Duitsers blijven Duitsers, ook bij Vestdijk
Tur>r>iNS*$
TEN
gefaalP.
KUNST
LICHT
Engelse letteren
TEN
I4ALVE
BETER,
GEKEERD
Spijkers zoeken
Spook
Inleving
J
kalender j
JAN WILLEM HOFSTRA
ZATERDAG 26 NOVEMBER 1966
Misschien kan ik het best zo
beginnen: eerlijk gezegd weet ik
met de jongste roman van S. Vest
dijk, „Het spook en de schaduw"
niet goed raad. Dat het boek me
constant geboeid heeft, kan ik
moeilijk zeggen, in grote delen
zelfs. niet.
Daar staan enkele hoofd
stukken tegenover die voor mij
fascinerend zijn. De roman speelt
in het Oostenrijkse Alpenland,
en het kan aan mijn polderlandse
geest liggen, maar met Vestdijks
bergromans heb ik ook vroeger
moeite gehad, met „De arme
Heinrich" en „Een Alpenroman".
Ik adem moeilijk in dat hoogland.
Voor het overige en ondanks
alle bezwaren: gezien de recente
Duitse verkiezingsuitslagen zou
de roman zo spoedig mogelijk in
't Duits vertaald moeten worden
met een vertaling (als die er niet
is) van het zojuist bij de Arbei
derspers herdrukte „Else Böhler,
Duits dienstmeisje" erbij. Het
bruine begin, het zwarte einde,
het heden en de mogelijkheid
van een donkere toekomst in
twee boeken bijeen. De prijs kan
dan de Wirtschaft niet drukken.
KEES FENS.
HET NAJAAR is ook in Enge
land de tijd waarin de meeste
nieuwe boeken verschijnen. Om
de enorme hoeveelheid enigszins
op te vangen, moet ik mijn toe
vlucht nemen tot een minder
ideale procedure en ditmaal een
aantal boeken in snel tempo de
revue laten passeren.
i 'L i
f4 >A
EDNA O'BRIEN
W. BRONZWAER
COLIN WILSON
tss>
SRAUNlASf
n .Van KaES
ER IS EEN LITTERAIR GENRE, dat
erin gaat als koek bij de boekkopende
en boekle'zende gemeente, maar dat met
de nek wordt aangezien door degenen
die menen wat hoger gevorderd te zijn
op de ladder naar het ideale lezen en
de ideale lezer: de vie romancée, het
geromantiseerde historische verhaal.
Nu bestaat er een onoverbrugbare af
grond tussen de series boeken die het
liefdeleven van Napoleon of dat van
Chopin en Liszt tot onderwerp hebben
ik herinner me van lang geleden
dikke banden van ene Harsanyi of zo
iets en verantwoorde werken als de
beide Claudiussen van Graves (Clau
dius en Claudius the God) om maar
een voorbeeld te noemen. Maar juist
dat „verantwoorde" is iets wat de pu
risten razend maakt. Onlangs is er
weer een boek uitgekomen van Mary
Renault, de wereldberoemde schrijf
ster van „The King must die", „The
Bull from the Sea" en „The Last of
the Wine", om dë drie bekendste te
noemen.
Het heet „The Mask of Apollo" en
is bij Longmans, Green en Co te Lon
den verschenen. Na een roman spelen
de in het Griekenland tweeduizend
Jaar voor Christus of over de avontu
ren van Theseus, terwijl ook het Gou
den Griekenland aan de beurt kwam.
heeft ze zich nu bezig gehouden met
de vierde eeuw voor onze jaartelling,
een boek dat dus chronologisch volgt
op „The Last of the Wine". Het milieu
dat zij nu gekozen heeft is dat van de
toneelspeler uit die tijd en ik moet
zeggen dat het een interessant gege
ven is dat Mary Renault, een classica
met literaire pretenties, interessant
heeft verwerkt. Zij heeft als hoofdper
soon een acteur Nikeratos verzonnen
die als de „ik" uit het boek zijn avon
turen vertelt met Plato en zijn gelief
de leerling Dion, die de tyran van
Syracuse, Dionysos en diens zoon, als
tegenspelers tegenover zich geplaatst
zien. Deze Nikeratos wordt in deze
roman de leraar van de werkelijk be
staand hebbende Thettalos, terwijl ook
Theodoros, een andere toneelspeler,
voorkomt op de lijst van overwinnaars
bij de Spelen die werkelijk gehouden
zijn. Classici daarover gevraagd zijn
de, verklaren dat Mary Renault een
uitstekende reconstructie heeft gege
ven van het leven van toen, maar haar
boeken maken toch op mij dezelfde in
druk als de in zeer klein formaat ge
reconstrueerde Tempel van Jeruzalem
of het Forum Romanum in de beste
tijd: heel kleine huisjes en tempeltjes
ln helle kleuren, blokkendoosjes op
kleine schaal die iedere fantasie doden.
ALS IK OP DELOS LOOP en ik kijk
naar de hot en haar door elkaar lig
gende brokstukken marmer van de
toenmalige tempels en beelden, geloof
ik, turend over de wijnkleurige zee on
der de helblauwe hemel, dat Apollo
daar geboren is en ik heb geen ogen
blik het verlangen in mij voelen op
komen om te weten hoe het atrium
waarin ik sta er werkelijk heeft uit
gezien. Maar dat is natuurlijk persoon
lijk. Als literair werk is „The Mask of
Apollo" zeker zwakker dan zijn voor
gangers. Je krijgt de indruk dat de
schrijfster alles wat er te weten valt
over het theater uit die tijd weet,
maar dat het wezen van de toneel
speler van vroeger of nu haar totaal
ontgaat. Daarom blijven vele figuren
rondom de protagonist slechts vage
schimmen en geloven we nauwelijks
één moment in de geestelijke adel
dom van deze kunstenaar.
Hoe dan ook, dit geromantiseerde
leven, haalt in geen enkel opzicht de
top die Marguerite Yourcenar bereikte
met haar „Herinneringen van Hadri-
anus" door L Boucher in een voor
treffelijke vertaling uitgegeven, tot nu
toe het meest ideale vie romancée dat
ik gelezen heb. „The Mask of Apollo",
het masker dat Phidias heet gemaakt
te hebben en dat het orakel is voor
deze Niko, stelt teleur zoals ook de
uitbeelding van „de spelers en het
spel".
ONDER DEZE TITEL is een totaal
ander soort boekje verschenenin de Ca
rillon Reeks (W. ten Have, Amster
dam). De gereformeerde theoloog H.
M. Kuitert schreef een uiterst opmer
kelijke wegwijzer in de Bijbel en hij
verkondigt daarin vele zienswijzen op
de Heilige Schrift die zo nieuw en in
spirerend zijn dat er maar één ding
valt te betreuren n.l. dat Kuitert de
Bijbelteksten niet uitgeschreven heeft.
Men moet nu voortdurend met vele
vertalingen van de bijbel naast zich
zoeken naar de teksten die hij van
zelfsprekend in groten getale in cijfers
aanhaalt. Men kan dit boekje niet ge
woon lezen en overdenken, maar men
is verplicht tot een schriftuurlijk blok
jes-rapen dat heel veel tijd en een gro
te aandacht vraagt. Nu is dit precies
wat deze studentenpredikant eist,
maar ik vermoed dat, had de uitge
ver er toe kunnen besluiten dit pocket
boekje een groter formaat te geven, er
veel meer geïnteresseerden zouden ge
weest zijn voor dit, ik herhaal het, bij
zonder belangrijk werk. Deze han
teerbare leeswijzer voor de Bijbel" is
in deze vorm al te omslachtig. Dit mag
echter geen enkele werkelijk belang
stellende christen ervan weerhouden
„De Spelers en het Spel" aan te
schaffen. Zoekt u een heel mal pocket-
je om een literaire vriend te plezieren
dan moet u eens denken aan „Wie einst
im Mai", een bundeltje poëzie, uitge
komen bij het Deutscher Taschenbuch
Verlag met de ondertitel „Schmacht-
fetzen aus der Plüsch-und Troddel-
zeit." En daar het roodpluche-met-
balletjes ook in het meubilair weer in
is, kunnen velen er plezier aan bele
ven. Als je er te veel van leest, word
je al gauw wat draaierig, maar kalm
gedoseerd, kan je lachen. Tot mijn
grote vreugde vond ik er ook in de ode
aan de korenbloem met de ademschok-
kende mededeling: Unser Kaiser liebt
die Blumen, Denn er hat ein zart Ge-
müt, Doch vor allem ist es eine, Die
in keinem Garten blüht!" Die Wilhelm
met de Es-ist-erreicht!-snor en zijn ge
voelig gemoed...
„HET SPOOK EN DE SCHADUW"
Soms slaat bij een eerste zin de mo
tor al af oorzaak vaak onbekend
en dan wordt, het vaak moeilijk, door
te lezen. De inzet van Het spook en
de schaduw" bracht mij al direct tot
stilstand: „Holk, bevoorrechte telg
van een rijke zakenfamilie, weinig
hard werkende veertiger wat com
missariaten, rechtenstudie niet vol
tooid, ongehuwd en die pas opleefde
in vakanties, met gretigheid genomen,
bevond zich tussen twee rivieren, waar
van de brede met een i begon, en de
smalle de i ongeveer in het midden
had".
Er nog vanaf gezien, dat de zin wat
scheef in elkaar zit, de hoeveelheid
informatie over Holk gegeven, is nog
al groot en verschillend in soort, ter
wijl het taalgebruik wat ouderwets
aandoet. Er is de gerechtvaardigde
verwachting dat alle mededelingen zin
vol blijken, althans ik moet beken
nen, gespitst te zijn op de beantwoor
ding van de vraag, waarom de rivie
ren op zo opvallende manier benoemd
worden. Nu is, zoals later blijkt, Holk
een liefhebber van ongewone plaat
sen: uithoeken en terzijdes van de
moderne wereld, hetgeen als een pa
rallel gezien kan worden van zijn
maatschappelijke situatie: hij hoort,
blijkens de eerste regels, nergens he
lemaal bij, behalve bij die rijke zaken-
familie, maar dat laatste maakt hem
het eerste juist mogelijk. Met die lief
hebberij in het uithoekige hangt zijn
verblijfplaats in de eerste zin samen.
Waarom nu de gegeven benaming van
de rivieren?
Als men doorleest, komt men geen
plaats of water meer tegen die niet
voluit genoemd worden. Het heeft dus
weinig zin, de naam van de brede
rivier te verbergen achter zijn eerste
letter, tenzij juist in de roman de let
ter „i" van betekenis zal blijken. In
dat geval heeft het dan ook zin, te ver
melden dat de kleinere rivier ook een
„i" in zijn naam heeft, al kan die na
drukkelijke vermelding ook hieruit ver
klaard worden: de kleine rivier stroomt
even verder in de grote, de een wordt
opgenomen in de ander, en ze mo
gen dus wel al iets gemeenschappelijks
hebben, al is het maar een ,,i". En
het is natuurlijk billijk, dat de grote
rivier die „i" voorop heeft; de kleine
deelt in de hoofdletter van de ander,
maar bescheiden, zoals een kleine ri
vier betaamt. Nu blijkt de „i" in de
roman, al of niet bij waterpartijen,
geen zin méér te hebben dan andere
letters; blijkens de afwezigheid van
andere afkortingen van aardrijkskun
dige namen kan de benoeming met de
initiaal ook niet uit een ander sys
teem binnen de roman verklaard wor
den, hetgeen tot de conclusie moet lei
den dat de gegeven benaming meer
mysterieus dan zinvol is. Nu kan men
na lezing van de hele roman de eerste
zin wel als min of meer program
matisch zien: Holk zal zich voortdu
rend in een tussenpositie bevinden.
Maar daarmee heb ik die eerste zin
misschien toch te veel eer gegeven.
NU KAN HET BOVENSTAANDE li
teraire spijkerzoekerij genoemd wor
den, maar het is toch niet onredelijk
wanneer enkele wat ongewone mede
delingen gepresenteerd worden, naar
de zin daarvan te zoeken. Met wat
kunst- en vliegwerk, waarbij misschien
wat hoger gevlogen wordt dan de zin
verdient, is er voor een deel van de
mededelingen een eigen betekenis te
vinden, voor een ander deel niet. En
waar die niet gevonden wordt, kan
men geamuseerd zijn door de wijze
van mededelen uiteindelijk is die
i-benoeming wel gek maar het is
een amusement terzijde van het ro
manverhaal, een soort buitenpretjes,
uithoekgrapjes die wellicht door een
figuur als Holk gewaardeerd kunnen
worden. Een ander voorbeeld, ik
zal er niet zo aan priegelen als aan
het eerste. In de uithoek ziet Holk ie
mand. Op de tweede pagina van de
roman kan men lezen:
Tussen twee struiken door keek
Holk neer óp een groen hoedje met
een veer, dat het hoofd bedekte van
een zware man, die door houding en
onbeweeglijkheid voor een visser had
kunnen doorgaan, maar die niet viste,
en die dit in dat eigenlijk nogal ra
zende water ook niet had gekund."
Deze stijlfiguur die van de drie
sprong is in Vestdijks proza niet on
gewoon, maar is hier haast een ironi-
sering van zichzelf: de ene medede
ling heft de andere op door de andere
te corrigeren. Een wel aardige, maar
wat omslachtige manier om te zeggen
wat iemand niet is, en de nieuwsgie
righeid naar de identiteit van de rand
figuur nergens vergrotend. Een der
de en laatste voorbeeld. In het vierde
hoofdstuk van het tweede deel van de
roman gaan een aantal jongelui, on
der wie de hoofdfiguur, uit in de stad
vlak bij hun dorp gelegen. Er is daar
een schuttersfeest, waar ze overi
gens helemaal niet aan te pas komen.
Op bladzijde 148 dan kan men lezen:
„Tussen die huizen, een kwartier la
ter, liep het zestal op zoek naar een
schuttersfeesté waar geen van hen nog
aan gedacht had. Genoeg schutters
trouwens bevolkten de straten, na
kerktijd steeds meer: schutterige en
onschutterige, gezonde en gebrekkige
schutters, houtvester-schutters, vreem
delingen en burgers die nooit op schut
ters zouden lijken, schutters met de
donkere fronsblik en de genormali
seerde zigeunerkop, schutters met hun
vrouw, vrouwen met hun schutter;
schutters met gemzenbaarden, groene
jasjes, knoopjes in het knoopsgat, jon
getjes die eens schutter zouden wor
den."
Op zich is dit barokke schuttersstuk
niet onaardig, maar binnen het geheel
van het uitstapje, dat aan het schut
tersfeest niet toe komt, is het wat on
zinvol, zoals er trouwens in hetzelfde
hoofdstuk veel staat, dat men aandach
tig leest in de verwachting van een be
paalde betekenis. Maar die blijft uit.
En wat ik hier voor kleinere en een
enkel groot fragment zeg, gaat dunkt
mij, op voor hele delen van de roman:
het boek is rijk aan uitweidingen, die
soms op zich niet onvermakelijk zijn
en vaak heel spits, maar die het lezen
van het boek toch tot een zeer ver
moeiende bezigheid maken. Nu wil ik
niet zo strikt economisch redeneren,
dat elk dubbeltje in een roman ook
voor tien cent ingewisseld moet wor
den, maar wanneer men, zoals in het
eerste hoofdstuk van het tweede deel,
over de burgemeester en de onder
linge verhoudingen van de plaats van
handeling uiterst uitvoerige informa
tie krijgt, terwijl achteraf maar een
klein deel van die informatie voor het
hoofdgebeuren van het verhaal van be
lang blijkt, dan voelt men zich wel
als een toerist die daartoe geadvi
seerd met een maximum aan uitrus
ting een alp gaat beklimmen, terwijl
hij met een paar bergschoenen en nog
wat had kunnen volstaan. Ik kan dan
ook niet ontkennen, dat ik me bij ver
schillende delen van de roman gewoon
verveeld heb.
DE TITEL VAN DEZE UITVOERI
GE ROMAN laat zich op verschillende
wijzen interpreteren. Het verhaal speelt
in een Tirools dorp; plaats van han
deling: een hotel, beheerd door de we
duwe Höllriegl. De tijd van handeling
is vijf jaar na de oorlog. Hoofdfiguur
is de zoon van de weduwe, Peter. In
het tweede hoofdstuk komt hij terug
uit Russische krijgsgevangenschap, on
verwacht en niet meer verwacht: hij
werd als dood beschouwd. Getuige van
zijn plotselinge thuiskomst is de ge
noemde Nederlander Holk, die in het
hotel' is gaan logeren op advies van
de door hem aan de waterkant ont
dekte man, een gepensioneerde hoog
leraar in de geologie met parapsycho
logische interesse. Hij heeft tijdens zijn
verblijf in hetzelfde hotel een spook
waargenomen, dat in het hotel meer
is gezien en gehouden wordt voor de
verschijning van de als dood beschouw
de zoon. Het spook verschijnt trouwens
in uniform. In eerste instantie ver
wijst het „spook" uit de titel hier
naar. De „schaduw" is dan de oor
log die het spook in zijn verschijning
oproept. De plotseling levend geble
ken zoon blijkt veranderd; over zijn
ervaringen zegt hij niets, hij zwijgt
trouwens liever dan hij spreekt. In die
zin is hij, ook als plotseling levend ge-
wordene, een spook, geheimzinnig en
ongrijpbaar en rijk aan onvoorziene
reacties. De schaduw is dan het oor
logsverleden, waarover hij zwijgt en
dat, naar men vermoedt, de oorzaak
van zijn zwijgen is. Waarbij „scha
duw" ook nog geïnterpreteerd kan
worden in deze zin: Peter wordt voort
durend omringd door mensen die zich
uit vermeende of echte bezorgdheid
met hem inlaten, die het raadsel dat
hij stelt, trachten op te lossen.
Maar: na Peters terugkeer blijft het
spook-in-uniform verschijnen en dat op
of na ogenblikken dat Peter op be
paalde, in zich onschuldig lijkende ver
schijnselen, heel ongewoon, bijna als
een krankzinnige heeft gereageerd.
Blijkbaar maakt het gebeuren, waarop
hij zo fel reageert, contact met een
ander gebeuren, en dat contact doet
de verschijning „opkomen". In het bij
zonder knappe en fascinerende hoofd
stuk „Het pandemonium", slothoofd
stuk van het tweede deel, rukt zelfs
een aantal lugubere spoken een kloos
ter, waar Peter dan verblijft, binnen.
Voor het laatst verschijnt het spook-
in-uniform in het voorlaatste hoofd
stuk van de roman: Peter maakt met
de geoloog, die ten einde raad door
de weduwe te hulp is geroepen en in
gezelschap van Holk, die op zijn beurt
door de geoloog om assistentie is ge
vraagd, een bergtocht. De geoloog wil
de jongen Peter tot spreken dwingen,
waarbij hij zich zo opwindt, dat hij
schreeuwt en beveelt, scheldt als een
ervaren nazi-officier. Op zijn tot Peter
gericht vervloekingsbevel stort de ver
schijning zich in de diepte; Peter ver
dwijnt achter hem aan en valt te plet
ter. In het slothoofdstuk, grotendeels
een brief van de geoloog aan Holk,
volgt dan een poging tot verklaring,
waarna de titel een nieuwe interpre
tatie toelaat: het spook is de mate
rialisatie van Peters oorlogsverleden,
met name van een afschuwelijk ge
beuren daaruit. Dat gebeuren wordt in
de brief verteld, en vele gebeurtenis
sen uit de roman en de reacties daar
op van Peter krijgen nu hun verkla
ring. De „schaduw" is nu Peter, wiens
verzwegen verleden in omstandigheden
die overeenkomst hebben met de om
standigheden van het oorlogsgebeuren,
tot leven komt, niet dood te krijgen
blijkt. Maar in het allerlaatste geval
is het spook opgeroepen door de zich
als een nazi aanstellende geoloog. En
het spook gehoorzaamt zelfs aan diens
(overigens tot Peter gerichte) ver
vloeking en in zijn schaduw met
verontschuldiging voor het woord
gehoorzaamt Peter.
EN VANUIT DAT GEBEUREN wordt
de laatste en meest beslissende bete
kenis van de titel bereikt: het spook
is het gehele nazi-verleden, dat door
iedere Duitser hier de geoloog
tot nieuw leven gebracht kan worden.
Iedere Duitser, al is hij geen nazi
geweest en de geoloog is nooit van
de partij geweest is in potentie een
nazi, die een zwarte schaduw (met de
gestalte van de schaduw uit het ver
leden) vooruitwerpt. Naarmate het ro
manverhaal vordert wordt een andere
laag van de aanvankelijk onschuldig
blijkende titel zichtbaar, zoals het ver
haal zelf van een onschuldige spookge
schiedenis tot een bittere historie wordt
waarin verleden, heden en toekomst el
kaar raken op het onvermijdelijke punt
dat de Duitser een Duitser is.
Gezien de diepte die de roman be
reikt, is het te meer jammer dat de
auteur zich tot zoveel uitweidingen
heeft laten verleiden, al moet gezegd
worden, dat de wijze en de gedetail
leerdheid waarop hij de dorpsgemeen
schap oproept, ongewoon knóp is, be
wijs van een evocatief talent en inle
vingsvermogen zonder weerga. Een
door Vestdijk opgeroepen Tirools berg
dorp doet in scherpte niet onder voor
een door hem beschreven Hollands
houtstadje.
Gesteld naast Het genadeschot",
dat eveneens in Oostenrijk speelt en
waarin het oorlogsverleden het he
den ook niet loslaat, verliest „Het
spook en de schaduw" het door de uit
voerigheid; de eerste roman is van
een bewonderenswaardige beknopt
heid; het tweede boek wint het in diep
te van thematiek: die heeft een veel
grotere algemene geldigheid, raakt la
gen die bij de sterk persoon-gebonden
problematiek van „Het genadeschot"
onaangeroerd bleven.
„Het spook en de schaduw" van S.
Vestdijk verscheen bij Nijgh en Van
Ditmar, 's Gravenhage-Rotterdana.
KEUZE UIT NAJAARSPRODUKTIE
In één geval spijt me deze gedwon
gen haast: de gefingeerde autobiogra
fie van Augustus Carp is een uitvoerige
bespreking waard. Dit boek is in 1924
voor het eerst verschenen en onlangs
door Anthony Burgess herontdekt.
In zijn inleiding tot de nieuwe editie
noemt Burgess het „een van de grote
humoristische meesterwerken van de
twintigste eeuw" en wat mij betreft,
heeft hij gelijk. Het boek is een satire
op de religieuze huichelarij van het
Victoriaanse en Edwardiaanse Enge
land, in de vorm van een autobiogra
fie van een „really good man". Het
staat midden in een typisch Engelse
traditie waarin ook Dickens met zijn
Pecksniff (uit de roman „Martin
Chuzzlewit") een belangrijke plaats
inneemt, en waartoe met name het
tijdschrift Punch heeft bijgedragen,
o.a. met het beroemde „Dagboek van
een Niemand" dat tegen het eind van
de vorige eeuw in Punch verscheen.
Daarnaast is de invloed aan te wij
zen van Samuel Butler en van Max
Beerbohm. Inhoudelijk biedt „Augus
tus Carp" dus weinig nieuws, maar
wat de uitwerking betreft, en vooral
het taalgebruik, is het onovertroffen.
Augustus Carp, een corpulent mon
ster van zelfingenomenheid, schrijft
een zeer retorisch en opgeblazen
Engels in de trant van een bepaalde
preekstijl die in Engeland ook nu nog
wel te horen valt. De schrijver han
teert dit taalgemiddelde echter zó, dat
zijn stijl een parodie wordt op zich
zelf. De verbale virtuositeit waarmee
hij dit effect bereikt is enorm. Op een
gegeven moment, bijvoorbeeld, heeft
Augustus Carp een hoofdzalf gebruikt
waarvan hij kaal geworden is. Hij
spreekt over deze kaalheid in deze
termen: The cranial nudity wrought
by the ointment. In deze formulering
is op knappe wijze gebruik gemaakt
van bepaalde struktuureigenschappen
van de Engelse woordenschat: de „ro-
maanse" woorden cranial en nudity
doen pedant aan, terwijl het angel-
saksische woord wrought ouderwets is.
Vertaalt men nu deze formulering in
normaal Engels, dan zien we dat de
romaanse woorden vervangen worden
door angelsaksische, en het angelsak-
sische door een romaans woord: the
baldness of my head caused by the
ointment. Een dergelijk hanteren van
het vocabulair is virtuoos en werkt
uitermate humoristisch, ook op een
simpeler niveau, waar pootjebaden
„peda! immersion" genoemd wordt.
Een evengrote virtuositeit legt de
auteur aan de dag in het hanteren
van gemeenplaatsen, en zelfs taal
fouten, zoals de verkeerd verbonden
deelwoordkonstruktie, worden met
groot raffinement toegepast. Ook hier
van een voorbeeld. De hoofdpersoon
heeft juist verteld hoe zijn vader ge
trouwd is, en vervolgt: „Vurig ver
langend naar nakomelingschap, wenste
de Voorzienigheid zijn gebed pas na
negen en een halve maand te ver
horen." De ironie in deze zin werkt in
twee richtingen: zij is niet alleen tegen
de vader gericht, maar ook tegen diens
voorstelling van de Voorzienigheid.
Het is echt een heel geestig boek,
en dan vooral vanwege de virtuositeit
waarmee de schrijver gebruik maakt
van de mogelijkheden die de Engelse
taal biedt. Om nog een voorbeeld te
geven: de vader is kerkvoogd, aanvan
kelijk van de parochie van St. Jacob
de Kleine, maar na een conflict met
de dominee, van St. Jacob de Kleinere,
en tenslotte van St Jacob de Aller
kleinste. Voor dit proces vindt de
schrijver de onbetaalbare en onvertaal
bare uitdrukking: to transfer his wor
ship.
Burgess heeft ontdekt dat het boek
is geschreven door een arts, Sir Henry
Bashford (1880-1961) die een groot
aantal romans en populair-wetenschap-
pelijke boeken geschreven heeft die
geen mens meer leest. Sir Henry moet
een belangrijk man geweest zijn, te
oordelen naar sommige van de
functies die hij heeft bekleed, en die
aan zijn eigen bizarre fantasie ontspro
ten hadden kunnen zijn: Medisch
Hoofdofficier van het Postkantoor; Me
disch Adviseur van de Schatkist. Van
het Engeland van Augustus Carp naar
dat van zijn geestesvader is maar één
stap.
BIOGRAFIEëN van personen die
werkelijk geleefd hebben zijn om ge
heel andere redenen het lezen waard.
Twee wil ik er voor u vermelden:
John Pearson's „T e Life of lan
Fleming" en Rae Jeff's „Brendan
Pehan, Man and Showman". De bio
graaf van lan Fleming komt tot de
conclusie dat James Bond gewoon lan
Fleming was zoals hij in de derde
persoon dagdroomde. Het klinkt niet
aardig, maar Fleming was een koude
egoïst met sadistische trekken, en de
naïevelingen die menen dat de James
Bond-boeken parodistisch zijn, doen er
goed aan deze biografie te lezen. Dat
deze boeken zich overigens wel lenen
tot parodiëring, is een andere zaak. Ook,
dat de enige manier om ze dragelijk te
maken is, erover te lachen. Dat doet
O. F. Snelling in zijn Pantherboek
„007, James Bond, A Report".
Wie Brendan Behan een interessan
te figuur vindt, moet niet nalaten het
boek van Rae Jeffs te lezen. Persoon
lijk boeit deze keltische „poète mau-
dit" mij nauwelijks, en vooral omdat
hij te weinig poète was. Tenslotte was
Dylan Thomas ook niet belangrijk om
dat hij zo veel dronk en zo luid praat
te, maar omdat hij een paar onvergan
kelijke verzen heeft gemaakt. Rae
Jeffs doet voor Brendan Behan wat
John Malcolm Brinnin voor Dylan
Thomas heeft gedaan: sensatie schep
pen uit wat in feite een tragedie is.
Het lijkt me niet uitgesloten dat er
nog eens een succesvol toneelstuk komt
met Ko van Dijk als Brendan Behan.
Rae Jeffs heeft er in ieder geval ge
noeg materiaal voor aangedragen.
EVENALS Brendan Behan uit Ier
land afkomstig is de 34-jarige Edna
O'Brien, die zich met de trilogie „The
Country Girls, Girl with Green Eyes
en Married Girl" een grote faam
heeft verworven. Deze boeken verte
genwoordigen een belangrijke fase in
de emancipatie van dfe Ierse vrouw.
Op buitengewoon frisse wijze heeft
Edna O'Brien de impasse beschreven
waarin de Ierse vrouw zich bevindt:
een toestand van onderworpenheid op
sociaal en sexueel gebied. Haar werk
is verrassend door de gedurfde toon
(moeilijkheden met de censuur zijn
in Ierland aan de orde van de dag)
die geen moment smakeloos of sen-
sationalistisch wordt. Het dient dan
ook minstens zo serieus te worden ge
nomen als Mary McCarthy's ,,Herin-
neringen aan een katholieke jeugd",
waarmee het veel gemeen heeft. In
Edna O'Brien's nieuwe roman „Ca
sualties of Peace" is de natuurlijke
frisheid van haar stijl gedeeltelijk ver
dwenen, om plaats te maken voor een
veel ambitieuzer stijl, doorspekt met
symboliek la Iris Murdoch, en niet
geheel vrij van mooischrijverij. The
matisch er is er niet zoveel veran
derd: ook hier gaat het om de moge
lijkheid of onmogelijkheid om tot een
volwassen beleving se*ualiteit
te komen. Alles bij elkaar een boek
van een andere, en toch wel mindere
kwaliteit dan haar v°rige werk.
Thomas Hinde (Sir Thomas Chitty,
1926) is natuurlijk zelf geen boze jonge
man, maar de hoofdpersoon van Zjjn
roman „Happy as Larry 1957 blijft
een van de meest oVejt 3 incar-
naties van de anti-hel "as die jn
het werk van de echte ngry y0Ung
men steeds weer ten tonele wordt ge
voerd. In „The Day the Call Came"
uit 1964 kwam een ander aspekt van
zijn kunst naar voren: de perfekte be
heersing van de roman in de zin waar
in Hendry James de term verstond:
het verslag van een ervaring door
een in het boek centraal gesteld bewust
zijn. Hinde maakte het zich nog extra
moeilijk doordat zijn centraal bewust
zijn toebehoorde aan een hoofdpersoon
die in de loop van het boek krank
zinnig werd. In zijn nieuwe roman
„The Village" heeft Hinde met succes
al zijn vakbekwaamheid aangewend
om een portret te schilderen van een
hele gemeenschap. Een dorp wordt be
dreigd door afbraak, en onder invloed
van deze dreigende gebeurtenis wordt
het hele leven in het dorp, met al
zijn spanningen tussen de inwoners on
derling, op een hoger niveau van in
tensiteit geheven, geconcentreerd als
het ware, waardoor het binnen de mo
gelijkheden komt te liggen dat in 384
pagina's een volledig beeld van zo'n
gemeenschap getekend wordt. Hinde's
vermogen tot wat de Engelsen „so
ciale observatie" noemen, het waar
nemen van mensen in hun karakte
ristieke gedrag jegens elkaar, is in
drukwekkend. Dit, en de met ijzeren
discipline gehandhaafde eenheid van
conceptie maken deze roman tot een
van de boeiendste die de laatste tijd
verschenen zijn.
ENIGE ZEER KORTE VERMEL
DINGEN tot slot. Van William San-
som (1912), bekend vooral door vaak
zeer originele korte verhalen waar
van er een aantal handelen over brand
weerlieden, een specialisatie waarvan
ik geen ander voorbeeld ken, ver
scheen een nieuwe roman „Goodbye"
(Hogarth Press). Het boek bevat een
aantal briljante passages op de ma
nier van Evelyn Waugh, en Sansom
is altijd goed voor verbaal vuurwerk,
maar als geheel voldoet het boek min
der dan de vróegere, zeer sterke ro
man „The Body" uit 1949, die een
soortgelijk onderwerp behandelt.
John Wain heeft een nieuwe verha
lenbundel het licht doen zien: „Death
of the Hind Legs". De titel slaat op
een circusemployé die, voorovergebo
gen en omhuld door een paardevel,
het achterstel van een circuspaard
speelde. Zijn collega (het voorstel)
overleeft hem, maar zijn eigen dood
luidt de ondergang van het circuswe
zen in. Een conventioneel verhaal dat
nauwelijks verder komt dan de ge
bruikelijke jeremiade over de verloren
circusromantiek. Bovendien een senti
menteel verhaal. De rest van de bun
del komt nauwelijks boven dit niveau
uit. Hoe gedistingeerd Wain's werk
ook is, hoe vriendelijk, nobel en ver
standig, het wordt steeds onbenulliger.
Als romanschrijver is Wain slecht,
als dichter middelmatig en eigenlijk
alleen als criticus redelijk goed. Men
zou wensen dat hij voorlopig eens he
lemaal ophield met publiceren; hij
heeft trouwens al een bibliotheekje vol
geschreven. Wain is een irritante fi
guur: hij is knap, sympathiek, eru
diet en verstandig,, maar wat hij schrijft
is tegenwoordig bijna steeds beneden
peil.
Tot slot een nieuwe roman van de
35-jarige Colin Wilson. Men kent zijn
geschiedenis: dagelijks heen en weer
fietsend tussen Hampstead Heath,
waar hij de nacht in een slaapzak door
bracht, en de leeszaal van het British
Museum, schreef Wilson zijn eerste
ling, „The Outsider", een boek waar
uit een grote belezenheid sprak maar
een even grote kinderlijkheid van geest.
Vreemd genoeg werd het een bestseller,
misschien wel omdat het met Wilsons
boek in de hand mogelijk was voor
de moderne nozem-held achtenswaar-
dige voorgangers te vinden in de ge
schiedenis. Door dit succes aangespoord
benoemde Wilson zichzelf zo'n beetje
tot nationaal wonderkind en sloeg aan
het publiceren aan de lopende band..
Hij schrijft moeilijke boeken over filo
sofie, heeft een Engelse versie van het
existentialisme ontworpen, schreef mu
ziekkritieken en natuurlijk ook een
aantal romans die op weinig meer dan
handigheid kunnen bogen. Hij is eigen
lijk een Vestdijk zonder diens rijke
gaven, of althans in veel mindere ma
te. Het nieuwe boek, „The Glass
Cage" is, zoals de meeste van zijn
romans, iets tussen een thriller en een
psychologische case-study in en, al
weer zoals in de meeste van zijn ro
mans, wordt de zaak aan de gang ge
zet door een reeks obscene misdaden.
Ook uit dit boek blijkt weer wat een
slimme knaap de inmiddels al
weer een jaartje oudere Wilson
eigenlijk is; maar of het veel om het
lijf heeft, staat nog te bezien.
Augustus Carp, heruitgegeven door An
thony Burgess. Heinemann Londen.
John Pear' The Life of Ian Fle
ming. Jonathan Cape, Londen.
Rae Jeff: Brendan Behan, Man and
Showman. Hutchinson, Londen.
Edna O'Brien: Casualties ol Peace.
Jonathan Cape. Londen.
Thomas Hinde: The Village. Hodder
and Stoughton, Londen.
William SansomGoodbye. Hoghart
Press, Londen.
John Wain: Death of the Hind Legs.
Macmillan, Londen.
Colin Wilson: The Glass Cage. Arthur
Barker, Londen.
j
Zondag 27 november: le zondag a
vent; eigen mis; credo: Pre£' pfi'
Drieëenheid —paarsv d-
Maandag: Mis v. d. le zondag jfl'
vent —paars— ri A"v
Dinsdag: Mis v. d. le zondag v\ Ae\.
2e geb. H. Saturninus Paa Vn ^iie'l
Utrecht. Groningen, Haarlem be' «A
dam: H. Radboud, bisschop I
mis Sacerdotes Tui; 2e eeb.v- tllfl
dag v. d. Advent; 3e geb. B- f'j,
wit— „jgeh,ep"
WoensdagH. Andreas, apostel. pfi
2e geb. v. d. le zondag v- JjO0
credo; pref. v. d. apostelen ,ag
Donderdag: Mis v. d. le zo „ie'e
Advent —paars— !r.
Vrijdag: H. Bibiana, maagd en y. a
mis Me Exspectaverunt; 2e S Qi
zondag v. d. Advent; ~r°° u
le vrijdag: votiefmis v. h. f»t; 3"
geb. v. d. zondag v. d. Adven ,.eo
H. Bibiana —wit— „-ms, "5 V-
Zaterdag: H. Franciscus Xayeri jag
eigen mis; 2e geb. v. d. le
Advent —wit—