t k Minder rooskleurig Meer presteren Gelijkmatig herstel Aansporende zweepslagen Zorgen over slagvaardigheid Moeilijk jaar Ondersteunen We leren het nooit Werkgelegenheid slechter Hh ZATERDAG 31 DECEMBER 1966 Vervolg van pagina 9 LOD. DE GRUYTER D- VAN DEN BROEK directeur van Dirk van den Broek N.V., Amsterdam It. F. J. PHILIPS SIM» In het bedrijfsleven begon het te kraken in 1966. Gevolg: ontslagen voor vele werknemers. A. KLOOS M. R. J. NELISSEN J. C. VAN MARKEN Prof. dr. J. WEMELSFELDER (1) De komende periode zal leren dat voor een te grote schrokkerigheid en inhaligheid betaald moet worden met spijsverteringsstoornissen. (2) De komende periode zal leren dat de omvang van de loonsverhogingen in een bepaald jaar van ondergeschikte betekenis is. Krijgt men in één jaar te veel dan krijgt men daardoor later tóch minder en omgekeerd. (3) De komende periode (of daarna) zal opnieuw weer leren dat wij, zodra het enigszins kan, op nieuw de zucht tot té veel verteren niet kunnen beheersen, hetgeen o.a. tot uitdrukking zal komen in verdere inflatie. Met andere woorden; ook de komende periode zal weer leren dat wij nooit iets leren. F. G. VAN DER GUN die nu een conjuncturele stagnatie ervaart in haar voornaamste afzetgebied: Bene lux en West-Duitsland. Het is evenwel geenszins uitgesloten, dat zij met dit laatste in een uitzonderingspositie verkeert; in alle geïndustrialiseerde landen zonder uitge sproken planeconomie slingert zich een eigenaardige textielcyclus rond de hoofdlijn Van de algemene conjunctuur. Het is dus alleszins denkbaar, dat de baisse in de textielsector andermaal een incidentele afwijking van een algemene hoogconjunc tuur is dat ware zeker onder de huidige omstandigheden, al pijnlijk genoeg, doch het zou toch een eenvoudiger toestand scheppen dan het bestaan van een algemene laagconjunctuur. In deze onzekerheid kan ik slechts grote bezorgdheid uitspreken. En tenslotte iaten wij ons allen goed bewust zijn van het feit, dat Nederland bij de in het raam van de Westeuropese eenwording te verwachten arbeidsverdeling niet een soort natuurrecht op werkgelegenheid heeft, dat vanzelf een adequaat Nederlands aandeel in de Westeuropese economische bedrijvigheid geeft. Slechts door intensief gebruik van hand en hoofd zullen wij ons aandeel in de Westeuropese Werkgelegenheid kunnen behouden en uitbreiden. Een deel, dat vooral door de nij verheid verzorgd zal moeten worden. voorzitter raad van bestuur P. de Gruyter en Zoon N.V. TEN AANZIEN van de economische ontwikkeling op lange termijn ben ik zeer optimistisch gestemd. In absolute zin voorzie ik zelfs een ontwikkeling in versneld tempo. Dit optimisme mijnerzijds is gebaseerd op het samenspel tussen een voort durende verhoging van het ontwikkelingsniveau van de bevolking enerzijds en de Vooruitgang van wetenschap en techniek anderzijds. Op korte termijn laat zich de economische ontwikkeling in Nederland minder tooskleurig aanzien. Door oorzaken van zowel binnenlandse als buitenlandse oor sprong is het economisch evenwicht verstoord. Deze verstoring was reeds langere tijd min of- meer latent aanwezig in de vorm van een meer dan evenredige groei van de bestedingen, een minder dan evenredige groei van de be sparingen, een steeds krapper worden van de geld- en kapitaalmarkt, een tg overspannen arbeidsmarkt, een forse stijging van kosten en prijzen, een verslech tering van de betalingsbalans. Kortom in de vorm van een inflatoire ontwikkeling, Sie Injjns inziens op lange termijn tot welvaartsvermindering moet leiden. De huidige economische situatie is in feite niet anders dan een voortzetting van de genoemde verstoring, in omgekeerde richting. De grote kapitaalschaarste en de zorg Voor een gezonde financiering van de overheidsuitgaven zullen in de naaste toe komst remmend werken op de bestedingen en de investeringen. Het is echter te hopen, dat alleen de overmatige bestedingen en de minst produktieve investeringen Betroffen worden. Alsdan zal ook de produktieve werkgelegenheid het minst wor den geschaad. Uiteraard hangt een en ander mede af van de economische ontwikkeling in het buitenland "en van de'politieke richting, waarin ons land zich beweegt. Geen enkel beleid zal evenwel aan de eis van het creëréh van 'één zo volledig mogelijke werk gelegenheid op produktieve basis voorbij kunnen gaah. Voor de naaste toekomst Verwacht ik na een zekere ontspanning een gezonde verdere ontwikkeling van de Nederlandse economie. Wat betreft het consumptie-patroon zullen in het komende jaar mogelijk enige Wijzigingen optreden. De levensmiddelensector reken ik in dezen tot een van de 'binst gevoelige sectoren. IK VOORZIE in 1967 verdergaande prijsstijgingen we gens verhoging van omzetbelasting, tarieven der over heidsbedrijven zoals energievoorziening - P.T.T. - open baar vervoer - legesgelden en andere heffingen, evenals door hogere transportkosten, verzekeringspremies enz. Ik verwacht een grote verzwakking van onze concur rentiepositie in de Euromarktlanden, nog meer sluitin gen van bedrijven dan tot dusver, een verdubbeling van het arbeidskrachtenoverschot en een verdere verslech tering van de handelsbalans. Vooral onder de middelgrote bedrijven die afhankelijk zijn van exportmogelijkheden en/of bestaan bij de gratie van de hoogconjunctuur i.v.m. fabricage van z.g. weelde artikelen, zullen „koppen" vallen. Er zal minder geconfereerd (van hoog tot laag) en méér gepresteerd moeten worden. Vele van de Neder landse bedrijven hebben een te zware top Te pas en te onpas worden functies gecreëerd Het zakenleven loopt over van geleerdheid Het is mode om voor allerlei een specialist aan te trekken. Meestal knappe theoretici, die echter al te vaak meer kosten veroorzaken dan de beoogde besparing of winst welke men dacht te bereiken. De tijd van gezapigheid en winstgrijpen is voorbij 1967 zal leren wie de con currentie aandurft en aankan. De consument zal de prijzen in de hand kunnen hou den door prijsbewust te zijn. Slechts dan kan onze voor een deel doodzieke econo mie weer opleven. PERSOONLIJK TIL IK bijzonder zwaar aan de sociale en economische gevolgen van werke loosheid Juist daarom scheppen bij mij al te dramatiserende uitlatingen, die bijvoorbeeld ont slagen als kwalijk suggereren, terwijl bij voor baat reeds vaststaat, dat elders voor de vrijko mende arbeidskrachten voldoende emplooi te vinden is, een gevoel van onbehagen. Zulke ongenuanceerde signaleringen alsook het toeken nen van een té grote belangrijkheid aan maat regelen die relatief niet van grote betekenis zijn, creëren psychologisch een crisisachtige atmosfeer, die het is bekend conjuncturele ontwik kelingen in ernstige mate kunnen beïnvloeden. We moeten oppassen, dat we elkaar geen crisis aanpraten. Wat de vooruitzichten voor 1967 betreft: het lijkt mij niet noodzakelijk om de scheefgegroeide verhoudingen in één jaar tijd weer recht te trekken. Een soepel, gelijkmatig herstel heeft mijn voorkeur. Dat wil echter niet zeggen, dat ik in grote lijnen niet accoord ga met de door de regering-Zijlstra voorgestelde maatregelen. President van Philips' Gloeilampenfabrieken i 2° acht ik inderdaad een beperking van het stijgings-tempo van prijzen en *0sten noodzakelijk, willen wij aan onze internationale concurrentiepositie, die toch al onder druk staat van de verslechterde economische situatie in Duitsland n Engeland, onze belangrijkste exportlanden, geen verdere afbreuk doen Gp lange termijn beoordeel ik de expansiemogelijkheden van onze economie gunstig. Er is in de wereld gebrek aan nog vele zaken Het moet mogelijk Vp11' ^at Nederlandse ondernemingen daarin in belangrijke mate mede helpen h °rZien' Gegeven de scherpe concurrentie van andere landen is daardoor evenwel te kg dat we in staat zijn goede produkten tegen redelijke prijzen op de markt dp brengen. Als we daarin slagen zullen we ons deel bij kunnen dragen aan Wa„e behoefte-voorziening. Deze verhoging van onze export is tevens een voor- rde voor de groei van ons eigen welvaartsniveau. V voorzitter Nederlands Verbond van Vakverenigingen HET INDIKKINGSPROCES van onze eco nomie dat zich in 1966 begon af te tekenen, zal in 1967 worden voortgezet. Ten dele vormen structurele, ten dele conjuncturele componen ten de oorzaak van dit proces. Het openleggen van de Nederlandse volks huishouding door een steeds verdere afbraak van de handelsbelemmeringen in de EEG, is zo'n belangrijk structuurelement en direct daar-; mede verband houdt de aanpassing van het Nederlandse loon- en rentepeil. De tijd is voor bij dat het Nederlandse bedrijfsleven zich in het zonnetje van een behaaglijke concurrentie- marge, dank zij lage loon- en kapitaalkosten, kon koesteren. De versnelde technische evolutie zal van de bedrijven in research, technische uitrusting en markt-analyse permanent een grote inspan ning vergen om de relatieve plaats te behouden en te verbeteren. Vooral kleine, kapitaal- en research-zwakke familiebedrijven, waar Neder land nog zo „rijk" aan is, zullen een moeilijke tijd tegemoet gaan. De structureel zwakke plekken in ons be drijfsleven zijn als gevolg van de liquiditeits- krapte uit ons betalingsbalanstekort voortvloeiend, versneld aan de opervlakte gekomen. Het tekort op de betalingsbalans zelf zal in 1967 door liquiditeitskrapte het her stelproces in werking stellen. Wanneer wij fouten maken, zoals in 1957, door aan deze automatische, monetaire correctie een regeringsprogram van beperking van de bestedingen toe te voegen, is er een gerede kans op een deflatoir proces, dat met onnodige aantasting van onze produktie gepaard gaat. Bij uitvoering van het programma van het kabinet-Zijlstra, waarbij het wegwer ken van het betalingsbalanstekort de hoogste prioriteit geniet, is het gevaar dat hierdoor de werkgelegenheid te vér inzakt geenszins denkbeeldig. Het loonbeleid van dit kabinet, Ook al weer in het teken van een geforceerd herstel van de beta lingsbalans, kan gemakkelijk leiden tot een aantasting van het reële loonpeil. Voor zover de uitvoer de tekortschietende nationale koopkracht niet kan vervangen, en dat kan bepaald niet in alle 'gevallen, zal de werkloosheid toenemen. De teruglopende bedrijvigheid, vooral als die door een liquiditeitscrisis wordt .veroorzaakt, treft, zoals wfj van 1951 en 1957 weten, sterk de bouwnijverheid. Geen kabinet zal er in 1967 aan kunnen ontkomen gerichte stimulerende maat regelen te nemén, wanneer de werkgelegenheid regionaal of bedrijfstaksgewijs te 'sterk inzakt. Dat is het verschil mét de dertiger jaren. De politieke druk op de regering om in te Spuiten ter wille van de werkgelegenheid zal zo sterk worden dat zelfs een rege ring, die het monetaire gezichtspunt primair wilde stellen, ervoor moet bezwijken. Een regering die zich zelf die nederlaag besparen wil, doet er goed aan de teugels niet te strak aan te halen, maar aansporende zweepslagen te geven, zodra die nood zaak zich aandient. ZULLEN DE WERKLOOSHEID en de afzetmoeilijkheden in 1967 zo Jt&fc l erg worden, dat een opzettelijke bestedingsverruiming, bijvoorbeeld door een flinke belastingverlaging, geboden is? Dat kan ik niet voorspellen. Het kan ook gebeuren, dat de arbeidsmarkt toch nog gespannen blijft en dat de inflatie verder moet worden afgeremd door een verdergaande belastingverhoging. Ik heb het laatste jaren lang bepleit terecht, naar uit het verloop van de inflatie blijkt maar nu weet ik het niet zeker. De regering ook niet. Daarom is het zaak, dat zij beide kanten openhoudt en snel kan handelen als het nodig is. Zij moet niet door de fiscale dogmatiek van de kamerleden worden gehinderd. Op dat punt ben ik pessimistisch. Het optreden van de KVP-fractie bij de kabinetscrisis heeft duidelijk laten zien dat irrationele factoren een rol kunnen spelen. Dit voorspelt niets goéds voor de slagvaardigheid van het beleid, terwijl dat thans juist zo nodig is. i-rof. dr J. PEN hoogleraar algemeen secretaris van het Neder- ands Katholiek Ondernemersverbond HET DOEN van voorspellingen over de eco nomische ontwikkeling in Nederland in 1967 is een hachelijke onderneming. De grote afhan kelijkheid van Nederland van wat er in de ons omringende landen gaat gebeuren maakt een dergelijke voorspelling bijzonder moeilijk. Toch lijken mij een paar zaken duidelijk. De lang verbeide ontspanning op de arbeids markt is in aantocht. Onzekerheid bestaat al leen over de vraag of de ontspanning niet zal doorslaan naar werkloosheid. Duidelijk lijkt ook, dat in 1967 de kosten zullen blijven stijgen; deels als gevolg van de ontwikkelingen in vroeger jaren, deels als ge volg van nieuwe beslissingen en maatregelen (lonen; belastingen; sociale verzekeringspre mies; overheidstarieven). Stijgende kosten wijzen in de richting van stijgende prijzen. Zeker in een jaar waarin ge rekend moet worden met een tragere groei van de omzetten (bestedingen) dan in voorgaande jaren. De kostenstijging zal dan ook vaak niet door een gelijkwaardige omzetgroei kunnen worden gecompenseerd. Toch zou de prijsstijging nog wel eens mee kunnen vallen, omdat de prijzen voor het eerst sedert lange tijd onder de druk van de vertraging van de afzetgroei komen te staan. Een scherpere concurrentie derhalve. Van een reële stijging van de winsten zal dan ook wel niet veel komen. Evenmin overigens als van de lonen. Voor de ontwikkeling van de investeringen belooft dit alles niet veel goeds. Op een stijging durf ik niet rekenen; eerder meen ik een terugval nu ook bij de grootbedrijven te moeten vrezen. De noodzaak een halt toe te roepen aan de over besteding van de afgelopen jaren zal waarschijnlijk ten koste gaan van de voor de toekomst noodzakelijke groei van de investeringen. In de hele bouw- en metaal sector zal dat duidelijk te merken zijn. Grote onbekende blijft de ontwikkeling van de export. Het optimisme van het Centraal Planbureau dat op een belangrijke stijging rekent, deel ik niet. Ik zie voor dit optimisme ook geen grond in de resultaten van de jongste tijd. Die zijn eerder teleurstellend dan hoopgevend. Toch zal die exportontwikkeling sterk bepalend zijn voor de werkgelegenheid in ons land en eigenlijk voor de gehele gang van zaken. rHet geheel overziende meen ik te moeten verwachten dat 1967 een moeilijk jaar zal worden. Niet een slecht jaar; alleen maar moeilijk en dat is al genoeg. De zwakke plekken in onze economie zullen duidelijker dan in de laatste jaren aan het licht komen. De verschillen tussen „welvarende" en „minder welvarende" streken van ons land zullen scherper worden. Dat is bijzonder triest, maar het kan de be reidheid vergroten daar iets aan te veranderen. En dat is dan weer een winstpunt. Tot pessimisme behoeft dit beeld niet te leiden, zeker niet op wat langere termijn. De groei blijft er in. IN DE HEDENDAAGSE publiciteit wordt aan het onderwerp loonstijging in belangrijke mate voorrang gegeven, terwijl zulks ten aanzien van de voor loonstijging onmisbare winststijging in veel mindere mate het geval is. t Juist die winststijging is in 1966 sterk in het gedrang gekomen en het is duidelijk dat de alge mene ontwikkeling in 1967 voor een groot deel zal worden bepaald door de mate waarin het be drijfsleven winstgevend zal blijken te kunnen werken. De winst- en investeringscapaciteit han gen ten nauwste samen en zonder deze is geen ecpnomische groei mogelijk. Naarmate de internationale concurrentie bij d« afzet van producten, alsmede de structuurveran deringen in het economische leven, groter worden, treedt het probleem der rentabiliteit duidelijker naar voren. Zulks geldt temeer, omdat het aanpassingsver mogen van het Nederlandse bedrijfsleven door da aanzienlijke kostenstijgingen is verminderd en men te vaak moet putten uit reserves, die in het verleden zijn gemaakt. In onsland heeft men van oudsher begrip getoond voor de belangen van landbouw en veeteelt. Vooral bij het grote publiek ware een overeenkomstig begrip wenselijk voor de noodzaak van welvaart bij handel, industrie, scheep vaart e.d. Hopelijk zal men uit de conjuncturele aarzeling in 1966 de les willen leren, dat bevordering van de bedrijfsgang in de ondernemingen de primaire belangstelling van het gehele volk moet hebben, zulks ten behoeve van ons huidig en toekomstig bestaan. Daardoor zou de ontwikkeling in 1967 in werkelijkheid misschien gunstiger kunnen zijn dan de vooruitzichten dienaangaande op dit ogenblik lijken aan te geven. In vele van de ons omringende landen bestaat grote algemene geneigdheid om de eigen economische activiteiten op verschillende manieren daadwerkelijk te ondersteunen. Wij bleven in dit opzicht achter en kunnen ons dit niet meer veroorloven. voorzitter Vereenigirig voor den Effectenhandel hoogleraar aan de Technische Hogeschool in Eindhoven secretaris van NKV DE IN DE LAATSTE maanden gepubliceerd# „officiële" stukken de begroting, de Macro- Economische Verkenning voor 1967, het 9e half jaarlijks economisch SER-rapport getuigen alle in meerdere of mindere mate van bezorgdheid voor de nationaal-economische ontwikkeling. Se dertdien is het er niet beter op geworden. De werkloosheid is in bepaalde streken snel toegeno men ten gevolge van bedrijfssluitingen en pro- 'W duktiebeperking. Het geraamde uitvoercijfer voor 1966 moest onlangs in neerwaartse richting worden gecorrigeerd van 8,5% naar 6 a 7% Mede daardoor za' ^et op 'opende rekening van de be- w talingsbalans over 1966 geen overschot vertonen zoals vorig jaar werd voorspeld maar een tekort in de orde van grootte van 0,8 a 1 miljard gulden. Ook voor 1967 dient rekening te worden gehouden met een minder sterke exportgroei dan was geraamd, namelijk 8% in plaats van 10%. De verlaagde export kan de arbeidsmarkt nog verder in ongunstige zin beïnvloeden. Blijkbaar wordt de ruimte in de beschikbare produktie- capaciteit niet meer geheel door de buitenlandse vraag opgevuld. Een en ander zou er op kunnen wijzen, dat onze concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland minder gunstig is geworden. De ontwikkeling van de loon kosten per eenheid produkt ten*opzichte van de E.E.G. wijst ook in die richting. Ook in andere opzichten worden de nadelige gevolgen van de overbesteding duidelijker merkbaar: sterke prijsstijgingen en een vóór ons land ongekend hoge rentevoet, veroorzaakt door een tekort aan financieringsmiddelen, waarvan vooral de lagere overheid de lasten ondervindt. Bij het streven naar meer evenwicht in de economische situatie staan wij voor het volgende dilemma: enerzijds kan een te sterke afremming van de binnen landse bestedingen via beperking van de loonstijgingen en verhoging van da belastingen de werkloosheid voor 1967 onnodig 'hoog doen oplopen; anderzijds dienen de bestedingen en derhalve ook de loonstijgingen beperkt te blijven om een verdere verslechtering van onze concurrentiepositie ten opzicht* van het buitenland te voorkomen. Want zulk een verslechtering zal zij het in een latere fase ook leiden tot een aanpassing van de binnenlandse vraag, die dan waarschijnlijk met meer werkloosheid gepaard zou gaan dan bij een tijdig ingrijpen. Over de mate waarin de verschillende economisch-politieke instrumen ten dienen te worden gehanteerd, bestaan grote meningsverschillen, zowel in poli tieke als in wetenschappelijke kring. Wat de vakbeweging betreft, zal het geen verwondering wekken, dat zij een bijzonder hoge prioriteit toekent aan het in stand houden van de werkgelegenheid. Zij staat dan ook op het standpunt, dat het streven naar het noodzakelijk herstel van het betalingsbalansevenwicht zo min mogelijk ten koste mag gaan van de werkgelegenheid, ook al zou dit herstel daardoor wat meer tijd vergen. De situatie in de jaren 1957 en 1958 kan hierbij tot lering strekken. Toen werd het herstel begeleid door een relatief sterke werkloosheid. De vakbeweging is er zich van bewust, dat ook zij aan het evenwichtsherstel dient bij te dragen en zij heeft zich dan ook bereid verklaard tot matiging van haar looneisen. Zij heeft daarbij als voorwaarden gesteld, dat het bestaande reële inkomensniveau van de loon trekkers niet wordt aangetast en dat de andere inkomenstrekkers evenzeer een evenredige bijdrage aan de beperking van de bestedingen dienen te leveren, zodat ook in relatief opzicht geen verslechtering voor de loontrekkers optreedt. Deze voorwaarden zijn alleszins redelijk in een economische situatie, die ondank* alle moeilijkheden toch nog enige groei vertoont.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1966 | | pagina 23