Rampspoedig Limburg Land met twee partijen Tussentijdse crises zijn te vermijden „Schade aan de politiek Contra-reformatie, de barok en de godsdienststrijd De kabinetten laten zichzelf vaak onnodig vallen smmm Cals had de motie voor kennisgeving moeten aannemen Kamer mag zich niet laten imponeren door onjuiste dreigingen =§££tr B1* ZATERDAG 12 NOVEMBER 1966 DOOR MR. K. VAN RIJCKEVORSEL Er is al dikwijls beweerd, dat de vele tussentijdse kabinetscrises, zoals die van 1951, 1955, 1958, 1960, 1965 en oktober 1966 de werking van onze Nederlandse parlementaire democratie ontsieren, zou den zijn te wijten aan gebreken in die democratie, meer in het bijzonder aan gebreken in ons partijwezen, nog meer in het bijzonder aan de zgn. confessionele partijen. Een reeks van tussentijdse kabinets crisis is veroorzaakt door de kabinet ten zelf omdat zij niet durven uit te gaan van hun eigen zelfstandige verant woordelijkheid naast de verantwoorde lijkheid van de Staten-Generaal. Een kabinet dat om onvoldoende redenen dreigt met een kabinetscrisis laat in feite zich zelf vallen en begaat een po litieke misstap, die schade berokkent aan ons politieke stelsel. Deze mening wordt gehuldigd door mr. K. van Rijcke- vorsel, lid van de Tweede Kamer voor de Katholieke Volkspartij. Hij vindt, dat ook het kabinet-Cals deze fout heeft begaan. f J. PEIJNENBüR0' Wie cynisch wil zijn moet in deze dagen zingen van „Waar in t bronsgroen eikenhout De veel be zongen Limburgse idylle lijkt te gaan verkeren in rampspoed. Het Vasco- fiasco van de voortvarende Heerlen- se bouwer Egidius Joosten zal wel licht duizend mensen op straat doen belanden. De dreun kon op geen ongelukkiger moment vallen. In het kolenbekken tussen Kerkrade, Heer len en Brunssum begint men grijs 'te worden van de zorgen. Door de collaps van Vasco wordt de meestal lankmoedige Zuid-Lim burger pijnlijk gewaar dat onheil zijn bestaan bedreigt. In het groot steedse winkelcentrum van Heerlen en in de luxueuze winkelstraten van Kerkrade is deze week met weinig animo geld uitgegeven. Het Vasco-personeel behoort gro tendeels tot de mijnstreek. En dat maakt het drama dubbel erg. In de komende jaren zal volgens pro gramma een trits mijnen sluiten. Dat houdt in dat er in de oostelijke mijnstreek negenduizend werknemers ander werk moeten krijgen. In Kerk rade is een kleine zestig procent van de beroepsbevolking aan de mijn industrie verbonden. In deze stad staan straks 4600 werknemers op de keien, als er niets aan gedaan wordt. Driekwart van de stad zal dan moeten leven van de werkloos heidswet en de algemene bijstands wet. Wordt er dan niets aan gedaan, aan de herindustrialisatie? Minister Den Uyl heeft in zijn Nota Limburg laten blijken dat het kolossale pro bleem onderkend wordt. De Nota Limburg is nu één jaar oud, maar er is voor de bedreigde negenduizend werknemers nog geen schaduw van een oplossing in zicht. En dan komt ook nog eens een Vasco-catastrofe de zorgwekkende toestand van de mijnstreek met een extra complicatie belasten. Waar moeten de mijn streek-bewoners zonder werk straks heen? Om uit de mono-structuur van nu een herindustrialisatieproces op gang te laten komen, is zoiets als een industriële revolutie nodig. Omstreeks 1972 behoort die vol tooid te zijn, want dan zijn alle mijnen in het oostelijke gebied dicht. De eerste ontwikkelingen in de nieu we richting mogen toch werkelijk niet lang meer uitblijven. De Amerikaanse verkiezingsuitslag van deze week geeft het beeld van een Republikeins herstel. De Repu blikeinse Partij, die twee jaar gele den bijna ten gronde ging aan het politieke avontuur van Barry Gold- water, is nu weer een geduchte rivaal voor de Democratische Partij. Vooral bij de verkiezingen voor de gouverneursposten en voor het Huis van Afgevaardigden heeft de Repu blikeinse Partij een opmerkelijk en onverwacht succes geboekt. De par tij heeft haar positie in het Congres versterkt. Maar de Democraten blij ven, zowel in de Senaat als in het Huis, royaal in de meerderheid, al wordt die overheersende rol bedreigd door innerlijke verdeeldheid in de Democratische Partij. De Democra ten hebben nog geen reden tot vrees dat bij de presidentsverkiezingen van 1968 een Republikein in het Witte Huis gekozen wordt. Daarvoor is de verdeeldheid onder de Republi keinen te groot, en de schade van de politieke aardverschuiving van 1964 kunnen zij niet in vier jaar volledig herstellen. Maar misschien kan dat wel in acht of twaalf jaar. De Republikeinse Partij leeft nog en richt zioh weer op. In Amerika staan opnieuw twee machtige par tijen tegenover elkaar. Wat weten we van die twee partijen? De Republikeinen noemen zich de Grote Oude Partij, maar de De mocratische Partij is ouder. De his torische lijn van de Democraten loopt duidelijker terug naar het be gin van de Unie dan die van de Republikeinen. Wel is het twee partijenstelsel in Amerika zo oud als de Verenigde Staten zelf. Toen op het einde van de achttiende eeuw de dertien voormalige Britse koloniën zich aaneengesloten hadden tot de Verenigde Staten van Amerika wa ren er direct al twee politieke be wegingen: de Federalisten en de Anti-Federalisten. De Federalisten werden aangevoerd door Alexander Hamilton, minister van Financiën in het eerste Amerikaanse kabinet van George Washington. Leider van de Anti-Federalisten was Thomas Jefferson, auteur van de Onafhanke lijkheidsverklaring, later Washing- tons minister van Buitenlandse Za ken en tenslotte zelf president. Jefferson kan als de stichter van de tegenwoordige Democratische Partij beschouwd worden, al werd die naam pas onder president Andrew Jackson ingevoerd. De Federalisten hebben hun traditie niet zo duide lijk tot in onze tijd voortgezet. Ha- miltons partij had maar een kort stondig bestaan. Sommige Republi keinse geschiedschrijvers betogen echter dat hun partij, via de Whigs uit de eerste helft van de negen tiende eeuw, wel degelijk terug gaat tot Hamiltons Federalisten. Ter ver dediging van die stelling zou men zich kunnen beroepen op een over eenkomst tussen een recente uit spraak van de Republikeinse leider. Richard M. Nixon en de opvattin gen van Hamilton. Volgens Hamil ton was het de eerste taak van de regering de industrie en de handel te bevorderen. Nixon schreef deze week in een Amerikaanse krant dat de problemen van het land vooral door de particuliere ondernemingen moesten worden opgelost en dat de centrale overheid in Washington slechts in het uiterste geval moest ingrijpen. Hij legde ook de nadruk op de zelfstandigheid van de deel staten: het Federalisme. Zo vindt men Jeffersons wantrouwen tegen de „big business" nog wel terug in de hedendaagse Democratische Par tij. De eerste president die zich Re publikein kon noemen was Abra ham Lincoln, en sindsdien zijn Republikeinen en Democraten af wisselend aan het bewind geweest. In de Burgeroorlog hadden de De mocraten zich dermate vereenzelvigd met de afgescheiden staten van de Confederatie, dat zij in de tweede helft van de negentiende eeuw het Witte Huis bijna voortdurend aan de Republikeinen moesten afstaan. Maar in de twintigste eeuw hebben zij zich hersteld met presidenten van groot formaat als Woodrow Wilson, Franklin D. Roosevelt, Flarry S. Truman en John F. Ken nedy. De Amerikaanse politiek is altijd door twee partijen gedomineerd, maar naarmate de Unie werd uit gebreid door de aansluiting van nieuwe staten namen de spanningen binnen de partijen toe. Dit leidde enige malen tot de vorming van splinterpartijen, als de Progressieven van Theodore Roosevelt in 1912, een afsplitsing van de Republikei nen, en de Progressieven van Henry A. Wallace in 1948, een afsplitsing van de Democraten. Zowel in de Republikeinse als in de Democratische Partij vormden zich herhaaldelijk twee vleugels. De jongste verkiezingsuitslag vertoont ook weer dat beeld. Daarom is het karakter van de twee partijen niet scherp te bepalen. De Democrati sche Partij wordt ten onrechte soms linkser genoemd dan de Republi keinse. De Democraten genieten meer sympathie bij de vakbonden, maar in het zuiden voeren zij een reactionaire politiek. In de „liberal wing", of vooruitstrevende vleugel, van de Democratische Partij vinden wij mensen als senator Robert Ken nedy en de vice-president, Hubert Humphrey. Maar aartsconserva tieven, die een eeuw na Lincolns Emancipatie Proclamatie nog niets geleerd hebben, als George en Lurleen Wallace in Alabama noe men zich ook Democraat. In het Republikeinse kamp zien we „libe rals" als Nelson Rockefeller van New York en George Romney in Michigan, naast een Goldwater- conservatief als Ronald Reagan in Californië. In Massachusetts staat de nieuwe neger-senator Edward Brooke, een Republikein, dichter bij zijn Democratische collega, Edward Kennedy, dan bij velen van hun zogenaamde partijgenoten. Zo kan men zich afvragen of in Amerika geen drastische politieke hergroepe ring plaats moet hebben in een con servatieve tegenover een „liberale partij. Maar de formele traditionele scheidslijnen blijven bestaan en iedere vier jaar brengen zowel De mocraten als Republikeinen één kandidaat naar voren voor het pre sidentschap. De twee partijen hand haven zich ondanks enorme interne tegenstellingen. KABINETTEN MOETEN POLITIEK ZELFSTANDIG DURVEN ZIJN Verwezen wordt naar de toestanden in de Franse Vierde Republiek, welke wij liever niet in Nederland willen hebben. Als bewijs voor de beweerde schuld van de zgn. confessionele partijen aan voormelde tussentijdse kabinets crises, is het Franse voorbeeld wel zeer on deugdelijk, omdat Frankrijk nooit, gedurende de tijd van de Vierde Republiek evenmin als nu, partijen heeft gehad, welke zelfs ook maar zou den kunnen worden vergeleken met de partijen, die door velen even gemakkelijk als onjuist plegen te worden aangeduid als „confessionele" partijen. Een kabinet behoort minstens 4 jaar te kun nen regeren om de kans te krijgen belangrijke nieuwe taken ter hand te nemen en af te wer ken. Wenselijk zou zij om bij de eerstvolgende grondswetswijziging deze 4-jarige termijn te bren gen op 6 jaar, door de zittingsduur van de Tweede Kamer en dus de verkiezing van een nieuwe Kamer op 6 jaar te brengen. Het is nu eenmaal gebruik, dat een kabinet na de verkie zing van een nieuwe Tweede Kamer zijn ontslag aanbiedt en er is geen aanleiding dit gebruik af te schaffen. Iedereen zal het er wel over eens zijn, dat tussentijdse kabinetscrises, althans zeker wan neer deze zouden leiden tot het optreden van een kabinet van andere politieke samenstelling en met een ander program, ongewenst zijn en schade toebrengen aan ons parlementair-demo cratische stelsel. Ik ben van mening, dat vrijwel alle tussen tijdse kabinetscrises kunnen worden vermeden en al deze kabinetscrises vermeden hadden kun nen worden, indien niet slechts met woorden, maar ook met daden wordt uitgegaan van een werkelijke eigen en zelfstandige verantwoorde- lljkheld van het regerende kabinet en een wer kelijke eigen en zelfstandige verantwoordelijk heid van de Staten-Generaal. Dus indien voor de werking van onze parlementaire democratie wordt uitgegaan van het zg. dualisme. In 1951 had de VVD-fractie bezwaar tegen het door de regering gevoerde beleid inzake- Nieuw Guinea. De door de fractie ingediende motie werd met grote meerderheid door de Ka mer verworpen. Desondanks meende de WD- minister Stikker zijn ontslag te moeten aanbie den, waarna het gehele kabinet dit voorbeeld volgde. Waarom eigenlijk, indien de ministers en de Kamer ieder een werkelijk eigen politie ke verantwoordelijkheid hebben? Deze verantwoordelijkheden houden welis waar met elkaar verband, doordat en voorzo ver het kabinet is gevormd en het regerings program is tot stand gekomen in of na overleg met fracties of alleen met fractievoorzitters. Maar nèdat het kabinet en het regeringspro gramma er eenmaal zijn, dient het kabinet een eigen politiek zelfstandig leven te gaan leiden, een goed samenspelende en op elkaar inge speelde ploeg te worden, een eigen gezicht te gaan krijgen, welk gezicht niet wordt verloren, indien de Kamerfracties, waaruit de betreffen de painisters voortkomen, menen vanuit hun evenzeer eigen verantwoordelijkheid als volks vertegenwoordigers, een van het kabinet af wijkend standpunt te moeten innemen. Diezelfde vraag heb ik vroeger eens opge worpen, kort nadat ik het ontstaan van de ka binetscrisis van 1955 als Kamerlid had meege maakt. De leden van de PvdA-fractie hadden toen, krachtens hun eigen taak en hun eigen verantwoordelijkheid als volksvertegenwoordi gers, de plicht om tegen het, op zichzelf fi- nancieel-economisch onbelangrijk huurverho gingswetje te stemmen, aangezien zij dit wetje blijkbaar in strijd achtten met het belang van land en volk. v Minister Witte stelde echter zijn ministeriële voortbestaan afhankelijk van het al of niet aan vaarden van het wetje. Daarna kwam zelfs minister-president Drees de Kamer mededelen, dat het gehele kabinet zou aftreden, indien de Kamer het wetje zou verwerpen. De leden van de PvdA-fractie verstonden hun taak als volksver tegenwoordigers juist en lieten zich door deze dreiging niet van hun verantwoordelijkheid af brengen. Het wetje werd verworpen met 50 te gen 48 stemmen. Het kabinet was „gevallen". Waarom was het gevallen? Omdat het kabinet zelf tevoren had aangekondigd, ter bedreiging van de Kamer, die uiteraard in grote meer derheid geen tussentijdse kabinetscrisis wil: „Als jullie niet vóór de wet stemmen, laten we ons zelf vallen". Bracht nu de Kamer het ka binet ten val of liet het kabinet zichzelf vallen? Indien wij het dualisme in de werking van de parlementaire democratie aanhangen en ook in praktijk brengen, dus een duidelijke en werke lijke eigen politiek zelfstandige verantwoordelijk heid van het kabinet, nadat het is benoemd, met een regeringsverklaring is opgetreden en de Kamer het regeringsprogram, al of niet met wijzigingen, heeft aanvaard, is het antwoord op die vraag gemakkelijk. Het kabinet heeft zich zelf onnodig laten vallen. Het had ondanks de verwerping van het huurverhogingswetje kun nen doorregeren en had met andere voorstel len kunnen komen. Dit is dan ook prompt na enige weken dokteren gebeurd. Het kabinet- Drees stond na de zogenaamde val weer op. In december 1958 stelden PvdA-minister Hofstra en met hem het gehele kabinet-Drees, hun mi nisteriële leven afhankelijk van de al of niet aanvaarding van de duur van enige belasting verhogingswetjes. Het ging erom of deze wetjes één of twee jaar zouden duren. Het kabinet- Drees had na aanvaarding van het amendement- Lucas, waarbij de duur van deze wetjes van twee op één jaar werd gebracht, uiteraard goed kunnen blijven doorregeren tot de normale pe riodieke verkiezingen van 1960, en had kunnen komen met andere financiële oplossingen, die met goede wil en met de bij ministers als Drees, Hofstra en Zijlstra tevens in ruime mate aanwezige financieel-economische deskundigheid altijd te vinden zouden zijn geweest. De PvdA- ministers mochten echter niet meer van hun partij in het kabinet blijven, tengevolge van de op de fakkeldragersdag door de partij aan het kabinet gestelde eisen. Een ander geval van niet-inachtneming van het dualisme in de parlementaire democratie is de „val" van het kabinet-de Quay in decem ber 1960 na aanvaarding van een AR-motie over de woningbouw. Evenals in 1955 de PvdA-fractie een kabinet „liet vallen", dat onder leiding stond van hun eigen politieke leider, tevens hun steeds succesvolle landelijke lijsttrekker dr. Drees, was de AR-motie gericht tegen het beleid van hun eigen AR-minister Van Aartsen. Het kabinet-de Quay stelde met minister Van Aartsen zijn politieke voortbestaan afhankelijk van de verwerping van de motie. De meerder heid van de Kamer stemde desondanks vóór de motie. Een motie is een Kameruitspraak, die de regering naast zich kan en mag neer- leggen, indien zij meent zulks in 's lands be lang te moeten doen. Het kabinet bood echter zijn ontslag aan, het liet dus zichzelf weer val len, doch stond in recordtijd weer op. De kabinetscrisis van maart 1965 had als aan leiding de motie-Baeten over het omroepbestel. In die motie werd aan het kabinet-Marijnen het ultimatum gesteld om reeds vóór 1 maart 1965 met wijzigingen in het omroepbestel te komen. Het kabinet slaagde, tengevolge van interne ver deeldheid, er niet in om deze zaak op het ge stelde tijdstip „rond" te krijgen en bood zijn ontslag aan. Ook hier had toepassing van het dualisme in de parlementaire democratie kun nen en naar mijn mening behoren te leiden tot de beslissing, dat het kabinet in eigen zelfstandige verantwoordelijkheid zich redelij kerwijze niet aan het in de motie-Baeten gestel de ultimatieve tijdstip zou kunnen binden. Het kabinet zou dus zeker hebben moeten wachten totdat de pacificatie-commissie-Langemeijer haar arbeid met een rapport zou hebben afgesloten en het zou daarna zijn beslissing, aan de hand van de uitkomsten van dat rapport, zonodig na rijp beraad, hebben kunnen nemen. De beëindiging van de onnodige kabinetscri sis van maart 1965 was de voor de werking van onze parlementaire democratie in de na-oorlog- se jaren wel meest ongelukkige tussentijdse ka binetscrisis, aangezien zonder nieuwe raadple ging van de kiezers en zonder dat de politieke omstandigheden daartoe voldoende aanleiding gaven, een kabinet van andere politieke samen stelling ging optreden, hetwelk beweerde een geheel ander beleid te zullen gaan voeren, het geen financieel-economisch helaas maar al te zeer is gebleken. De .onnodige en vóórtijdige ontslag aanbieding van het kabinet-Marijnen is echter wel heel spoedig gevolgd door eenzelfde politiek onjuiste ontslag aanbieding van het nieuwe kabinet-Cals, na aanvaarding van de motie-Schmelzer. Ook hier had de toepassing van het dualisme moeten leiden tot een voorlopig voor kennisgeving aan nemen van deze motie en had de eigenlijke be grotingsbehandeling kunnen worden afgewacht. Zulks temeer omdat de Kamer vgor het eerst een nieuwe en betere wijze van begrotingsbe handeling had ingevoerd. Deze nieuwe begro tingsbehandeling is ingevoerd na enige jaren van degelijke voorbereiding door een Kamer commissie, van welke commissie mr. Cals ge durende de tijd van zijn Kamerlidmaatschap een actief lid is geweest. De regering had kun nen en met toepassing van het dualisme moeten afwachten, of onze fractie ofwel andere fracties met amendementen op de begroting ofwel met amendementen op wetsontwerpen, die de be groting zouden vergezellen, zouden zijn geko men. Deze amendementen zouden, in de nieuwe werkwijze van de Kamer, zorgvuldig zijn bespro ken in de pas in september 1966 Ingestelde Al gemene Begrotings Commissie. In deze commis sie zou tevens uitvoering en zorgvuldig overleg met de regering kunnen en moeten zijn ge pleegd, zoals steeds de bedoeling is geweest en zoals ook bij de behandeling van het nieuw* Reglement van Orde van de Kamer van enig* maanden geleden, toen de regering met haaf waardevolle adviserende stem in deze vergade ring schitterde door afwezigheid ook uitdruk" kelijk en uitvoerig is gesteld. De toepassing van het dualisme in onze par lementaire democratie voorkomt, dat het ka binet gedurende de normale 4-jarige regerings periode de ondergeschikte wordt van de Ka mermeerderheid, hetgeen het grootste gebrek was in de parlementaire democratie van d* Franse Vierde Republiek en voorkomt ander zijds dat de Kamerfracties, die politiek geest verwante ministers in het kabinet hebben, naar de pijpen moeten dansen van het kabinet, het welk niet door iedere dreiging met aftreden dl* fracties vóór of tegen wetsontwerpen of motie* moet kunnen laten stemmen. Zolang en voorzover die Kamerfracties zich houden aan het regeringsprogram, hebben zij tegenover het Nederlandse volk de plicht om zich niet door politiek onjuiste dreigingen met aftreden, van hun verantwoordelijkheid al* volksvertegenwoordigers te laten afbrengen. Dit diende toch allereerst te worden begrepen door het kabinet-Cals, hetwelk in zijn regeringspro gram had beloofd de democratie te zullen be vorderen. Voorzover ik mij herinner, hebben de betref fende kabinetten in geen enkele van voormeld* kabinetscrises zichzelf laten vallen met het ar gument, dat een of meex van de Kamerfracties, die politieke geestverwanten in het kabinet had den, zich niet hielden aan het regeringsprogram, zoals dat in overleg met de Kamer en in het bijzonder met die fracties was vastgesteld. Slechts dan zou aan de volksvertegenwoordi ging, met name aan voormelde Kamerfracties, het verwijt kunnen worden gemaakt, dat zij schade toebrengen aan onze parlementaire de mocratie. Die tussentijdse kabinetscrises zijn dus, in dien er verwijten moeten worden gemaakt hetgeen anders dan in vroegere gevallen than* opvallend en verdacht fel geschie.dt ten aanzien van de KVP-fractie uitsluitend te wijten aan de toen regerende kabinetten. Staatsrechtelijk is nu eenmaal zowel voor het totstandkomen van een wettelijke regeling, al* voor de duur en het tijdstip van invoering van zo'n regeling, of het nu gaat over gewone wet ten of over begrotingswetten, de instemming no dig èn van de regering èn van de Staten-Gene raal. Als twee staatsorganen het eens moeten zijn om tot een beslissing te komen en die twee zijn het in zeker opzicht niet of niet geheel met el kaar eens, dan gaat ofwel die beslissing hele maal niet door, ofwel zij wordt zodanig gewij zigd dat beide organen er wel mee kunnen in stemmen. Dit is een politiek veel gezonder stel sel althans indien zoals bfj ons de mogelijk heid bestaat om iedere 4 jaar in de samen stelling van één of in beide staatsorganen wij zigingen te brengen dan dat gedurende de regeringsperiode één van de organen aan de ander zijn wil tracht op te leggen. Kabinetten mogen, naar mijn mening, tussen tijds slechts dreigen met aftreden, indien d* Kamerfracties, dio politieke geestverwanten i» het kabinet hebben, geen vertrouwen meer stel len in het regeringsbeleid als geheel of Indien deze fracties te sterk zouden afwijken van het door hen aanvaarde regeringsprogram. Slecht* dan is er een politieke breuk ontstaan, die ver der regeren zoal niet onmogelijk, dan toch t* moeilijk zou maken. Na de politieke banvloeken, die het grootst* deel van pers, radio en t.v. dus de zoge zegde „publieke opinie" onder aanvoering van de PvdA heeft uitgesproken over de wijze, waarop de leden van de KVP-fractie hun plicht als volksvertegenwoordigers hebben vervuld, dient in alle nuchterheid te worden vastgesteld, dat deze fractie geen enkele schuld draagt aa" de verkeerde toepassing van ons parlementair- democratische stelsel door het kabinet-Cals, al dient voor deze politieke misstap van het ka binet als verzachtende omstandigheid te wof den aangevoerd, dat dit kabinet kan verwij ze" naar gelijksoortige politieke vergissingen va* vroegere kabinetten. IN DE INTERNATIONALE REEKS „Geschiedenis van de Kerk" behan delt dr. H. Tilchle uit Milnchen in dit zesde deel de periode vanaf Trente t<pt het begin van de 18e eeuw. Het is de tijd van de Contrareformatie, de godsdienststrijd en de barok. Het positieve élan van de Kerk in de katholieke reformatie Komt sterk naar voren, bevorderd door goede pau sen Pius V als hersteller van de liturgie, Gregorius XIII als bevorde raar van de kerkelijke wetenschap, Sixtus V als schepper van het kerke lijk bestuursapparaat en bekwame medewerkers Carolus Borromaeus, Petrus Canisius, de orden van de Je zuïeten Canisius, de orden van de Je- pucijnen. Minder sterk komt naar voren het streven van de romeinse curie het geheel der besluiten van Trente als al te absoluut en te definitief te be schouwen, wat toch van enorme bete kenis zou zijn voor de verhouding paus curie-wereldepiscopaat. Het is om meer dan een reden jammers, dat deel V van de reeks, waarin dr. Tüchle de reformatie zal behandelen, ook niet reed* verschenen is. Op bladzijde 20 wordt er zelfs na drukkelijk naar verwezen, in verband met Sixtus V en de franse godsdienst oorlogen. Mede omdat deze laatste hier onbesproken blijven, is de beschrijving van de katholieke reformatie wel wat al te sterk beperkt tot Zuid-Duitsland en de Habsburgse landen. Frankrijk en de Nederlanden komen bijna niet aan bod. Opgemerkt mag nog worden, dat Torrentius geen bisschop van 's-Her- togenbosch, maar van Antwerpen was. Hoeveel kostbare gegevens omtrent het godsdienstig réveil der 17e eeuw ons ook gegeven worden, men mist tosch wel bijzonder het grote verband, een synthetische visie en een samen vattende beschouwing van de katho lieke theologie, zoals Abbink die bij voorbeeld wel geeft in het 4e deel van de Be druk van de Kerkgeschie denis van Kardinaal De Jong, en zo als Tüchle daar wel in slaagt, wanneer hij handelt over de „grand siècle" van de franse spiritualiteit, waarin dankzij Pierre de Bérulle, Francois de Sales en Vincent de Paul een nieuwe ruimte voor het geloofsleven openging. Het kan een waarschuwing voor on ze tijd zijn, dat de door het contact met de Reformatie gewekte belangstel ling voor de patristiek, met name voor Augustinus, uitliep op de Jansenisten- strijd. Wat een goede theologie had kunnen zijn, verre uitgaande boven het metafysiek systeem der scholastiek, en een goede vroomheid, leidend tot een dieper christen-zijn, liep in feite uit op deze heilloze strijd, waarin we derzijds met veel oneerlijke middelen werd gestreden. De sterke levenskracht der hervormde kerk toont zich ook in de turkenafweer, maar veel meer in de herleving der wereldmissie en de cul tuur der barok. Na grootse pioniers arbeid van o.m. Franciscus Xaverius, Rlcci en Schall, maakt de stichting van de Propaganda Fide de missie weer tot taak van de gehele Kerkge meenschap. Hoe jammer is daarom de accommodatiestrijd, in strijd met de levensvorm der kerk zelf in de loop der eeuwen, veroorzaakt door een wan begrip van de positie der Europese cul tuur, aan hun patronaatsrecht vast houdende koningen van Spanje en Por tugal en veel kleinzielige onenigheid tussen missionerende orden. Het defi nitieve romeinse decreet van Clemens XI uit 1704 wordt niet nauwkeurig ver meld. Ook hier wordt de Kerk wel weer zeer scherp getekend door de onvermijdelijke tragiek der menselij ke beperktheid. HET LEVENSGEVOEL der na-tri- dentij nse Kerk, de benaming van de wereld als Gods schepping, kreeg ge stalte in de barok, de laatste vorm geving van de wereld, die een katho liek stempel droeg, vooral belichaamd in het barokke Rome, de barokke vroomheid en Calderón de la Barca. Duidelijk wordt echter ook, dat het de barokcultuur aan innerlijke kracht ontbrak. Zonder haar religieuze dimensie ston den in haar centrum slechts roem en eer, die wel moesten voeren naar het vorstelijk absolutisme. Veel erger nog was de langzamer hand dieper wordende kloof lussen Kerk en wereld, omdat de Kerk geen antwoord had op het nieuwe denken. Vasthoudend aan de scholastiek kon z« zich niet meten met Descartes en het engelse deisme: de schelding tus sen geloof en wetenschap wordt eln^® 17e eeuw definitief. Het is daarom juist, wanneer Tüchle stelt, dat Deseer tes nog niet denkt aan een scheidij1* tussen geloof en weten tussen Bri loof en filosofie maakt hjj juist n een scheiding. Bij de beschouwing v* j de Galileikwestie komt in het Se" e\ niet tot uiting, dat het daar nog v®0 meer ging om een botsing tussen tw filosofieën dan om een botsing tuS oj- Kerk en wetenschap. In het 5e hooi stuk behandelt prof. dr. C. A man op de hem eigen, deskundige ,e gedegen wijze de geschiedenis vanhet Oosterse kerken tussen 1453 en begin van de 18e eeuw. tie" Geschiedenis van de kerk in delen. VI: Dr. H. Tüchle, Con«_ tMll ip reformatie. P. Brand, 1965, Hilv*'_ sum-Antwerpen, met kaarten lustratles. Ned. vertaling H. "3* mans.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 20