Het orkestwezen bloeit - maar waarheen leidt de ontwikkeling?
ZATERDAG r DECEMBER 1966
Zo Is heb de gesloten gelederen van het symphonie-orkest.
HET ORKESTWEZEN in Ne
derland bloeit en dijt zich uit.
Het publiek laat zich niet onbe
tuigd. De ontwikkeling verloopt
volgens de vicieuze cirkel van
vraag en aanbod: de vraag roept
de orkesten op, de orkesten
scheppen de vraag, men kan
het ook omgekeerd lezen.
Het gaat goed, zo op het oog
te zien. Maar binnenskamers zit
ten orkestleiders te prakkezeren:
hoe zal het over tien jaar gaan?
Dit is de vraag van de zorg. Waar
gaat het heen? De gemiddelde
concertbezoeker zal misschien
rog niet beseft hebben dat er
ulk een vraag bestaat. Gaat het
ian niet goed?
Hij zal het aanstonds beseffen
lat er reden tot nadenken is, als
lij zich er rekenschap van geeft
dat hij in meerdere of mindere
mate gehinderd wordt door het
verschijnsel der hedendaagse
muziek. Zij dringt op hem in en
hij is er meestal niet voor thuis.
ER DIENT ZICH nochtans iets
aan, hardnekkig borend. Orkest
instellingen blijken er niet om
heen te kunnen. Er ontstaan, in
kracht van getal en propaganda
toenemende, bewegingen; diri
genten maken er hun specialiteit
van, kleinere ensembles warden
er op ingericht en er gebeuren
heel vreemde dingen, waar de ge
middelde concertbezoeker dood-
verbaasd tegen aankijkt. Geheel
ingesteld als hij is op het negen
tiende eeuwse symphonie-orkest
valt het hem op, dat dit apparaat
nauwelijks nog een functie heeft
bij de uitvoering van dergelijke
muziek, en in gevallen waarin dit
nog wel zo is, hoort hij toch niet
veel meer van herkenbare, voor
zijn gehoor samenhangende
klank, klank die hem iets zegt,
muziek die zich aan hem mee
deelt, en dit laatste, zegt de
gemiddelde concertbezoekr, is
muziek.
Kettingen, bekkens, xylofoons, trommen de Indringers in het eerbiedwaardige ensemble.
Bedaagd publiek
Muziek van morgen? gongs, ondedeel van een compleet nieuw „slagorkest".
Samentrekking
Dit zijn, naar mijn persoonlijke
ervaring verdiept door gesprek
ken met orkestleiders, geen verre
toekomstplannen. Wat hier is
uiteengezet slaat op een actuele
werkelijkheid. We staan niet aan
een moeilijk meetbare vooravond
van een ontwikkeling. Die ont
wikkeling is reeds aan de gang.
Onder de invloed van scholing,
verbreding van kennis en toe
nemende vrije tijd ziet onze we
reld der muziek er over tien jaar
al heel anders uit dan nu. Het
wordt tijd het vraagstuk in studie
te nemen.
LEO HANEKROOT
laSÜtiÉfcii,
ONS MUZIEKLEVEN VAN MORGEN
Een beschouwing van de groei van het
Concert-repertoire van het concert
repertoire in het algemeen ee,n
Van de wegen waarlangs men tot in
het hart van het vraagstuk doordringt.
De muziekproduktie, zoals die zich m
toenemende mate ontwikkelt, levert ze
nog muziek op, waarbij het symphonie-
orkest een taak heeft? is dat nog een
muziek die zich volgens ons overge
leverde ritueel, in een concertzaal ge-
*eten, laat opnemen?
hoe zai de smaak van een volgende
Gratie van muziekliefhebbers zijn?
v °e zal zij staan tegenover de con
ditionele muziek, tegenover de mu-
,lek van „vandaag" en tegenover de
neel oude muziek?
Zal de economische organisatie van
ons orkestwezen op de huidige voet kun-
ften standhouden?
Het zijn drie onderscheiden vragen.
Ze vertegenwoordigen niet meer dan
oen methode van aanpak van de kwes
ties. Ze staan in de nauwste relatie tot
elkaar.
Kiezen we eerst het publiek als punt
Van uitgang. Het lijkt niet zo erg moei
lijk, als men de cijfers bekijkt. Hier
Volgen er enige van het Centraal Bu
reau voor de statistiek:
Verkochte concertkaarten
in 1000-tallen
1959
1722
i960
1636
1961
1566
1962
2016
1963
2017
1964
1952
1963 1964
50 77
29 39
10 15
1963 1964
419 398
221 195
105 73
36 30
27 26
algemeen dalend, maar nog te weinig
en sedert te korte tijd om op grond
van de cijfers veel te kunnen voorspel
len. Maar er is een aarzeling; de gees
ten zijn begonnen zich te scheiden in
het standpunt dat de liefhebbers te
genover het repertoire der concerten
innemen. Niemand die daar met ge
spitste aandacht op let, kan het zich
ontveinzen.
Het cijfer over 1965 is nog niet ge-
Pibliceerd. De verwachting is dat de
e1d dalend is gebleven en ongeveer
1.900.000 zal neerkomen. De algemene
■belruk is, dat zich rond '60 een ge-
1 eüge daling heeft voorgedaan, die
J? '62 in een scherpe stijging is omge-
j^gen en thans weer een zekere neer
lig te zien geeft.
k er gemeente doen zich uiteenlopende
begingen voor.
peineenten boven 100.000 inwoners
r1 1000-tallen
^Jgend
^•otterdam
r°ningen
Uburg
G®LIjk OP DALEND:
^Isterdam
e» Haag
geëcht
j*aarlem
Èiödhoven
meest, opvallend is de enorme
vóórr\ in één iaar te Rotterdam, nog
gest"e Doelen. Werkte haar komst,
Uit? Propaganda reeds voor
al® dan ook, de trend is over het
HET GEMIDDELDE PUBLIEK der
conventionele concertseries is bedaagd.
Ik waag het te taxeren op vijftig jaar.
In de grote steden van de Randstad
is het grotendeels samengesteld uit ge
zeten burgers in goede doen. Dit heeft
ook een economische reden: die series
zijn het kostbaarst, ze worden de „gro
te" series genoemd, niet zozeer van
wege de dirigenten als vanwege de
marktwaarde der solisten. Dit tekent
het artistieke niveau: de standaardwer
ken, de geliefde, algemeen erkende
grote kunstenaars, de programma's van
de negentiende eeuw.
De kleine burgers krijgen hetzelfde
maar veelal met goedkopere solisten
en in voordeliger organisatorisch ver
band. De jonge grote stads-intelligentsig
van de middengroepen is er wel, maai
geenszins rijk vertegenwoordigd. Die
verschijnt in grote getale op andere
concerten als kamerorkest, experimen
tele concerten, hedendaagse kamermu
ziek e.d. De nog niet gezeten jeugd,
de tieners en twintigers, komt men wel
overal tegen waar het niet te duur is.
Die zijn gewoon bezig zich algemeen
te vormen, maar toch het minst bij
de conventionele concerten.
Men meent hieruit af te leiden dat
de volgende generatie een veel breder
aperceptie-vermogen zal hebben, het
geen insluit een naar verhouding ge
ringere smaak in de muziek van de
negentiende eeuw en veel grotere be
langstelling voor alle andere tijdperken,
het hedendaagse niet op de laatste
plaats.
Het repertoire heeft in de loop van
de vorige eeuw het aanzijn gegeven
aan het tot gisteren zo genoemde mo
derne orkest, dat is in wezen nog altijd
het orkest zoals Berlioz het gevormd
heeft. Naar de sterkte genomen is
het niet zonder enige bedenking
nog goed voor Beethoven, naar de be-
zetting eigenlijk al niet meer. De or
kesten van Mozart en Haydn zijn we
zenlijk anders, maar hun sympho-
nieën worden nog, zij het niet zonder
een adaptatie-truc, gerekend tot het
repertoire.van het moderne symphonie-
orkest. Strikt genomen beslaat dit mu
zikale apparaat een tijdperk van een
eeuw, ruim genomen kan men er de
aanlooptijd bijtellen benevens de uit
looptij d die- met steeds geringer wor
dende produktie nog wel tot onze da
gen reikt.
Na Mahler begint de symphonische
produktie ernstig te horten. Hij was de
laatste der grote symphonici en hij
stierf in 1911. Op dat ogenblik is reeds
een andere stroming gaande: de Sym
phonische Dichtung, waarin de vorm
van de symphonie zich ineenschuift,
en het ballet. Richard Strauss schrijft
in zijn jonge jaren een reeks Sym
phonische Dichtungen en stopt dan plot
seling om zich nog uitsluitend aan de
opera te wijden. Debussy schrijft nog
stukken die men als heel vrije even
waardige vormen van het „poème sym-
phonique" kan zien. Ravel schrijft bal
let of anderszins tegen het theater en
de poëzie aanleunende stukken; Stra-
winsky schrijft eveneens ballet; Bartok
laat een zeer gering aantal werken voor
symphonie-orkest na; Hindemith doet
er nog wel eens aan in aangepaste
vormen; Nederlandse componisten, die
laat beginnen en een inhaalvraag heb
ben te verzorgen doen hun best, maar
de tijd voor de grote symphonie lijkt
voorbij. De Weense school levert niets
op, dat de moeite van de stichting van
een symphonie-orkest zou geloond heb
ben. Van lieverlede zet zelfs de des
integratie in van het begrip symphonie-
orkest als ensemble. Er komen meer
en meer werken met koren en solo
stemmen, ,de muziek zet zich vast
op de literatuur; de grote belangstel
ling der componisten gaat uit naar be
zettingen voor delen van het symphonie-
orkest in allerlei varianten, allerlei
orkest-vreemde instrumenten dringen
binnen, verdringen de overgeleverde,
groepen worden uitgedund tot enke
lingen, het slagwerk krijgt geweldige
functies, de leiding van het Con
certgebouworkest beschikt tegenwoor
dig over een slagwerk-ensemble waar
van de meerderheid der leden niet eens
deel uitmaakt van het orkest. En er
doen zich overal, onder auspiciën van
orkestinstellingen, concerten voor, die
met het begrip symphonie-orkest niets
meer uit te staan hebben. Die worden
dan georganiseerd om twee redenen,
waarvan de bewogenheid van de leiding
om deze muziek onder de aandacht te
brengen er één is, maar een veel be
langrijkere de beschikbaarheid van ge
schoolde ensemble-muzikanten.
Neemt men in aanmerking, dat de
adepten van de actuele muziek een in
tense belangstelling hebben voor alle
andere eeuwen van muziekproductie,
voorafgaande aan de negentiende, en
proberen die zo goed mogelijk aan de
gangbare muziekpractijk aan te pas
sen, dan is het duidelijk dat de ont
wikkeling zich thans in de eerste
plaats voordoet als een scheiding van
twee muziekwerelden; die van de ne
gentiende eeuw en heel de rest. Maar
er heerst een niet te onderschatten
groei naar deze „rest". Vandaar de zorg
van orkestleiders.
Die zorg wordt niet verminderd als
men zou menen dat de scheiding slechts
een verschijnsel van het overgangs
stadium is. Dan nog blijft met de be
langstelling en de aard der productie
de groei, die de verandering tewi
brengt. Bezien we het dieper in ziu.
historische ontwikkeling, dan bedenke
wé dat de muziek zich na het theatej
heeft losgemaakt uit de kerk, waarin zt
beide ontstaan zijn. De muziek blijft
langer gebonden aan de kerk en tege
lijk verknocht aan het theater; zij ont
wikkelt zich dan tijdens renaissance
en barok tot zelfstandige instrumentale
functies, aanvankelijk als hofmuziek,
later als muziek voor het openbare
concert. Pas in de tweede helft dei
achttiende eeuw breekt de absolute
(instrumentale) muziek door en in de
tweede helft van de negentiende eeuw
keert ze als symphonische muziek al
weer terug tot hettheater (Wagner)
en de poëzie (Mahler). De componisten
der actuele muziek weten zelf heel
goed, dat ze in wezen geen muziek
voor de concertzaal schrijven, maai
een muziek die op zoek is naar haar
toegepaste functie. Intussen loopt de
produktie voor opera en ballet vrijwel
ongestoord door. De conclusie is: de
muziek, gegroeid uit kerk en theater,
keert terug tot de cultus der gemeen
schappelijke aanschouwelijkheid, in casu
tot het theater. Dit inzicht vermeerdert
de zorg der orkestleiders.
HET ECONOMISCHE GEZICHTS
PUNT roept tevens organisatorische
vraagstukken op. We hebben in dit
land zeventien orkesten met inbegrip
van het opera-orkest van Forum en
drie radio-orkesten, en met terzijde
ating van een of twee begeleidings-
irkesten van zeer bescheiden werking.
Nu behoeft men geen misbaar te ma
ren over het geld dat aan zoveel or
kesten besteed wordt. Het is in be
ginsel goed besteed, maar het is nodig
het beginsel te toetsen aan de practijk.
Iedereen in orkestenland weet dat het
er te veel zijn. Dit betekent geldver
spilling, maar tevens kwalitatieve ach
teruitgang der orkesten: wij kunnen
le vraag naar goede orkestmuzikanten,
ieel inzonderheid naar strijkers al lang
niet meer dekken. Als de opera weer
jen permanente instelling wordt zal
ir bovendien nog een orkest gevormd
noeten worden.
Tegelijkertijd valt te voorzien dat
'e werkelijke functie van het sympho-
ie-orkest zal afnemen als gevolg van
e vermindering van de exclusieve
ublieke belangstelling voor dit reper-
oire. Die belangstelling zal zich vooi
:over het de duurzame meesterwerken
oetreft wel op een bepaald peil con
solideren, maar men behoeft geen pro
feet te zijn om te voorzien dat het ge
daan raakt met de onnoemelijke hoe
veelheden concerten die alle bestaan
op dit beperkte repertoire, dat in zich
zelf voortdurend inkrimpt terwijl ei
niets noemenswaardigs aan wordt toe
gevoegd.
De conclusie reikt veel verder dan
tot de opheffing van het Radio-sym-
phonie-orkest. Dat is altijd overbodig
geweest, geheel los van de ontwikkeling
lie zich thans voltrekt. Het is ook pe
perduur.
Hoe men de conclusie verder moet
formuleren, dat is het practische pro
bleem, waarover de orkestleiders pie
keren. Het doet zich niet over het hele
tand in gelijke hevigheid gelden. Buiten
de Randstad zit men maatschappelijk
gemakkelijker dan daarbinnen. Erbui
ten is de ontwikkeling later begonnen
<?n heeft men nog met een aanzienlijke
inhaalvraag af te rekenen. Maar ook
daar zijn de problemen niet onbekend
Later komen in de geest sluit de chro
nologische gelijktijdigheid niet uit. Ook
buiten de Randstad dringt de nieuwe
muziekproductie binnen. Er zijn daai
trouwens gebieden Brabant mag
er een voorbeeld van heten die reeds
de kentekenen van de ontwikkeling
tot metropool vertonen, zoals de Rand
stad al groeit tot een wijk van de
West-Europese megalopolis van 2000.
waarin Brabant dan een ander kwar
tier zal zijn, evenals het hele Stichtse
gebied tot voorbij Arnhem en Nijme
gen.
ZO KAN MEN, van de Randstad
uit in de tijd terugrekenend, tot de
voorzichtige conclusie komen, dat in
heel Nederland voor de komende tien
jaren samentrekking van orkesten op
het programma komt te staan. De so
ciaal-economische argumenten zullen
daar de stoot toe geven: het verloop
van de publieke behoefte en de enorm
stijgendkosten.
Men kan zich voorstellen, dat in
nader overeen te komen centra con
certinstellingen blijven bestaan, die
worden toegerust met een veelvoud
van de huidige muzikale equipage.
Daaruit zou een symphonie-orkest be
zet kunnen worden, dat in een straal
een aantal steden zou kunnen bedie
nen, hetzij door daar zelf heen te
gaan dan wel door een perfect vervoer
van publiek naar de zetel van het or
kest. Voor de overige musici zouden
taken ontstaan in velerlei ensembles, die
zouden kunnen beantwoorden aan de
ogenblikkelijke behoeften der heden
daagse muziekproductie. Of voor zover
men bevreesd zou zijn voor het ont
staan van specialismen, ware het denk
baar een zeer groot orkest op te rich
ten met wisselende diensten over de
hele keten van ensembles. Men zou dan
meer het beeld krijgen van een fundus
van hoog geschoolde ensemblespelers.
Er ontbreekt een onontbeerlijke com
ponent aan deze nog vage schets van
het muziekleven van morgen. Het mu
ziektheater of zelfs een meervoud daar
van. In verbinding met een muziek
theater, zijn technische inrichting, zijn
koor en zijn solistisch zangerspersoneel
worden pas allerlei dingen mogelijk
die uit de hedendaagse belangstelling
en productie voortvloeien, maar die
thans zijn uitgesloten of hoogst zelden
ad hoe enigszins geïmproviseerd kun
nen worden. Koren, mime en panto
mime, dans, toneelinrichtingen in ver
schillende vormen, daarheen wijst
de huidige ontwikkeling der muziek.
Het muziektheater is ook van grote
betekenis voor het vraagstuk der or
kestorganisatie. De opheffing der over
tolligheid aan symphonie-orkesten kan
mede gebaat zijn met de bestemming
van een orkest tot opera-orkest. Dit is
geen verlaging in rang, noch betekent
het een verdorring van het orkest.
Nergens ter wereld wordt het zo gezien,
alleen op sommige plaatsen in ons land
wel. Maar toch beslist niet overal
De samenhang tussen het toekomstige
concertwezen en het muziektheater op
zichzelf wordt overal erkend.