KUNST
LICHT
Gedichten van J. Bernlef en Hans Vlek
tjjw>inq£N
ft
KL/US
Problematiek van de jonge generatie in Israël
ZELF'
HET
MM£
Veel leven en weinig stijl
bij Ballet van Cuba
R
HET
QILD£'
W
Liturgische week
kalender
ZATERDAG 19 NOVEMBER 1966
h0pen' J. W. HOFSTRA
ZOWEL IN BERNLEFS VO
RIGE BUNDEL, „Ben even weg"
als in zijn jongste, „De schoenen
van de dirigent" staat vermeld,
dat bij bepaalde atmosferische
toestanden ten westen vjm de Ca-
narische eilanden een niet be
staand eiland kan waargenomen
worden. Beide keren wordt er
aan de mededeling toegevoegd,
dat een foto van het eiland afge
drukt werd in het Madrileense
blad ABC van 10 augustus 1958.
J. BERNLEF
HANS VLEK
KEES FENS
RUIM EEN JAAR GELEDEN
las ik voor het eerst een boek
van de Israëlische schrijfster
Yaël Dayan, dochter van gene
raal Dayan, ook bekend amateur-
archeoloog. Dat eerste boek
„Wachtwoord dood" trof mij, om
dat deze zo jonge schrijfster daar
een problematiek behandelt, die
menig oud en levenswijs man zou
benauwen en afschrikken.
M. VAN TIJN
Yael Dayan,
jong Israëlisch schrijfster
AFKEER VAN SCHIJNGESTALTE
IN MEXICO is een heel klooster, met
alles wat erop en eraan is in analyse
gegaan. Alle monniken van ,,De we
deropstanding" in Cuernavaca heb
ben hun overste gevolgd en worden
onder handen genomen door een vrou
welijke psycho-analyste.
Dom Grégoire Lemercier werd in
1912 geboren, in Luik. In 1938 werd
hij priester gewijd en een jaar daarna
vertrok hij naar Mexico. In 1946 sticht
te hij met een medebroeder een ander
klooster dat zij Monte Cassino noemden.
Maar toen begon het drama. Eind
1949 zag hij plotseling zijn vroegere
overste, die inmiddels afgevallen was,
voor zich staan met een gewapende
bende die alles in de brand stak en
roofde wat er te roven viel. Daar stond
hij met zijn acht eerste postulanten.
Met een paar die trouw bleven, begon
hij opnieuw, nu dus voor de derde
maal, een klooster te stichten in het
plaatsje Santa Maria Ahuacatitlan,
een twaalftal kilometers buiten Cuer
navaca, dat hij in 1950 de naam Sain-
te-Marie de la Résurrection gaf. En
nu zijn zij al vijf jaar bezig met een
wel zeer merkwaardig experiment.
Hijzelf begon in 1961 met een indi
viduele analyse en zet die tot op de
dag van heden voort met een frekwen-
tie van vier maal per week. Prac-
tisch het gehele convent van zestig le
den, professen en postulanten, ging in
groepsanalyse. Deze groepjes van acht
personen hoogstens, komen twee maal
per week gedurende twee uur. Van die
uur en twintig minuten of één maal
per week gedurende twee ur. Van die
zestig leden zijn er nu nog twintig over
die tot de abdij behoren.
Van de veertig monniken die uitge
treden zijn, trouwden er verscheidenen
en twintig hebben het kloosterleven
verlaten na minder dan een jaar ge
analyseerd geweest te zijn omdat, zo
als Dom Grégoire zegt: „zij weigerden
de noodzakelijke stappen te doen die
nodig waren om hun ware psychische
essentie te ontdekken en ermee ge
confronteerd te worden. Die uittredin
gen hebben alle plaats gevonden ge
durende de eerste twee jaar van het
bestaan van het klooster, omdat het
klooster zelf niet is staat was hen de
nodige steun te geven. Verscheidenen
hebben nu al hun wens te kennen ge
geven om weer terug te komen om de
analyse tot een goed einde te brengen".
De centrale visie van Siegmund
Freud die het leven en de liefde
herleidt tot de origine in de
sexualiteit heeft ons gedwongen, al
dus de Père ons niet te laten tegen
houden door prude overwegingen om
dat er zoveel religieuzen waren van
wie het godsdienstige sentiment wei-
gerde de biologische werkelijkheid on
der de ogen te zien. Daarom heeft
men ook de vrouwelijke analyste ge
kozen om degenen die geanalyseerd
werden dadelijk te confronteren met
het hun onbekende.
De uitspraak van een orthodoxe au
teur Evdomokov werd de leiddraad:"
De ascese van de woestijnvaders is
één grote psycho-analyse, gevolgd door
een psycho-synthese van de universele
menselijke ziel." In 1963 heeft de bis
schop van Cuernavaca, Mrg. Mendes
Arceo al zijn verwondering uitgespro
ken over het ontbreken in Schema 13
van het Concilie van enige vermelding
van de Freudiaanse revolutie. Deze
bisschop noemde de ontdekking van de
Wener minstens zo geniaal als die van
Copernicus of Darwin. Wat zijn bis
schop betreft, zit Dom Lemercier dus
wel goed. De psychoanalyse wordt niet
aangewend als een geneeswijze, maar
als een middel tot zelfkennis, dat de
monniken en toekomstige religieuzen
in staat stelt hun roeping te testen
en te versterken.
Er zijn natuurlijk velen in de Kerk
die de psycho-analyse beschuldigen de
monniken van hun roeping af te bren
gen. Hierop antwoordt Dom Grégoire:
Veertig van de zestig kloosterlingen
zijn uitgetreden. Het klooster heeft
nooit zestig inwoners gehad en van de
genen die verdwenen waren er maar
tien monniken die hun geloften ge
daan hadden. Om precies te zijn had
den er vijf hun tijdelijke geloften ge
daan en zijn uitgetreden na het ver
strijken van de tijd van hun geloften.
De dertig anderen waren nog geen
monnik, maar postulant. Sommigen
zeiden het klooster vaarwel na een
paar dagen, anderen na enige maan
den. Sommigen weigerden aan het ex
periment mee te doen omdat zij voor
zichzelf bevreesd waren; anderen
hebben duidelijk gezien, dank zij de
analyse, dat het kloosterleven niets
voor hen was. In 1952 verdwenen er
15; in 1963, 16; in 1964, 5; in 1965
maar 2. De stroom postulanten wordt
steeds breder.
DOM GRéGOIRE wil een klooster met
„echte" monniken. De beroemde Trap
pist en auteur Thomas Merton zeide
enige jaren geleden tegen de Over
ste van Cuernavaca: „Op de 150 mon
niken zijn er in het algemeen misschien
2 of 3 echte contemplatieven; de an
deren zijn niet anders dan eerlijke
christelijk arbeiders." In Mexico wil
men niet dat het woord van Voltaire
waar wordt dat monniken die samen
leven dat doen zonder elkaar lief te
hebben en sterven zonder dat te be
treuren. Dom Lemercier ontkent dat
in de traditionele theologie elementen
zijn die de psycho-analyse veroorde-
len.
Het experiment in Mexico loopt lang
zaam maar zeker op zijn einde waar
het het klooster betreft. Maar in Juni
jongstleden is een centrum, genaamd
Emmaüs, gesticht voor jongeren van
verschillende confessie dat aan psycho-
neuroses lijdenden soelaas wil bieden
en genezing; een werk van het volk,
voor het volk door het volk. Dit expe
riment hangt niet af van Dom Gré
goire en de 5-jarige poging van het
klooster. Het Heilig Officie zou dit dus
niet kunnen veroordelen. Vorig jaar
heeft de Paus een commissie van on
derzoek ingesteld. Hij heeft echter tot
de Bisschop gezegd dat Dom Grégoire
rechtvaardig en met broederlijke lief
de zou worden bejegend. Laten we het
De herhaalde mededeling kan erop
wijzen, dat het eiland de dichter intri
geert. Uit beide bundels laat zich raden
waarom. Bij een toevallig ideaal sa
mengaan van weer en water laat
ik het zo maar even omschrijven is
daar voor wie goed kijkt ineens een
eiland. En het laat zich fotograferen.
Men fotografeert evenwel geen eiland,
maar het resultaat van het toevallige
samenspelen van weer en water. Om
het eiland te kunnen zien en dus de
foto te kunnen maken, moet je het
wel treffen. Het samenbrengen, sa
menkomen of doen samen spelen van
elementen uit verschillende werkelijk
heden, die in alledaagsheid niet voor
water en weer behoeven onder te doen,
treft in de bundel „Ben even weg". De
ene keer komen de elementen samen
als bij het eiland de dichter ont
dekt het samenspel, is verrast, legt
het samenspel of het proces van het
samenspelen vast in een gedicht, de
foto. Een andere keer brengt de dich
ter bepaalde elementen samen, be
wust, in een poging een nieuwe wer
kelijkheid te scheppen. Van het eerste
het samenkomen, is een voorbeeld het
gedicht „Toeval in f" dat ik hier laat
volgen:
als ik het nu eens opstapelde zodat
er een toren onstond of naast elkaar
neerlegde dan zou er een weg, maar er
is niets van waar dan het laatste feit:
ik schrijf (niet uit bescheidenheid)
maar dit: terwijl ik aan tafel zit te
bedenken wat ik bedenken zal, fluitend
Yesterdays tussen mijn tanden, ziet
de autobestuurder het kind achter zijn
bal
de straat opstuiten, hij drukt op de
klaxon:
ik binnen hij buiten: tegelijk een
zuiver f!
DE DICHTER'TREFT het hier wel.
Het toeval helpt hem, al moet hij na
tuurlijk attent zijn. Opvallend is, dat
hij poogt een gedicht te schrijven en,
met dat kunstmatig proces bezig, klin
ken twee tonen samen en biedt de poë
zie zich aan. Nu behoeft het toeval niet
afgewacht te worden. De dichter kan
zich aanleren daar te kijken waar hij
verwacht wordt niet te kijken en, be
denkend wat hij bedenken zal, het voor
de hand liggende, dat meestal verwaar
loosd wordt, pakken. Hij kan die din
gen isoleren en ze in hun isolatie een
nieuwe betekenis laten krijgen, hij kan
ze ook in zinsverband met andere za
ken brengen, geleid door analogie of
een plotseling gezien systeem, daar
mee het toeval organiserend.
Er is nog een andere mogélijkheid:
breng het uit verschillende gebieden
gehaalde materiaal bijeen, zet het
naast elkaar en laat de organisatie
ervan aan de lezer over, waarbij alle
soort materiaal „hoog" en „laag"
in principe geschikt is. Er wordt nu
in tegenstelling tot vroeger geen
poëzie van gemaakt, de ene werkelijk
heid wordt niet in een nieuwe opgeno
men en daardoor veranderd; zij blijft
zichzelf en toont haar eventuele alle
daagsheid Nu is de hier gegeven
werkwijze minder argeloos dan zij
lijkt: er is al materiaal gekozen en
ander materiaal niet. Men kan wel
zeggen, dat de toevalsfactor vergroot
is: of er een organisatie zal plaats heb
ben, hangt van de toevallige lezer af:
is hij een doe-het-zelver of niet; slaagt
hij erin de elementen weer en water
zo te doen samenspelen, dat er voor
hem een eiland dat niet bestaat zicht
baar wordt.
Nu zijn er nog gradaties in deze mo
gelijkheid van dichten, waarbij de
dichter als coördinerende figuur en
daarmee als laatste stem niet even,
maar helemaal weg is. In het titelge
dicht van Bernlefs nieuwe bundel is
het materiaal voor een belangrijk deel
van andere aard dan in de tweede
„tekst", zoals de dichter zijn werk
stukken noemt. Men kan wat onge
nuanceerd zeggen, dat in het eerste
vers het materiaal bestaat uit gedich
ten van de soort' uit „Ben even weg".
Binnen de afzonderlijke verzen van
dit gedicht is er een georganiseerd
toeval van verschillende elementen
aan te wijzen: onderscheiden werke
lijkheden naar analogie of vermoed
systeem gemaakt tot een nieuwe wer
kelijkheid. Op die wijze zijn drie „stro
men" van gedichten gevormd. Die zijn
naast elkaar gezet; een laatste orga
nisatie dus blijft uit, die wordt aan de
lezer overgelaten. Hij krijgt daarbij
evenwel nogal wat wegwijzertjes als
hulp. Drie verschillende tochten, hoog
en laag, staan naast elkaar. Daarmee
zijn ze in belangrijkheid gelijkgescha
keld, en het is niet moeilijk de ana
logie tussen de drie te zien. Het resul
taat is, dat de drie zich in elkaar spie
gelen en ook tot eikaars proporties
worden teruggebracht en de een zich
in de details van de ander verklaart.
VERDER DOORGEVOERD wordt
het procédé in het tweede gedicht of
tekst. Het bestaat uit zeven delen, de
dagen van een week. Boven elk deel
staat de datum. Elk deel bestaat uit
vier delen: het weerbericht, een ge
dicht, een stukje dagboek van J. Bern
lef, en een fragment van een over alle
zeven dagen doorlopend gesprek aan
de ontbijttafel van de familie Bernlef.
Men kan moeilijk ontkennen dat hier
gekeken is naar de dingen waar men
in poëzie naar pleegt te kijken. Nu zijn
de delen enkele van de verzen uit
gezonderd op zich in geen enkel op
zicht interessant, egn weerbericht is
een weerbericht en een dagboekfrag
ment van J. Bernief behoort ook niet
tot de opwindendste lectuur. In hun iso
latie bewerkstelligen ze weinig of
niets. Een samenspel tussen de vier
delen van de dag kan ik althans niet
aanbrengen: voor mij valt er niets te
organiseren. Nu blijft er ter redelijke
verklaring van deze tekst één moge
lijkheid over: leest men de zeven da
gen na elkaar, dan lijken alle dagen
aan elkaar gelijk: het weer veran
dert weinig, de bezigheden in het dag
boek vermeld zijn van gelijke beuzel
achtigheid want alledaagsheid en het
gesprek aan de ontbijttafel is een
soort Ionesco-achtig gepraat over het
eitje. De mogelijkheid nu is, dat het zien
van die gelijkvormigheid op zich ook
een organisatie van de delen opzet is
en de conclusie: weinig opwindend, uit
die opzet moet gaan volgen. Men
krijgt dan een tekst die in geen enkel
opzicht beantwoordt aan het kristal
lisatiepunt dat poëzie heet te zijn. Men
kan er een poging in zien, het geijkte
begrip poëzie op te heffen. In de
plaats daarvan komt dan een bepaalde
confrontatie met een (overigens toch
verknipte) werkelijkheid die zo alle-
gaags mogelijk wil zijn. En het ene op
genomen gedicht binnen elk deel deelt
dan in die alledaagsheid. Nu kan,
dunkt mij, een confrontatie met in
traditionele zin onpoëtische alledaags
heid toch alleen maar op onalledaagse
wijze plaats hebben. Middel en doel
kunnen niet samenvallen. En dat is,
lijkt mij, in deze tekst het geval. Het
kan zijn, dat de dichter de mogelijk
heden overschat; het kan ook, dat de
mogelijkheden, anders toegepast, bij
een sterkere vormgeving dus, wel iets
uitrichten. Nu wordt eentonigheid door
eentonigheid bereikt. Men zou het ook
zo kunnen zeggen: het gewone is niet
ongewoon genoeg om in het gewone te
kunnen resulteren.
Van andere aard is het derde werk
stuk. Het is, om te beginnen, boeien
der om te lezen dan het tweede. En,
als ik de tekst goed begrepen heb,
gaat de dichter hier in omgekeerde
volgorde te werk: hij toont aan, hoe
onvolledig elke beschrijving is, welke
op zich belangrijke kleinigheden die
wezenlijk tot het geheel horen, niet in
de beschrijving worden opgenomen,
hoeveel voor de hand liggend mate
riaal niet gebruikt wordt, hoe alle
daags het ook is. Er is een hele af
stand tussen Berlefs poëziedebuut, de
bundel „Kokkels", die in 1960 ver
scheen en „De schoenen van de diri
gent", ook al zijn er kiemen van de
latere ontwikkeling in het debuut aan
te wijzen. Als geheel geslaagd is de
nieuwe bundel niet te kwalificeren.
Het eerste gedicht heeft nog al zwakke
plekken, met name in die delen die
een ruimtereis betreffen. En in de
zwakte van een stuk delen bij deze op
zet de andere. Het tweede acht ik mis
lukt, het derde nog het best geslaagd.
Met name de tweede tekst verraadt
m.i. het gevaar van het gemak dat bij
een procédé als het hier gehanteerde
kan optreden. Niet elke hit voor een
karretje gespannen wordt zo maar
een rendier.
ER ZIJN PUNTEN VAN overeen
komst tussen de geest van waaruit
Bernlef zijn gedichten schrijft en die
vanwaaruit de achttienjarige Hans
vlek in zijn bundel „Iets eetbaars" te
werk gaat: een afkeer van de schijn
gestalte die de geijkte poëzie heet te
zijn. Bij Bernlef is men evenwel een
stadium verder: confrontatie van oud
en nieuw behoeft hij niet; hij kan met
het nieuwe werken. Vlek moet oud en
nieuw voortdurend tegenover elkaar
stellen, steeds de schijn ontmaskeren,
maar van die ontmaskering maakt hij
dan een zeer traditionele poëzie!
Hier worden geneesmiddel en kwaal
aan elkaar gelijk, of beter gezegd: be
strijding van de kwaal resulteert in de
kwaal. In het eerste gedichtje van de
bundel staat eigenlijk de hele bundel.
Het vers heet „Credo I", is een ge-
loofsverklaring dus, maar in de ver
klaring is het hele geloof gelijk uitge
put:
Er is een maan en dat is mooi.
er is een zon. okee.
en dat vogels zingen in plaats van
een irritant gekwetter voort te brengen
wil ik soms ook nog wel aannemen.
Want dat is 't tenslotte:
een kwestie van geloof,
in vogels, zon en maan en jou,
want zo mooi ben je nu toch ook weer
niet.
Men behoeft niet zo veel recente
poëzie gelezen te hebben om toon en
taal te herkennen (de eerste regels
lijken wel erg op die van het titelvers
van Camperts bundel „Hoera hoera").
Nu kan men moeilijk anders vaststel
len, dan dat Vlek in zijn hele bundel
niet meer te vertellen heeft dan in de
geloofsbelijdenis staat. Met de tegen
gestelde elementen: schone schijn en
realiteit, doet hij niet meer dan ze in
oppositie tot elkaar brengen, hetzij in
taal en tegentaal van één vers, zoals
in het gedicht „Kies e.a." dat als volgt
begint:
Niet de poëzie
maar de realiteit
van het boerend en hoestend,
ademend leven.
Hetzij in de enkele tegentaal van één
gedicht, waarbij de taal onzichtbaar
aanwezig is in het geijkte begrip dat
men van dezelfde situatie heeft. Ik kan
moeilijk anders constateren, dan dat
men na lezing van enkele verzen uit
de bundel het wel weet; de onderdelen
mogen verschillen, er wordt hetzelfde
mee gedaan. En datzelfde is nu niet zo
heel veel. Te weinig in ieder geval om
te ondergraven. Hoogstens kan gesteld
worden dat de dichter weet waar hij
zijn schop in moet zetten. Maar daar
is al meer aan gespit.
Beide hier besproken bundels ver
schenen bij N.V. Em. Querido's uitge
versmij te Amsterdam.
EEN OPMERKELIJK SCHRIJFSTER
(Dialogues avec le Christ, moines en
psychanalyse Edition Grasset, Parijs)
Dat eerste boek dan verhaalt ons
van de ontmoeting tussen twee soor
ten joden: tussen de overlevenden uit de
cencentratiekampen in het door Hitler-
Duitsland bezette Europa en de Isra
ëlische jeugd, in het voormalige Pa
lestina geboren en grootgebracht als
vrije mensen zonder de angstcomplexen
van het joodse kind in balling
schap, dat na de stichting van de staat
Israël met lust en moed aan de grote
taak begint van het tot ontwikkeling
brengen van het nieuwe land. Een
jong meisje, opgegroeid in een van
die nieuwe landbouwnederzettingen,
die Israëls trots en glorie zijn, gaat
als onderwijzeres naar de Negevwoes-
tijn, waar een nieuwe stad zal worden
opgebouwd voor de nieuwe immigran
ten, die haar zullen bevolken en tot
leven brengen. Daar ontmoet ze een
jonge man, die heel alleen door het
land zwerft en nergens de moed of
de kracht kan vinden om zich te ves
tigen. Hij is zo'n overlevende, gevan
gen in een web van afschuwelijke her
inneringen, dat hem niet loslaat en
waaruit hij zich niet eens meer te be
vrijden tracht. Hij leeft met zijn doden,
met zijn vermoorde ouders, zijn ver
moorde broers en zusters, met zijn
vermoorde Oosteuropese gemeen
schap. Het onderwijzeresje gaat veel
van hem houden en probeert tever
geefs hem te helpen
Indringend is de beschrijving van de
gemoedstoestand van het meisje, dat
zo hoopvol en enthousiast aan haar
taak begonnen was: het opvangen van
de kinderen van de nieuwe immigran
ten, het op hun gemak stellen van de
kleintjes, hen zich op hun plaats te
laten voelen in de woestijnstad in op
bouw. Tenslotte begrijpt ze, dat ze
haar geliefde niet heipen kan. Hij
leeft met de doden, zolang hij leeft
zullen zij niet helemaal gestorven zijn,
omdat hij de herinnering aan hun
levend zijn op aarde met zich mee
draagt. Het wordt haar duidelijk, dat
zij om van een plaats in zijn hart ver
zekerd te zijn, zich tussen zijn doden
moet scharen. Ze pleegt zelfmoord.
De jonge man hervat zijn zwerftocht.
Yaël Dayan toont een groot inzicht te
hebben in wat het menselijk hart be
weegt. Ieder, die ooit een geliefd mens
door de dood verloren heeft, weet hoe
zeer aandacht voor de levenden on
trouw aan de doden lijkt te betekenen.
Bovendien geeft het boek een scherp
beeld van de sfeer in zo'n nieuwe stad,
van de moed, de hoop en de wanhoop
van deze kersverse Israëliërs, voor
namelijk uit Jemen, die zich zo goed
en zo kwaad als het gaat moeten
schikken in hun nieuwe, naar westers
model gesneden bestaan.
IN DE TWEEDE ROMAN „Hij, die
de vrees verloochent' snijdt Yaël
Dayan eveneens een heel belangrijk
thema aan: de opvoeding van de Is
raëlische kinderen, zoons en dochters
van joden, die uit de verbanning naar
Palestina kwamen, voor wie de kwel
ling van de angst voor hun niet-joodse
omgeving de belangrijkste jeugdher
innering was. Deze mensen, die op
door malaria, moerassen en droogte
vergeven plaatsen nieuwe nederzettin
gen stichtten, willen van hun kinderen
onverschrokken mensen maken, men
sen, die het leven vreesloos tegemoet
treden, ja, die niet meer begrijpen,
wat het woord vrees betekent.
Yaël Dayan geeft in haar verhaal
uiting aan een scherpe kritiek op dit
soort opvoeding. De valse „ik slaap
met mijn geweer" romantiek wordt
door haar onbarmhartig te kijk gezet.
Mensen, die geen vrees kennen heb
ben niemand nodig om zich veilig en
beschermd te voelen, mensen, die
niemand nodig hebben leren niet hoe
lief te hebben en anderen te ontzien,
worden eenzame en geestelijk mis
vormde wezens en zijn daar nog trots
op ook. Nimrod, genoemd naar de
snelle dappere jager uit Genesis 10:
8, 9, zoon van Iwri en Miriam, die
beiden uit het tsaristische Rusland
naar Palestina opgingen, moet zo'n
sterke en onbevreesde man worden,
die zijn land liefheeft boven alles. En
dat wordt hij dan ook. „De rots" is
zijn bijnaam en hij verleert het in an
deren belang te stellen. Hij trouwt en
zijn vrouw wordt zwanger. Als zijn
moeder op sterven ligt vindt hij het
niet nodig om aan haar sterfbed te
gaan. Hij maakt een bergtocht. Wat
betekent de dood van een oude vrouw?
Niets is natuurlijker, dan dat oude
mensen sterven. Zijn vrouw gruwt
van hem en verlaat hem uit angst,
dat het kind, dat zij draagt op zijn
vader zal gaan lijken en zal weige
ren aan haar eigen doodsbed te staan.
Hij haalt haar terug, want op zijn har
de, onverschillige manier houdt hij
echt wel van haar. Als hun zoon een
jaar of zeven is, ziet Nimrod hem de
Jordaan overzwemmen, daar waar de
stroming sterk is. Voor het eerst
sinds jaren voelt hij vrees, vreest hij
voor het leven van zijn jongen. Hij
springt de jongen na, brengt hem op
het droge en barst oor de ontstelde
ogen van het nietbegrijpende kind in
snikken uit. „De rots" breekt in dui
zend stukken. Thuisgekomen zegt het
kind tot zijn moeder: „Moeder, vader
is een lafaard." Nimrod begrijpt dat
zijn instelling tot het leven misschien
het feit, dat er inderdaad een twee
tal psalmregels zijn, die beginnen
met: Welgelukzalig is de mens (is een
iegelijk) die den Heere vreest (Ps. 112
en 128, vers 1), maar dat soort vre
zen, de vreze des Heren, de godvre
zendheid (Hebreeuwse wortel joed,
resj, alef) is een heel ander soort
vrezen, dan de vrees uit de genoemde
tekst uit Spreuken, die veel meer de
nuance heeft van angstig of bang zijn.
(Hebreeuwse wortel pee, chet, dalet).
ISRAëL VERKEERT op het ogen
blik In een crisissituatie, niet alleen
in economisch maar ook in geestelijk
opzicht. De staat is gesticht, de grote
strijd is in principe beslecht. Identi
ficatie met die strijd heeft voor vele
joden hun identificatie met het joden
dom betekend. Maar hoe moeten zij
zich nu gaan identificeren met het
jodendom?
Yaël Dayan als een van de woord
voerders (sters) van haar generatie
geeft uiting aan de vraag: wat nu?
Een antwoord op die vraag heeft ze
nog niet gevonden, maar het onder
kennen van het probleem is daartoe
een eerste vereiste. Het is een ver
dienste van Yaël Dayan, dat zij in
haar romans die crisis beschrijft en
in haar oorzaken tracht te analyseren.
Haar boeken zijn daarom niet alleen
boeiende maar ook leerzame lectuur.
toch niet zo goed is geweest en ook
niet de enig mogelijke. Maar waar is
een weg terug?
„WELGELUKZALIG IS DE MENS,
die geduriglijk vreest, maar die zijn
hart verhardt zal in het kwaad val
len." (Spreuken 28:14) is het motto
van dit boek, waarin zich heel gemak
kelijk het autobiografische element
herkennen laat. Het dorp van Nimrod
is haar dorp, de kritiek op Iwri, Nim
rods vader betekent een verwijt aan
haar eigen vader. „De nieuwe jood",
de natuurmens, het vrije vreesloze
wezen is een verre van ideaal product
van de nieuwe wijze van opvoeden.
Misschien is hij er nog slechter aan
toe dan zijn voorouders, die de ang
sten van de ballingschap kenden. Er
gens tussen de duivel en de hellepoort
moet ook hier de weg van het midden
liggen en het is de taak van het nieuwe
Israël die te vinden.
Yaël Dayan schrijft goed, typeert
haar personages raak en beeldend en
ze heeft iets te zeggen. Haar boek
betekent ook de beschrijving van de
geschiedenis van drie generaties in
een Israëlische dorpsgemeenschap.
De vertaling uit het Engels is een
beetje houterig en het is jammer, dat
het boek door een paar zetfouten ont
sierd wordt. Zo is het motto van dit
boek niet uit Spreuken 18:24, maar
uit Spreuken 28:14. Misschien zag de
flaptekstschrijver van de Wereldbiblio
theek wel, dat de herkomst van de
bijbeltekst onjuist was opgegeven en
mogelijk heeft hij daarom maar ge
schreven dat de bewuste tekst uit de
Psalmen genomen is, wijselijk zonder
opgave van psalm en vers. Het kan
zijn, dat hij daartoe verleid werd door
(Van een correspondent)
PARIJS, 19 nov. In zijn vierde
jaar is het wel duidelijk, dat het Pa-
rijse Internationale Dansfestival de
goede gewoonte heeft gevestigd iedere
herfst tenminste een of twee ballet
gezelschappen in het Thé&tre des
Champs Elysées te brengen, die wij
anders niet in de gelegenheid waren
geweest te zien. Het festival van dit
jaar is begonnen met een van die ver
schijningen, het Nationale Ballet van
Cuba, waarvan na zijn optreden inmid
dels een stuk of tien leden zijn wegge
lopen om bij de Franse politie asyl te
vragen Naar wat wij er in zijn nog
intacte samenstelling van gezien heb
ben, is het niet alleen een grote maar
ook bloeiende, onderneming. Maar het
ontbreekt en dit ten spijt van een
zo voorname ballerina als Alicia Alon-
s o als eerste danseres en artistiek
directrice aan een vast gevestigde
klassieke stijl.
Er heerst een merkwaardige discre
pantie tussen Alonso en haar gezel
schap. Het zou niet helemaal waar zijn
te beweren dat haar Giselle, die nu
sedert twee decennia beroemd is, geen
tekenen van het voortschrijden der ja
ren vertoont. Maar ook zoals zij dan
nu is, is de manier waarop zij de
grote solo in de eerste acte fraseert,
de weloverwogen perfectie van haar
posities en de snelheid van haar en
trechats in II verhelderend voor de
oude stijl, precies zoals Sutherland is
in het negentiende-eeuwse opera-reper
toire. De vergelijking sluit te meer,
omdat Alonso eveneens meer excel-
Yael Dayan: Wachtwoord dood, ƒ6,50.
Hij, die de vrees verloochent 8,90.
Beide uitgegeven door de Wereld
bibliotheek.
W.
leert in wat het physieke equivalent
van schone toon en portamento is dan
in dramatische uitbeelding.
Ofschoon enkele der solisten, inzon
derheid Aurora Bosch als koningin der
Willis met haar beide adjudanten, Loi-
pa Araujo en Mirta Pla eveneens met
bevallig vloeiende kracht dansen, is
hun stijl minder verfijnd met een ge
spierdheid die geen plaats laat voor
de delicatesse waarin de ballerina uit
blinkt. In het corps de ballet wordt
deze gespierdheid excessief; het heeft
ook weinig last van bezorgdheid voor
eenheid van manier en maat.
Het pantomimische spel is op z'n
best overdreven (zoals Rodolfo Rodri
guez' sympathieke Albrecht) en bij tij
den rondweg opzichtig. Dit komt wel
licht voort uit Alicia Alonso's interes
sante maar warrige produktie, waar
in het oude Ballet Russe en het nieu
we Russische ballet zonder veel ver
heldering te brengen elkaar verdrin
gen.
Ofschoon onvolmaakt is deze Giselle
in ieder geval nooit saai. Dit is meer
dan gezegd kan worden van Alberto
Alonso's „Espacio y movimiento" op
Strawinsky's Symphonie in drie delen.
Het doet zich improvisatorisch, intel
lectueel en origineel voor door de rou
tine-figuren in een verspreide, a-sym
metrische lijn uit te voeren, maar het
wordt niet beter dan schraal en onaan
trekkelijk.
Te oordelen naar dit ene program
is het wellicht niet te gewaagd te
veronderstellen dat het de troep voor
al mankeert aan meer discipline in
de klassieke produkties en meer be
langwekkend nieuw werk.
ZONDAG 20 NOVEMBER: 25e
0*
Pinksteren; mis v.d. 24e en laaj g. Dr
na Pinksteren: credo; pref. v.d.
'rouw Presentatie;®®1® pr®1'
•lbers»'
eenheid - groen -
A.: O.L. Vrouw P
Roermond: 2e geb. H. Amell
v.d. H. Maagd Maria wit -
Dl.: H. Cecilia, maagd en marteia
waf H.rcïem'ens I, paus en map
Si Diligis; 2e geb. H. Felicitas &et
DO.: H. Joannes v.h. Kruis, geb-
kerkleraar mis In Medio; s-
Chrysogonus - wit - marte13
VR.: H. Catharina, maagd en -e
mis Loquebar - rood - rust1'
ZA.. H. Silvester, abt; mis ys wjt - J.
geb. H. Petrus v. Alexandre „dag, 8.
ZONDAG 27 NOVEMBER: le *e£, v'
Advent; eigen mis; credo; Pr
Drieëenheid - paars -