KUNST LICHT Gedichten van J. Bernlef en Hans Vlek tjjw>inq£N ft KL/US Problematiek van de jonge generatie in Israël ZELF' HET MM£ Veel leven en weinig stijl bij Ballet van Cuba R HET QILD£' W Liturgische week kalender ZATERDAG 19 NOVEMBER 1966 h0pen' J. W. HOFSTRA ZOWEL IN BERNLEFS VO RIGE BUNDEL, „Ben even weg" als in zijn jongste, „De schoenen van de dirigent" staat vermeld, dat bij bepaalde atmosferische toestanden ten westen vjm de Ca- narische eilanden een niet be staand eiland kan waargenomen worden. Beide keren wordt er aan de mededeling toegevoegd, dat een foto van het eiland afge drukt werd in het Madrileense blad ABC van 10 augustus 1958. J. BERNLEF HANS VLEK KEES FENS RUIM EEN JAAR GELEDEN las ik voor het eerst een boek van de Israëlische schrijfster Yaël Dayan, dochter van gene raal Dayan, ook bekend amateur- archeoloog. Dat eerste boek „Wachtwoord dood" trof mij, om dat deze zo jonge schrijfster daar een problematiek behandelt, die menig oud en levenswijs man zou benauwen en afschrikken. M. VAN TIJN Yael Dayan, jong Israëlisch schrijfster AFKEER VAN SCHIJNGESTALTE IN MEXICO is een heel klooster, met alles wat erop en eraan is in analyse gegaan. Alle monniken van ,,De we deropstanding" in Cuernavaca heb ben hun overste gevolgd en worden onder handen genomen door een vrou welijke psycho-analyste. Dom Grégoire Lemercier werd in 1912 geboren, in Luik. In 1938 werd hij priester gewijd en een jaar daarna vertrok hij naar Mexico. In 1946 sticht te hij met een medebroeder een ander klooster dat zij Monte Cassino noemden. Maar toen begon het drama. Eind 1949 zag hij plotseling zijn vroegere overste, die inmiddels afgevallen was, voor zich staan met een gewapende bende die alles in de brand stak en roofde wat er te roven viel. Daar stond hij met zijn acht eerste postulanten. Met een paar die trouw bleven, begon hij opnieuw, nu dus voor de derde maal, een klooster te stichten in het plaatsje Santa Maria Ahuacatitlan, een twaalftal kilometers buiten Cuer navaca, dat hij in 1950 de naam Sain- te-Marie de la Résurrection gaf. En nu zijn zij al vijf jaar bezig met een wel zeer merkwaardig experiment. Hijzelf begon in 1961 met een indi viduele analyse en zet die tot op de dag van heden voort met een frekwen- tie van vier maal per week. Prac- tisch het gehele convent van zestig le den, professen en postulanten, ging in groepsanalyse. Deze groepjes van acht personen hoogstens, komen twee maal per week gedurende twee uur. Van die uur en twintig minuten of één maal per week gedurende twee ur. Van die zestig leden zijn er nu nog twintig over die tot de abdij behoren. Van de veertig monniken die uitge treden zijn, trouwden er verscheidenen en twintig hebben het kloosterleven verlaten na minder dan een jaar ge analyseerd geweest te zijn omdat, zo als Dom Grégoire zegt: „zij weigerden de noodzakelijke stappen te doen die nodig waren om hun ware psychische essentie te ontdekken en ermee ge confronteerd te worden. Die uittredin gen hebben alle plaats gevonden ge durende de eerste twee jaar van het bestaan van het klooster, omdat het klooster zelf niet is staat was hen de nodige steun te geven. Verscheidenen hebben nu al hun wens te kennen ge geven om weer terug te komen om de analyse tot een goed einde te brengen". De centrale visie van Siegmund Freud die het leven en de liefde herleidt tot de origine in de sexualiteit heeft ons gedwongen, al dus de Père ons niet te laten tegen houden door prude overwegingen om dat er zoveel religieuzen waren van wie het godsdienstige sentiment wei- gerde de biologische werkelijkheid on der de ogen te zien. Daarom heeft men ook de vrouwelijke analyste ge kozen om degenen die geanalyseerd werden dadelijk te confronteren met het hun onbekende. De uitspraak van een orthodoxe au teur Evdomokov werd de leiddraad:" De ascese van de woestijnvaders is één grote psycho-analyse, gevolgd door een psycho-synthese van de universele menselijke ziel." In 1963 heeft de bis schop van Cuernavaca, Mrg. Mendes Arceo al zijn verwondering uitgespro ken over het ontbreken in Schema 13 van het Concilie van enige vermelding van de Freudiaanse revolutie. Deze bisschop noemde de ontdekking van de Wener minstens zo geniaal als die van Copernicus of Darwin. Wat zijn bis schop betreft, zit Dom Lemercier dus wel goed. De psychoanalyse wordt niet aangewend als een geneeswijze, maar als een middel tot zelfkennis, dat de monniken en toekomstige religieuzen in staat stelt hun roeping te testen en te versterken. Er zijn natuurlijk velen in de Kerk die de psycho-analyse beschuldigen de monniken van hun roeping af te bren gen. Hierop antwoordt Dom Grégoire: Veertig van de zestig kloosterlingen zijn uitgetreden. Het klooster heeft nooit zestig inwoners gehad en van de genen die verdwenen waren er maar tien monniken die hun geloften ge daan hadden. Om precies te zijn had den er vijf hun tijdelijke geloften ge daan en zijn uitgetreden na het ver strijken van de tijd van hun geloften. De dertig anderen waren nog geen monnik, maar postulant. Sommigen zeiden het klooster vaarwel na een paar dagen, anderen na enige maan den. Sommigen weigerden aan het ex periment mee te doen omdat zij voor zichzelf bevreesd waren; anderen hebben duidelijk gezien, dank zij de analyse, dat het kloosterleven niets voor hen was. In 1952 verdwenen er 15; in 1963, 16; in 1964, 5; in 1965 maar 2. De stroom postulanten wordt steeds breder. DOM GRéGOIRE wil een klooster met „echte" monniken. De beroemde Trap pist en auteur Thomas Merton zeide enige jaren geleden tegen de Over ste van Cuernavaca: „Op de 150 mon niken zijn er in het algemeen misschien 2 of 3 echte contemplatieven; de an deren zijn niet anders dan eerlijke christelijk arbeiders." In Mexico wil men niet dat het woord van Voltaire waar wordt dat monniken die samen leven dat doen zonder elkaar lief te hebben en sterven zonder dat te be treuren. Dom Lemercier ontkent dat in de traditionele theologie elementen zijn die de psycho-analyse veroorde- len. Het experiment in Mexico loopt lang zaam maar zeker op zijn einde waar het het klooster betreft. Maar in Juni jongstleden is een centrum, genaamd Emmaüs, gesticht voor jongeren van verschillende confessie dat aan psycho- neuroses lijdenden soelaas wil bieden en genezing; een werk van het volk, voor het volk door het volk. Dit expe riment hangt niet af van Dom Gré goire en de 5-jarige poging van het klooster. Het Heilig Officie zou dit dus niet kunnen veroordelen. Vorig jaar heeft de Paus een commissie van on derzoek ingesteld. Hij heeft echter tot de Bisschop gezegd dat Dom Grégoire rechtvaardig en met broederlijke lief de zou worden bejegend. Laten we het De herhaalde mededeling kan erop wijzen, dat het eiland de dichter intri geert. Uit beide bundels laat zich raden waarom. Bij een toevallig ideaal sa mengaan van weer en water laat ik het zo maar even omschrijven is daar voor wie goed kijkt ineens een eiland. En het laat zich fotograferen. Men fotografeert evenwel geen eiland, maar het resultaat van het toevallige samenspelen van weer en water. Om het eiland te kunnen zien en dus de foto te kunnen maken, moet je het wel treffen. Het samenbrengen, sa menkomen of doen samen spelen van elementen uit verschillende werkelijk heden, die in alledaagsheid niet voor water en weer behoeven onder te doen, treft in de bundel „Ben even weg". De ene keer komen de elementen samen als bij het eiland de dichter ont dekt het samenspel, is verrast, legt het samenspel of het proces van het samenspelen vast in een gedicht, de foto. Een andere keer brengt de dich ter bepaalde elementen samen, be wust, in een poging een nieuwe wer kelijkheid te scheppen. Van het eerste het samenkomen, is een voorbeeld het gedicht „Toeval in f" dat ik hier laat volgen: als ik het nu eens opstapelde zodat er een toren onstond of naast elkaar neerlegde dan zou er een weg, maar er is niets van waar dan het laatste feit: ik schrijf (niet uit bescheidenheid) maar dit: terwijl ik aan tafel zit te bedenken wat ik bedenken zal, fluitend Yesterdays tussen mijn tanden, ziet de autobestuurder het kind achter zijn bal de straat opstuiten, hij drukt op de klaxon: ik binnen hij buiten: tegelijk een zuiver f! DE DICHTER'TREFT het hier wel. Het toeval helpt hem, al moet hij na tuurlijk attent zijn. Opvallend is, dat hij poogt een gedicht te schrijven en, met dat kunstmatig proces bezig, klin ken twee tonen samen en biedt de poë zie zich aan. Nu behoeft het toeval niet afgewacht te worden. De dichter kan zich aanleren daar te kijken waar hij verwacht wordt niet te kijken en, be denkend wat hij bedenken zal, het voor de hand liggende, dat meestal verwaar loosd wordt, pakken. Hij kan die din gen isoleren en ze in hun isolatie een nieuwe betekenis laten krijgen, hij kan ze ook in zinsverband met andere za ken brengen, geleid door analogie of een plotseling gezien systeem, daar mee het toeval organiserend. Er is nog een andere mogélijkheid: breng het uit verschillende gebieden gehaalde materiaal bijeen, zet het naast elkaar en laat de organisatie ervan aan de lezer over, waarbij alle soort materiaal „hoog" en „laag" in principe geschikt is. Er wordt nu in tegenstelling tot vroeger geen poëzie van gemaakt, de ene werkelijk heid wordt niet in een nieuwe opgeno men en daardoor veranderd; zij blijft zichzelf en toont haar eventuele alle daagsheid Nu is de hier gegeven werkwijze minder argeloos dan zij lijkt: er is al materiaal gekozen en ander materiaal niet. Men kan wel zeggen, dat de toevalsfactor vergroot is: of er een organisatie zal plaats heb ben, hangt van de toevallige lezer af: is hij een doe-het-zelver of niet; slaagt hij erin de elementen weer en water zo te doen samenspelen, dat er voor hem een eiland dat niet bestaat zicht baar wordt. Nu zijn er nog gradaties in deze mo gelijkheid van dichten, waarbij de dichter als coördinerende figuur en daarmee als laatste stem niet even, maar helemaal weg is. In het titelge dicht van Bernlefs nieuwe bundel is het materiaal voor een belangrijk deel van andere aard dan in de tweede „tekst", zoals de dichter zijn werk stukken noemt. Men kan wat onge nuanceerd zeggen, dat in het eerste vers het materiaal bestaat uit gedich ten van de soort' uit „Ben even weg". Binnen de afzonderlijke verzen van dit gedicht is er een georganiseerd toeval van verschillende elementen aan te wijzen: onderscheiden werke lijkheden naar analogie of vermoed systeem gemaakt tot een nieuwe wer kelijkheid. Op die wijze zijn drie „stro men" van gedichten gevormd. Die zijn naast elkaar gezet; een laatste orga nisatie dus blijft uit, die wordt aan de lezer overgelaten. Hij krijgt daarbij evenwel nogal wat wegwijzertjes als hulp. Drie verschillende tochten, hoog en laag, staan naast elkaar. Daarmee zijn ze in belangrijkheid gelijkgescha keld, en het is niet moeilijk de ana logie tussen de drie te zien. Het resul taat is, dat de drie zich in elkaar spie gelen en ook tot eikaars proporties worden teruggebracht en de een zich in de details van de ander verklaart. VERDER DOORGEVOERD wordt het procédé in het tweede gedicht of tekst. Het bestaat uit zeven delen, de dagen van een week. Boven elk deel staat de datum. Elk deel bestaat uit vier delen: het weerbericht, een ge dicht, een stukje dagboek van J. Bern lef, en een fragment van een over alle zeven dagen doorlopend gesprek aan de ontbijttafel van de familie Bernlef. Men kan moeilijk ontkennen dat hier gekeken is naar de dingen waar men in poëzie naar pleegt te kijken. Nu zijn de delen enkele van de verzen uit gezonderd op zich in geen enkel op zicht interessant, egn weerbericht is een weerbericht en een dagboekfrag ment van J. Bernief behoort ook niet tot de opwindendste lectuur. In hun iso latie bewerkstelligen ze weinig of niets. Een samenspel tussen de vier delen van de dag kan ik althans niet aanbrengen: voor mij valt er niets te organiseren. Nu blijft er ter redelijke verklaring van deze tekst één moge lijkheid over: leest men de zeven da gen na elkaar, dan lijken alle dagen aan elkaar gelijk: het weer veran dert weinig, de bezigheden in het dag boek vermeld zijn van gelijke beuzel achtigheid want alledaagsheid en het gesprek aan de ontbijttafel is een soort Ionesco-achtig gepraat over het eitje. De mogelijkheid nu is, dat het zien van die gelijkvormigheid op zich ook een organisatie van de delen opzet is en de conclusie: weinig opwindend, uit die opzet moet gaan volgen. Men krijgt dan een tekst die in geen enkel opzicht beantwoordt aan het kristal lisatiepunt dat poëzie heet te zijn. Men kan er een poging in zien, het geijkte begrip poëzie op te heffen. In de plaats daarvan komt dan een bepaalde confrontatie met een (overigens toch verknipte) werkelijkheid die zo alle- gaags mogelijk wil zijn. En het ene op genomen gedicht binnen elk deel deelt dan in die alledaagsheid. Nu kan, dunkt mij, een confrontatie met in traditionele zin onpoëtische alledaags heid toch alleen maar op onalledaagse wijze plaats hebben. Middel en doel kunnen niet samenvallen. En dat is, lijkt mij, in deze tekst het geval. Het kan zijn, dat de dichter de mogelijk heden overschat; het kan ook, dat de mogelijkheden, anders toegepast, bij een sterkere vormgeving dus, wel iets uitrichten. Nu wordt eentonigheid door eentonigheid bereikt. Men zou het ook zo kunnen zeggen: het gewone is niet ongewoon genoeg om in het gewone te kunnen resulteren. Van andere aard is het derde werk stuk. Het is, om te beginnen, boeien der om te lezen dan het tweede. En, als ik de tekst goed begrepen heb, gaat de dichter hier in omgekeerde volgorde te werk: hij toont aan, hoe onvolledig elke beschrijving is, welke op zich belangrijke kleinigheden die wezenlijk tot het geheel horen, niet in de beschrijving worden opgenomen, hoeveel voor de hand liggend mate riaal niet gebruikt wordt, hoe alle daags het ook is. Er is een hele af stand tussen Berlefs poëziedebuut, de bundel „Kokkels", die in 1960 ver scheen en „De schoenen van de diri gent", ook al zijn er kiemen van de latere ontwikkeling in het debuut aan te wijzen. Als geheel geslaagd is de nieuwe bundel niet te kwalificeren. Het eerste gedicht heeft nog al zwakke plekken, met name in die delen die een ruimtereis betreffen. En in de zwakte van een stuk delen bij deze op zet de andere. Het tweede acht ik mis lukt, het derde nog het best geslaagd. Met name de tweede tekst verraadt m.i. het gevaar van het gemak dat bij een procédé als het hier gehanteerde kan optreden. Niet elke hit voor een karretje gespannen wordt zo maar een rendier. ER ZIJN PUNTEN VAN overeen komst tussen de geest van waaruit Bernlef zijn gedichten schrijft en die vanwaaruit de achttienjarige Hans vlek in zijn bundel „Iets eetbaars" te werk gaat: een afkeer van de schijn gestalte die de geijkte poëzie heet te zijn. Bij Bernlef is men evenwel een stadium verder: confrontatie van oud en nieuw behoeft hij niet; hij kan met het nieuwe werken. Vlek moet oud en nieuw voortdurend tegenover elkaar stellen, steeds de schijn ontmaskeren, maar van die ontmaskering maakt hij dan een zeer traditionele poëzie! Hier worden geneesmiddel en kwaal aan elkaar gelijk, of beter gezegd: be strijding van de kwaal resulteert in de kwaal. In het eerste gedichtje van de bundel staat eigenlijk de hele bundel. Het vers heet „Credo I", is een ge- loofsverklaring dus, maar in de ver klaring is het hele geloof gelijk uitge put: Er is een maan en dat is mooi. er is een zon. okee. en dat vogels zingen in plaats van een irritant gekwetter voort te brengen wil ik soms ook nog wel aannemen. Want dat is 't tenslotte: een kwestie van geloof, in vogels, zon en maan en jou, want zo mooi ben je nu toch ook weer niet. Men behoeft niet zo veel recente poëzie gelezen te hebben om toon en taal te herkennen (de eerste regels lijken wel erg op die van het titelvers van Camperts bundel „Hoera hoera"). Nu kan men moeilijk anders vaststel len, dan dat Vlek in zijn hele bundel niet meer te vertellen heeft dan in de geloofsbelijdenis staat. Met de tegen gestelde elementen: schone schijn en realiteit, doet hij niet meer dan ze in oppositie tot elkaar brengen, hetzij in taal en tegentaal van één vers, zoals in het gedicht „Kies e.a." dat als volgt begint: Niet de poëzie maar de realiteit van het boerend en hoestend, ademend leven. Hetzij in de enkele tegentaal van één gedicht, waarbij de taal onzichtbaar aanwezig is in het geijkte begrip dat men van dezelfde situatie heeft. Ik kan moeilijk anders constateren, dan dat men na lezing van enkele verzen uit de bundel het wel weet; de onderdelen mogen verschillen, er wordt hetzelfde mee gedaan. En datzelfde is nu niet zo heel veel. Te weinig in ieder geval om te ondergraven. Hoogstens kan gesteld worden dat de dichter weet waar hij zijn schop in moet zetten. Maar daar is al meer aan gespit. Beide hier besproken bundels ver schenen bij N.V. Em. Querido's uitge versmij te Amsterdam. EEN OPMERKELIJK SCHRIJFSTER (Dialogues avec le Christ, moines en psychanalyse Edition Grasset, Parijs) Dat eerste boek dan verhaalt ons van de ontmoeting tussen twee soor ten joden: tussen de overlevenden uit de cencentratiekampen in het door Hitler- Duitsland bezette Europa en de Isra ëlische jeugd, in het voormalige Pa lestina geboren en grootgebracht als vrije mensen zonder de angstcomplexen van het joodse kind in balling schap, dat na de stichting van de staat Israël met lust en moed aan de grote taak begint van het tot ontwikkeling brengen van het nieuwe land. Een jong meisje, opgegroeid in een van die nieuwe landbouwnederzettingen, die Israëls trots en glorie zijn, gaat als onderwijzeres naar de Negevwoes- tijn, waar een nieuwe stad zal worden opgebouwd voor de nieuwe immigran ten, die haar zullen bevolken en tot leven brengen. Daar ontmoet ze een jonge man, die heel alleen door het land zwerft en nergens de moed of de kracht kan vinden om zich te ves tigen. Hij is zo'n overlevende, gevan gen in een web van afschuwelijke her inneringen, dat hem niet loslaat en waaruit hij zich niet eens meer te be vrijden tracht. Hij leeft met zijn doden, met zijn vermoorde ouders, zijn ver moorde broers en zusters, met zijn vermoorde Oosteuropese gemeen schap. Het onderwijzeresje gaat veel van hem houden en probeert tever geefs hem te helpen Indringend is de beschrijving van de gemoedstoestand van het meisje, dat zo hoopvol en enthousiast aan haar taak begonnen was: het opvangen van de kinderen van de nieuwe immigran ten, het op hun gemak stellen van de kleintjes, hen zich op hun plaats te laten voelen in de woestijnstad in op bouw. Tenslotte begrijpt ze, dat ze haar geliefde niet heipen kan. Hij leeft met de doden, zolang hij leeft zullen zij niet helemaal gestorven zijn, omdat hij de herinnering aan hun levend zijn op aarde met zich mee draagt. Het wordt haar duidelijk, dat zij om van een plaats in zijn hart ver zekerd te zijn, zich tussen zijn doden moet scharen. Ze pleegt zelfmoord. De jonge man hervat zijn zwerftocht. Yaël Dayan toont een groot inzicht te hebben in wat het menselijk hart be weegt. Ieder, die ooit een geliefd mens door de dood verloren heeft, weet hoe zeer aandacht voor de levenden on trouw aan de doden lijkt te betekenen. Bovendien geeft het boek een scherp beeld van de sfeer in zo'n nieuwe stad, van de moed, de hoop en de wanhoop van deze kersverse Israëliërs, voor namelijk uit Jemen, die zich zo goed en zo kwaad als het gaat moeten schikken in hun nieuwe, naar westers model gesneden bestaan. IN DE TWEEDE ROMAN „Hij, die de vrees verloochent' snijdt Yaël Dayan eveneens een heel belangrijk thema aan: de opvoeding van de Is raëlische kinderen, zoons en dochters van joden, die uit de verbanning naar Palestina kwamen, voor wie de kwel ling van de angst voor hun niet-joodse omgeving de belangrijkste jeugdher innering was. Deze mensen, die op door malaria, moerassen en droogte vergeven plaatsen nieuwe nederzettin gen stichtten, willen van hun kinderen onverschrokken mensen maken, men sen, die het leven vreesloos tegemoet treden, ja, die niet meer begrijpen, wat het woord vrees betekent. Yaël Dayan geeft in haar verhaal uiting aan een scherpe kritiek op dit soort opvoeding. De valse „ik slaap met mijn geweer" romantiek wordt door haar onbarmhartig te kijk gezet. Mensen, die geen vrees kennen heb ben niemand nodig om zich veilig en beschermd te voelen, mensen, die niemand nodig hebben leren niet hoe lief te hebben en anderen te ontzien, worden eenzame en geestelijk mis vormde wezens en zijn daar nog trots op ook. Nimrod, genoemd naar de snelle dappere jager uit Genesis 10: 8, 9, zoon van Iwri en Miriam, die beiden uit het tsaristische Rusland naar Palestina opgingen, moet zo'n sterke en onbevreesde man worden, die zijn land liefheeft boven alles. En dat wordt hij dan ook. „De rots" is zijn bijnaam en hij verleert het in an deren belang te stellen. Hij trouwt en zijn vrouw wordt zwanger. Als zijn moeder op sterven ligt vindt hij het niet nodig om aan haar sterfbed te gaan. Hij maakt een bergtocht. Wat betekent de dood van een oude vrouw? Niets is natuurlijker, dan dat oude mensen sterven. Zijn vrouw gruwt van hem en verlaat hem uit angst, dat het kind, dat zij draagt op zijn vader zal gaan lijken en zal weige ren aan haar eigen doodsbed te staan. Hij haalt haar terug, want op zijn har de, onverschillige manier houdt hij echt wel van haar. Als hun zoon een jaar of zeven is, ziet Nimrod hem de Jordaan overzwemmen, daar waar de stroming sterk is. Voor het eerst sinds jaren voelt hij vrees, vreest hij voor het leven van zijn jongen. Hij springt de jongen na, brengt hem op het droge en barst oor de ontstelde ogen van het nietbegrijpende kind in snikken uit. „De rots" breekt in dui zend stukken. Thuisgekomen zegt het kind tot zijn moeder: „Moeder, vader is een lafaard." Nimrod begrijpt dat zijn instelling tot het leven misschien het feit, dat er inderdaad een twee tal psalmregels zijn, die beginnen met: Welgelukzalig is de mens (is een iegelijk) die den Heere vreest (Ps. 112 en 128, vers 1), maar dat soort vre zen, de vreze des Heren, de godvre zendheid (Hebreeuwse wortel joed, resj, alef) is een heel ander soort vrezen, dan de vrees uit de genoemde tekst uit Spreuken, die veel meer de nuance heeft van angstig of bang zijn. (Hebreeuwse wortel pee, chet, dalet). ISRAëL VERKEERT op het ogen blik In een crisissituatie, niet alleen in economisch maar ook in geestelijk opzicht. De staat is gesticht, de grote strijd is in principe beslecht. Identi ficatie met die strijd heeft voor vele joden hun identificatie met het joden dom betekend. Maar hoe moeten zij zich nu gaan identificeren met het jodendom? Yaël Dayan als een van de woord voerders (sters) van haar generatie geeft uiting aan de vraag: wat nu? Een antwoord op die vraag heeft ze nog niet gevonden, maar het onder kennen van het probleem is daartoe een eerste vereiste. Het is een ver dienste van Yaël Dayan, dat zij in haar romans die crisis beschrijft en in haar oorzaken tracht te analyseren. Haar boeken zijn daarom niet alleen boeiende maar ook leerzame lectuur. toch niet zo goed is geweest en ook niet de enig mogelijke. Maar waar is een weg terug? „WELGELUKZALIG IS DE MENS, die geduriglijk vreest, maar die zijn hart verhardt zal in het kwaad val len." (Spreuken 28:14) is het motto van dit boek, waarin zich heel gemak kelijk het autobiografische element herkennen laat. Het dorp van Nimrod is haar dorp, de kritiek op Iwri, Nim rods vader betekent een verwijt aan haar eigen vader. „De nieuwe jood", de natuurmens, het vrije vreesloze wezen is een verre van ideaal product van de nieuwe wijze van opvoeden. Misschien is hij er nog slechter aan toe dan zijn voorouders, die de ang sten van de ballingschap kenden. Er gens tussen de duivel en de hellepoort moet ook hier de weg van het midden liggen en het is de taak van het nieuwe Israël die te vinden. Yaël Dayan schrijft goed, typeert haar personages raak en beeldend en ze heeft iets te zeggen. Haar boek betekent ook de beschrijving van de geschiedenis van drie generaties in een Israëlische dorpsgemeenschap. De vertaling uit het Engels is een beetje houterig en het is jammer, dat het boek door een paar zetfouten ont sierd wordt. Zo is het motto van dit boek niet uit Spreuken 18:24, maar uit Spreuken 28:14. Misschien zag de flaptekstschrijver van de Wereldbiblio theek wel, dat de herkomst van de bijbeltekst onjuist was opgegeven en mogelijk heeft hij daarom maar ge schreven dat de bewuste tekst uit de Psalmen genomen is, wijselijk zonder opgave van psalm en vers. Het kan zijn, dat hij daartoe verleid werd door (Van een correspondent) PARIJS, 19 nov. In zijn vierde jaar is het wel duidelijk, dat het Pa- rijse Internationale Dansfestival de goede gewoonte heeft gevestigd iedere herfst tenminste een of twee ballet gezelschappen in het Thé&tre des Champs Elysées te brengen, die wij anders niet in de gelegenheid waren geweest te zien. Het festival van dit jaar is begonnen met een van die ver schijningen, het Nationale Ballet van Cuba, waarvan na zijn optreden inmid dels een stuk of tien leden zijn wegge lopen om bij de Franse politie asyl te vragen Naar wat wij er in zijn nog intacte samenstelling van gezien heb ben, is het niet alleen een grote maar ook bloeiende, onderneming. Maar het ontbreekt en dit ten spijt van een zo voorname ballerina als Alicia Alon- s o als eerste danseres en artistiek directrice aan een vast gevestigde klassieke stijl. Er heerst een merkwaardige discre pantie tussen Alonso en haar gezel schap. Het zou niet helemaal waar zijn te beweren dat haar Giselle, die nu sedert twee decennia beroemd is, geen tekenen van het voortschrijden der ja ren vertoont. Maar ook zoals zij dan nu is, is de manier waarop zij de grote solo in de eerste acte fraseert, de weloverwogen perfectie van haar posities en de snelheid van haar en trechats in II verhelderend voor de oude stijl, precies zoals Sutherland is in het negentiende-eeuwse opera-reper toire. De vergelijking sluit te meer, omdat Alonso eveneens meer excel- Yael Dayan: Wachtwoord dood, ƒ6,50. Hij, die de vrees verloochent 8,90. Beide uitgegeven door de Wereld bibliotheek. W. leert in wat het physieke equivalent van schone toon en portamento is dan in dramatische uitbeelding. Ofschoon enkele der solisten, inzon derheid Aurora Bosch als koningin der Willis met haar beide adjudanten, Loi- pa Araujo en Mirta Pla eveneens met bevallig vloeiende kracht dansen, is hun stijl minder verfijnd met een ge spierdheid die geen plaats laat voor de delicatesse waarin de ballerina uit blinkt. In het corps de ballet wordt deze gespierdheid excessief; het heeft ook weinig last van bezorgdheid voor eenheid van manier en maat. Het pantomimische spel is op z'n best overdreven (zoals Rodolfo Rodri guez' sympathieke Albrecht) en bij tij den rondweg opzichtig. Dit komt wel licht voort uit Alicia Alonso's interes sante maar warrige produktie, waar in het oude Ballet Russe en het nieu we Russische ballet zonder veel ver heldering te brengen elkaar verdrin gen. Ofschoon onvolmaakt is deze Giselle in ieder geval nooit saai. Dit is meer dan gezegd kan worden van Alberto Alonso's „Espacio y movimiento" op Strawinsky's Symphonie in drie delen. Het doet zich improvisatorisch, intel lectueel en origineel voor door de rou tine-figuren in een verspreide, a-sym metrische lijn uit te voeren, maar het wordt niet beter dan schraal en onaan trekkelijk. Te oordelen naar dit ene program is het wellicht niet te gewaagd te veronderstellen dat het de troep voor al mankeert aan meer discipline in de klassieke produkties en meer be langwekkend nieuw werk. ZONDAG 20 NOVEMBER: 25e 0* Pinksteren; mis v.d. 24e en laaj g. Dr na Pinksteren: credo; pref. v.d. 'rouw Presentatie;®®1® pr®1' •lbers»' eenheid - groen - A.: O.L. Vrouw P Roermond: 2e geb. H. Amell v.d. H. Maagd Maria wit - Dl.: H. Cecilia, maagd en marteia waf H.rcïem'ens I, paus en map Si Diligis; 2e geb. H. Felicitas &et DO.: H. Joannes v.h. Kruis, geb- kerkleraar mis In Medio; s- Chrysogonus - wit - marte13 VR.: H. Catharina, maagd en -e mis Loquebar - rood - rust1' ZA.. H. Silvester, abt; mis ys wjt - J. geb. H. Petrus v. Alexandre „dag, 8. ZONDAG 27 NOVEMBER: le *e£, v' Advent; eigen mis; credo; Pr Drieëenheid - paars -

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 16