TOERENTAAL Swing, jump en bounce Serbans laatste zijn beste Dollar Brand Zoethoudertje „WAAROM IK HEENGA" NIEUWE HIT? Zingende „Soeur Sourire voortaan Luc Dominique Blues uit de Mississippi Delta Gillespie's meesterschap Meestergitarist conversation wmmmÊMs ZATERDAG 19 NOVEMBER 1966 DE TIJD is aangebroken dat de Nederlandse jazz het sinds jaren zo zorgvuldig opgekweekt minderwaardigheidscomplex kan afleggen: in korte tijd zijn drie albums van vaderlandse jazz musici uitgekomen die de toets der internationale kritiek met glans kunnen doorstaan. MISJA MENGELBERG belangrijkste jazzgroep - - in j grote verrassing COUNT BASIE vervoerend DOLLAR RIÏAiNl) TRIO V N VU 01 Ol'A SOLUI AI RIL VX VILI.VOI Marte Rölings hoes voor „Ana tomy of a South African village" BRUSSEL, 12 nov. „Een interview met Soeur Sourire? Geen sprake van. Nee, echt, ik kan niet meer zeggen In dit stadium moet alles nog geheim blijven." De stem van de jonge man een woordvoerder van de platenfirma met dewelke de zin gende non een contract heeft ge sloten klinkt gewichtig. De zegsman van Buitenlandse Zaken, aan wie men zou vragen of het waar is dat de voormalige Sovjet premier Chroesjtsjev de vrijheid heeft gekozen en om politiek asiel heeft verzocht, zou niet be hoedzamer kunnen zijn. Ook de telefoniste van het klooster der Dominikanessen van Fichermont, bij Waterloo, schijnt strikte be velen te hebben gekregen: „Zus ter Luc-Gabrielle? Helaas, wij kunnen haar voor het ogenblik niet bereiken." Juffrouw Janine Deckers, zoals Soeur Sourire in de wereld heet, blijkt eveneens onvindbaar te zijn. Zo zal men Soeur Sourire nooit meer zien. Een tekening uit liet Brussel weekblad Pan: „Lieve hemel! V verneem ik, zuster? U 9aat 0 tcch niet verlaten?' .MISSISSIPPI' FRED McDOWELL adembenemend NEDERLANDSE JAZZ Artone bracht de eerste langspéler van het Misja Mengelberg Quartet uit (JMGOS 9467), CBS lanceerde de twee de lp van het trio van Louis van Dijk (62736 stereo) en het eenmansmaat- tchappijtje van de ondernemende Am sterdamse technicus Evan Durlacher „Obelisk" maakte een beste beurt met de uitgave van het album „Four in Conversation" (660 420 stereo), waar mee violist Frans van Bergen, pianist Paul Ruys, bassist Arend Nijenhuis en drummer Martin van Duynhoven vriend en vijand hebben verbaasd. De langverwachte plaat van de be langrijkste Nederlandse jazzgroep van dit ogenblik is er dan eindelijk geko men. Misja Mengelberg, Piet Noor- dijk, Rob Langereis en Han Bennink, hebben er een feestelijk stukje werk van gemaakt waarnaar iedere jazzlief hebber met plezier en interesse zal luisteren. Alle zes stukken zijn door Mengelberg geschreven en bezitten die heel specifieke sfeer en structuur waarop alleen deze musicus het patent schijnt te hebben. De plaat opent met „Peer's Counting Song" (Peer Gynt?) een sfeerrijk stuk muziek, waarin Misja's solo (op alle stukken is zijn pianospel noot voor noot te volgen) bijzonder imponeert. Het tien minuten durende „Auntie watch your step", (een fascinerend thema), geeft altist Noordijk de gelegenheid zijn grote liefde voor het instrument-en-zijn-mo- gelijkheden te uiten in een langdurige, geïnspireerde chorus. Ook in het ver trouwd klinkende „To John "Hodjazz" komt hij tot verrukkelijk solo-werk. Kant II start met de onverbiddelij ke Mengelberg-bestseller „Driekus Man Total Loss" een compositorisch mees terstukje, waarin de leider zelf op de voorgrond treedt. „Journey" is een hoogtepunt; is de eigenaardige piano introductie al een hoogst ongewone ge beurtenis, de solo van slagwerkef Han Bennink betekent zonder meer een be levenis, een opwindende happening in ritme en klank. „Samba Zombie",» het laatste nummer is een muzikaal grap je waarin onverwachts een sterke Monk-beïnvloeding naar boven komt. Bennink speelt hierin op een Tune sische trom. Bassist Rob Langereis had kennelijk een geïnspireerde dag, want hij musi ceert constant op een hoog niveau, waarbij zijn intensieve ideeën alle kans krijgen. CBS, HET EDISON-SUCCES van Louis van Dijk nog indachtig, heeft met de tweede LP van deze jonge, zich nog immer ontwikkelende pianist een sterke troef in handen. Samen met bassist Jacques Schols en drum mer John Engels slaagt hij er dit maal beter in zich boven de Peter- son-Evans-invloed uit te werken. He lemaal „los" komt hij nog niet al te vaak, maar de wil is er in ieder ge val. Daarbij komt nog dat er nog nooit een talentvol en origineel musicus „verloren" is gegaan tengevolge van een mogelijk te krachtige beïnvloeding door de een of andere beroemde voor ganger. Juist dat zich ontworstelen aan een sterke invloed van een oudere of meer beroemde collega maakt een kunstenaar eerst groot en zelfstandig. Louis van Dijk heeft meer dan eens bewezen dat hij in staat is nieuwe din gen te doen, zij het op een minder geavanceerde manier dan sommige van zijn leeftijdgenoten. Als klassiek geschoold en experimenterend musi cus heeft hij nog geen behoefte om de vorm los te laten, omdat juist binnen die vorm nog zoveel onontgonnen ge bied ligt. Voor verstarring bestaat bij hem geen gevaar. Een bewijs daarvan is deze plaat „We'll stick together", met name een stuk als „Blinkers by Candlelight" een wat weemoedig the ma van Jacques Schols, waarin Van Dijk dieper graaft dan men van hem gewend is en tot momenten van ver voerend musiceren geraakt. Van de acht stukken op de plaat zijn er vier hart n»Tjt" pmJ fuyt ww i*n""o»tr 4 geschreven door bassist Jacques Schols, verder treft men gedaantever wisselingen aan van Becauds „Et maintenant" en Lehars „Dein ist mein ganzes Herz", een nieuwe interpretatie van Porters „Love for sale" en een eigen stuk van Van Dijk „Bo Bo". Dit alles is heerlijke, ontspannen jazz, niet voor Breuker-Belijders, maar wel voor hen die goede muziek op de juiste waarde weten te schatten. VOOR EEN GROTE verrassing zorg den violist Frans van Bergen en de tot dusver uitsluitend als bekwaam swingpianist bekend staande Paul Ruys met „Four in Conversation". Met me dewerking van de in ons land nogal onderschatte bassist Arend Nijenhuis en de jonge slagwerker Martin van Duynhoven heeft men een album ge maakt dat zó voor de een of andere platenonderscheiding in aanmerking mag komen. Er wordt muziek (lees: jazz) gemaakt op basis van vrije im provisatie en een zeldzame, onderlin ge muzikale verstandhouding, waarbij de intentie om iets waarachtigs te creëren voorop stond. Men heeft het spontane „gesprek" als uitgangspunt genomen waardoor men slechts met enkele simpele regels te doen kreeg. Wie Frans van Bergen eerder heeft gehoord zal tot de conclusie zijn ge komen dat hij een voortreffelijk vio list is die soms aanstekelijk jazz kan spelen, maar tevens een musicus die nog al eens de nodige commerciële concessies doet. Deze opname be wijst dat hij ook anders kan. Eigen lijk kan men nu pas zijn spel op de juiste manier beoordelen. En dat oor deel moet dan zonder meer enthou siast zijn. Zó spelend stelt Van Bergen zelfs een, dooi mij bewonderd, violist als Jean Luc Ponty in de schaduw en draagt hij bij tot de volledige erken ning van de viool als zelfstandig in strument in de moderne jazz. Onher kenbaar zijn ook de anderen, met na me Paul Ruys die telkens weer frap peert door zijn prachtig toucher en muzikale elasticiteit. De „Conversatie" bestaat uit vier delen: About Blues About Dorian Anticipation Autumn Leaves. Ieder deel heeft zijn eigen, onontkoombare sfeer. Deel I en III zijn de interes santste en worden gekenmerkt door een dramatische spanning en een grote muzikale zeggingskracht. Hoewel het werk van het voormalige John Coltrane Quartet de vier musici niet vreemd is blijft er nog zoveel eigen inbreng en benadering over, zoveel momenten van musiceergenot en regelrechte ontroe ring dat ik mij graag en zonder enig voorbehoud gewonnen geef. F. B NAAST DE OPKOMST EN BLOEI van de avant-garde vindt er in de jazz- wereld een soort herwaardering plaats van „oudere" vormen en stijlen en hun vertegenwoordigers. In dit verband dient de heruitgave van een album als Count Basie's „Jumpin* at the Woodside" (ACE of Hearts-III) als illustratief voor beeld. Dit meesterstuk uit Basie's oeuvre kan men opnieuw meebeleven in al zijn glorie. De band waarover „The Count" toen de beschikking had was misschien wel de beste welke hij ooit geleid heeft. Namen? Lester Young, Herschel Evans, Buck Clay ton, Harry Edison, Earl Warren, Dic kie Wells, Benny Morton, Eddie Dur ham, en de fameuze ritme-sectie Freddy Greene, Walter Page en Jo Jones. Er wordt van begin tot eind vervoerende swing gespeeld en de ene bruisende chorus volgt op de andere. De twee tenor-coryfeeën Young en Evans „beconcurreren" elkaar in on navolgbare soli en leider Basie be klemtoon. met zijn swingend pianospel (waarin geen noot teveel is) het eigen karakter van de band. De plaat bevat elf stukken, alle topnummers. Warm aanbevolen. OOK DE JAM-SESSION komt weer volop in de belangstelling. Deze ele mentaire vorm van jazzkunst wordt door CBS weer nieuw leven ingeblazen met een LP waarin trompettist Buck Clayton het middelpunt is in een session waar aan verder meewerken: trompettist Joe Newman, de trombonisten Urbie Green en Henderson Chambers, altist Lem Davis, tenorist Julian Dash, ba riton-saxofonist Charlie Towlkes, pianist Sir Charles Thompson (de eni ge jazzklavier spelende ,,sir" ter we reld) en Basie's ritme-groep (Green, Page en Jo Jones). De session is er een van het heel spontane en dynami sche soort. Er wordt geïmproviseerd op een tweetal thema's, de twaalf-ma tige blues „The Huckle-Buck", waar in de liefhebber liefst 63 chorussen kan noteren en de bekende Thompson-tune „Robbin's Nest". Het niveau v»n de session ligt ver bazingwekkend hoog, zeker als men bedenkt dat sommige musici elkaar te voren nog nimmer hadden gezien. Dat het desondanks toch tot heerlijk, hartverwarmend musiceren kwam, is te danken aan het vakmanschap van de deelnemers enerzijds en de samen stelling van de groep door criticus John Hammond anderzijds. Een ouderwetse sfeer-plaat met momenten van geïn spireerde, enerverende jazz. (A Buck Clayton Session CBS 52078). oniana ALS HET WAAR IS, is dat jammer. Greg or Serbans nieuwste plaat (CNR GA 5045) zou zijn laatste zijn omdat hij het zich veroorloven kan zijn aandacht nog uitsluitend te wijden aan zijn restaurant aan het Buitenhof in Den Haag (waar hij overigens nog wel spelen blijft). Wat daarvan komt modten we afwachten. Zeker is dat deze langspeler tevens zijn beste is. Serban, die zijn broer Colea inmid dels al enkele jaren weer bij zich aan de vleugel heeft en zijn vijfmans en semble voor deze opname aanzienlijk uitbreidde, speelt zoals hij dat althans voor de plaat nog niet eerder heeft gedaan. Natuurlijk blijkt hij het Turks en Russisch repertoire nog steeds voor treffelijk te beheersen; daarvoor was hij bij de liefhebbers hier al vóór de oorlog bekend. Maar vóór alles is deze door collega's en vrienden als Theo Olof en Herman Krebbers hooggepre zen violist thuis bij de muziek van zijn eigen Roemenië. En hoe gepolijst de zigeunermuziek" van dit soort hore- ca-ensembles ook pleegt te zijn, telkens weer belijdt Serbans juichende toon ln zo'n driftige hora hoezeer de ras- muzikant met hart en ziel Roemeen gebleven is. Dat er met de titels op hoes en etiket wat wild is gestoeid (alleen de volgorde al behoeft correc ties) kan bij dat alles nauwelijks tel len. OOK VAN EEN ANDERE violist die al vele jaren Nederlandse etablisse menten en platen van gloedvolle klanken voorziet is er een nieuwe LP. Op Fontana 700.113 WGY (mono 200.113 WGL) pleit Veres Lajos vurig als steeds voor muziek uit Roemenië, Rusland en Hongarije. Ook voor hem geldt dat de muzikale folklore uit zijn geboorte land hem het liefst is en het beste ligt; inzoverre is de fantasieloze titel „Puszta-Klange" nog wel te verdedi gen. Gelukkig laat hij naast veel ge speelde melodieën ook wat minder be kend repertoire horen. Ook al om de opnamekwaliteit is de schijf een hoog tepunt in Veres' platenproduktie. NATUURLIJK MOET het Am sterdams studenten-zigeunerorkest „Kabani" het met zijn HMV-langspe- ler SXLPH 1016 in techniek en tempe rament bij de hiervoor genoemde pla ten afleggen. Toch hebben deze tien man, in wisselende bezetting spelend, zich het idioom van de Oosteuropese en Balkan-muziek in verrassende mate eigen gemaakt; een studiereis naar Hongarije zal daar niet vreemd aan zijn, evenmin als de muzikale advie zen van cymbalist Medgyesi Béla (hij speelt helaas niet mee, al is het na tuurlijk wel „eerlijker" dat zijn plaats door twee Nederlanders wordt inge nomen). Een aardige plaat, maar in de concurrentie kansloos. DE HERPERSING van de LP waar óp Toki Horvath met zijn puszta-„ban- da" te horen is (HMV XLPH 1004) is wat repertoirekeuze betreft allesbehal ve een verrassing, al maken alleen al de authentieke toon van de primas en het spel van zijn orkestleden on der wie topvirtuozen met een grote naam, tot ver buiten zijn eigen land heel veel goed. Maar de grootste charme gaat uit van de medewerking van de bas Mihóly Székely. Zijn 3tem is niet opvallend fraai maar hij zingt dan ook vooral met zijn hart. Al die overbekende liederen nu eens inder daad gezongen te horen is al een ple zierige afwisseling; als het dan ook nog zó gedaan wordt is het resultaat een plaat om snel op de verlanglijst te zetten. Hij is nu bovendien maar dat geldt ook voor Serban, Veres en „Kabani" in een goedkope serie uit gegeven. EEN VAN DE opmerkelijkste jazz- albums van de laatste tijd is „Anato my of a South African village" door het trio van pianist Dollar Brand (Fon tana 688 314). Dollar Brand is zijn land om de apartheidspolitiek ontvlucht en ver blijft f>u in Europa. Zijn enorm pianis- tiek en compositorisch talent moet door niemand minder dan Duke Elling ton zijn ontdekt, hetgeen een niet ge ringe aanbeveling is. Dit Fontana-al- bum stelt de hooggespannen verwach tingen niet teleur: het titelstuk is een even fascinerend als ontroerend hoog tepunt in de jazz-literatuur van van daag. De compositie werd eerst als or kestraal werk uitgevoerd door de Big Band van de Deense Radio-omroep later heeft Brand er een trio-versie van gemaakt. De vijf delen, ademen de sfeer, de melancholie, de spanning en de heimelijke angst van het Zuid- Afrika anno 1966. Daartoe gebrüikt Dollar Brand puur muzikale én jazz- matige middelen. Zijn voordracht doet in de meest bewogen momenten den ken aan een Bud Powell uit de tijd van Un Poco Loco en soms klinkt er een Ellingtoniaanse invloed door. Maar nergens wordt er gecopieerd, het „feest der herinnering" is er alleen maar ter ondersteuning van Brands aangrijpend improvisatie-spel en obse derende ritmiek. VIERENTWINTIG SINTERKLAAS LIEDJES staan er op de Dureco-LP 51.045. Ger Leeflangs kinderkoor Pip- peloentje zingt ze rechttoe-rechtaan, er minder op uit gaaf klinkende kin derzang voort- dan de stemming erin te brengen. Dat lukt voortreffelijk, ook al omdat de begeleidende musici on der leiding van accordeonist Jan Goris- sen met veel tromgeroffel de zaak als één grote polonaise aanpakken. Op de achterzijde van de geestige voorkant wordt een afzonderlijke kleurplaat bij geleverd, mét kleurpotloden. Wat wil een kind nog meer? (Van onze correspondent) Het „mysterie" is ondoordringbaar. Behalve voor degenen die zich tot de ingewijden rekenen, de roddelaars van het kleine wereldje van de „show business". Soeur Sourire behoort tot het verleden, zo weten zij te vertellen, maar een nieuwe ster is in de maak: Luc Dominique. Volgend maand zal haar eerste plaat op de markt ver schijnen en de titel belooft sensatie: „Pourquoi je m'en vais" (waarom ik heen ga). Het zal een top-hit" worden, erger nog dan „Dominique", het liedje dat haar in Amerika lanceerde en waarmee ze zelfs Frank Sinatra van de eerste plaats in de „Hit Parade" verdrong. En daarna komen er nog, vijf per jaar, contractueel. Er gaan nog meer praatjes over ex- Soeur Sourire, nu zij het kloostei'leven verlaten heeft (alhoewel zij, naar ver luidt, lid blijft van de dominikaanse derde orde). Haar ophefmakende Ame rikaanse successen de beroemde NBC-showman Ed Sullivan kwam ooit in hoogsteigen persoon naar Waterloo om een programma-onderdeel van acht minuten over „The Singing Nun" te vervaardigen en in Hollywood was men er als de kippen bij om het suikerzoete leven van het fenomeen op celluloid te vereeuwigen zouden de kloosterge meenschap van Fichermont ongeveer een miljoen diollar hebben opgeleverd. En boze tongen beweren nu dat tus sen de familie Deckers en moeder-over ste een meningsverschil is gerezen over de uiteindelijke bestemming van deze ronde som. Maar wie kan het weten? Een paar jaar geleden, toen haar ster al rijzende was aan het firmament van de kleinkunst, vertrouwde Soeur Sourire aan een gespecialiseerd week blad toe, heel bescheiden: „Ik ben he lemaal geen vedette. Laat ik dat even rechtzetten. Ik ben geen beroepszange res, ik ben kloosterzuster en het kloos terleven heeft de hele zaak aan de gang gebracht. Zonder Fichermont zou er geen chanson zijn voor mij. Het is dus geen kwestie van vedettisme, maar van apostolaat. Ik ben niet in de al lereerste plaats Soeur Sourire, maar wel Soeur Luc-Gabrielle. Er staat een dikke muur tussen mij en wat mijn liedjes geworden zijn." Die muur is nu gesloopt. Zuster Luc- Gabrielle is kortweg Luc Dominique geworden, beroepszangeres. Zal zij zich kunnen handhaven als vedette? De me ningen zijn verdeeld. Het publiek is nieuwsgierig. De critici zijn sceptisch. Het is moeilijk in deze wisselvallige branche een nieuwe carrière te begin nen als men 38 is, alle voorbije „top hits" - ettelijke miljoenen platen in zo wat alle werelddelen ten spijt. Mis schien slaagt men er alsnog in, mits een goed georchestreerde publiciteits campagne, nog meer lieve liedjes van haar vroegere fans te verkopen, ook zonder de vrome verpakking. Maar het is twijfelachtig. Waarom ging zij ook heen? De titel „Fred's worried life blues" behoort aan een van de dertien blues voorkomende op de nieuwste langspe ler van „Mississippi" Fred McDowell, uitgebracht in de eminente Folk Blues U.S.A.-serie van Fontana (688 806 ZL). Fred McDowell ster-artiest van het American Folk Blues Festival 1965 be hoort tot een van de meest authentie ke vertolkers van de blues, zoals die decennia lang in de Mississippi-Delta heeft geklonken. De „Worried life Blues" is een duidelijk voorbeeld van McDowell's adembenemende en sensi tieve voordrachtskunst die terugaat tot Blind Lemon Jefferson en Charlie Patton. Toch blijft er in de blues van McDowell steeds een eigen en niet verwante vorm en interpretatie aanwe zig, die hoogst opmerkelijk is. De on geveer zestig-jarige blues-vertolker (ook hijzelf weet zijn juiste leeftijd niet) uit de omgeving van Memphis heeft een sterk aansprekende stijl en een bewonderenswaardige instrumen tale vaardigheid. Deze bottleneck-play er is een van de besten die ik ooit ge hoord heb. In zijn blues klinkt de een zaamheid en verlatenheid van de cot ton country door. Ontroerd luistert men naar dit warme spel en naar deze krachtige, bewogen stem waarin een eeuwige, verstilde melancholie blijft doorklinken. OOK OP DE LP die Verve heeft uit gegeven onder de titel „Blues from the Mississippi Delta" (Folkways-se- rie nr. FV-9035) is de bottleneck-gi taar te horen. Son House begeleidt zich er bijvoorbeeld op in zijn „Country Farm Blues", ook al zo'n schrijnen de klacht, rechtstreeks protest tegen de verruwing die in de ruige verlaten heid aan de zwarte arbeiders vrat. Het is een van de opnamen die Alan Lomax in augustus 1942 voor de Li brary of Congress in Robinsonville maakte van de toen veertigjarige trac torbestuurder Eddie „Son" House. Herontdekt, treedt hij sinds twee jaar weer op. Maar nooit meer zal hij de indruk van deze archiefopnamen t nen uitwissen. Op de eerste plaatk s staan er zes; daaronder is ook I right or wrong'dat achterstel3^ om-de-huidskleur kwasi luchtig sterk aangrijpend bezingt. Het bez«^j dat de weergavekwaliteit van deze 'l-et recordings vrij gebrekkig is, telt bij zoveel authenticiteit. De keei^Lj van de plaat laat vier opnamen 0° die J.D. ofwel Jaydee Short maakte in St. Louis, enkele maa^ voordat hij aan een oude oorlogs e(i wonding zou bezwijken. Hij was ^1 59 jaar oud en had al een leved muziek achter de rug; een paar speelde hij zelfs klarinet in Williams' swing band. Hoezeer hij altijd de zanger bleef van de zU'ajv' Mississippi-blues zoals die een w|l eeuw geleden in de delta klonk voortreffelijk geïllustreerd door been cheating me" en „Train, blg0ï my baby back", waarin hij zich ^et een bijzonder improvisator toont. zijn neef „Big Joe" Williams en yt wens ook met Son House heeft J- sterk persoonlijke teksten „So wine" een grote mate van 00 staanbaarheid gemeen. ,,gtic OP HET LABEL Super BBH-VS 1.780) is een „Folk Song Fest" uitgebracht dat wellS g0V niet in elke tape kwaliteit biedt e° y. van samenstelling onevenwichtig!1' maar toch belangstelling ve 0{P minder nog om de lage prijs ^apia^ uitstekende opnamen die deze Jg0 óók horen laat. Daarmee zijn bedoeld „Face ia the crowd ^eeP Brownie McGhee, Leadbelly in 'gjiih' your hands off her", Memphi® j0o( „How long blues" en „Stewball Leadbelly-Houstoi» Guthrie. TrnvTtririT tt* TTTrpry/->ATTT'KP'^ VAN DIZZY GILLESPIE, de meest onberekenbare aller trompetgrootmees ters in de jazz, verschenen twee nieu we opnamen. „Man from Monterey" (Fontana 688 147 ZL) laat hem ho ren samen met het Monterey Jazz Fes tival Orchestra onder leiding van Gil Fuller. De samenwerking tussen arran geur-componist-orkestleider Fuller en Gillespie dateert al van 1945 en resul teerde ir classics als „One Bass Hit", „Things to come" en „Manteca". Ter viering van het twintig-jarig muzikaal „verbond" (de opname dateert van verleder jaar) hebben beide musici tij dens het jaarlijks jazzfestival van Mon terey een plaat gemaakt, die in alle opzichten geslaagd mag worden ge noemd. Acht stukken zijn er t~ beluis teren en daarvan zijn „Man from Mon terey" (thema van Phil Moore III), Angel city suite" (Fuller), Groovin' high (Gillespie) en Moontide (Fuller) de meest aantrekkelijke. Het 21-man sterke orkest met gerenommeerde krachten als Harry Edison (eeuwig vitaal), Buddy Collette, Bill Green, Phil Moore jr. en Jimmy Bond is ge weldig op dreef. Gillespie zelf schittert als in zijn beste (bop)jaren. De klank van het orkest is magnifiek. Speciale vermelding verdient de fraaie solo van Buddy Collette in „Big Sur". De tweede LP is van grote documen taire waarde, omdat men Gillespie hier kan beluisteren in een periode die zich uitstrekt van 1937 tot 1950. Het album is uitgebracht in de onvolpre zen Vintage Series van RCA-Victor (nr. 16LPM 530) en bevat, evenals de vo rige opname, uitsluitend non-commer ciële stukken I De plaat is onthullend omdat men een helder inzicht krijgt in het pionierswerk dat Gillespie in de jaren veertig heeft verricht. Kostelijk zijn de tapes met het orkest van Ted dy Hill en het NBC-Orchestra, opge nomen in 1937 Te midden van mensen als Russell Procope, Dickie Wells, John Smith en Sam Allen weet Gille spie zich al te onderscheiden door een speciale attaque, bop-achtige accentue ring en een prachtige toonvorming. Gillespie's markante persoonlijkheid krijgt op deze LP op imposante wijze gestalte. Een typisch collectors item. OP ENKELE UITZONDEB1^^ NA is ,Le monde musical Powell" (Barclay 80235, stereo "0eer een plaat waarop de Brazilian11®® ysF tergitarist in topvorm is. VVe peert hij niet zo zeer door zb <i& teloze techniek als wel door zelfsprekende wijze waarop hJJ f jj» teristieke folklore-elementen 1 waï^# zikaal en heel persoonlijk in zU er** bloedige composities verwei»"^ pj als hij zich alleen maar door a tronoom laat begeleiden geKe^ veel meer dan een gimmick °Ea,-cita werk van anderen (Jobims l£jic® Ipanema", of de Moraës' „L oiebee klinkt onder zijn handen 3 iw Wat de uitzonderingen b aSsiste y nummers wordt Powell ^guri®1 door het orkest van Paul o0k 0 maar de Bach-prelude, waat,e te cP een we! galmend knapenko „en ren is, heeft er niets bij B® ^gg „het Adagio van AlbinonJ de 'a.^ in deze en vele andere v®'f.kt al pat ste tijd een hit zijn, het blU e pl j, een der zwakste nummers v ygt <f" Als Powell zichzelf kan zon. ,at is v prachtige muziek te horen' t gcv der in verheugende mate

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 20