TOERENTAAL
Swing, jump en bounce
Serbans laatste zijn beste
Dollar Brand
Zoethoudertje
„WAAROM IK HEENGA" NIEUWE HIT?
Zingende „Soeur Sourire
voortaan Luc Dominique
Blues uit de Mississippi Delta
Gillespie's meesterschap Meestergitarist
conversation
wmmmÊMs
ZATERDAG 19 NOVEMBER 1966
DE TIJD is aangebroken dat
de Nederlandse jazz het sinds
jaren zo zorgvuldig opgekweekt
minderwaardigheidscomplex kan
afleggen: in korte tijd zijn drie
albums van vaderlandse jazz
musici uitgekomen die de toets
der internationale kritiek met
glans kunnen doorstaan.
MISJA MENGELBERG
belangrijkste jazzgroep
- -
in
j
grote verrassing
COUNT BASIE
vervoerend
DOLLAR RIÏAiNl) TRIO V N VU 01
Ol'A SOLUI AI RIL VX VILI.VOI
Marte Rölings hoes voor „Ana
tomy of a South African village"
BRUSSEL, 12 nov. „Een
interview met Soeur Sourire?
Geen sprake van. Nee, echt, ik
kan niet meer zeggen In dit
stadium moet alles nog geheim
blijven." De stem van de jonge
man een woordvoerder van de
platenfirma met dewelke de zin
gende non een contract heeft ge
sloten klinkt gewichtig. De
zegsman van Buitenlandse Zaken,
aan wie men zou vragen of het
waar is dat de voormalige Sovjet
premier Chroesjtsjev de vrijheid
heeft gekozen en om politiek
asiel heeft verzocht, zou niet be
hoedzamer kunnen zijn. Ook de
telefoniste van het klooster der
Dominikanessen van Fichermont,
bij Waterloo, schijnt strikte be
velen te hebben gekregen: „Zus
ter Luc-Gabrielle? Helaas, wij
kunnen haar voor het ogenblik
niet bereiken." Juffrouw Janine
Deckers, zoals Soeur Sourire in
de wereld heet, blijkt eveneens
onvindbaar te zijn.
Zo zal men Soeur Sourire nooit meer zien.
Een tekening uit liet Brussel
weekblad Pan: „Lieve hemel! V
verneem ik, zuster? U 9aat 0
tcch niet verlaten?'
.MISSISSIPPI' FRED McDOWELL
adembenemend
NEDERLANDSE JAZZ
Artone bracht de eerste langspéler
van het Misja Mengelberg Quartet uit
(JMGOS 9467), CBS lanceerde de twee
de lp van het trio van Louis van Dijk
(62736 stereo) en het eenmansmaat-
tchappijtje van de ondernemende Am
sterdamse technicus Evan Durlacher
„Obelisk" maakte een beste beurt
met de uitgave van het album „Four
in Conversation" (660 420 stereo), waar
mee violist Frans van Bergen, pianist
Paul Ruys, bassist Arend Nijenhuis
en drummer Martin van Duynhoven
vriend en vijand hebben verbaasd.
De langverwachte plaat van de be
langrijkste Nederlandse jazzgroep van
dit ogenblik is er dan eindelijk geko
men. Misja Mengelberg, Piet Noor-
dijk, Rob Langereis en Han Bennink,
hebben er een feestelijk stukje werk
van gemaakt waarnaar iedere jazzlief
hebber met plezier en interesse zal
luisteren. Alle zes stukken zijn door
Mengelberg geschreven en bezitten die
heel specifieke sfeer en structuur
waarop alleen deze musicus het patent
schijnt te hebben. De plaat opent met
„Peer's Counting Song" (Peer Gynt?)
een sfeerrijk stuk muziek, waarin
Misja's solo (op alle stukken is zijn
pianospel noot voor noot te volgen)
bijzonder imponeert. Het tien minuten
durende „Auntie watch your step",
(een fascinerend thema), geeft altist
Noordijk de gelegenheid zijn grote
liefde voor het instrument-en-zijn-mo-
gelijkheden te uiten in een langdurige,
geïnspireerde chorus. Ook in het ver
trouwd klinkende „To John "Hodjazz"
komt hij tot verrukkelijk solo-werk.
Kant II start met de onverbiddelij
ke Mengelberg-bestseller „Driekus Man
Total Loss" een compositorisch mees
terstukje, waarin de leider zelf op de
voorgrond treedt. „Journey" is een
hoogtepunt; is de eigenaardige piano
introductie al een hoogst ongewone ge
beurtenis, de solo van slagwerkef Han
Bennink betekent zonder meer een be
levenis, een opwindende happening in
ritme en klank. „Samba Zombie",» het
laatste nummer is een muzikaal grap
je waarin onverwachts een sterke
Monk-beïnvloeding naar boven komt.
Bennink speelt hierin op een Tune
sische trom.
Bassist Rob Langereis had kennelijk
een geïnspireerde dag, want hij musi
ceert constant op een hoog niveau,
waarbij zijn intensieve ideeën alle
kans krijgen.
CBS, HET EDISON-SUCCES van
Louis van Dijk nog indachtig, heeft
met de tweede LP van deze jonge,
zich nog immer ontwikkelende pianist
een sterke troef in handen. Samen
met bassist Jacques Schols en drum
mer John Engels slaagt hij er dit
maal beter in zich boven de Peter-
son-Evans-invloed uit te werken. He
lemaal „los" komt hij nog niet al te
vaak, maar de wil is er in ieder ge
val. Daarbij komt nog dat er nog nooit
een talentvol en origineel musicus
„verloren" is gegaan tengevolge van
een mogelijk te krachtige beïnvloeding
door de een of andere beroemde voor
ganger. Juist dat zich ontworstelen aan
een sterke invloed van een oudere of
meer beroemde collega maakt een
kunstenaar eerst groot en zelfstandig.
Louis van Dijk heeft meer dan eens
bewezen dat hij in staat is nieuwe din
gen te doen, zij het op een minder
geavanceerde manier dan sommige
van zijn leeftijdgenoten. Als klassiek
geschoold en experimenterend musi
cus heeft hij nog geen behoefte om de
vorm los te laten, omdat juist binnen
die vorm nog zoveel onontgonnen ge
bied ligt. Voor verstarring bestaat bij
hem geen gevaar. Een bewijs daarvan
is deze plaat „We'll stick together",
met name een stuk als „Blinkers by
Candlelight" een wat weemoedig the
ma van Jacques Schols, waarin Van
Dijk dieper graaft dan men van hem
gewend is en tot momenten van ver
voerend musiceren geraakt. Van de
acht stukken op de plaat zijn er vier
hart n»Tjt"
pmJ fuyt ww i*n""o»tr
4
geschreven door bassist Jacques
Schols, verder treft men gedaantever
wisselingen aan van Becauds „Et
maintenant" en Lehars „Dein ist mein
ganzes Herz", een nieuwe interpretatie
van Porters „Love for sale" en een
eigen stuk van Van Dijk „Bo Bo".
Dit alles is heerlijke, ontspannen jazz,
niet voor Breuker-Belijders, maar wel
voor hen die goede muziek op de juiste
waarde weten te schatten.
VOOR EEN GROTE verrassing zorg
den violist Frans van Bergen en de
tot dusver uitsluitend als bekwaam
swingpianist bekend staande Paul Ruys
met „Four in Conversation". Met me
dewerking van de in ons land nogal
onderschatte bassist Arend Nijenhuis
en de jonge slagwerker Martin van
Duynhoven heeft men een album ge
maakt dat zó voor de een of andere
platenonderscheiding in aanmerking
mag komen. Er wordt muziek (lees:
jazz) gemaakt op basis van vrije im
provisatie en een zeldzame, onderlin
ge muzikale verstandhouding, waarbij
de intentie om iets waarachtigs te
creëren voorop stond. Men heeft het
spontane „gesprek" als uitgangspunt
genomen waardoor men slechts met
enkele simpele regels te doen kreeg.
Wie Frans van Bergen eerder heeft
gehoord zal tot de conclusie zijn ge
komen dat hij een voortreffelijk vio
list is die soms aanstekelijk jazz kan
spelen, maar tevens een musicus die
nog al eens de nodige commerciële
concessies doet. Deze opname be
wijst dat hij ook anders kan. Eigen
lijk kan men nu pas zijn spel op de
juiste manier beoordelen. En dat oor
deel moet dan zonder meer enthou
siast zijn. Zó spelend stelt Van Bergen
zelfs een, dooi mij bewonderd, violist
als Jean Luc Ponty in de schaduw en
draagt hij bij tot de volledige erken
ning van de viool als zelfstandig in
strument in de moderne jazz. Onher
kenbaar zijn ook de anderen, met na
me Paul Ruys die telkens weer frap
peert door zijn prachtig toucher en
muzikale elasticiteit.
De „Conversatie" bestaat uit vier
delen: About Blues About Dorian
Anticipation Autumn Leaves. Ieder
deel heeft zijn eigen, onontkoombare
sfeer. Deel I en III zijn de interes
santste en worden gekenmerkt door
een dramatische spanning en een grote
muzikale zeggingskracht. Hoewel het
werk van het voormalige John Coltrane
Quartet de vier musici niet vreemd is
blijft er nog zoveel eigen inbreng en
benadering over, zoveel momenten van
musiceergenot en regelrechte ontroe
ring dat ik mij graag en zonder enig
voorbehoud gewonnen geef.
F. B
NAAST DE OPKOMST EN BLOEI
van de avant-garde vindt er in de jazz-
wereld een soort herwaardering plaats
van „oudere" vormen en stijlen en hun
vertegenwoordigers.
In dit verband dient de heruitgave
van een album als Count Basie's
„Jumpin* at the Woodside" (ACE
of Hearts-III) als illustratief voor
beeld. Dit meesterstuk uit Basie's
oeuvre kan men opnieuw meebeleven
in al zijn glorie. De band waarover
„The Count" toen de beschikking had
was misschien wel de beste welke hij
ooit geleid heeft. Namen? Lester
Young, Herschel Evans, Buck Clay
ton, Harry Edison, Earl Warren, Dic
kie Wells, Benny Morton, Eddie Dur
ham, en de fameuze ritme-sectie
Freddy Greene, Walter Page en Jo
Jones. Er wordt van begin tot eind
vervoerende swing gespeeld en de ene
bruisende chorus volgt op de andere.
De twee tenor-coryfeeën Young en
Evans „beconcurreren" elkaar in on
navolgbare soli en leider Basie be
klemtoon. met zijn swingend pianospel
(waarin geen noot teveel is) het eigen
karakter van de band. De plaat bevat
elf stukken, alle topnummers.
Warm aanbevolen.
OOK DE JAM-SESSION komt weer
volop in de belangstelling. Deze ele
mentaire vorm van jazzkunst wordt door
CBS weer nieuw leven ingeblazen met
een LP waarin trompettist Buck Clayton
het middelpunt is in een session waar
aan verder meewerken: trompettist
Joe Newman, de trombonisten Urbie
Green en Henderson Chambers, altist
Lem Davis, tenorist Julian Dash, ba
riton-saxofonist Charlie Towlkes,
pianist Sir Charles Thompson (de eni
ge jazzklavier spelende ,,sir" ter we
reld) en Basie's ritme-groep (Green,
Page en Jo Jones). De session is er
een van het heel spontane en dynami
sche soort. Er wordt geïmproviseerd
op een tweetal thema's, de twaalf-ma
tige blues „The Huckle-Buck", waar
in de liefhebber liefst 63 chorussen kan
noteren en de bekende Thompson-tune
„Robbin's Nest".
Het niveau v»n de session ligt ver
bazingwekkend hoog, zeker als men
bedenkt dat sommige musici elkaar te
voren nog nimmer hadden gezien. Dat
het desondanks toch tot heerlijk,
hartverwarmend musiceren kwam, is
te danken aan het vakmanschap van
de deelnemers enerzijds en de samen
stelling van de groep door criticus John
Hammond anderzijds. Een ouderwetse
sfeer-plaat met momenten van geïn
spireerde, enerverende jazz.
(A Buck Clayton Session CBS
52078).
oniana
ALS HET WAAR IS, is dat jammer.
Greg or Serbans nieuwste plaat (CNR
GA 5045) zou zijn laatste zijn omdat
hij het zich veroorloven kan zijn
aandacht nog uitsluitend te wijden aan
zijn restaurant aan het Buitenhof in
Den Haag (waar hij overigens nog
wel spelen blijft). Wat daarvan komt
modten we afwachten. Zeker is dat
deze langspeler tevens zijn beste is.
Serban, die zijn broer Colea inmid
dels al enkele jaren weer bij zich aan
de vleugel heeft en zijn vijfmans en
semble voor deze opname aanzienlijk
uitbreidde, speelt zoals hij dat althans
voor de plaat nog niet eerder heeft
gedaan. Natuurlijk blijkt hij het Turks
en Russisch repertoire nog steeds voor
treffelijk te beheersen; daarvoor was
hij bij de liefhebbers hier al vóór de
oorlog bekend. Maar vóór alles is deze
door collega's en vrienden als Theo
Olof en Herman Krebbers hooggepre
zen violist thuis bij de muziek van zijn
eigen Roemenië. En hoe gepolijst de
zigeunermuziek" van dit soort hore-
ca-ensembles ook pleegt te zijn, telkens
weer belijdt Serbans juichende toon
ln zo'n driftige hora hoezeer de ras-
muzikant met hart en ziel Roemeen
gebleven is. Dat er met de titels op
hoes en etiket wat wild is gestoeid
(alleen de volgorde al behoeft correc
ties) kan bij dat alles nauwelijks tel
len.
OOK VAN EEN ANDERE violist die
al vele jaren Nederlandse etablisse
menten en platen van gloedvolle
klanken voorziet is er een nieuwe LP.
Op Fontana 700.113 WGY (mono 200.113
WGL) pleit Veres Lajos vurig als steeds
voor muziek uit Roemenië, Rusland en
Hongarije. Ook voor hem geldt dat
de muzikale folklore uit zijn geboorte
land hem het liefst is en het beste
ligt; inzoverre is de fantasieloze titel
„Puszta-Klange" nog wel te verdedi
gen. Gelukkig laat hij naast veel ge
speelde melodieën ook wat minder be
kend repertoire horen. Ook al om de
opnamekwaliteit is de schijf een hoog
tepunt in Veres' platenproduktie.
NATUURLIJK MOET het Am
sterdams studenten-zigeunerorkest
„Kabani" het met zijn HMV-langspe-
ler SXLPH 1016 in techniek en tempe
rament bij de hiervoor genoemde pla
ten afleggen. Toch hebben deze tien
man, in wisselende bezetting spelend,
zich het idioom van de Oosteuropese
en Balkan-muziek in verrassende mate
eigen gemaakt; een studiereis naar
Hongarije zal daar niet vreemd aan
zijn, evenmin als de muzikale advie
zen van cymbalist Medgyesi Béla (hij
speelt helaas niet mee, al is het na
tuurlijk wel „eerlijker" dat zijn plaats
door twee Nederlanders wordt inge
nomen). Een aardige plaat, maar in
de concurrentie kansloos.
DE HERPERSING van de LP waar
óp Toki Horvath met zijn puszta-„ban-
da" te horen is (HMV XLPH 1004) is
wat repertoirekeuze betreft allesbehal
ve een verrassing, al maken alleen al
de authentieke toon van de primas en
het spel van zijn orkestleden on
der wie topvirtuozen met een grote
naam, tot ver buiten zijn eigen land
heel veel goed. Maar de grootste
charme gaat uit van de medewerking
van de bas Mihóly Székely. Zijn 3tem
is niet opvallend fraai maar hij zingt
dan ook vooral met zijn hart. Al die
overbekende liederen nu eens inder
daad gezongen te horen is al een ple
zierige afwisseling; als het dan ook
nog zó gedaan wordt is het resultaat
een plaat om snel op de verlanglijst te
zetten. Hij is nu bovendien maar
dat geldt ook voor Serban, Veres en
„Kabani" in een goedkope serie uit
gegeven.
EEN VAN DE opmerkelijkste jazz-
albums van de laatste tijd is „Anato
my of a South African village" door
het trio van pianist Dollar Brand (Fon
tana 688 314).
Dollar Brand is zijn land om de
apartheidspolitiek ontvlucht en ver
blijft f>u in Europa. Zijn enorm pianis-
tiek en compositorisch talent moet
door niemand minder dan Duke Elling
ton zijn ontdekt, hetgeen een niet ge
ringe aanbeveling is. Dit Fontana-al-
bum stelt de hooggespannen verwach
tingen niet teleur: het titelstuk is een
even fascinerend als ontroerend hoog
tepunt in de jazz-literatuur van van
daag. De compositie werd eerst als or
kestraal werk uitgevoerd door de Big
Band van de Deense Radio-omroep
later heeft Brand er een trio-versie
van gemaakt. De vijf delen, ademen
de sfeer, de melancholie, de spanning
en de heimelijke angst van het Zuid-
Afrika anno 1966. Daartoe gebrüikt
Dollar Brand puur muzikale én jazz-
matige middelen. Zijn voordracht doet
in de meest bewogen momenten den
ken aan een Bud Powell uit de tijd van
Un Poco Loco en soms klinkt er een
Ellingtoniaanse invloed door. Maar
nergens wordt er gecopieerd, het
„feest der herinnering" is er alleen
maar ter ondersteuning van Brands
aangrijpend improvisatie-spel en obse
derende ritmiek.
VIERENTWINTIG SINTERKLAAS
LIEDJES staan er op de Dureco-LP
51.045. Ger Leeflangs kinderkoor Pip-
peloentje zingt ze rechttoe-rechtaan,
er minder op uit gaaf klinkende kin
derzang voort- dan de stemming erin
te brengen. Dat lukt voortreffelijk, ook
al omdat de begeleidende musici on
der leiding van accordeonist Jan Goris-
sen met veel tromgeroffel de zaak als
één grote polonaise aanpakken. Op de
achterzijde van de geestige voorkant
wordt een afzonderlijke kleurplaat bij
geleverd, mét kleurpotloden. Wat wil
een kind nog meer?
(Van onze correspondent)
Het „mysterie" is ondoordringbaar.
Behalve voor degenen die zich tot de
ingewijden rekenen, de roddelaars van
het kleine wereldje van de „show
business". Soeur Sourire behoort tot
het verleden, zo weten zij te vertellen,
maar een nieuwe ster is in de maak:
Luc Dominique. Volgend maand zal
haar eerste plaat op de markt ver
schijnen en de titel belooft sensatie:
„Pourquoi je m'en vais" (waarom ik
heen ga). Het zal een top-hit" worden,
erger nog dan „Dominique", het liedje
dat haar in Amerika lanceerde en
waarmee ze zelfs Frank Sinatra van
de eerste plaats in de „Hit Parade"
verdrong. En daarna komen er nog,
vijf per jaar, contractueel.
Er gaan nog meer praatjes over ex-
Soeur Sourire, nu zij het kloostei'leven
verlaten heeft (alhoewel zij, naar ver
luidt, lid blijft van de dominikaanse
derde orde). Haar ophefmakende Ame
rikaanse successen de beroemde
NBC-showman Ed Sullivan kwam ooit
in hoogsteigen persoon naar Waterloo
om een programma-onderdeel van acht
minuten over „The Singing Nun" te
vervaardigen en in Hollywood was men
er als de kippen bij om het suikerzoete
leven van het fenomeen op celluloid te
vereeuwigen zouden de kloosterge
meenschap van Fichermont ongeveer
een miljoen diollar hebben opgeleverd.
En boze tongen beweren nu dat tus
sen de familie Deckers en moeder-over
ste een meningsverschil is gerezen over
de uiteindelijke bestemming van deze
ronde som. Maar wie kan het weten?
Een paar jaar geleden, toen haar
ster al rijzende was aan het firmament
van de kleinkunst, vertrouwde Soeur
Sourire aan een gespecialiseerd week
blad toe, heel bescheiden: „Ik ben he
lemaal geen vedette. Laat ik dat even
rechtzetten. Ik ben geen beroepszange
res, ik ben kloosterzuster en het kloos
terleven heeft de hele zaak aan de gang
gebracht. Zonder Fichermont zou er
geen chanson zijn voor mij. Het is dus
geen kwestie van vedettisme, maar
van apostolaat. Ik ben niet in de al
lereerste plaats Soeur Sourire, maar
wel Soeur Luc-Gabrielle. Er staat een
dikke muur tussen mij en wat mijn
liedjes geworden zijn."
Die muur is nu gesloopt. Zuster Luc-
Gabrielle is kortweg Luc Dominique
geworden, beroepszangeres. Zal zij zich
kunnen handhaven als vedette? De me
ningen zijn verdeeld. Het publiek is
nieuwsgierig. De critici zijn sceptisch.
Het is moeilijk in deze wisselvallige
branche een nieuwe carrière te begin
nen als men 38 is, alle voorbije „top
hits" - ettelijke miljoenen platen in zo
wat alle werelddelen ten spijt. Mis
schien slaagt men er alsnog in, mits
een goed georchestreerde publiciteits
campagne, nog meer lieve liedjes van
haar vroegere fans te verkopen, ook
zonder de vrome verpakking. Maar het
is twijfelachtig. Waarom ging zij ook
heen?
De titel „Fred's worried life blues"
behoort aan een van de dertien blues
voorkomende op de nieuwste langspe
ler van „Mississippi" Fred McDowell,
uitgebracht in de eminente Folk Blues
U.S.A.-serie van Fontana (688 806
ZL).
Fred McDowell ster-artiest van het
American Folk Blues Festival 1965 be
hoort tot een van de meest authentie
ke vertolkers van de blues, zoals die
decennia lang in de Mississippi-Delta
heeft geklonken. De „Worried life
Blues" is een duidelijk voorbeeld van
McDowell's adembenemende en sensi
tieve voordrachtskunst die terugaat
tot Blind Lemon Jefferson en Charlie
Patton. Toch blijft er in de blues van
McDowell steeds een eigen en niet
verwante vorm en interpretatie aanwe
zig, die hoogst opmerkelijk is. De on
geveer zestig-jarige blues-vertolker
(ook hijzelf weet zijn juiste leeftijd niet)
uit de omgeving van Memphis
heeft een sterk aansprekende stijl en
een bewonderenswaardige instrumen
tale vaardigheid. Deze bottleneck-play
er is een van de besten die ik ooit ge
hoord heb. In zijn blues klinkt de een
zaamheid en verlatenheid van de cot
ton country door. Ontroerd luistert men
naar dit warme spel en naar deze
krachtige, bewogen stem waarin een
eeuwige, verstilde melancholie blijft
doorklinken.
OOK OP DE LP die Verve heeft uit
gegeven onder de titel „Blues from
the Mississippi Delta" (Folkways-se-
rie nr. FV-9035) is de bottleneck-gi
taar te horen. Son House begeleidt zich
er bijvoorbeeld op in zijn „Country
Farm Blues", ook al zo'n schrijnen
de klacht, rechtstreeks protest tegen
de verruwing die in de ruige verlaten
heid aan de zwarte arbeiders vrat.
Het is een van de opnamen die Alan
Lomax in augustus 1942 voor de Li
brary of Congress in Robinsonville
maakte van de toen veertigjarige trac
torbestuurder Eddie „Son" House.
Herontdekt, treedt hij sinds twee jaar
weer op. Maar nooit meer zal hij de
indruk van deze archiefopnamen t
nen uitwissen. Op de eerste plaatk s
staan er zes; daaronder is ook
I right or wrong'dat achterstel3^
om-de-huidskleur kwasi luchtig
sterk aangrijpend bezingt. Het bez«^j
dat de weergavekwaliteit van deze 'l-et
recordings vrij gebrekkig is, telt
bij zoveel authenticiteit. De keei^Lj
van de plaat laat vier opnamen 0°
die J.D. ofwel Jaydee Short
maakte in St. Louis, enkele maa^
voordat hij aan een oude oorlogs e(i
wonding zou bezwijken. Hij was ^1
59 jaar oud en had al een leved
muziek achter de rug; een paar
speelde hij zelfs klarinet in
Williams' swing band. Hoezeer hij
altijd de zanger bleef van de zU'ajv'
Mississippi-blues zoals die een w|l
eeuw geleden in de delta klonk
voortreffelijk geïllustreerd door
been cheating me" en „Train, blg0ï
my baby back", waarin hij zich ^et
een bijzonder improvisator toont.
zijn neef „Big Joe" Williams en yt
wens ook met Son House heeft J-
sterk persoonlijke teksten „So
wine" een grote mate van 00
staanbaarheid gemeen.
,,gtic
OP HET LABEL Super
BBH-VS 1.780) is een „Folk
Song Fest" uitgebracht dat wellS g0V
niet in elke tape kwaliteit biedt e° y.
van samenstelling onevenwichtig!1'
maar toch belangstelling ve 0{P
minder nog om de lage prijs ^apia^
uitstekende opnamen die deze Jg0
óók horen laat. Daarmee zijn
bedoeld „Face ia the crowd ^eeP
Brownie McGhee, Leadbelly in 'gjiih'
your hands off her", Memphi® j0o(
„How long blues" en „Stewball
Leadbelly-Houstoi» Guthrie.
TrnvTtririT tt* TTTrpry/->ATTT'KP'^
VAN DIZZY GILLESPIE, de meest
onberekenbare aller trompetgrootmees
ters in de jazz, verschenen twee nieu
we opnamen. „Man from Monterey"
(Fontana 688 147 ZL) laat hem ho
ren samen met het Monterey Jazz Fes
tival Orchestra onder leiding van Gil
Fuller. De samenwerking tussen arran
geur-componist-orkestleider Fuller en
Gillespie dateert al van 1945 en resul
teerde ir classics als „One Bass Hit",
„Things to come" en „Manteca". Ter
viering van het twintig-jarig muzikaal
„verbond" (de opname dateert van
verleder jaar) hebben beide musici tij
dens het jaarlijks jazzfestival van Mon
terey een plaat gemaakt, die in alle
opzichten geslaagd mag worden ge
noemd. Acht stukken zijn er t~ beluis
teren en daarvan zijn „Man from Mon
terey" (thema van Phil Moore III),
Angel city suite" (Fuller), Groovin'
high (Gillespie) en Moontide (Fuller)
de meest aantrekkelijke. Het 21-man
sterke orkest met gerenommeerde
krachten als Harry Edison (eeuwig
vitaal), Buddy Collette, Bill Green,
Phil Moore jr. en Jimmy Bond is ge
weldig op dreef. Gillespie zelf schittert
als in zijn beste (bop)jaren. De klank
van het orkest is magnifiek. Speciale
vermelding verdient de fraaie solo van
Buddy Collette in „Big Sur".
De tweede LP is van grote documen
taire waarde, omdat men Gillespie
hier kan beluisteren in een periode
die zich uitstrekt van 1937 tot 1950. Het
album is uitgebracht in de onvolpre
zen Vintage Series van RCA-Victor (nr.
16LPM 530) en bevat, evenals de vo
rige opname, uitsluitend non-commer
ciële stukken I De plaat is onthullend
omdat men een helder inzicht krijgt in
het pionierswerk dat Gillespie in de
jaren veertig heeft verricht. Kostelijk
zijn de tapes met het orkest van Ted
dy Hill en het NBC-Orchestra, opge
nomen in 1937 Te midden van mensen
als Russell Procope, Dickie Wells,
John Smith en Sam Allen weet Gille
spie zich al te onderscheiden door een
speciale attaque, bop-achtige accentue
ring en een prachtige toonvorming.
Gillespie's markante persoonlijkheid
krijgt op deze LP op imposante wijze
gestalte. Een typisch collectors item.
OP ENKELE UITZONDEB1^^
NA is ,Le monde musical
Powell" (Barclay 80235, stereo "0eer
een plaat waarop de Brazilian11®® ysF
tergitarist in topvorm is. VVe
peert hij niet zo zeer door zb <i&
teloze techniek als wel door
zelfsprekende wijze waarop hJJ f jj»
teristieke folklore-elementen 1 waï^#
zikaal en heel persoonlijk in zU
er**
bloedige composities verwei»"^ pj
als hij zich alleen maar door a
tronoom laat begeleiden geKe^
veel meer dan een gimmick °Ea,-cita
werk van anderen (Jobims l£jic®
Ipanema", of de Moraës' „L oiebee
klinkt onder zijn handen 3 iw
Wat de uitzonderingen b aSsiste y
nummers wordt Powell ^guri®1
door het orkest van Paul o0k 0
maar de Bach-prelude, waat,e te cP
een we! galmend knapenko „en
ren is, heeft er niets bij B® ^gg
„het Adagio van AlbinonJ de 'a.^
in deze en vele andere v®'f.kt al pat
ste tijd een hit zijn, het blU e pl j,
een der zwakste nummers v ygt <f"
Als Powell zichzelf kan zon. ,at is v
prachtige muziek te horen' t gcv
der in verheugende mate