Duitsers blijven Duitsers, ook bij Vestdijk Tur>r>iNS*$ TEN gefaalP. KUNST LICHT Engelse letteren TEN I4ALVE BETER, GEKEERD Spijkers zoeken Spook Inleving J kalender j JAN WILLEM HOFSTRA ZATERDAG 26 NOVEMBER 1966 Misschien kan ik het best zo beginnen: eerlijk gezegd weet ik met de jongste roman van S. Vest dijk, „Het spook en de schaduw" niet goed raad. Dat het boek me constant geboeid heeft, kan ik moeilijk zeggen, in grote delen zelfs. niet. Daar staan enkele hoofd stukken tegenover die voor mij fascinerend zijn. De roman speelt in het Oostenrijkse Alpenland, en het kan aan mijn polderlandse geest liggen, maar met Vestdijks bergromans heb ik ook vroeger moeite gehad, met „De arme Heinrich" en „Een Alpenroman". Ik adem moeilijk in dat hoogland. Voor het overige en ondanks alle bezwaren: gezien de recente Duitse verkiezingsuitslagen zou de roman zo spoedig mogelijk in 't Duits vertaald moeten worden met een vertaling (als die er niet is) van het zojuist bij de Arbei derspers herdrukte „Else Böhler, Duits dienstmeisje" erbij. Het bruine begin, het zwarte einde, het heden en de mogelijkheid van een donkere toekomst in twee boeken bijeen. De prijs kan dan de Wirtschaft niet drukken. KEES FENS. HET NAJAAR is ook in Enge land de tijd waarin de meeste nieuwe boeken verschijnen. Om de enorme hoeveelheid enigszins op te vangen, moet ik mijn toe vlucht nemen tot een minder ideale procedure en ditmaal een aantal boeken in snel tempo de revue laten passeren. i 'L i f4 >A EDNA O'BRIEN W. BRONZWAER COLIN WILSON tss> SRAUNlASf n .Van KaES ER IS EEN LITTERAIR GENRE, dat erin gaat als koek bij de boekkopende en boekle'zende gemeente, maar dat met de nek wordt aangezien door degenen die menen wat hoger gevorderd te zijn op de ladder naar het ideale lezen en de ideale lezer: de vie romancée, het geromantiseerde historische verhaal. Nu bestaat er een onoverbrugbare af grond tussen de series boeken die het liefdeleven van Napoleon of dat van Chopin en Liszt tot onderwerp hebben ik herinner me van lang geleden dikke banden van ene Harsanyi of zo iets en verantwoorde werken als de beide Claudiussen van Graves (Clau dius en Claudius the God) om maar een voorbeeld te noemen. Maar juist dat „verantwoorde" is iets wat de pu risten razend maakt. Onlangs is er weer een boek uitgekomen van Mary Renault, de wereldberoemde schrijf ster van „The King must die", „The Bull from the Sea" en „The Last of the Wine", om dë drie bekendste te noemen. Het heet „The Mask of Apollo" en is bij Longmans, Green en Co te Lon den verschenen. Na een roman spelen de in het Griekenland tweeduizend Jaar voor Christus of over de avontu ren van Theseus, terwijl ook het Gou den Griekenland aan de beurt kwam. heeft ze zich nu bezig gehouden met de vierde eeuw voor onze jaartelling, een boek dat dus chronologisch volgt op „The Last of the Wine". Het milieu dat zij nu gekozen heeft is dat van de toneelspeler uit die tijd en ik moet zeggen dat het een interessant gege ven is dat Mary Renault, een classica met literaire pretenties, interessant heeft verwerkt. Zij heeft als hoofdper soon een acteur Nikeratos verzonnen die als de „ik" uit het boek zijn avon turen vertelt met Plato en zijn gelief de leerling Dion, die de tyran van Syracuse, Dionysos en diens zoon, als tegenspelers tegenover zich geplaatst zien. Deze Nikeratos wordt in deze roman de leraar van de werkelijk be staand hebbende Thettalos, terwijl ook Theodoros, een andere toneelspeler, voorkomt op de lijst van overwinnaars bij de Spelen die werkelijk gehouden zijn. Classici daarover gevraagd zijn de, verklaren dat Mary Renault een uitstekende reconstructie heeft gege ven van het leven van toen, maar haar boeken maken toch op mij dezelfde in druk als de in zeer klein formaat ge reconstrueerde Tempel van Jeruzalem of het Forum Romanum in de beste tijd: heel kleine huisjes en tempeltjes ln helle kleuren, blokkendoosjes op kleine schaal die iedere fantasie doden. ALS IK OP DELOS LOOP en ik kijk naar de hot en haar door elkaar lig gende brokstukken marmer van de toenmalige tempels en beelden, geloof ik, turend over de wijnkleurige zee on der de helblauwe hemel, dat Apollo daar geboren is en ik heb geen ogen blik het verlangen in mij voelen op komen om te weten hoe het atrium waarin ik sta er werkelijk heeft uit gezien. Maar dat is natuurlijk persoon lijk. Als literair werk is „The Mask of Apollo" zeker zwakker dan zijn voor gangers. Je krijgt de indruk dat de schrijfster alles wat er te weten valt over het theater uit die tijd weet, maar dat het wezen van de toneel speler van vroeger of nu haar totaal ontgaat. Daarom blijven vele figuren rondom de protagonist slechts vage schimmen en geloven we nauwelijks één moment in de geestelijke adel dom van deze kunstenaar. Hoe dan ook, dit geromantiseerde leven, haalt in geen enkel opzicht de top die Marguerite Yourcenar bereikte met haar „Herinneringen van Hadri- anus" door L Boucher in een voor treffelijke vertaling uitgegeven, tot nu toe het meest ideale vie romancée dat ik gelezen heb. „The Mask of Apollo", het masker dat Phidias heet gemaakt te hebben en dat het orakel is voor deze Niko, stelt teleur zoals ook de uitbeelding van „de spelers en het spel". ONDER DEZE TITEL is een totaal ander soort boekje verschenenin de Ca rillon Reeks (W. ten Have, Amster dam). De gereformeerde theoloog H. M. Kuitert schreef een uiterst opmer kelijke wegwijzer in de Bijbel en hij verkondigt daarin vele zienswijzen op de Heilige Schrift die zo nieuw en in spirerend zijn dat er maar één ding valt te betreuren n.l. dat Kuitert de Bijbelteksten niet uitgeschreven heeft. Men moet nu voortdurend met vele vertalingen van de bijbel naast zich zoeken naar de teksten die hij van zelfsprekend in groten getale in cijfers aanhaalt. Men kan dit boekje niet ge woon lezen en overdenken, maar men is verplicht tot een schriftuurlijk blok jes-rapen dat heel veel tijd en een gro te aandacht vraagt. Nu is dit precies wat deze studentenpredikant eist, maar ik vermoed dat, had de uitge ver er toe kunnen besluiten dit pocket boekje een groter formaat te geven, er veel meer geïnteresseerden zouden ge weest zijn voor dit, ik herhaal het, bij zonder belangrijk werk. Deze han teerbare leeswijzer voor de Bijbel" is in deze vorm al te omslachtig. Dit mag echter geen enkele werkelijk belang stellende christen ervan weerhouden „De Spelers en het Spel" aan te schaffen. Zoekt u een heel mal pocket- je om een literaire vriend te plezieren dan moet u eens denken aan „Wie einst im Mai", een bundeltje poëzie, uitge komen bij het Deutscher Taschenbuch Verlag met de ondertitel „Schmacht- fetzen aus der Plüsch-und Troddel- zeit." En daar het roodpluche-met- balletjes ook in het meubilair weer in is, kunnen velen er plezier aan bele ven. Als je er te veel van leest, word je al gauw wat draaierig, maar kalm gedoseerd, kan je lachen. Tot mijn grote vreugde vond ik er ook in de ode aan de korenbloem met de ademschok- kende mededeling: Unser Kaiser liebt die Blumen, Denn er hat ein zart Ge- müt, Doch vor allem ist es eine, Die in keinem Garten blüht!" Die Wilhelm met de Es-ist-erreicht!-snor en zijn ge voelig gemoed... „HET SPOOK EN DE SCHADUW" Soms slaat bij een eerste zin de mo tor al af oorzaak vaak onbekend en dan wordt, het vaak moeilijk, door te lezen. De inzet van Het spook en de schaduw" bracht mij al direct tot stilstand: „Holk, bevoorrechte telg van een rijke zakenfamilie, weinig hard werkende veertiger wat com missariaten, rechtenstudie niet vol tooid, ongehuwd en die pas opleefde in vakanties, met gretigheid genomen, bevond zich tussen twee rivieren, waar van de brede met een i begon, en de smalle de i ongeveer in het midden had". Er nog vanaf gezien, dat de zin wat scheef in elkaar zit, de hoeveelheid informatie over Holk gegeven, is nog al groot en verschillend in soort, ter wijl het taalgebruik wat ouderwets aandoet. Er is de gerechtvaardigde verwachting dat alle mededelingen zin vol blijken, althans ik moet beken nen, gespitst te zijn op de beantwoor ding van de vraag, waarom de rivie ren op zo opvallende manier benoemd worden. Nu is, zoals later blijkt, Holk een liefhebber van ongewone plaat sen: uithoeken en terzijdes van de moderne wereld, hetgeen als een pa rallel gezien kan worden van zijn maatschappelijke situatie: hij hoort, blijkens de eerste regels, nergens he lemaal bij, behalve bij die rijke zaken- familie, maar dat laatste maakt hem het eerste juist mogelijk. Met die lief hebberij in het uithoekige hangt zijn verblijfplaats in de eerste zin samen. Waarom nu de gegeven benaming van de rivieren? Als men doorleest, komt men geen plaats of water meer tegen die niet voluit genoemd worden. Het heeft dus weinig zin, de naam van de brede rivier te verbergen achter zijn eerste letter, tenzij juist in de roman de let ter „i" van betekenis zal blijken. In dat geval heeft het dan ook zin, te ver melden dat de kleinere rivier ook een „i" in zijn naam heeft, al kan die na drukkelijke vermelding ook hieruit ver klaard worden: de kleine rivier stroomt even verder in de grote, de een wordt opgenomen in de ander, en ze mo gen dus wel al iets gemeenschappelijks hebben, al is het maar een ,,i". En het is natuurlijk billijk, dat de grote rivier die „i" voorop heeft; de kleine deelt in de hoofdletter van de ander, maar bescheiden, zoals een kleine ri vier betaamt. Nu blijkt de „i" in de roman, al of niet bij waterpartijen, geen zin méér te hebben dan andere letters; blijkens de afwezigheid van andere afkortingen van aardrijkskun dige namen kan de benoeming met de initiaal ook niet uit een ander sys teem binnen de roman verklaard wor den, hetgeen tot de conclusie moet lei den dat de gegeven benaming meer mysterieus dan zinvol is. Nu kan men na lezing van de hele roman de eerste zin wel als min of meer program matisch zien: Holk zal zich voortdu rend in een tussenpositie bevinden. Maar daarmee heb ik die eerste zin misschien toch te veel eer gegeven. NU KAN HET BOVENSTAANDE li teraire spijkerzoekerij genoemd wor den, maar het is toch niet onredelijk wanneer enkele wat ongewone mede delingen gepresenteerd worden, naar de zin daarvan te zoeken. Met wat kunst- en vliegwerk, waarbij misschien wat hoger gevlogen wordt dan de zin verdient, is er voor een deel van de mededelingen een eigen betekenis te vinden, voor een ander deel niet. En waar die niet gevonden wordt, kan men geamuseerd zijn door de wijze van mededelen uiteindelijk is die i-benoeming wel gek maar het is een amusement terzijde van het ro manverhaal, een soort buitenpretjes, uithoekgrapjes die wellicht door een figuur als Holk gewaardeerd kunnen worden. Een ander voorbeeld, ik zal er niet zo aan priegelen als aan het eerste. In de uithoek ziet Holk ie mand. Op de tweede pagina van de roman kan men lezen: Tussen twee struiken door keek Holk neer óp een groen hoedje met een veer, dat het hoofd bedekte van een zware man, die door houding en onbeweeglijkheid voor een visser had kunnen doorgaan, maar die niet viste, en die dit in dat eigenlijk nogal ra zende water ook niet had gekund." Deze stijlfiguur die van de drie sprong is in Vestdijks proza niet on gewoon, maar is hier haast een ironi- sering van zichzelf: de ene medede ling heft de andere op door de andere te corrigeren. Een wel aardige, maar wat omslachtige manier om te zeggen wat iemand niet is, en de nieuwsgie righeid naar de identiteit van de rand figuur nergens vergrotend. Een der de en laatste voorbeeld. In het vierde hoofdstuk van het tweede deel van de roman gaan een aantal jongelui, on der wie de hoofdfiguur, uit in de stad vlak bij hun dorp gelegen. Er is daar een schuttersfeest, waar ze overi gens helemaal niet aan te pas komen. Op bladzijde 148 dan kan men lezen: „Tussen die huizen, een kwartier la ter, liep het zestal op zoek naar een schuttersfeesté waar geen van hen nog aan gedacht had. Genoeg schutters trouwens bevolkten de straten, na kerktijd steeds meer: schutterige en onschutterige, gezonde en gebrekkige schutters, houtvester-schutters, vreem delingen en burgers die nooit op schut ters zouden lijken, schutters met de donkere fronsblik en de genormali seerde zigeunerkop, schutters met hun vrouw, vrouwen met hun schutter; schutters met gemzenbaarden, groene jasjes, knoopjes in het knoopsgat, jon getjes die eens schutter zouden wor den." Op zich is dit barokke schuttersstuk niet onaardig, maar binnen het geheel van het uitstapje, dat aan het schut tersfeest niet toe komt, is het wat on zinvol, zoals er trouwens in hetzelfde hoofdstuk veel staat, dat men aandach tig leest in de verwachting van een be paalde betekenis. Maar die blijft uit. En wat ik hier voor kleinere en een enkel groot fragment zeg, gaat dunkt mij, op voor hele delen van de roman: het boek is rijk aan uitweidingen, die soms op zich niet onvermakelijk zijn en vaak heel spits, maar die het lezen van het boek toch tot een zeer ver moeiende bezigheid maken. Nu wil ik niet zo strikt economisch redeneren, dat elk dubbeltje in een roman ook voor tien cent ingewisseld moet wor den, maar wanneer men, zoals in het eerste hoofdstuk van het tweede deel, over de burgemeester en de onder linge verhoudingen van de plaats van handeling uiterst uitvoerige informa tie krijgt, terwijl achteraf maar een klein deel van die informatie voor het hoofdgebeuren van het verhaal van be lang blijkt, dan voelt men zich wel als een toerist die daartoe geadvi seerd met een maximum aan uitrus ting een alp gaat beklimmen, terwijl hij met een paar bergschoenen en nog wat had kunnen volstaan. Ik kan dan ook niet ontkennen, dat ik me bij ver schillende delen van de roman gewoon verveeld heb. DE TITEL VAN DEZE UITVOERI GE ROMAN laat zich op verschillende wijzen interpreteren. Het verhaal speelt in een Tirools dorp; plaats van han deling: een hotel, beheerd door de we duwe Höllriegl. De tijd van handeling is vijf jaar na de oorlog. Hoofdfiguur is de zoon van de weduwe, Peter. In het tweede hoofdstuk komt hij terug uit Russische krijgsgevangenschap, on verwacht en niet meer verwacht: hij werd als dood beschouwd. Getuige van zijn plotselinge thuiskomst is de ge noemde Nederlander Holk, die in het hotel' is gaan logeren op advies van de door hem aan de waterkant ont dekte man, een gepensioneerde hoog leraar in de geologie met parapsycho logische interesse. Hij heeft tijdens zijn verblijf in hetzelfde hotel een spook waargenomen, dat in het hotel meer is gezien en gehouden wordt voor de verschijning van de als dood beschouw de zoon. Het spook verschijnt trouwens in uniform. In eerste instantie ver wijst het „spook" uit de titel hier naar. De „schaduw" is dan de oor log die het spook in zijn verschijning oproept. De plotseling levend geble ken zoon blijkt veranderd; over zijn ervaringen zegt hij niets, hij zwijgt trouwens liever dan hij spreekt. In die zin is hij, ook als plotseling levend ge- wordene, een spook, geheimzinnig en ongrijpbaar en rijk aan onvoorziene reacties. De schaduw is dan het oor logsverleden, waarover hij zwijgt en dat, naar men vermoedt, de oorzaak van zijn zwijgen is. Waarbij „scha duw" ook nog geïnterpreteerd kan worden in deze zin: Peter wordt voort durend omringd door mensen die zich uit vermeende of echte bezorgdheid met hem inlaten, die het raadsel dat hij stelt, trachten op te lossen. Maar: na Peters terugkeer blijft het spook-in-uniform verschijnen en dat op of na ogenblikken dat Peter op be paalde, in zich onschuldig lijkende ver schijnselen, heel ongewoon, bijna als een krankzinnige heeft gereageerd. Blijkbaar maakt het gebeuren, waarop hij zo fel reageert, contact met een ander gebeuren, en dat contact doet de verschijning „opkomen". In het bij zonder knappe en fascinerende hoofd stuk „Het pandemonium", slothoofd stuk van het tweede deel, rukt zelfs een aantal lugubere spoken een kloos ter, waar Peter dan verblijft, binnen. Voor het laatst verschijnt het spook- in-uniform in het voorlaatste hoofd stuk van de roman: Peter maakt met de geoloog, die ten einde raad door de weduwe te hulp is geroepen en in gezelschap van Holk, die op zijn beurt door de geoloog om assistentie is ge vraagd, een bergtocht. De geoloog wil de jongen Peter tot spreken dwingen, waarbij hij zich zo opwindt, dat hij schreeuwt en beveelt, scheldt als een ervaren nazi-officier. Op zijn tot Peter gericht vervloekingsbevel stort de ver schijning zich in de diepte; Peter ver dwijnt achter hem aan en valt te plet ter. In het slothoofdstuk, grotendeels een brief van de geoloog aan Holk, volgt dan een poging tot verklaring, waarna de titel een nieuwe interpre tatie toelaat: het spook is de mate rialisatie van Peters oorlogsverleden, met name van een afschuwelijk ge beuren daaruit. Dat gebeuren wordt in de brief verteld, en vele gebeurtenis sen uit de roman en de reacties daar op van Peter krijgen nu hun verkla ring. De „schaduw" is nu Peter, wiens verzwegen verleden in omstandigheden die overeenkomst hebben met de om standigheden van het oorlogsgebeuren, tot leven komt, niet dood te krijgen blijkt. Maar in het allerlaatste geval is het spook opgeroepen door de zich als een nazi aanstellende geoloog. En het spook gehoorzaamt zelfs aan diens (overigens tot Peter gerichte) ver vloeking en in zijn schaduw met verontschuldiging voor het woord gehoorzaamt Peter. EN VANUIT DAT GEBEUREN wordt de laatste en meest beslissende bete kenis van de titel bereikt: het spook is het gehele nazi-verleden, dat door iedere Duitser hier de geoloog tot nieuw leven gebracht kan worden. Iedere Duitser, al is hij geen nazi geweest en de geoloog is nooit van de partij geweest is in potentie een nazi, die een zwarte schaduw (met de gestalte van de schaduw uit het ver leden) vooruitwerpt. Naarmate het ro manverhaal vordert wordt een andere laag van de aanvankelijk onschuldig blijkende titel zichtbaar, zoals het ver haal zelf van een onschuldige spookge schiedenis tot een bittere historie wordt waarin verleden, heden en toekomst el kaar raken op het onvermijdelijke punt dat de Duitser een Duitser is. Gezien de diepte die de roman be reikt, is het te meer jammer dat de auteur zich tot zoveel uitweidingen heeft laten verleiden, al moet gezegd worden, dat de wijze en de gedetail leerdheid waarop hij de dorpsgemeen schap oproept, ongewoon knóp is, be wijs van een evocatief talent en inle vingsvermogen zonder weerga. Een door Vestdijk opgeroepen Tirools berg dorp doet in scherpte niet onder voor een door hem beschreven Hollands houtstadje. Gesteld naast Het genadeschot", dat eveneens in Oostenrijk speelt en waarin het oorlogsverleden het he den ook niet loslaat, verliest „Het spook en de schaduw" het door de uit voerigheid; de eerste roman is van een bewonderenswaardige beknopt heid; het tweede boek wint het in diep te van thematiek: die heeft een veel grotere algemene geldigheid, raakt la gen die bij de sterk persoon-gebonden problematiek van „Het genadeschot" onaangeroerd bleven. „Het spook en de schaduw" van S. Vestdijk verscheen bij Nijgh en Van Ditmar, 's Gravenhage-Rotterdana. KEUZE UIT NAJAARSPRODUKTIE In één geval spijt me deze gedwon gen haast: de gefingeerde autobiogra fie van Augustus Carp is een uitvoerige bespreking waard. Dit boek is in 1924 voor het eerst verschenen en onlangs door Anthony Burgess herontdekt. In zijn inleiding tot de nieuwe editie noemt Burgess het „een van de grote humoristische meesterwerken van de twintigste eeuw" en wat mij betreft, heeft hij gelijk. Het boek is een satire op de religieuze huichelarij van het Victoriaanse en Edwardiaanse Enge land, in de vorm van een autobiogra fie van een „really good man". Het staat midden in een typisch Engelse traditie waarin ook Dickens met zijn Pecksniff (uit de roman „Martin Chuzzlewit") een belangrijke plaats inneemt, en waartoe met name het tijdschrift Punch heeft bijgedragen, o.a. met het beroemde „Dagboek van een Niemand" dat tegen het eind van de vorige eeuw in Punch verscheen. Daarnaast is de invloed aan te wij zen van Samuel Butler en van Max Beerbohm. Inhoudelijk biedt „Augus tus Carp" dus weinig nieuws, maar wat de uitwerking betreft, en vooral het taalgebruik, is het onovertroffen. Augustus Carp, een corpulent mon ster van zelfingenomenheid, schrijft een zeer retorisch en opgeblazen Engels in de trant van een bepaalde preekstijl die in Engeland ook nu nog wel te horen valt. De schrijver han teert dit taalgemiddelde echter zó, dat zijn stijl een parodie wordt op zich zelf. De verbale virtuositeit waarmee hij dit effect bereikt is enorm. Op een gegeven moment, bijvoorbeeld, heeft Augustus Carp een hoofdzalf gebruikt waarvan hij kaal geworden is. Hij spreekt over deze kaalheid in deze termen: The cranial nudity wrought by the ointment. In deze formulering is op knappe wijze gebruik gemaakt van bepaalde struktuureigenschappen van de Engelse woordenschat: de „ro- maanse" woorden cranial en nudity doen pedant aan, terwijl het angel- saksische woord wrought ouderwets is. Vertaalt men nu deze formulering in normaal Engels, dan zien we dat de romaanse woorden vervangen worden door angelsaksische, en het angelsak- sische door een romaans woord: the baldness of my head caused by the ointment. Een dergelijk hanteren van het vocabulair is virtuoos en werkt uitermate humoristisch, ook op een simpeler niveau, waar pootjebaden „peda! immersion" genoemd wordt. Een evengrote virtuositeit legt de auteur aan de dag in het hanteren van gemeenplaatsen, en zelfs taal fouten, zoals de verkeerd verbonden deelwoordkonstruktie, worden met groot raffinement toegepast. Ook hier van een voorbeeld. De hoofdpersoon heeft juist verteld hoe zijn vader ge trouwd is, en vervolgt: „Vurig ver langend naar nakomelingschap, wenste de Voorzienigheid zijn gebed pas na negen en een halve maand te ver horen." De ironie in deze zin werkt in twee richtingen: zij is niet alleen tegen de vader gericht, maar ook tegen diens voorstelling van de Voorzienigheid. Het is echt een heel geestig boek, en dan vooral vanwege de virtuositeit waarmee de schrijver gebruik maakt van de mogelijkheden die de Engelse taal biedt. Om nog een voorbeeld te geven: de vader is kerkvoogd, aanvan kelijk van de parochie van St. Jacob de Kleine, maar na een conflict met de dominee, van St. Jacob de Kleinere, en tenslotte van St Jacob de Aller kleinste. Voor dit proces vindt de schrijver de onbetaalbare en onvertaal bare uitdrukking: to transfer his wor ship. Burgess heeft ontdekt dat het boek is geschreven door een arts, Sir Henry Bashford (1880-1961) die een groot aantal romans en populair-wetenschap- pelijke boeken geschreven heeft die geen mens meer leest. Sir Henry moet een belangrijk man geweest zijn, te oordelen naar sommige van de functies die hij heeft bekleed, en die aan zijn eigen bizarre fantasie ontspro ten hadden kunnen zijn: Medisch Hoofdofficier van het Postkantoor; Me disch Adviseur van de Schatkist. Van het Engeland van Augustus Carp naar dat van zijn geestesvader is maar één stap. BIOGRAFIEëN van personen die werkelijk geleefd hebben zijn om ge heel andere redenen het lezen waard. Twee wil ik er voor u vermelden: John Pearson's „T e Life of lan Fleming" en Rae Jeff's „Brendan Pehan, Man and Showman". De bio graaf van lan Fleming komt tot de conclusie dat James Bond gewoon lan Fleming was zoals hij in de derde persoon dagdroomde. Het klinkt niet aardig, maar Fleming was een koude egoïst met sadistische trekken, en de naïevelingen die menen dat de James Bond-boeken parodistisch zijn, doen er goed aan deze biografie te lezen. Dat deze boeken zich overigens wel lenen tot parodiëring, is een andere zaak. Ook, dat de enige manier om ze dragelijk te maken is, erover te lachen. Dat doet O. F. Snelling in zijn Pantherboek „007, James Bond, A Report". Wie Brendan Behan een interessan te figuur vindt, moet niet nalaten het boek van Rae Jeffs te lezen. Persoon lijk boeit deze keltische „poète mau- dit" mij nauwelijks, en vooral omdat hij te weinig poète was. Tenslotte was Dylan Thomas ook niet belangrijk om dat hij zo veel dronk en zo luid praat te, maar omdat hij een paar onvergan kelijke verzen heeft gemaakt. Rae Jeffs doet voor Brendan Behan wat John Malcolm Brinnin voor Dylan Thomas heeft gedaan: sensatie schep pen uit wat in feite een tragedie is. Het lijkt me niet uitgesloten dat er nog eens een succesvol toneelstuk komt met Ko van Dijk als Brendan Behan. Rae Jeffs heeft er in ieder geval ge noeg materiaal voor aangedragen. EVENALS Brendan Behan uit Ier land afkomstig is de 34-jarige Edna O'Brien, die zich met de trilogie „The Country Girls, Girl with Green Eyes en Married Girl" een grote faam heeft verworven. Deze boeken verte genwoordigen een belangrijke fase in de emancipatie van dfe Ierse vrouw. Op buitengewoon frisse wijze heeft Edna O'Brien de impasse beschreven waarin de Ierse vrouw zich bevindt: een toestand van onderworpenheid op sociaal en sexueel gebied. Haar werk is verrassend door de gedurfde toon (moeilijkheden met de censuur zijn in Ierland aan de orde van de dag) die geen moment smakeloos of sen- sationalistisch wordt. Het dient dan ook minstens zo serieus te worden ge nomen als Mary McCarthy's ,,Herin- neringen aan een katholieke jeugd", waarmee het veel gemeen heeft. In Edna O'Brien's nieuwe roman „Ca sualties of Peace" is de natuurlijke frisheid van haar stijl gedeeltelijk ver dwenen, om plaats te maken voor een veel ambitieuzer stijl, doorspekt met symboliek la Iris Murdoch, en niet geheel vrij van mooischrijverij. The matisch er is er niet zoveel veran derd: ook hier gaat het om de moge lijkheid of onmogelijkheid om tot een volwassen beleving se*ualiteit te komen. Alles bij elkaar een boek van een andere, en toch wel mindere kwaliteit dan haar v°rige werk. Thomas Hinde (Sir Thomas Chitty, 1926) is natuurlijk zelf geen boze jonge man, maar de hoofdpersoon van Zjjn roman „Happy as Larry 1957 blijft een van de meest oVejt 3 incar- naties van de anti-hel "as die jn het werk van de echte ngry y0Ung men steeds weer ten tonele wordt ge voerd. In „The Day the Call Came" uit 1964 kwam een ander aspekt van zijn kunst naar voren: de perfekte be heersing van de roman in de zin waar in Hendry James de term verstond: het verslag van een ervaring door een in het boek centraal gesteld bewust zijn. Hinde maakte het zich nog extra moeilijk doordat zijn centraal bewust zijn toebehoorde aan een hoofdpersoon die in de loop van het boek krank zinnig werd. In zijn nieuwe roman „The Village" heeft Hinde met succes al zijn vakbekwaamheid aangewend om een portret te schilderen van een hele gemeenschap. Een dorp wordt be dreigd door afbraak, en onder invloed van deze dreigende gebeurtenis wordt het hele leven in het dorp, met al zijn spanningen tussen de inwoners on derling, op een hoger niveau van in tensiteit geheven, geconcentreerd als het ware, waardoor het binnen de mo gelijkheden komt te liggen dat in 384 pagina's een volledig beeld van zo'n gemeenschap getekend wordt. Hinde's vermogen tot wat de Engelsen „so ciale observatie" noemen, het waar nemen van mensen in hun karakte ristieke gedrag jegens elkaar, is in drukwekkend. Dit, en de met ijzeren discipline gehandhaafde eenheid van conceptie maken deze roman tot een van de boeiendste die de laatste tijd verschenen zijn. ENIGE ZEER KORTE VERMEL DINGEN tot slot. Van William San- som (1912), bekend vooral door vaak zeer originele korte verhalen waar van er een aantal handelen over brand weerlieden, een specialisatie waarvan ik geen ander voorbeeld ken, ver scheen een nieuwe roman „Goodbye" (Hogarth Press). Het boek bevat een aantal briljante passages op de ma nier van Evelyn Waugh, en Sansom is altijd goed voor verbaal vuurwerk, maar als geheel voldoet het boek min der dan de vróegere, zeer sterke ro man „The Body" uit 1949, die een soortgelijk onderwerp behandelt. John Wain heeft een nieuwe verha lenbundel het licht doen zien: „Death of the Hind Legs". De titel slaat op een circusemployé die, voorovergebo gen en omhuld door een paardevel, het achterstel van een circuspaard speelde. Zijn collega (het voorstel) overleeft hem, maar zijn eigen dood luidt de ondergang van het circuswe zen in. Een conventioneel verhaal dat nauwelijks verder komt dan de ge bruikelijke jeremiade over de verloren circusromantiek. Bovendien een senti menteel verhaal. De rest van de bun del komt nauwelijks boven dit niveau uit. Hoe gedistingeerd Wain's werk ook is, hoe vriendelijk, nobel en ver standig, het wordt steeds onbenulliger. Als romanschrijver is Wain slecht, als dichter middelmatig en eigenlijk alleen als criticus redelijk goed. Men zou wensen dat hij voorlopig eens he lemaal ophield met publiceren; hij heeft trouwens al een bibliotheekje vol geschreven. Wain is een irritante fi guur: hij is knap, sympathiek, eru diet en verstandig,, maar wat hij schrijft is tegenwoordig bijna steeds beneden peil. Tot slot een nieuwe roman van de 35-jarige Colin Wilson. Men kent zijn geschiedenis: dagelijks heen en weer fietsend tussen Hampstead Heath, waar hij de nacht in een slaapzak door bracht, en de leeszaal van het British Museum, schreef Wilson zijn eerste ling, „The Outsider", een boek waar uit een grote belezenheid sprak maar een even grote kinderlijkheid van geest. Vreemd genoeg werd het een bestseller, misschien wel omdat het met Wilsons boek in de hand mogelijk was voor de moderne nozem-held achtenswaar- dige voorgangers te vinden in de ge schiedenis. Door dit succes aangespoord benoemde Wilson zichzelf zo'n beetje tot nationaal wonderkind en sloeg aan het publiceren aan de lopende band.. Hij schrijft moeilijke boeken over filo sofie, heeft een Engelse versie van het existentialisme ontworpen, schreef mu ziekkritieken en natuurlijk ook een aantal romans die op weinig meer dan handigheid kunnen bogen. Hij is eigen lijk een Vestdijk zonder diens rijke gaven, of althans in veel mindere ma te. Het nieuwe boek, „The Glass Cage" is, zoals de meeste van zijn romans, iets tussen een thriller en een psychologische case-study in en, al weer zoals in de meeste van zijn ro mans, wordt de zaak aan de gang ge zet door een reeks obscene misdaden. Ook uit dit boek blijkt weer wat een slimme knaap de inmiddels al weer een jaartje oudere Wilson eigenlijk is; maar of het veel om het lijf heeft, staat nog te bezien. Augustus Carp, heruitgegeven door An thony Burgess. Heinemann Londen. John Pear' The Life of Ian Fle ming. Jonathan Cape, Londen. Rae Jeff: Brendan Behan, Man and Showman. Hutchinson, Londen. Edna O'Brien: Casualties ol Peace. Jonathan Cape. Londen. Thomas Hinde: The Village. Hodder and Stoughton, Londen. William SansomGoodbye. Hoghart Press, Londen. John Wain: Death of the Hind Legs. Macmillan, Londen. Colin Wilson: The Glass Cage. Arthur Barker, Londen. j Zondag 27 november: le zondag a vent; eigen mis; credo: Pre£' pfi' Drieëenheid —paarsv d- Maandag: Mis v. d. le zondag jfl' vent —paars— ri A"v Dinsdag: Mis v. d. le zondag v\ Ae\. 2e geb. H. Saturninus Paa Vn ^iie'l Utrecht. Groningen, Haarlem be' «A dam: H. Radboud, bisschop I mis Sacerdotes Tui; 2e eeb.v- tllfl dag v. d. Advent; 3e geb. B- f'j, wit— „jgeh,ep" WoensdagH. Andreas, apostel. pfi 2e geb. v. d. le zondag v- JjO0 credo; pref. v. d. apostelen ,ag Donderdag: Mis v. d. le zo „ie'e Advent —paars— !r. Vrijdag: H. Bibiana, maagd en y. a mis Me Exspectaverunt; 2e S Qi zondag v. d. Advent; ~r°° u le vrijdag: votiefmis v. h. f»t; 3" geb. v. d. zondag v. d. Adven ,.eo H. Bibiana —wit— „-ms, "5 V- Zaterdag: H. Franciscus Xayeri jag eigen mis; 2e geb. v. d. le Advent —wit—

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 16