Bouwzorgen Herstelkansen Vertrouwen in overheid Dividendverlaging Verbroken evenwicht Rentedaling mogelijk Uur der waarheid DECEMBER 1966 9 1. P. A. NELISSEN - - A - Mr. P. M. H. VAN BOVEN Welk beeld zal onze volkshuishouding in 1967 te zien geven? Op deze vraag geven zestien vooraanstaande personen uit het eco nomisch leven op deze pagina een beknopt antwoord. Hoewel zij in meerderheid van mening zijn dat het komende jaar minder rooskleurig, zorgelijk of moeilijk zal zijn, wordt toch niet een slecht jaar verwacht waarin zich een sterke achteruitgang van de bedrijvigheid, een recessie laat staan een depressie zal voordoen. Deze verwachting wordt ook gebaseerd op het vertrouwen dat verschillenden van hen hebben in het optreden van de overheid en van andere leidende personen, waardoor de gang van zaken ten goede zal kunnen keren. Maar er is ook een mening dat het program van het kabinet-Zijlstra het gevaar inhoudt dat de werkgelegenheid inzakt. De teugels dus niet te strak aanhalen wordt bepleit, maar zodra nodig aansporende zweepslagen geven. Moeten de belastingen nu omlaag of juist omhoog zo vraagt een be kend hoogleraar zich af. De regering moet maar beide kanten openhouden, opdat een slagvaardig beleid kan worden gevoerd. De ontwikkeling van onze economie op langere termijn wordt veelvuldig met vertrouwen tegemoet gezien, de groei blijft erin. Maar dan verdient de voor ons land zo belangrijke export toch meer aandacht en inspanning. De versnelde technische evolutie eist eveneens grotere inspanning van het bedrijfsleven, wil het zijn plaats in de Euromarkt behouden of verbeteren. Kleine, kapi taal-arme, en research-zwakke familiebedrijven waaraan ons land nog zo „rijk" is, zullen een moeilijke tijd krijgen. De tijd van gezapigheid en winstgrijpen is voorbij, nu zal blijken wie de concurrentie aandurft en aankan. Meer begrepen moet worden dat het bedrijfsleven voldoende winst- en investeringsmogelijkheden moet behouden, daar hangt de toekomstige welvaartsstijging in belangrijke mate van af, zo wordt betoogd. Naast een matigend loonbeleid past een vrijwillige dividendverlaging in 1967. Een daling van de rente zou ondernemers nieuwe moed en initiatief geven öm de investeringen te be vorderen. Er is kans op zo'n rentedaling tegen juli-augustus van het komende jaar, meent een bankdirecteur. Prof. dr. A. HEERTJE Mr. Ph. M. V DAMPEN C liBMiMiSiMliiMi ÊmÊ II Pr' d, P. A. J. M. STEENKAMP A. P. ZWAGER Ir. E. oELDERf >N Vervolg op pagina 11 li-. „H, 1967 wordt jaar, maar zonder depressie voorzitter Stichting Raad van Bestuur Bouwbedrijf DE BOUWNIJVERHEID ziet het jaar 1967 met zorg tegemoet. De tekenen van een economische neergang zijn momenteel onmiskenbaar. Met name de zeer conjunctuurgevoelige bouwnijverheid zal daar de na delen van ondervinden. Economisch gezien is dit uiteraard een ernstige zaak, doch ook sociaal. Het woningtekort is nog steeds het grootste sociale vraag stuk van Nederland sedert de oorlog. Daarom heeft de bouwnijverheid ook maatschappelijk gezien zo'n belangrijke taak. De bedrijfstak zelf heeft niets onbeproefd gelaten om deze taak zo goed mogelijk te vervullen. Een aan zienlijke verbetering van de arbeidsvoorwaarden heeft het werken in de bouwnijverheid aantrekkelijker ge maakt. Enorme investeringen hebben de productie capaciteit verder uitgebreid. De mechanisatie op de bouwplaats is sterk opgevoerd, kostbare woningfa- brieken voor massafabricage, zijn opgericht. In de jaren 1963 tot en met 1965 vertegenwoordigden de vele investeringen een bedrag van meer dan 1 miljard gulden. De produktiecijfers van alle sectoren van het bouw bedrijf bevestigen de inspanningen van de laatste jaren. Ook in de komende jaren kunnen aanzienlijke prestaties worden geleverd om het bijna chronische tekort aan bouwproduktie, zowel in de woningbouwsector als in de utiliteits bouw, als in de sector grond-, water- en wegenbouw te verkleinen. Aan de bouwnijverheid zelf zal het bepaald niet liggen; zij staat gereed met een enorme capaciteit om haar taak te vervullen. Doch de voortekenen zijn helaas weinig gunstig. Factoren die het bouwbedrijf zelf niet kan beïnvloeden dreigen een streep te zetten onder de stijging van de bouwproduktie. Een daling van de jaarproduktie ligt zelfs in het verschiet. Produktiecapaciteit hoe hard en hard deze ook nodig is zal onbenut ■gaan blijven. Enorme investeringen, die het bedrijfsleven aandurfde omdat er zo'n positief bouwbeleid werd gevoerd, dreigen niet rendabel gemaakt te worden. Werknemers, naar de bouwnijverheid toegetrokken om het tekort aan wegen, woningen en andere bouwwerken weg te werken, kunnen niet langer rekenen op een veilig bestaan in deze bedrijfstak. Zo gaan wij het onzekere jaar 1967 in. Een jaar waarin de bouwnijverheid wordt belaagd door kapitaalkrapte en bestedingsbeperking. Een jaar waarin het bouwbedrijf zich door externe factoren gedwongen zal zien zijn maatschappelijke taak niet voor 100 pet. te vervullen. Noch het bedrijfsleven noch onze samenleving zijn daarmee gebaat. Maar het schijnt onontkoombaar -te zijn, alhoewel het huidige interimkabinet reeds blijk heeft gegeven begrip •te hebben voor de moeilijkheden van de bouwnijverheid. Ondanks dit lichtpuntje vrezen' wij een vermindering van het aantal arbeidskrachten en een beperking van dê ïhvëstëringen, waardoor naar' de ervaring ons heeft geleerd een jarenlang onherstelbaar produktieverlies zal optreden. Mijn gedachten over 1967 geven mij alle reden tot zorg. Wellicht kan deze constatering er medé toe bijdragen dat in de toekomst maatregelen worden ge troffen welke moeten voorkomen dat er een breuk in de continuïteit ontstaat. De ,,go-stop"-politiek is schadelijk voor de bedrijfstak, maar nog veel schadelijker voor de gehele samenleving. I— 11..wil.«T»* mm - X.n, V voorzitter Nederlands Katholiek Werkgevers Verbond DAT. DË VOORUITZICHTEN voor onze economie voor 1967 minder gunstig zijn Is nu wel tot eenieder doorgedrongen. Daarmee komt een ontwikkeling aan de op pervlakte die al langer gaande was. De aanpassing aan Europese loon- en prijs verhoudingen, die enkele jaren geleden beoogd werd, heeft onder invloed van de krapte op de arbeidsmarkt een versnellingsimpuls gekregen. Dit heeft de kosten structuur van onze produktie zodanig ongunstig beïnvloed, dat wij nu over ons -doel zijn heengeschoten. Bezwaren, die vanuit het bedrijfsleven tegen deze snelle kostenstijgingen werden geuit, kregen de afgelopen jaren weinig aandacht. Het is blijkbaar zo, dat waar schuwingen, waaraan onprettige consequenties verbonden zijn, niet graag worden gehoord. Men Wordt plotseling doof. Daar komt bij, dat geen enkel bedrijf gemakkelijk bereid is de gang van zaken ongunstig voor te stellen. Ook nu nog, en misschien moet zeggen juist nu, vormt elke pessimistische uitlating van een ondernemer een rechtstreekse bedrei ging van zijn eigen bestaan. Toch is het voor een aandachtig waarnemer niet moei lijk te zien, dat onze ondernemingen relatief aan reserve inboeten. Ook aan reserve te concurrentievermogen. Dit besef is mede oorzaak van het atstoten van eventueel aanwezige reservecapaciteit in het arbeidersbestand. Het vertrouwen deze reserve li) de nabije toekomst weer nodig te hebben blijkt aangetast. In het macro-economisch beleid schept deze gang van zaken de behoefte aan maatregelen die tot sanering van onze economie kunnen leiden. De extreme loon stijgingen der afgelopen jaren zullen moeten worden teruggebogen en meer afgestemd op de reële produktieverbetering. Te hopen valt dat men voor 1967 lessen heeft getrokken uit de:nu weer duidelijk gebleken kwetsbaarheid van onze econo mie en overeenkomstig de aanbevelingen van de S.E.R. zal streven naar verhoging van de produktiviteit. Gezien de ontwikkeling in de omringende landen, kunnen wij ons niet langer laten voortdrijven op de inflatoire stroom. We zullen weer hard aan de slag moeten. Het gekozen financieel-economisch beleid wettigt de hoop op enige ruimte voor een behoorlijk investeringsniveau ter versterking van de produktiestructuur. Wat óns in 1967. te wachten staat? Wie zal met beslistheid durven te voorspellen? In Nederland wórden door 'de huidige regering grondslagen gelegd, die goede kan- Ben bieden voor herstel van evenwicht en hernieuwde groei. Dus optimistisch? Öptimisme is bevorderlijk voor geloof in eigen kracht en op zich zelf reeds een impuls ten goede. Een zorgvuldig beleid en een grote bereidheid tot volgzaamheid van alle maat schappelijke groeperingen zijn nodig opdat wat ik als een voorzichtig optimisme *QU Willen bestempelen, bewaarheid wordt. DE ACHTER ONS liggende periode heeft mijns inziens ge leerd dat men bij het voeren van een structuurbeleid niet voorbij kan gaan aan de gevolgen voor de bestedingen. Het opvoeren van het produktieve vermogen van de volkshuis houding dient niet in een zodanig tempo te geschieden dat door de resulterende uitbundige prijsstijging, precies het tegen deel wordt bereikt van wat men wil bereiken. Een ver zwakking van de exportpositie door aanhoudende loon- en prijsstijging weerspiegelt zich vrij spoedig in de werkgelegen heid en een afremming van de groei. Dit alles betekent m.i. niet dat voor 1967 een depressie kan worden verwacht. Daarvoor heb ik' een te groot vertrouwen in het compenserende optreden van de overheid. Wat dat betreft is er weinig verschil tussen het rechtse khbinet- Zijlstra en het linkse kabinet-Cals. Ik meen dat in de loop van 1967 de Neder landse economie weer in evenwicht zal komen, d'.w.z. dat de loonstijging weer in de buurt van de produktiviteitsstijging zal blijven, prijsstijging tot 2 a 3 pet. beperkt zal zijn en de arbeidsmarkt op een meer ontspannen niveau in rust zal zijn. Er is dan een nieuwe uitgangssituatie voor een op evenwichtige groei gericht beleid. Daarin zal speciale aandacht moeten worden gegeven aan de export. Een groeibeleid zonder een structuurbeleid t.a.v. de export draagt de kiemen voor een nieuwe overspanning in zich. Nederland zal er voor moeten zorgen dat de export minder afhankelijk wordt van het prijsniveau.. Het exportpakket zal in sterke mate gebaseerd dienen te zijn op kwaliteit, terwijl bovendien het exportvolume door een groter aantal Nederlandse bedrijven zal moeten worden gedragen. De export dient geen sluitpost van een structuurbeleid te zijn, maar uitgangspunt. algemeen directeur Coöperatieve Boerenleenbank IK HOOP, dat het wordt een ander hoog-conjunctuur beeld, nl. een van voortgezette zij het iets mindere groei, die met minder spanningen op de arbeidsmarkt en op de kapitaalmarkt gepaard zal gaan dan wij in de achter ons liggende jaren gekend hebben. Dat laatste acht ik mogglijk, indien, ip 1.967 de conjunc- tuurpolitiek op een breder vlak zal worden beoefend dan praktisch uitsluitend met de monetaire instru menten, zoals laatstelijk het geval was. Zoals het tot voor kort ging moest worden gevreesd, dat zowel de bedrijfsinvesteringen als die van de lagere publiek rechtelijke lichamen tot stilstand zouden zijn ge komen. Een en ander tot schade van de toekomstige economische groei. Indien wij in 1967 weten te be zuinigen op de ontwikkeling van de particuliere- en van de overheidsconsumptie ten gunste van de inves teringen in de particuliere- en in de overheidssector zal 1967 toch nog wel een redelijk goed jaar kunnen worden. Het teveel aan groei in het totaal van con sumptie en investeringen van de laatste jaren zal plaats moeten maken voor een evenwichtige ontwikkeling. Indien wij daarbij een keuze moeten maken dan nu liever wat minder groei in het verteer, opdat de investeringen, waarvan de welvaartsstijging in de toekomst afhankelijk is, onge stoord tot stand kunnen worden gebracht. Daartoe zal een matigend loonbeleid, waarvoor de regering de verantwoordelijkheid durft te nemen, zijn pendant moeten vinden in een matigend inkomensbeleid van de ondernemingen zelf op het stuk van tantièmes en dividenden. Het bedrijfs leven zal evenals de overheid bedacht moeten zijn op innerlijke versterking van zijn positie. Dit zou in een aantal gevallen, waarin, de netto-winsten door kosten stijging en onderbezettingsverliezen enigszins zijn aangetast, in 1967 gerust tot dividend-verlaging en dus tot stabilisatie van de winstinhouding mogen leiden. Die versterking is hard nodig, nu meer dan ooit een hard. gevecht om de consumentengulden te wachten staat. Laat vrijwillige dividendverlaging in 1967 tot de „bon ton" van het juiste con juncturele aanvoelen behoren. Overheidsmaatregelen zijn daartoe in de gegeven situatie niet nodig. Het zou daarbij een illusie zijn te menen, dat de particuliere besparingen alleen voldoende zouden zijn, om op de kapitaalmarkt een zodanige ruimte te verkrijgen, dat het bedrijfsleven en de gemeenten aldaar op redelijke voorwaarden hun linancieringsbehoeften zouden kunnen dekken. Teneinde zulks in 1967 reeds te verkrijgen, is het niet voldoende dat het Rijk afziet van een beslag op de middelen van de open kapitaalmarkt. Een netto toevoer van middelen van de zijde van de overheid zal daarvoor noodzakelijk zijn. Dit zal moeten worden verkregen door een financieringsoverschot bij realisatie van de begroting 1967. M.a.w. voor diegenen, die verder kijken dan 1967 en niet alleen naar het onmid dellijk gewin, kan 1967 een goed jaar worden, waarin de grondslag kan worden gelegd voor een verdere economische groei in een redelijk evenwicht, d.w.z. met minder prijsstijging en met een redelijke rente op de kapitaalmarkt. Aan deze verwachting zal kunnen worden voldaan, indien wij bereid zijn de fiscale offers ie aanvaarden, die de Regering thans heeft voorgesteld. Laat het uitgangspunt voor 1967 zijn: wat terugwijken in het consumptief verteer teneinde de groei-mogelijkheden voor de toekomst veilig te stellen en de wel vaartsstijging voor allen, die daarvan het gevolg kan zijn. VOORZOVER WIJ dat nu kunnen beoordelen zal de toestand van de nationale economie in 1967 bepaald worden door de pogingen het ver broken evenwicht op de betalingsbalans en de kapitaalmarkt te herstellen en een zeker evenwicht met betrekking tot de werkgelegen heid te bereiken. Ik heb vertrouwen dat het uitgestippelde overheidsbeleid efféct zal sorteren, omdat mone taire en fiscale maatregelen samen gaan. Dit lijkt- juist, waar monetair ingvijpen alleen on voldoende bleek. Mijn vertrouwen is mede ge baseerd op de goede voornemens, die ertoe kunnen leiden dat de loonontwikkeling binnen bepaalde grenzen wordt gehouden. Een be langrijke opgave voor 1967! Een andere belangrijke en moeilijke opgave is een optimale exportinspanning. Het is weer duidelijk geworden, dat wij ons met onze ge voelige en open economie niet veel kunnen veroorloven en een verdere opvoering en sprei ding van de uitvoer is noodzakelijk. Een door slaggevende factor daarbij is een verhoopt her stel van de economische toestand in enkele van onze belangrijke afzetlanden. De stand van de werkgelegenheid geeft mo menteel nog geen reden tot paniek, maar wel tot zorg. De bereidheid om maatregelen te treffen, bij het doorschieten van de huidige ontspanning op de arbeidsmarkt naar een toestand, waarbij de werkloosheid een te hoog percentage van de beroepsbevolking omvat, alleen isniet voldoende. Een genuanceerd ingrijpen zal hier noodzakelijk kunnen blijken- Ik zeg genuanceerd, omdat de verslechterende situatie van de werkgelegenheid op dit ogenblik geheel verschillende porzaken hjeeft; deels immers is de werk loosheid gevolg van afzetmoeilijkheden ook in onze partnerlanden; deels is deze hoogleraar aan de Technische Hogeschool te Eindhoven van structurele aard. Moeilijkheden, die het gevolg zijn van concentratie- en com binatievorming in het bedrijfsleven en van de kapitaalschaarste eisen daarnaast een specifieke benadering. Dat met name de structurele werkloosheid zich juist in bepaalde delen van ons land manifesteert is een reden temeer voor een genuanceerde stellingname. Globaal denken in deze wreekt zich hier al op korte termijn. De regering neemt maatregelen om de kapitaalvoorziening van de gemeenten, en de liquiditeitskrapte in het bedrijfsleven te verbeteren. Dit zijn "vitale zaken en ik heb hoop dat deze plannen enige verlichting zullen brengen en de werk gelegenheid in bepaalde sectoren ten goede zullen komen. Overigens blijkt het verbroken evenwicht hier in een aantal gevallen nodeloos fataal. Voorzover nu te bezien valt, zal het herstel van de betalingsbalans een essentiële opdracht worden. Daarvoor zullen wij een meervoudige prijs moeten betalen bestaande uit een vertraagde inkomensontwikkeling en uit een stagnatie van de economische groei, op korte termijn acceptabel, maar op langer zicht gevaarlijk. Het is een hoge prijs, maar hij lijkt het waard als wij ons het alternatief voor ogen stellen. directeur Algemene Bank Nederland VOOROPGESTELD zij, dat er enige onbekende factoren zijn, zoals de uitkomst van de thans begonnen loononder handelingen en vooral van de verkiezingen in februari '67, welke een belangrijke invloed op de toekomstige ont wikkeling kunnen en zullen hebben. Ook de ontwikkeling in het buitenland mag niet vergeten worden. Het is voor ieder wel duidelijk, dat er, zacht gezegd, een aarzeling in de conjunctuur is opgetreden. De oorza ken hiervan zijn in vele toonaarden opgesomd. Slechts enkele mogen hier worden genoemd. Verslechtering van de betalingsbalans; tegenvallende exporten; sterke stijging van de rente; stijging in te snel tempo van lonen en prijzen. Om in deze veelheid van factoren verbetering te brengen zal tijd kosten. Daarom ben ik niet van mening, dat de conjunctuuraarzeling op korte termijn tot het verleden-zal behoren. Hoewel ik het jaar 1967 met bezorgdheid tege moet zie, ben ik toch niet pessimistisch gestemd. Ik hoop en geloof, dat degenen, die in Nederland leiding geven, te verstandig zijn om niet de noodzakelijke maatregelen en beslissingen te nemen om de toch altijd nog beperkte recessie, om te buigen. Wellicht zal dit tijdelijk offers vragen, doch zij zullen het uiteindelijke doel waard blijken te zijn. Wij zullen alïen harder moeten werken en daardoor de productiviteit verhogen. Het gevolg zal zijn, dat wij op buitenlandse markten kunnen concurreren en onze export kunnen vergroten, hetgeen bijdraagt tot een verbetering van onze betalings balans. Een daling van de rente zal de ondernemers moed en initiatief geven de investeringen te bevorderen. Is er kans op dit laatste? Naar mijn mening wel. Het zou mij niet verbazen, indien tegen het midden van 1967, zeg juli-augustus, een lichte ontspanning op de kapitaalmarkt zou intreden. De maatregelen van de regering om de investeringen, speciaal van de lagere overheid, af te remmen, zullen geleidelijk tot minder kapitaalvraag van die zijde leiden. Dit heeft tot nu toe nog geen zoden aan de dijk gezet, doch wanneer de in uitvoering zijnde projecten gereed komen en slechts op beperkte schaal nieuwe mogen worden geëntameerd, zal de invloed op de kapitaalvraag en dus op de hoogte van de rente kenbaar worden. Mijn visie? Niet zonder zorg, maar geen reden tot pessimisme. HET NADENKEN over het verzoek van de redaktie het in kort bestek geven van mijn visie op de te verwachten economische gang van zaken in ons land in het komende jaar heeft mij tot bescheidenheid gemaand. Het antwoord op de gestelde vraag toch is af hankelijk van een aantal faktoren, die ten dele slechts voor macro-economische specialisten, ten dele slechts voor de goden waarneembaar zijn, waarbij ik mij noch tot de ene, noch tot de andere rubriek mag rekenen. Vast staat wel, dat onze nationale economie ziektesymptomen vertoont: de komende oudejaars avond zal voor velen der Nederlanders, die de economische ontwikkeling bewust zo goed mogelijk volgen, gekenmerkt worden door zorgen voor nieuwjaarsdag In hoeverre en in welke mate die zorgen bevestigd zullen worden door gebeurtenis sen in 1967, onttrekt zich grotendeels op boven genoemde wijze aan mijn volledige waarneming. Vooropstellend, dat onze economie ziektever schijnselen vertoont, gaat het om drie kardinale vragen, zoals bij elke ziekte: voorzitter Vereniging Katoen-, Rayon- en Linnenindustrie hoe luidt de diagnose; zijn er doeltreffende geneesmiddelen beschikbaar; en kunnen deze geneesmiddelen tijdig worden toegediend. In de algemene diagnose staat een punt wel vast: een inflatie, ten dele van degelijk Nederlands fabrikaat als wij iets doen, doen wij het goed is een der bronnen van de economische koortsverschijnselen. Geneesmiddelen daarvoor zijn beschikbaar en worden nu, zij het rijkelijk laat, de patiënt ook toegediend. Het hier en daar dreigende afsterven van bepaalde onderdelen van onze economie, die in de toekomst nog een belangrijke rol kunnen spelen, door acute bloedarmoede, in casu liquiditeitsgebrek kan ondervangen worden, indien de overheid haar door de be stedingsbeperking verkregen extra middelen gebruikt ter verruiming van de kapi taalmarkt, die daarna op meer of minder gerichte wijze zodanige injecties aan d« in de zojuist bedoelde zin bedreigde ondernemingen kan geven, dat deze in leven kunnen blijven tot de bestedingsbeperking het evenwicht herstelt. Maar helaas is de toestand naar mijn stellige indruk in feite gecompliceerder dan hierboven globaal gesteld werd: de diagnose zal naar mijn gevoelen meer dan één oorzaak aantonen Dit wordt pijnlijk indien mocht blijken, dat de andere oorzaken ofwel de ziekte bij een deel van ons bedrijfsleven ongeneeslijk maken, ofwel zodanig zijn, dat zij juist tegengesteld reageren op de geneesmiddelen, die de overbesteding moeten cureren Van ongeneeslijkheid kan bij een deel van het Nederlandse bedrijfsleven sprake zijn; wij zijn eerst na de oorlog gaan industrialiseren onder dekking van een verhoudingsgewijs laag kostenpeil Het is zeer wel denkbaar, dat in het bijzonder bepaalde jonge industrieën of ondernemingen niet opgewassen blijken tegen het geweld van de E.E.G.-mededinging, nu het uur der waarheid gekomen is door de verdwijning van onze kostenvoorsprong. Van negatieve reacties op geneesmiddelen, die bij de overbesteding passen, zal sprake zijn indien en voorzover Wij in feite mede te doen hebben met een daling in het conjunctuurverloop, van een toestand dus. die men iuist met een inflatiebeleid te lijf moet gaan. Zie hier de punten van mijn grote onzekerheid, die ik in de aanhet dezer regelen uitsprak. In de katoennijverheid, waar mijn dagelijks werk ligt, vindt men een be drijfstak, die een struktureel sterke mededingingspositie in de E.E.G. heeft, doch

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 21