Bouwzorgen
Herstelkansen
Vertrouwen in overheid
Dividendverlaging
Verbroken evenwicht
Rentedaling mogelijk
Uur der waarheid
DECEMBER 1966
9
1. P. A. NELISSEN
- -
A -
Mr. P. M. H. VAN BOVEN
Welk beeld zal onze volkshuishouding in 1967 te zien geven? Op deze vraag geven zestien vooraanstaande personen uit het eco
nomisch leven op deze pagina een beknopt antwoord. Hoewel zij in meerderheid van mening zijn dat het komende jaar minder
rooskleurig, zorgelijk of moeilijk zal zijn, wordt toch niet een slecht jaar verwacht waarin zich een sterke achteruitgang van de
bedrijvigheid, een recessie laat staan een depressie zal voordoen.
Deze verwachting wordt ook gebaseerd op het vertrouwen dat verschillenden van hen hebben in het optreden van de overheid
en van andere leidende personen, waardoor de gang van zaken ten goede zal kunnen keren. Maar er is ook een mening dat het
program van het kabinet-Zijlstra het gevaar inhoudt dat de werkgelegenheid inzakt. De teugels dus niet te strak aanhalen wordt
bepleit, maar zodra nodig aansporende zweepslagen geven. Moeten de belastingen nu omlaag of juist omhoog zo vraagt een be
kend hoogleraar zich af. De regering moet maar beide kanten openhouden, opdat een slagvaardig beleid kan worden gevoerd.
De ontwikkeling van onze economie op langere termijn wordt veelvuldig met vertrouwen tegemoet gezien, de groei blijft erin.
Maar dan verdient de voor ons land zo belangrijke export toch meer aandacht en inspanning. De versnelde technische evolutie
eist eveneens grotere inspanning van het bedrijfsleven, wil het zijn plaats in de Euromarkt behouden of verbeteren. Kleine, kapi
taal-arme, en research-zwakke familiebedrijven waaraan ons land nog zo „rijk" is, zullen een moeilijke tijd krijgen. De tijd van
gezapigheid en winstgrijpen is voorbij, nu zal blijken wie de concurrentie aandurft en aankan.
Meer begrepen moet worden dat het bedrijfsleven voldoende winst- en investeringsmogelijkheden moet behouden, daar hangt
de toekomstige welvaartsstijging in belangrijke mate van af, zo wordt betoogd. Naast een matigend loonbeleid past een vrijwillige
dividendverlaging in 1967. Een daling van de rente zou ondernemers nieuwe moed en initiatief geven öm de investeringen te be
vorderen. Er is kans op zo'n rentedaling tegen juli-augustus van het komende jaar, meent een bankdirecteur.
Prof. dr.
A. HEERTJE
Mr. Ph.
M. V DAMPEN
C
liBMiMiSiMliiMi
ÊmÊ II
Pr' d,
P. A. J. M. STEENKAMP
A. P. ZWAGER
Ir. E. oELDERf >N
Vervolg op pagina 11
li-.
„H,
1967 wordt
jaar,
maar zonder
depressie
voorzitter Stichting Raad
van Bestuur Bouwbedrijf
DE BOUWNIJVERHEID ziet het jaar 1967 met zorg
tegemoet. De tekenen van een economische neergang
zijn momenteel onmiskenbaar. Met name de zeer
conjunctuurgevoelige bouwnijverheid zal daar de na
delen van ondervinden. Economisch gezien is dit
uiteraard een ernstige zaak, doch ook sociaal. Het
woningtekort is nog steeds het grootste sociale vraag
stuk van Nederland sedert de oorlog. Daarom heeft
de bouwnijverheid ook maatschappelijk gezien zo'n
belangrijke taak.
De bedrijfstak zelf heeft niets onbeproefd gelaten om
deze taak zo goed mogelijk te vervullen. Een aan
zienlijke verbetering van de arbeidsvoorwaarden heeft
het werken in de bouwnijverheid aantrekkelijker ge
maakt. Enorme investeringen hebben de productie
capaciteit verder uitgebreid. De mechanisatie op de
bouwplaats is sterk opgevoerd, kostbare woningfa-
brieken voor massafabricage, zijn opgericht.
In de jaren 1963 tot en met 1965 vertegenwoordigden
de vele investeringen een bedrag van meer dan 1
miljard gulden.
De produktiecijfers van alle sectoren van het bouw
bedrijf bevestigen de inspanningen van de laatste jaren. Ook in de komende
jaren kunnen aanzienlijke prestaties worden geleverd om het bijna chronische
tekort aan bouwproduktie, zowel in de woningbouwsector als in de utiliteits
bouw, als in de sector grond-, water- en wegenbouw te verkleinen. Aan de
bouwnijverheid zelf zal het bepaald niet liggen; zij staat gereed met een enorme
capaciteit om haar taak te vervullen.
Doch de voortekenen zijn helaas weinig gunstig. Factoren die het bouwbedrijf
zelf niet kan beïnvloeden dreigen een streep te zetten onder de stijging van
de bouwproduktie. Een daling van de jaarproduktie ligt zelfs in het verschiet.
Produktiecapaciteit hoe hard en hard deze ook nodig is zal onbenut
■gaan blijven. Enorme investeringen, die het bedrijfsleven aandurfde omdat er
zo'n positief bouwbeleid werd gevoerd, dreigen niet rendabel gemaakt te worden.
Werknemers, naar de bouwnijverheid toegetrokken om het tekort aan wegen,
woningen en andere bouwwerken weg te werken, kunnen niet langer rekenen
op een veilig bestaan in deze bedrijfstak.
Zo gaan wij het onzekere jaar 1967 in. Een jaar waarin de bouwnijverheid wordt
belaagd door kapitaalkrapte en bestedingsbeperking.
Een jaar waarin het bouwbedrijf zich door externe factoren gedwongen zal zien
zijn maatschappelijke taak niet voor 100 pet. te vervullen. Noch het bedrijfsleven
noch onze samenleving zijn daarmee gebaat. Maar het schijnt onontkoombaar
-te zijn, alhoewel het huidige interimkabinet reeds blijk heeft gegeven begrip
•te hebben voor de moeilijkheden van de bouwnijverheid. Ondanks dit lichtpuntje
vrezen' wij een vermindering van het aantal arbeidskrachten en een beperking
van dê ïhvëstëringen, waardoor naar' de ervaring ons heeft geleerd een jarenlang
onherstelbaar produktieverlies zal optreden.
Mijn gedachten over 1967 geven mij alle reden tot zorg. Wellicht kan deze
constatering er medé toe bijdragen dat in de toekomst maatregelen worden ge
troffen welke moeten voorkomen dat er een breuk in de continuïteit ontstaat.
De ,,go-stop"-politiek is schadelijk voor de bedrijfstak, maar nog veel schadelijker
voor de gehele samenleving.
I— 11..wil.«T»* mm -
X.n,
V
voorzitter Nederlands Katholiek Werkgevers Verbond
DAT. DË VOORUITZICHTEN voor onze economie voor 1967 minder gunstig zijn
Is nu wel tot eenieder doorgedrongen. Daarmee komt een ontwikkeling aan de op
pervlakte die al langer gaande was. De aanpassing aan Europese loon- en prijs
verhoudingen, die enkele jaren geleden beoogd werd, heeft onder invloed van de
krapte op de arbeidsmarkt een versnellingsimpuls gekregen. Dit heeft de kosten
structuur van onze produktie zodanig ongunstig beïnvloed, dat wij nu over ons
-doel zijn heengeschoten.
Bezwaren, die vanuit het bedrijfsleven tegen deze snelle kostenstijgingen werden
geuit, kregen de afgelopen jaren weinig aandacht. Het is blijkbaar zo, dat waar
schuwingen, waaraan onprettige consequenties verbonden zijn, niet graag worden
gehoord. Men Wordt plotseling doof.
Daar komt bij, dat geen enkel bedrijf gemakkelijk bereid is de gang van zaken
ongunstig voor te stellen. Ook nu nog, en misschien moet zeggen juist nu,
vormt elke pessimistische uitlating van een ondernemer een rechtstreekse bedrei
ging van zijn eigen bestaan. Toch is het voor een aandachtig waarnemer niet moei
lijk te zien, dat onze ondernemingen relatief aan reserve inboeten. Ook aan reserve
te concurrentievermogen. Dit besef is mede oorzaak van het atstoten van eventueel
aanwezige reservecapaciteit in het arbeidersbestand. Het vertrouwen deze reserve
li) de nabije toekomst weer nodig te hebben blijkt aangetast.
In het macro-economisch beleid schept deze gang van zaken de behoefte aan
maatregelen die tot sanering van onze economie kunnen leiden. De extreme loon
stijgingen der afgelopen jaren zullen moeten worden teruggebogen en meer
afgestemd op de reële produktieverbetering. Te hopen valt dat men voor 1967 lessen
heeft getrokken uit de:nu weer duidelijk gebleken kwetsbaarheid van onze econo
mie en overeenkomstig de aanbevelingen van de S.E.R. zal streven naar verhoging
van de produktiviteit.
Gezien de ontwikkeling in de omringende landen, kunnen wij ons niet langer
laten voortdrijven op de inflatoire stroom. We zullen weer hard aan de slag moeten.
Het gekozen financieel-economisch beleid wettigt de hoop op enige ruimte voor een
behoorlijk investeringsniveau ter versterking van de produktiestructuur.
Wat óns in 1967. te wachten staat? Wie zal met beslistheid durven te voorspellen?
In Nederland wórden door 'de huidige regering grondslagen gelegd, die goede kan-
Ben bieden voor herstel van evenwicht en hernieuwde groei.
Dus optimistisch? Öptimisme is bevorderlijk voor geloof in eigen kracht en op
zich zelf reeds een impuls ten goede.
Een zorgvuldig beleid en een grote bereidheid tot volgzaamheid van alle maat
schappelijke groeperingen zijn nodig opdat wat ik als een voorzichtig optimisme
*QU Willen bestempelen, bewaarheid wordt.
DE ACHTER ONS liggende periode heeft mijns inziens ge
leerd dat men bij het voeren van een structuurbeleid niet
voorbij kan gaan aan de gevolgen voor de bestedingen. Het
opvoeren van het produktieve vermogen van de volkshuis
houding dient niet in een zodanig tempo te geschieden dat
door de resulterende uitbundige prijsstijging, precies het tegen
deel wordt bereikt van wat men wil bereiken. Een ver
zwakking van de exportpositie door aanhoudende loon- en
prijsstijging weerspiegelt zich vrij spoedig in de werkgelegen
heid en een afremming van de groei.
Dit alles betekent m.i. niet dat voor 1967 een depressie kan
worden verwacht. Daarvoor heb ik' een te groot vertrouwen
in het compenserende optreden van de overheid. Wat dat
betreft is er weinig verschil tussen het rechtse khbinet-
Zijlstra en het linkse kabinet-Cals. Ik meen dat in de loop van 1967 de Neder
landse economie weer in evenwicht zal komen, d'.w.z. dat de loonstijging weer
in de buurt van de produktiviteitsstijging zal blijven, prijsstijging tot 2 a 3 pet.
beperkt zal zijn en de arbeidsmarkt op een meer ontspannen niveau in rust
zal zijn.
Er is dan een nieuwe uitgangssituatie voor een op evenwichtige groei gericht
beleid. Daarin zal speciale aandacht moeten worden gegeven aan de export. Een
groeibeleid zonder een structuurbeleid t.a.v. de export draagt de kiemen voor een
nieuwe overspanning in zich. Nederland zal er voor moeten zorgen dat de export
minder afhankelijk wordt van het prijsniveau.. Het exportpakket zal in sterke mate
gebaseerd dienen te zijn op kwaliteit, terwijl bovendien het exportvolume door
een groter aantal Nederlandse bedrijven zal moeten worden gedragen. De export
dient geen sluitpost van een structuurbeleid te zijn, maar uitgangspunt.
algemeen directeur
Coöperatieve Boerenleenbank
IK HOOP, dat het wordt een ander hoog-conjunctuur
beeld, nl. een van voortgezette zij het iets mindere
groei, die met minder spanningen op de arbeidsmarkt
en op de kapitaalmarkt gepaard zal gaan dan wij
in de achter ons liggende jaren gekend hebben. Dat
laatste acht ik mogglijk, indien, ip 1.967 de conjunc-
tuurpolitiek op een breder vlak zal worden beoefend
dan praktisch uitsluitend met de monetaire instru
menten, zoals laatstelijk het geval was. Zoals het tot
voor kort ging moest worden gevreesd, dat zowel de
bedrijfsinvesteringen als die van de lagere publiek
rechtelijke lichamen tot stilstand zouden zijn ge
komen. Een en ander tot schade van de toekomstige
economische groei. Indien wij in 1967 weten te be
zuinigen op de ontwikkeling van de particuliere- en
van de overheidsconsumptie ten gunste van de inves
teringen in de particuliere- en in de overheidssector
zal 1967 toch nog wel een redelijk goed jaar kunnen
worden. Het teveel aan groei in het totaal van con
sumptie en investeringen van de laatste jaren zal
plaats moeten maken voor een evenwichtige ontwikkeling. Indien wij daarbij
een keuze moeten maken dan nu liever wat minder groei in het verteer, opdat de
investeringen, waarvan de welvaartsstijging in de toekomst afhankelijk is, onge
stoord tot stand kunnen worden gebracht.
Daartoe zal een matigend loonbeleid, waarvoor de regering de verantwoordelijkheid
durft te nemen, zijn pendant moeten vinden in een matigend inkomensbeleid
van de ondernemingen zelf op het stuk van tantièmes en dividenden. Het bedrijfs
leven zal evenals de overheid bedacht moeten zijn op innerlijke versterking van
zijn positie. Dit zou in een aantal gevallen, waarin, de netto-winsten door kosten
stijging en onderbezettingsverliezen enigszins zijn aangetast, in 1967 gerust tot
dividend-verlaging en dus tot stabilisatie van de winstinhouding mogen leiden.
Die versterking is hard nodig, nu meer dan ooit een hard. gevecht om de
consumentengulden te wachten staat.
Laat vrijwillige dividendverlaging in 1967 tot de „bon ton" van het juiste con
juncturele aanvoelen behoren. Overheidsmaatregelen zijn daartoe in de gegeven
situatie niet nodig.
Het zou daarbij een illusie zijn te menen, dat de particuliere besparingen alleen
voldoende zouden zijn, om op de kapitaalmarkt een zodanige ruimte te verkrijgen,
dat het bedrijfsleven en de gemeenten aldaar op redelijke voorwaarden hun
linancieringsbehoeften zouden kunnen dekken.
Teneinde zulks in 1967 reeds te verkrijgen, is het niet voldoende dat het Rijk
afziet van een beslag op de middelen van de open kapitaalmarkt. Een netto
toevoer van middelen van de zijde van de overheid zal daarvoor noodzakelijk
zijn. Dit zal moeten worden verkregen door een financieringsoverschot bij
realisatie van de begroting 1967.
M.a.w. voor diegenen, die verder kijken dan 1967 en niet alleen naar het onmid
dellijk gewin, kan 1967 een goed jaar worden, waarin de grondslag kan worden
gelegd voor een verdere economische groei in een redelijk evenwicht, d.w.z. met
minder prijsstijging en met een redelijke rente op de kapitaalmarkt.
Aan deze verwachting zal kunnen worden voldaan, indien wij bereid zijn de fiscale
offers ie aanvaarden, die de Regering thans heeft voorgesteld.
Laat het uitgangspunt voor 1967 zijn: wat terugwijken in het consumptief verteer
teneinde de groei-mogelijkheden voor de toekomst veilig te stellen en de wel
vaartsstijging voor allen, die daarvan het gevolg kan zijn.
VOORZOVER WIJ dat nu kunnen beoordelen
zal de toestand van de nationale economie in
1967 bepaald worden door de pogingen het ver
broken evenwicht op de betalingsbalans en
de kapitaalmarkt te herstellen en een zeker
evenwicht met betrekking tot de werkgelegen
heid te bereiken.
Ik heb vertrouwen dat het uitgestippelde
overheidsbeleid efféct zal sorteren, omdat mone
taire en fiscale maatregelen samen gaan. Dit
lijkt- juist, waar monetair ingvijpen alleen on
voldoende bleek. Mijn vertrouwen is mede ge
baseerd op de goede voornemens, die ertoe
kunnen leiden dat de loonontwikkeling binnen
bepaalde grenzen wordt gehouden. Een be
langrijke opgave voor 1967!
Een andere belangrijke en moeilijke opgave
is een optimale exportinspanning. Het is weer
duidelijk geworden, dat wij ons met onze ge
voelige en open economie niet veel kunnen
veroorloven en een verdere opvoering en sprei
ding van de uitvoer is noodzakelijk. Een door
slaggevende factor daarbij is een verhoopt her
stel van de economische toestand in enkele van
onze belangrijke afzetlanden.
De stand van de werkgelegenheid geeft mo
menteel nog geen reden tot paniek, maar wel
tot zorg. De bereidheid om maatregelen te treffen, bij het doorschieten van de
huidige ontspanning op de arbeidsmarkt naar een toestand, waarbij de werkloosheid
een te hoog percentage van de beroepsbevolking omvat, alleen isniet voldoende.
Een genuanceerd ingrijpen zal hier noodzakelijk kunnen blijken-
Ik zeg genuanceerd, omdat de verslechterende situatie van de werkgelegenheid
op dit ogenblik geheel verschillende porzaken hjeeft; deels immers is de werk
loosheid gevolg van afzetmoeilijkheden ook in onze partnerlanden; deels is deze
hoogleraar aan de Technische
Hogeschool te Eindhoven
van structurele aard. Moeilijkheden, die het gevolg zijn van concentratie- en com
binatievorming in het bedrijfsleven en van de kapitaalschaarste eisen daarnaast
een specifieke benadering.
Dat met name de structurele werkloosheid zich juist in bepaalde delen van ons
land manifesteert is een reden temeer voor een genuanceerde stellingname. Globaal
denken in deze wreekt zich hier al op korte termijn.
De regering neemt maatregelen om de kapitaalvoorziening van de gemeenten,
en de liquiditeitskrapte in het bedrijfsleven te verbeteren. Dit zijn "vitale zaken
en ik heb hoop dat deze plannen enige verlichting zullen brengen en de werk
gelegenheid in bepaalde sectoren ten goede zullen komen. Overigens blijkt het
verbroken evenwicht hier in een aantal gevallen nodeloos fataal.
Voorzover nu te bezien valt, zal het herstel van de betalingsbalans een essentiële
opdracht worden.
Daarvoor zullen wij een meervoudige prijs moeten betalen bestaande uit een
vertraagde inkomensontwikkeling en uit een stagnatie van de economische groei,
op korte termijn acceptabel, maar op langer zicht gevaarlijk.
Het is een hoge prijs, maar hij lijkt het waard als wij ons het alternatief voor
ogen stellen.
directeur Algemene
Bank Nederland
VOOROPGESTELD zij, dat er enige onbekende factoren
zijn, zoals de uitkomst van de thans begonnen loononder
handelingen en vooral van de verkiezingen in februari '67,
welke een belangrijke invloed op de toekomstige ont
wikkeling kunnen en zullen hebben. Ook de ontwikkeling
in het buitenland mag niet vergeten worden.
Het is voor ieder wel duidelijk, dat er, zacht gezegd,
een aarzeling in de conjunctuur is opgetreden. De oorza
ken hiervan zijn in vele toonaarden opgesomd. Slechts
enkele mogen hier worden genoemd. Verslechtering van
de betalingsbalans; tegenvallende exporten; sterke stijging
van de rente; stijging in te snel tempo van lonen en prijzen.
Om in deze veelheid van factoren verbetering te brengen
zal tijd kosten. Daarom ben ik niet van mening, dat de
conjunctuuraarzeling op korte termijn tot het verleden-zal
behoren. Hoewel ik het jaar 1967 met bezorgdheid tege
moet zie, ben ik toch niet pessimistisch gestemd. Ik hoop
en geloof, dat degenen, die in Nederland leiding geven,
te verstandig zijn om niet de noodzakelijke maatregelen
en beslissingen te nemen om de toch altijd nog beperkte recessie, om te buigen.
Wellicht zal dit tijdelijk offers vragen, doch zij zullen het uiteindelijke doel waard
blijken te zijn.
Wij zullen alïen harder moeten werken en daardoor de productiviteit verhogen.
Het gevolg zal zijn, dat wij op buitenlandse markten kunnen concurreren en onze
export kunnen vergroten, hetgeen bijdraagt tot een verbetering van onze betalings
balans. Een daling van de rente zal de ondernemers moed en initiatief geven
de investeringen te bevorderen. Is er kans op dit laatste? Naar mijn mening
wel. Het zou mij niet verbazen, indien tegen het midden van 1967, zeg juli-augustus,
een lichte ontspanning op de kapitaalmarkt zou intreden. De maatregelen van de
regering om de investeringen, speciaal van de lagere overheid, af te remmen,
zullen geleidelijk tot minder kapitaalvraag van die zijde leiden. Dit heeft tot nu toe
nog geen zoden aan de dijk gezet, doch wanneer de in uitvoering zijnde projecten
gereed komen en slechts op beperkte schaal nieuwe mogen worden geëntameerd,
zal de invloed op de kapitaalvraag en dus op de hoogte van de rente kenbaar
worden.
Mijn visie? Niet zonder zorg, maar geen reden tot pessimisme.
HET NADENKEN over het verzoek van de
redaktie het in kort bestek geven van mijn visie
op de te verwachten economische gang van zaken
in ons land in het komende jaar heeft mij tot
bescheidenheid gemaand.
Het antwoord op de gestelde vraag toch is af
hankelijk van een aantal faktoren, die ten dele
slechts voor macro-economische specialisten, ten
dele slechts voor de goden waarneembaar zijn,
waarbij ik mij noch tot de ene, noch tot de andere
rubriek mag rekenen.
Vast staat wel, dat onze nationale economie
ziektesymptomen vertoont: de komende oudejaars
avond zal voor velen der Nederlanders, die de
economische ontwikkeling bewust zo goed mogelijk
volgen, gekenmerkt worden door zorgen voor
nieuwjaarsdag In hoeverre en in welke mate die
zorgen bevestigd zullen worden door gebeurtenis
sen in 1967, onttrekt zich grotendeels op boven
genoemde wijze aan mijn volledige waarneming.
Vooropstellend, dat onze economie ziektever
schijnselen vertoont, gaat het om drie kardinale
vragen, zoals bij elke ziekte:
voorzitter Vereniging Katoen-,
Rayon- en Linnenindustrie
hoe luidt de diagnose;
zijn er doeltreffende geneesmiddelen beschikbaar;
en kunnen deze geneesmiddelen tijdig worden toegediend.
In de algemene diagnose staat een punt wel vast: een inflatie, ten dele van
degelijk Nederlands fabrikaat als wij iets doen, doen wij het goed is een der
bronnen van de economische koortsverschijnselen. Geneesmiddelen daarvoor zijn
beschikbaar en worden nu, zij het rijkelijk laat, de patiënt ook toegediend. Het hier
en daar dreigende afsterven van bepaalde onderdelen van onze economie, die in de
toekomst nog een belangrijke rol kunnen spelen, door acute bloedarmoede, in casu
liquiditeitsgebrek kan ondervangen worden, indien de overheid haar door de be
stedingsbeperking verkregen extra middelen gebruikt ter verruiming van de kapi
taalmarkt, die daarna op meer of minder gerichte wijze zodanige injecties aan d«
in de zojuist bedoelde zin bedreigde ondernemingen kan geven, dat deze in leven
kunnen blijven tot de bestedingsbeperking het evenwicht herstelt.
Maar helaas is de toestand naar mijn stellige indruk in feite gecompliceerder
dan hierboven globaal gesteld werd: de diagnose zal naar mijn gevoelen meer
dan één oorzaak aantonen Dit wordt pijnlijk indien mocht blijken, dat de andere
oorzaken ofwel de ziekte bij een deel van ons bedrijfsleven ongeneeslijk maken,
ofwel zodanig zijn, dat zij juist tegengesteld reageren op de geneesmiddelen, die
de overbesteding moeten cureren
Van ongeneeslijkheid kan bij een deel van het Nederlandse bedrijfsleven sprake
zijn; wij zijn eerst na de oorlog gaan industrialiseren onder dekking van een
verhoudingsgewijs laag kostenpeil Het is zeer wel denkbaar, dat in het bijzonder
bepaalde jonge industrieën of ondernemingen niet opgewassen blijken tegen
het geweld van de E.E.G.-mededinging, nu het uur der waarheid gekomen is
door de verdwijning van onze kostenvoorsprong.
Van negatieve reacties op geneesmiddelen, die bij de overbesteding passen, zal
sprake zijn indien en voorzover Wij in feite mede te doen hebben met een daling in
het conjunctuurverloop, van een toestand dus. die men iuist met een inflatiebeleid
te lijf moet gaan.
Zie hier de punten van mijn grote onzekerheid, die ik in de aanhet dezer regelen
uitsprak. In de katoennijverheid, waar mijn dagelijks werk ligt, vindt men een be
drijfstak, die een struktureel sterke mededingingspositie in de E.E.G. heeft, doch