bedreigd
door innerlijke verdeeldheid in de
Democratische Partij. De Democra
ten hebben nog geen reden tot vrees
dat bij de presidentsverkiezingen van
1968 een Republikein in het Witte
Huis gekozen wordt. Daarvoor is
de verdeeldheid onder de Republi
keinen te groot, en de schade van
de politieke aardverschuiving van
1964 kunnen zij niet in vier jaar
volledig herstellen. Maar misschien
kan dat wel in acht of twaalf jaar.
De Republikeinse Partij leeft nog
en richt zioh weer op. In Amerika
staan opnieuw twee machtige par
tijen tegenover elkaar. Wat weten
we van die twee partijen?
De Republikeinen noemen zich
de Grote Oude Partij, maar de De
mocratische Partij is ouder. De his
torische lijn van de Democraten
loopt duidelijker terug naar het be
gin van de Unie dan die van de
Republikeinen. Wel is het twee
partijenstelsel in Amerika zo oud als
de Verenigde Staten zelf. Toen op
het einde van de achttiende eeuw
de dertien voormalige Britse koloniën
zich aaneengesloten hadden tot de
Verenigde Staten van Amerika wa
ren er direct al twee politieke be
wegingen: de Federalisten en de
Anti-Federalisten. De Federalisten
werden aangevoerd door Alexander
Hamilton, minister van Financiën
in het eerste Amerikaanse kabinet
van George Washington. Leider van
de Anti-Federalisten was Thomas
Jefferson, auteur van de Onafhanke
lijkheidsverklaring, later Washing-
tons minister van Buitenlandse Za
ken en tenslotte zelf president.
Jefferson kan als de stichter van de
tegenwoordige Democratische Partij
beschouwd worden, al werd die
naam pas onder president Andrew
Jackson ingevoerd. De Federalisten
hebben hun traditie niet zo duide
lijk tot in onze tijd voortgezet. Ha-
miltons partij had maar een kort
stondig bestaan. Sommige Republi
keinse geschiedschrijvers betogen
echter dat hun partij, via de Whigs
uit de eerste helft van de negen
tiende eeuw, wel degelijk terug gaat
tot Hamiltons Federalisten. Ter ver
dediging van die stelling zou men
zich kunnen beroepen op een over
eenkomst tussen een recente uit
spraak van de Republikeinse leider.
Richard M. Nixon en de opvattin
gen van Hamilton. Volgens Hamil
ton was het de eerste taak van de
regering de industrie en de handel
te bevorderen. Nixon schreef deze
week in een Amerikaanse krant dat
de problemen van het land vooral
door de particuliere ondernemingen
moesten worden opgelost en dat de
centrale overheid in Washington
slechts in het uiterste geval moest
ingrijpen. Hij legde ook de nadruk
op de zelfstandigheid van de deel
staten: het Federalisme. Zo vindt
men Jeffersons wantrouwen tegen
de „big business" nog wel terug in
de hedendaagse Democratische Par
tij.
De eerste president die zich Re
publikein kon noemen was Abra
ham Lincoln, en sindsdien zijn
Republikeinen en Democraten af
wisselend aan het bewind geweest.
In de Burgeroorlog hadden de De
mocraten zich dermate vereenzelvigd
met de afgescheiden staten van de
Confederatie, dat zij in de tweede
helft van de negentiende eeuw het
Witte Huis bijna voortdurend aan
de Republikeinen moesten afstaan.
Maar in de twintigste eeuw hebben
zij zich hersteld met presidenten
van groot formaat als Woodrow
Wilson, Franklin D. Roosevelt,
Flarry S. Truman en John F. Ken
nedy.
De Amerikaanse politiek is altijd
door twee partijen gedomineerd,
maar naarmate de Unie werd uit
gebreid door de aansluiting van
nieuwe staten namen de spanningen
binnen de partijen toe. Dit leidde
enige malen tot de vorming van
splinterpartijen, als de Progressieven
van Theodore Roosevelt in 1912,
een afsplitsing van de Republikei
nen, en de Progressieven van Henry
A. Wallace in 1948, een afsplitsing
van de Democraten.
Zowel in de Republikeinse als in
de Democratische Partij vormden
zich herhaaldelijk twee vleugels. De
jongste verkiezingsuitslag vertoont
ook weer dat beeld. Daarom is het
karakter van de twee partijen niet
scherp te bepalen. De Democrati
sche Partij wordt ten onrechte soms
linkser genoemd dan de Republi
keinse. De Democraten genieten
meer sympathie bij de vakbonden,
maar in het zuiden voeren zij een
reactionaire politiek. In de „liberal
wing", of vooruitstrevende vleugel,
van de Democratische Partij vinden
wij mensen als senator Robert Ken
nedy en de vice-president, Hubert
Humphrey. Maar aartsconserva
tieven, die een eeuw na Lincolns
Emancipatie Proclamatie nog niets
geleerd hebben, als George en
Lurleen Wallace in Alabama noe
men zich ook Democraat. In het
Republikeinse kamp zien we „libe
rals" als Nelson Rockefeller van
New York en George Romney in
Michigan, naast een Goldwater-
conservatief als Ronald Reagan in
Californië. In Massachusetts staat
de nieuwe neger-senator Edward
Brooke, een Republikein, dichter bij
zijn Democratische collega, Edward
Kennedy, dan bij velen van hun
zogenaamde partijgenoten. Zo kan
men zich afvragen of in Amerika
geen drastische politieke hergroepe
ring plaats moet hebben in een con
servatieve tegenover een „liberale
partij. Maar de formele traditionele
scheidslijnen blijven bestaan en
iedere vier jaar brengen zowel De
mocraten als Republikeinen één
kandidaat naar voren voor het pre
sidentschap. De twee partijen hand
haven zich ondanks enorme interne
tegenstellingen.
KABINETTEN MOETEN POLITIEK
ZELFSTANDIG DURVEN ZIJN
Verwezen wordt naar de toestanden in de
Franse Vierde Republiek, welke wij liever niet
in Nederland willen hebben. Als bewijs voor
de beweerde schuld van de zgn. confessionele
partijen aan voormelde tussentijdse kabinets
crises, is het Franse voorbeeld wel zeer on
deugdelijk, omdat Frankrijk nooit, gedurende de
tijd van de Vierde Republiek evenmin als nu,
partijen heeft gehad, welke zelfs ook maar zou
den kunnen worden vergeleken met de partijen,
die door velen even gemakkelijk als onjuist
plegen te worden aangeduid als „confessionele"
partijen.
Een kabinet behoort minstens 4 jaar te kun
nen regeren om de kans te krijgen belangrijke
nieuwe taken ter hand te nemen en af te wer
ken. Wenselijk zou zij om bij de eerstvolgende
grondswetswijziging deze 4-jarige termijn te bren
gen op 6 jaar, door de zittingsduur van de
Tweede Kamer en dus de verkiezing van een
nieuwe Kamer op 6 jaar te brengen. Het is nu
eenmaal gebruik, dat een kabinet na de verkie
zing van een nieuwe Tweede Kamer zijn ontslag
aanbiedt en er is geen aanleiding dit gebruik
af te schaffen.
Iedereen zal het er wel over eens zijn, dat
tussentijdse kabinetscrises, althans zeker wan
neer deze zouden leiden tot het optreden van
een kabinet van andere politieke samenstelling
en met een ander program, ongewenst zijn en
schade toebrengen aan ons parlementair-demo
cratische stelsel.
Ik ben van mening, dat vrijwel alle tussen
tijdse kabinetscrises kunnen worden vermeden
en al deze kabinetscrises vermeden hadden kun
nen worden, indien niet slechts met woorden,
maar ook met daden wordt uitgegaan van een
werkelijke eigen en zelfstandige verantwoorde-
lljkheld van het regerende kabinet en een wer
kelijke eigen en zelfstandige verantwoordelijk
heid van de Staten-Generaal. Dus indien voor
de werking van onze parlementaire democratie
wordt uitgegaan van het zg. dualisme.
In 1951 had de VVD-fractie bezwaar tegen
het door de regering gevoerde beleid inzake-
Nieuw Guinea. De door de fractie ingediende
motie werd met grote meerderheid door de Ka
mer verworpen. Desondanks meende de WD-
minister Stikker zijn ontslag te moeten aanbie
den, waarna het gehele kabinet dit voorbeeld
volgde. Waarom eigenlijk, indien de ministers
en de Kamer ieder een werkelijk eigen politie
ke verantwoordelijkheid hebben?
Deze verantwoordelijkheden houden welis
waar met elkaar verband, doordat en voorzo
ver het kabinet is gevormd en het regerings
program is tot stand gekomen in of na overleg
met fracties of alleen met fractievoorzitters.
Maar nèdat het kabinet en het regeringspro
gramma er eenmaal zijn, dient het kabinet een
eigen politiek zelfstandig leven te gaan leiden,
een goed samenspelende en op elkaar inge
speelde ploeg te worden, een eigen gezicht te
gaan krijgen, welk gezicht niet wordt verloren,
indien de Kamerfracties, waaruit de betreffen
de painisters voortkomen, menen vanuit hun
evenzeer eigen verantwoordelijkheid als volks
vertegenwoordigers, een van het kabinet af
wijkend standpunt te moeten innemen.
Diezelfde vraag heb ik vroeger eens opge
worpen, kort nadat ik het ontstaan van de ka
binetscrisis van 1955 als Kamerlid had meege
maakt. De leden van de PvdA-fractie hadden
toen, krachtens hun eigen taak en hun eigen
verantwoordelijkheid als volksvertegenwoordi
gers, de plicht om tegen het, op zichzelf fi-
nancieel-economisch onbelangrijk huurverho
gingswetje te stemmen, aangezien zij dit wetje
blijkbaar in strijd achtten met het belang van
land en volk. v
Minister Witte stelde echter zijn ministeriële
voortbestaan afhankelijk van het al of niet aan
vaarden van het wetje. Daarna kwam zelfs
minister-president Drees de Kamer mededelen,
dat het gehele kabinet zou aftreden, indien de
Kamer het wetje zou verwerpen. De leden van de
PvdA-fractie verstonden hun taak als volksver
tegenwoordigers juist en lieten zich door deze
dreiging niet van hun verantwoordelijkheid af
brengen. Het wetje werd verworpen met 50 te
gen 48 stemmen. Het kabinet was „gevallen".
Waarom was het gevallen? Omdat het kabinet
zelf tevoren had aangekondigd, ter bedreiging
van de Kamer, die uiteraard in grote meer
derheid geen tussentijdse kabinetscrisis wil:
„Als jullie niet vóór de wet stemmen, laten we
ons zelf vallen". Bracht nu de Kamer het ka
binet ten val of liet het kabinet zichzelf vallen?
Indien wij het dualisme in de werking van de
parlementaire democratie aanhangen en ook in
praktijk brengen, dus een duidelijke en werke
lijke eigen politiek zelfstandige verantwoordelijk
heid van het kabinet, nadat het is benoemd,
met een regeringsverklaring is opgetreden en
de Kamer het regeringsprogram, al of niet met
wijzigingen, heeft aanvaard, is het antwoord op
die vraag gemakkelijk. Het kabinet heeft zich
zelf onnodig laten vallen. Het had ondanks de
verwerping van het huurverhogingswetje kun
nen doorregeren en had met andere voorstel
len kunnen komen. Dit is dan ook prompt na
enige weken dokteren gebeurd. Het kabinet-
Drees stond na de zogenaamde val weer op.
In december 1958 stelden PvdA-minister Hofstra
en met hem het gehele kabinet-Drees, hun mi
nisteriële leven afhankelijk van de al of niet
aanvaarding van de duur van enige belasting
verhogingswetjes. Het ging erom of deze wetjes
één of twee jaar zouden duren. Het kabinet-
Drees had na aanvaarding van het amendement-
Lucas, waarbij de duur van deze wetjes van
twee op één jaar werd gebracht, uiteraard goed
kunnen blijven doorregeren tot de normale pe
riodieke verkiezingen van 1960, en had kunnen
komen met andere financiële oplossingen, die
met goede wil en met de bij ministers als
Drees, Hofstra en Zijlstra tevens in ruime mate
aanwezige financieel-economische deskundigheid
altijd te vinden zouden zijn geweest. De PvdA-
ministers mochten echter niet meer van hun
partij in het kabinet blijven, tengevolge van de
op de fakkeldragersdag door de partij aan het
kabinet gestelde eisen.
Een ander geval van niet-inachtneming van
het dualisme in de parlementaire democratie
is de „val" van het kabinet-de Quay in decem
ber 1960 na aanvaarding van een AR-motie over
de woningbouw. Evenals in 1955 de PvdA-fractie
een kabinet „liet vallen", dat onder leiding
stond van hun eigen politieke leider, tevens
hun steeds succesvolle landelijke lijsttrekker
dr. Drees, was de AR-motie gericht tegen het
beleid van hun eigen AR-minister Van Aartsen.
Het kabinet-de Quay stelde met minister Van
Aartsen zijn politieke voortbestaan afhankelijk
van de verwerping van de motie. De meerder
heid van de Kamer stemde desondanks vóór
de motie. Een motie is een Kameruitspraak,
die de regering naast zich kan en mag neer-
leggen, indien zij meent zulks in 's lands be
lang te moeten doen. Het kabinet bood echter
zijn ontslag aan, het liet dus zichzelf weer val
len, doch stond in recordtijd weer op.
De kabinetscrisis van maart 1965 had als aan
leiding de motie-Baeten over het omroepbestel.
In die motie werd aan het kabinet-Marijnen het
ultimatum gesteld om reeds vóór 1 maart 1965
met wijzigingen in het omroepbestel te komen.
Het kabinet slaagde, tengevolge van interne ver
deeldheid, er niet in om deze zaak op het ge
stelde tijdstip „rond" te krijgen en bood zijn
ontslag aan. Ook hier had toepassing van het
dualisme in de parlementaire democratie kun
nen en naar mijn mening behoren te
leiden tot de beslissing, dat het kabinet in eigen
zelfstandige verantwoordelijkheid zich redelij
kerwijze niet aan het in de motie-Baeten gestel
de ultimatieve tijdstip zou kunnen binden. Het
kabinet zou dus zeker hebben moeten wachten
totdat de pacificatie-commissie-Langemeijer haar
arbeid met een rapport zou hebben afgesloten
en het zou daarna zijn beslissing, aan de hand
van de uitkomsten van dat rapport, zonodig na
rijp beraad, hebben kunnen nemen.
De beëindiging van de onnodige kabinetscri
sis van maart 1965 was de voor de werking van
onze parlementaire democratie in de na-oorlog-
se jaren wel meest ongelukkige tussentijdse ka
binetscrisis, aangezien zonder nieuwe raadple
ging van de kiezers en zonder dat de politieke
omstandigheden daartoe voldoende aanleiding
gaven, een kabinet van andere politieke samen
stelling ging optreden, hetwelk beweerde een
geheel ander beleid te zullen gaan voeren, het
geen financieel-economisch helaas maar al te
zeer is gebleken.
De .onnodige en vóórtijdige ontslag aanbieding
van het kabinet-Marijnen is echter wel heel
spoedig gevolgd door eenzelfde politiek onjuiste
ontslag aanbieding van het nieuwe kabinet-Cals,
na aanvaarding van de motie-Schmelzer. Ook
hier had de toepassing van het dualisme moeten
leiden tot een voorlopig voor kennisgeving aan
nemen van deze motie en had de eigenlijke be
grotingsbehandeling kunnen worden afgewacht.
Zulks temeer omdat de Kamer vgor het eerst
een nieuwe en betere wijze van begrotingsbe
handeling had ingevoerd. Deze nieuwe begro
tingsbehandeling is ingevoerd na enige jaren
van degelijke voorbereiding door een Kamer
commissie, van welke commissie mr. Cals ge
durende de tijd van zijn Kamerlidmaatschap
een actief lid is geweest. De regering had kun
nen en met toepassing van het dualisme
moeten afwachten, of onze fractie ofwel andere
fracties met amendementen op de begroting ofwel
met amendementen op wetsontwerpen, die de be
groting zouden vergezellen, zouden zijn geko
men.
Deze amendementen zouden, in de nieuwe
werkwijze van de Kamer, zorgvuldig zijn bespro
ken in de pas in september 1966 Ingestelde Al
gemene Begrotings Commissie. In deze commis
sie zou tevens uitvoering en zorgvuldig overleg
met de regering kunnen en moeten zijn ge
pleegd, zoals steeds de bedoeling is geweest en
zoals ook bij de behandeling van het nieuw*
Reglement van Orde van de Kamer van enig*
maanden geleden, toen de regering met haaf
waardevolle adviserende stem in deze vergade
ring schitterde door afwezigheid ook uitdruk"
kelijk en uitvoerig is gesteld.
De toepassing van het dualisme in onze par
lementaire democratie voorkomt, dat het ka
binet gedurende de normale 4-jarige regerings
periode de ondergeschikte wordt van de Ka
mermeerderheid, hetgeen het grootste gebrek
was in de parlementaire democratie van d*
Franse Vierde Republiek en voorkomt ander
zijds dat de Kamerfracties, die politiek geest
verwante ministers in het kabinet hebben, naar
de pijpen moeten dansen van het kabinet, het
welk niet door iedere dreiging met aftreden dl*
fracties vóór of tegen wetsontwerpen of motie*
moet kunnen laten stemmen.
Zolang en voorzover die Kamerfracties zich
houden aan het regeringsprogram, hebben zij
tegenover het Nederlandse volk de plicht om
zich niet door politiek onjuiste dreigingen met
aftreden, van hun verantwoordelijkheid al*
volksvertegenwoordigers te laten afbrengen. Dit
diende toch allereerst te worden begrepen door
het kabinet-Cals, hetwelk in zijn regeringspro
gram had beloofd de democratie te zullen be
vorderen.
Voorzover ik mij herinner, hebben de betref
fende kabinetten in geen enkele van voormeld*
kabinetscrises zichzelf laten vallen met het ar
gument, dat een of meex van de Kamerfracties,
die politieke geestverwanten in het kabinet had
den, zich niet hielden aan het regeringsprogram,
zoals dat in overleg met de Kamer en in het
bijzonder met die fracties was vastgesteld.
Slechts dan zou aan de volksvertegenwoordi
ging, met name aan voormelde Kamerfracties,
het verwijt kunnen worden gemaakt, dat zij
schade toebrengen aan onze parlementaire de
mocratie.
Die tussentijdse kabinetscrises zijn dus, in
dien er verwijten moeten worden gemaakt
hetgeen anders dan in vroegere gevallen than*
opvallend en verdacht fel geschie.dt ten aanzien
van de KVP-fractie uitsluitend te wijten aan
de toen regerende kabinetten.
Staatsrechtelijk is nu eenmaal zowel voor het
totstandkomen van een wettelijke regeling, al*
voor de duur en het tijdstip van invoering van
zo'n regeling, of het nu gaat over gewone wet
ten of over begrotingswetten, de instemming no
dig èn van de regering èn van de Staten-Gene
raal.
Als twee staatsorganen het eens moeten zijn
om tot een beslissing te komen en die twee zijn
het in zeker opzicht niet of niet geheel met el
kaar eens, dan gaat ofwel die beslissing hele
maal niet door, ofwel zij wordt zodanig gewij
zigd dat beide organen er wel mee kunnen in
stemmen. Dit is een politiek veel gezonder stel
sel althans indien zoals bfj ons de mogelijk
heid bestaat om iedere 4 jaar in de samen
stelling van één of in beide staatsorganen wij
zigingen te brengen dan dat gedurende de
regeringsperiode één van de organen aan de
ander zijn wil tracht op te leggen.
Kabinetten mogen, naar mijn mening, tussen
tijds slechts dreigen met aftreden, indien d*
Kamerfracties, dio politieke geestverwanten i»
het kabinet hebben, geen vertrouwen meer stel
len in het regeringsbeleid als geheel of Indien
deze fracties te sterk zouden afwijken van het
door hen aanvaarde regeringsprogram. Slecht*
dan is er een politieke breuk ontstaan, die ver
der regeren zoal niet onmogelijk, dan toch t*
moeilijk zou maken.
Na de politieke banvloeken, die het grootst*
deel van pers, radio en t.v. dus de zoge
zegde „publieke opinie" onder aanvoering
van de PvdA heeft uitgesproken over de wijze,
waarop de leden van de KVP-fractie hun plicht
als volksvertegenwoordigers hebben vervuld,
dient in alle nuchterheid te worden vastgesteld,
dat deze fractie geen enkele schuld draagt aa"
de verkeerde toepassing van ons parlementair-
democratische stelsel door het kabinet-Cals, al
dient voor deze politieke misstap van het ka
binet als verzachtende omstandigheid te wof
den aangevoerd, dat dit kabinet kan verwij ze"
naar gelijksoortige politieke vergissingen va*
vroegere kabinetten.
IN DE INTERNATIONALE REEKS
„Geschiedenis van de Kerk" behan
delt dr. H. Tilchle uit Milnchen in dit
zesde deel de periode vanaf Trente t<pt
het begin van de 18e eeuw. Het is
de tijd van de Contrareformatie, de
godsdienststrijd en de barok.
Het positieve élan van de Kerk in
de katholieke reformatie Komt sterk
naar voren, bevorderd door goede pau
sen Pius V als hersteller van de
liturgie, Gregorius XIII als bevorde
raar van de kerkelijke wetenschap,
Sixtus V als schepper van het kerke
lijk bestuursapparaat en bekwame
medewerkers Carolus Borromaeus,
Petrus Canisius, de orden van de Je
zuïeten Canisius, de orden van de Je-
pucijnen. Minder sterk komt naar voren
het streven van de romeinse curie het
geheel der besluiten van Trente als
al te absoluut en te definitief te be
schouwen, wat toch van enorme bete
kenis zou zijn voor de verhouding paus
curie-wereldepiscopaat.
Het is om meer dan een reden
jammers, dat deel V van de reeks,
waarin dr. Tüchle de reformatie zal
behandelen, ook niet reed* verschenen
is. Op bladzijde 20 wordt er zelfs na
drukkelijk naar verwezen, in verband
met Sixtus V en de franse godsdienst
oorlogen. Mede omdat deze laatste hier
onbesproken blijven, is de beschrijving
van de katholieke reformatie wel wat
al te sterk beperkt tot Zuid-Duitsland
en de Habsburgse landen. Frankrijk
en de Nederlanden komen bijna niet
aan bod. Opgemerkt mag nog worden,
dat Torrentius geen bisschop van 's-Her-
togenbosch, maar van Antwerpen was.
Hoeveel kostbare gegevens omtrent
het godsdienstig réveil der 17e eeuw
ons ook gegeven worden, men mist
tosch wel bijzonder het grote verband,
een synthetische visie en een samen
vattende beschouwing van de katho
lieke theologie, zoals Abbink die bij
voorbeeld wel geeft in het 4e deel
van de Be druk van de Kerkgeschie
denis van Kardinaal De Jong, en zo
als Tüchle daar wel in slaagt, wanneer
hij handelt over de „grand siècle" van
de franse spiritualiteit, waarin dankzij
Pierre de Bérulle, Francois de Sales
en Vincent de Paul een nieuwe ruimte
voor het geloofsleven openging.
Het kan een waarschuwing voor on
ze tijd zijn, dat de door het contact
met de Reformatie gewekte belangstel
ling voor de patristiek, met name voor
Augustinus, uitliep op de Jansenisten-
strijd. Wat een goede theologie had
kunnen zijn, verre uitgaande boven
het metafysiek systeem der scholastiek,
en een goede vroomheid, leidend tot
een dieper christen-zijn, liep in feite
uit op deze heilloze strijd, waarin we
derzijds met veel oneerlijke middelen
werd gestreden. De sterke levenskracht
der hervormde kerk toont zich ook in
de turkenafweer, maar veel meer in de
herleving der wereldmissie en de cul
tuur der barok. Na grootse pioniers
arbeid van o.m. Franciscus Xaverius,
Rlcci en Schall, maakt de stichting
van de Propaganda Fide de missie
weer tot taak van de gehele Kerkge
meenschap. Hoe jammer is daarom
de accommodatiestrijd, in strijd met de
levensvorm der kerk zelf in de loop
der eeuwen, veroorzaakt door een wan
begrip van de positie der Europese cul
tuur, aan hun patronaatsrecht vast
houdende koningen van Spanje en Por
tugal en veel kleinzielige onenigheid
tussen missionerende orden. Het defi
nitieve romeinse decreet van Clemens
XI uit 1704 wordt niet nauwkeurig ver
meld. Ook hier wordt de Kerk wel
weer zeer scherp getekend door de
onvermijdelijke tragiek der menselij
ke beperktheid.
HET LEVENSGEVOEL der na-tri-
dentij nse Kerk, de benaming van de
wereld als Gods schepping, kreeg ge
stalte in de barok, de laatste vorm
geving van de wereld, die een katho
liek stempel droeg, vooral belichaamd
in het barokke Rome, de barokke
vroomheid en Calderón de la Barca.
Duidelijk wordt echter ook, dat het de
barokcultuur aan innerlijke kracht
ontbrak.
Zonder haar religieuze dimensie ston
den in haar centrum slechts roem en
eer, die wel moesten voeren naar het
vorstelijk absolutisme.
Veel erger nog was de langzamer
hand dieper wordende kloof lussen
Kerk en wereld, omdat de Kerk geen
antwoord had op het nieuwe denken.
Vasthoudend aan de scholastiek kon
z« zich niet meten met Descartes en
het engelse deisme: de schelding tus
sen geloof en wetenschap wordt eln^®
17e eeuw definitief. Het is daarom
juist, wanneer Tüchle stelt, dat Deseer
tes nog niet denkt aan een scheidij1*
tussen geloof en weten tussen Bri
loof en filosofie maakt hjj juist n
een scheiding. Bij de beschouwing v* j
de Galileikwestie komt in het Se" e\
niet tot uiting, dat het daar nog v®0
meer ging om een botsing tussen tw
filosofieën dan om een botsing tuS oj-
Kerk en wetenschap. In het 5e hooi
stuk behandelt prof. dr. C. A
man op de hem eigen, deskundige ,e
gedegen wijze de geschiedenis vanhet
Oosterse kerken tussen 1453 en
begin van de 18e eeuw.
tie"
Geschiedenis van de kerk in
delen. VI: Dr. H. Tüchle, Con«_
tMll
ip
reformatie. P. Brand, 1965, Hilv*'_
sum-Antwerpen, met kaarten
lustratles. Ned. vertaling H. "3*
mans.