Europese ontspanning Toneel op Nieuwjaar Voorzitter Concilieraad prof, dr. A. van Melsen: KERK IN BEWEGING DE l,E ER VAN DE ERFZONDE s*_ DONDERDAG 5 JANUARI 1967 VERSCHENEN: D.W. Brand's GIDS VOOR INCOURANTE FONDSEN vermeldende de koersen voor het vermogensbe lastingjaar 1967 en het inkomstenbelastingjaar 1966. Prijs per exemplaar f 6.- D.W. BRAND Keizersgracht 215 - Amsterdam-C. „VOOR ALLES moeten we weten wat er op dit ogenblik met de Kerk aan de hand is", zegt prof. Van Melsen. „Waar komt deze hevige beweging vandaan? Waardoor verschilt een nieuwe katechis- mus zo hemelsbreed van de oude? Voor dat het Pastoraal Concilie iets onder neemt, moeten we de eigen situatie be hoorlijk doorzien." Ik kijk tegen Vaticaans Concilie op als tegen een groot wonder Jongeren moeten ook in de toekomst mee kunnen komen En over de tegenwoordige onrust? „Wel, die zal voorbijgaan. Niet omdat we ooit weer in een stabiele situatie zu>' len geraken. Dat is definitief voorbij' Maar als je je eenmaal hebt ingesteld op de verandering, zoals die bij ons level} gaat horen, wordt je houding al hee» wat rustiger." HENK SUÈ? DOOR PROF. MR. W. J. A. J. DUYNSTEE CssR Als prof. Schoonenberg gelijk had zou de Kerk eeuwen gedwaald hebben -^1 Prof. mr. W. Duynstee is emeritus-hoof leraar in de rechtsgeleerdheid aan Katholieke Universiteit van Nijmege^ Met zijn bezoek aan Boekarest van volgende week kan minister Luns bijdragen tot een ontspanning in de Oost-Westverhouding. Eerder heb ben Nederlandse ministers bezoeken gebracht aan andere Oosteuropese hoofdsteden om contacten te leggen aan de andere zijde van het IJzeren Gordijn, dat sinds het einde van het Stalinistische tijdperk steeds minder ondoordringbaar is geworden. Luns is zelf naar de Sovjet-Unie geweest en later ook Den Uyb Bot reisde naar Polen en Andriessen naar Tsje- dhoslowakije. Bovendien hebben we verscheidene uitwisselingen beleefd van Nederlandse en Oosteuropese handels- ep parlementaire missies. In zijn verklaring in de Tweede Kamer van vorige week bij de be handeling van de begroting van Bui tenlandse Zaken heeft minister Luns de hoop uitgesproken, dat Oost en West tot ,een zinvolle samenwer king zonder argwaan en terughou dendheid zullen komen. Hij consta teerde. dat Oost-Europa in beweging is. Er ia beweging binnen de diverse landen, maar ook, vooral ook, bewe ging van die landen in hun betrek kingen met de Sovjet-Unie. We kunnen niet meer zo gemakkelijk het woord satellietstaat gebruiken voor landen die zich hun nationale waar digheid steeds meer bewust worden. Er is ginds toenemende behoefte aan culturele uitwisselingen met het Westen, en voor de nationale econo mische problemen zoekt men vooral praktische oplossingen, waarbij ideo logische overwegingen niet meer zo n grote rol spelen. Het streven van de Nederlandse regering past in het beleid van de Noord-Atlantische Raad, zoals ge formuleerd in de verklaring van 16 december aan het slot van de jong ste ministersconferentie. De Raad sprak zijn bereidheid uit „wegen te zoeken voor de ontwikkeling van de samenwerking met de Sovjet-Unie en de staten van Oost-Europa'De Noord-Atlantische Verdragsorgani satie staat volkomen open voor een verbetering van het politieke klimaat in heel Europa en tracht die sfeer te bevorderen, voor zover de veiligheid van het Atlantisch gebied niet in ge vaar wordt gebracht. Onze machtigste bondgenoot, Amerika, zoekt betere relaties met Oost-Europa. Dat bleek uit de rede van de Amerikaanse president John son voor een congres van journalis ten op 7 oktober in New York. Hij verklaarde, dat de Verenigde Staten werken naar „een verzoening met het Oosten een verruiming van het beperkte begrip van co-existentie naar de bredere visie van een vreed zame verbintenis of afspraak" (peaceful engagement). Sindsdien heeft Washington inderdaad diplo matieke financieel-economische stap pen genomen om dit streven te ver wezenlijken. Ons buurland, de Bondsrepubliek, dat behalve met Rusland, geen di plomatieke betrekkingen onderhoudt met Oosteuropese staten, zou in die toestand verandering willen brengen. Dat werd gezegd in de re- geringsverklaring van Bondskanse lier Kiesinger, van drie weken gele den. Bonn zou willen overgaan tot ..normalisering' van de relaties met landen als Hongarije. Polen, Tsje- choslowakije en Roemenië. Reeds in september vorig jaar bracht de 'Westduitse minister van Economi sche Zaken, Schmücker. een bezoek aan Boekarest. In het komend voorjaar komt de Roemeense minister van Buitenland se Zaken. Corneliu Manescu, naar West-Duitsland. Maar eerst ont vangt Manescu nu zijn Nederlandse collega. Luns. een ontmoeting in de geest van de nieuwe westerse bena dering van het Oosten. Alleen voor kranten is het lastig, dat er op Nieuwjaarsdag zoveel to neelpremières tegelijk zijn. Dit jaar zes, vorig jaar tien. Voor toneellief hebbers is het misschien wel prettig, dat zij op zo n avond, als zij gunstig wonen, hun eigen gezelschap in een nieuw stuk bezig kunnen zien, en als zij het niet prettig vinden hoe ven zij niet. Er zouden trouwens nog veel meer nieuwjaarspremières mo gelijk zijn. Er zijn acht gesubsidieer de gezelschappen, die in de praktijk doubleren, dat wil zeggen, twee voorstellingen naast elkaar hebben lopen. Een totaal van zestien ligt binnen het mogelijke. Of niet? Er staat tegenover, dat geen van die acht gezelschappen in staat blijkt een wat grotere voorstel ling helemaal goed te bezetten. Tel kens moeten er spelers boven hun krachten beproefd worden. Dit wordt gewoonlijk toegeschreven aan het te veel aan gezelschappen. Guus Oster heeft dit onlangs opnieuw voorde t.v. betoogd. Misschien zou het nauwkeuriger zijn als men zei, dat er teveel gelijksoortige gezelschappen zijn. Teveel gezelschappen, die in de praktijk min of meer een afspiegeling zijn van de grote drie. De kritiek, die op het eind van het vorig jaar ge hoord werd op de verrichtingen van de toneelgroep Ensemble, hangt daarmee samen. Brabant wilde jaren geleden een eigen gezelschap, maar dan een. dat wel een eigen karakter had, en toch kon wedijveren met bij voorbeeld de Haagse en de Neder landse Comedie. Waarom? Omdat de vaste schouwburgbezoekers daar het liefst naar kwamen kijken. On der Karl Guttmann is er een soort Brabantse Comedie ontstaan, met een reeks goede voorstellingen naast minder geslaagde. Het gezelschap vertoont ook iets van de malaise- verschijnselen. die bij de Haagse Comedie even goed voorkomen. Wat deze malaise-verschijnselen zijn kan men horen uit de mond van jongere Haagse spelers, die de regie van Peter Zadek van Wedekinds Voorjaarsontwaken als een verade ming hebben ondergaan, als een ver frissing. Zij werden gedwongen zich te bevrijden van de maniertjes en de trucjes van een bepaalde speelstijl, die voortkomt uit het toneel van de fraaie illusie. Het is opmerkelijk, dat een jonge generatie nu zo reageert. Het is na tuurlijk wel lang geleden, dat Ruth Berlau van het Berliner Ensemble naar Rotterdam kwam om er Brechts Moeder Courage te regisseren. Zij lokte toen bij de spelers, als men af gaat op de overgeleverde anecdotes, hoofdzakelijk verzet uit. De spelers sloten, zo wordt verteld, haar bij de generale op om rustig onder el kaar te zijn. De klacht, dat de gezelschappen te weinig een „eigen gezicht" verto nen, is niet nieuw. Dat een eigen kenmerk niet alleen een kwestie is van repertoirekeus bewijst toneel groep Studio. Dit gezelschap kiest wel een duidelijk bepaald soort to neel, maar het onderscheidt zich van de grote gezelschappen vooral door de eigen speelstijl, die het daarbij ontwikkeld heeft. Dit doet zich de laatste tijd ook in een andere richting bij de toneelgroep Theater voor. Het is een kwestie van een andere opstel ling tegenover het toneel, en dat komt neer op de leiding van de ge zelschappen. Uit de ervaringen, die men gewoon als toeschouwer met deze beide gezelschappen opdoet, blijkt dat dan de kwaliteiten van het spelersmateriaal in een ander licht verschijnen. Acteurs, die bij de Haagse Comedie weinig opvielen, blijken bij Studio verrassend. Er is een ontwikkeling bespeur baar in de richting van een nieuw soort toneel, die de constellatie van het Nederlands toneel al aan het be- invloeden is. ADVERTENTIE Onze dagelijkse koerslijsten met vraag en aanbod van incourante fondsen zenden wij op aanvraag. Abonnementsprijs f 25.- per jaar. HET GELOOF IS EEN UITNODIGING De Concilieraad heeft een agenda van der tien actuele punten opgesteld en de vraag van prof. Var. Melsen bovenaan gezet. Prof. dr. A. van Melsen, Si jaar, hoogleraar in de natuur filosofie te Nijmegen, is voorzitter van de Con cilieraad voor de eerste periode van het Pas toraal Concilie. De eerste besprekingen zijn achter de rug en een sterk uitgebreid college van adviseurs gaat aan de slag. „Ik zoek het in de geweldige breuk van de nieuwe tijd. Ineens is men er zich van be wust dat er geen plafond is voor de wetenschap, dat alles mogelijk is en nog beginnen moet. Zo'n doorbraak in het denken heeft men nooit eer der gekend, ik bedoel: het inzicht dat er een ontwikkeling in ons denken Is en onze visie in principe veranderlijk. Bijvoorbeeld een Thomas van Aquino zou nooit gezegd kunnen hebben: „Dat probleem kunnen wij nu niet oplossen, maar over vijftig jaar misschien. Deze ge dachte is bepalend voor de wijsheid van onze tijd." In zijn optreden en zijn formuleringen terug houdend, is prof. Van Melsen een ernstig be oefenaar van de wetenschap die een redelijke trouw aan zijn studeerkamer wil bewaren. Van daar dat hij voor het grote publiek niet een zeer op de voorgrond tredende figuur is. En vandaar dat velen zich afvragen wie deze ge kozen voorzitter van de invloedrijke Concilie raad wel is. Anderen kennen hem als een veel gevraagde spreker in binnen- en buitenland voor een uiterst gevarieerd gehoor. Wat hij daar of in zijn vele publikaties betoogt, is te herleiden tot de thema's „geloof" en „wetenschap". Zijn mo gelijk meest gelezen boek is „Natuurwetenschap en Techniek", en zijn Jongste werk dat bin nenkort verschijnt, heet „Natuurwetenschap en Ethiek". Hij heeft deel uitgemaakt van de pauselijke commissie die advies heeft uitgebracht over ge- boortenregelingsvraagstukken. Zijn aandeel gold vooral het onderliggende natuurbegrip van hu welijk, sexualiteit enz. Hij heeft er vorig jaar over geschreven in het Katholieke Artsenblad. Niet direct een populair relaas, maar de le zer hoefde er niet aan te twijfelen dat hij van uit zijn houding het bestaande kerkelijke denken verouderd vond „Er is veel onzin over die pauselijke com missie geschreven, -ver de verdeeldheid in drte groepen bijvoorbeeld. Het is begrijpelijk dat de paus er de tijd voor neemt om de stuk ken te bestuderen. Hij wordt geplaatst voor een nieuwe opvatting van natuurrecht, en het vergt veel studie te overzien dat allerlei belang rijke problemen er rechtstreeks mee te maken hebben. In Nederland vinden veel mensen dat de paus over de middelen tot geboortenrege- ling geen uitspraak zou moeten doen. Is dat niet te simplistisch geredeneerd? Het gaat waarschijnlijk wel op voor Nederland, maar gaat het ook op voor een land als India? Om de bevolkingsaanwas tegen te gaan worden in India meermalen grove middelen gebruikt. Die sterilisatie-acties bijvoorbeeld. Voor India kan een pauselijke uitspraak over de middelen wen selijk, zo niet noodzakelijk zijn, zoals altijd als de menselijke waardigheid in het gedrang dreigt te komen. Maar laat ons er nu maar niet verder op in gaan." In de jaren dertig studeerde hij chemie in Utrecht (en promoveerde er op een wijsgerig onderwerp). Namens de Unie van Katholieke Studenten organiseerde hij veelvuldig oecume nische contacten met protestanten. Dat was ook toen een „officieel" gesprek, waarbij de deel nemers de „basis van gelijkwaardigheid" aan vaardden, „Ik heb daarom nooit willen mee doen aan apostolaatsgroepen die bekering van anderen beoogden." IS HIJ IN HET VERLEDEN nooit teleurge steld door kerkelijke beslissingen die de „ba sis van gelijkwaardigheid" niet voorop wilden stellen? „Nee, u moet het niet zo dramatisch opvat ten als het misschien klinkt, maar ik ben zo vertrouwd geraakt met de menselijke traag heid, dat ik tegen het Tweede Vaticaanse Con cilie opkijk als tegen een wonder. Ik heb nooit durven hopen op zo'n grootse stroomversnel ling als daar is losgebroken. In mijn publika ties heb ik altijd mijn oprechte overtuigingen kwijt gekund, al leken ze wel eens op gespan nen voet te staan met het officiële kerkelijke denken van toen." Met kennelijk genoegen voegt hij eraan toe: „Door de wetenschappelijke sa menhang werd blijkbaar niet gapw begrepen wat ik aan het beweren was. Maar er was vroeger heel wat meer ruimte dan men nu wel eens schijnt te denken." Hij bekent niet meer de onbevangenheid van vroeger te bezitten, van waaruit hij zijn opinies gaf over alles en nog wat. „Ik heb mij willen beperken tot mijn leeropdracht, al heb ik sterk de behoefte om als niet-deskundige, als dood gewone leek in bijvoorbeeld zo'n commissie voor de liturgie mee te doen." Een der consequen ties van zijn leeropdracht is een voortdurende oriëntatie op de toekomst, die juist door de overrompelende ontwikkeling van techniek en natuurwetenschappen een soms verlokkend, soms beangstigend menselijk avontuur belooft. „De toekomst is onbekend. Dat is principieel. Je kan technische ontwikkelingen voorspellen, rekening houden met nieuwe doorbraken, maar daar weet je nog nauwelijks iets mee. De vraag moet zijn: Hoe kijkt de mens over vijftig jaar aan tegen de wereld van straks? We praten zoveel over overbevolking. Wat wij overbevol king noemen, is dat over vijftig jaar nóg zo? Deze onzekerheid ontslaat ons niet van de plicht de thans dringende problemen aan te pakken maar we moeten op verrassingen voorbereid zijn. Wat gaat de ruimtevaart opleveren? Maan landingen, tochten naar Mars, en dat soort din gen zijn voorspelbaar. Betekent het dat de mens misschien ln de verre toekomst de kosmos moet humaniseren? Dat bedoel ik met: De toekomst is onbekend, en dat is tot alle gebieden uit te strekken. Ik geloof in de continuïteit, maar die herken je niet als je vooruit blikt, maar als je ln het verleden kijkt. Je kunt dus niet met zekerheid vaststellen: je moet morgen dit, en overmorgen dat... Je moet proberen om datgene wat wezenlijk lijkt, te behouden. Maar hoe zie je dat? Het allerbelangrijkste is, geloof ik, open te blijven voor andermans opinies; zodat je het een aan het ander kunt toetsen en niet opgesloten raakt. Met dit doel moet je voort durend doen wat je kunt. Experimenteren voor al ook, ja. In experimenteren moet natuur lijk een ethische norm zitten. Wild experimen teren, zoals de middeleeuwse alchimist, lijkt mij onjuist. Er zijn experimenten, die de mens schade berokkenen, of die niet in vrijheid wor den gedaan. Dat is verwerpelijk." De toekomst gaat hem zeer ter harte. „Ik weèt niet zeker of de jonge generatie wel voor alles zo open staat als vaak gezegd wordt. Mijn studenten druk ik voortdurend op het hart: Je hoeft er niet voor te zorgen van déze tijd te zijn, want dat ben je vanzelf wel. Maar zorg ervoor dat je ook in de komende tijd meekunt, want jullie krijgen nog met veel moeilijker problemen te maken dan wij." HOE WORDT MEN IEMAND van de toe komst? „Dan moet je je niet afsluiten voor dingen waar je het niet mee eens bent, of de strekking toevallig niet ziet. Je zult los van modieuze uitingen de basis moeten bestuderen en je grondig moeten verdiepen in de funda mentele waarden van de traditie." Ziet hij er een moeilijkheid in met het weten schappelijk denken het kerkelijk denken te door dringen? Het verleden is in dit opzicht niet al- tijd even hoopgevend. Dat beaamt hij: „Een kloof tussen kerkelijk denken en wetenschap pelijk denken is er altijd geweest. Denk aan Descartes, Pascal, Galileï. Er is ook een kloof ontstaan tussen B- en A-wetenschappen, waar door zij eikaars taal niet meer verstaan. En toch is het de explosieve ontwikkeling van de B-wetenschappen die onze wereld van aan schijn verandert. De A-wetenschappen moeten daarop inspelen, hoe moeilijk het ook Is. De B-wetenschappen moeten hun best doen over hun vak en hun vorderingen in algemene ter minologieën te spreken. Ze moeten begrepen willen worden. In de wereld is de laatste jaren zoveel gebeurd dat ln een kolossale uitbarsting aan de oppervlakte komt. Dat kan ook een kerk niet in één keer verwerken. Het theolo gisch denken is tot voor kort nog vrij sterk mid deleeuws geweest. De grote tragiek van de re formatie is dat katholieke en protestantse theo logen eeuwenlang weinig anders hebben ge daan dan zich in onderlinge disputen in een eigen wereld op te sluiten. Intussen ging, voor hen onopgemerkt, de ontwikkeling ln de wereld daarbuiten verder. En vandaag is men ineens bezig de achterstand in te halen en zich af te vragen wat er sedert de zestiende eeuw eigenlijk mis gegaan is." Hij zou niet willen beweren dat alleen Neder land is gewikkeld in een worsteling met grote godsdienstige vraagstukken. Prof. Van Melsen meent dat men hier zo druk bezig is met prolbemen van de gehele wereld. „Men doet alsof hier zoiets bijzonders aan de hand is. Maar in ons kleine land met zulke werkzame communicatiemiddelen als een eigen pers en een eigen omroep en televisie, een eigen uni versiteit en grote vrijheid van spreken en han delen, is er sprake van een verhevigde discus sie, een intenser beweging. Onze invloed is daar om veel groter dan wij als klein land wel eens denken. Door de concentratie van mensen en ideeën, en niet te vergeten ook door de duizen den Nederlandse missionarissen ln de wereld, en door ons gemakkelijk bewegen in interna tionale kring, heeft katholiek Nederland invloed in de Kerk." OVER DE MOGELIJKHEDEN tot contact met het Vattcaan over datgene wat het Pas toraal Concilie aan plannen, wensen en getui genissen zal opleveren, is hij niet pessimis tisch gestemd. „Ik heb het daar een beetje leren kennen. Er zijn genoeg mensen die de moderne wijze van denken volgen. Het is niet één onwrikbaar blolc daar. Maar vergeet niet dat het nieuwe denken pas laat in theologische kring is doorgedrongen, en dat het wel even zal duren eer de nieuwe gedachten verwerkt zijn." Van het uitroepen van het Pastoraal Con cilie zegt hij dat het een moedige daad van het Nederlands Episcopaat is geweest, getuigend van groot vertrouwen. Maar hij signaleert wel een reeks misverstanden die wellicht de indruk wekken alsof vernieuwing iets van de laatste tijd zou zijn. „Ik vind het een vergissing he' zo voor te stellen alsof onze tijd plotseling he' geweldige belang van de aardse werkelijkheid ontdekt zou hebben. In de traditionele gods dienstlessen werd er altijd al op gewezen dat voorop, zoals dat heette, de plicht van staat komt. Daarna komen onze andere plichten. Het zorgen voor elkaar, waarvoor men al heel lang geleden het woord „charitas" gebruikte, i* minstens zo oud als het christendom. Ze moe ten me niet aan mijn hoofd komen hangen dat medemenselijkheid iets specifieks van onze tijd zou zijn. Maar een nog grotere vergissing vind ik het te doen geloven dat er voor ons plotse ling geen gevaren meer zouden zijn in de toe leg op de wereld. Materialisme is een reël» bedreiging voor de mens, om iets te noemen. Hij verontschuldigt zich, omdat hij nu d« neiging krijgt alles tegelijk overhoop te halen- „Het Pastoraal Concilie moet straks wel met iets komen. We hebben tot dusverre voor een groot deel allerlei dingen afgeschaft, maar wa' komt er voor in de plaats? Of is dat niet nodig- Zelf ben ik ervan overtuigd, dat voor een vruchtbaar geloofsleven discipline nodig is. Men kan niet verwachtingsvol naar de hemel blij' ven staren, men moet ook verwachtingsvol iet< gaan ondernemen. We zijn daarmee op het pro fane vlak volop bezig: er is geen nood of et wordt iets aan gedaan (of we zeggen dat et iets aan gedaan moet worden). Maar waarto» lenigen we de nood? Denkt u zich eens eert toekomst in met: Er is geen nood of er word' wel voor gezorgd. Het Is niet ondenkbaar. Dad staan wij voor een ontzaglijke leegte. Die be gint trouwens nu al te komen. Wat we niet op" ruimen, is de existentiële nood, het onvervul de ln het menselijk bestaan, de vraag die d« mens zelf is. Deze nood wordt door het louter' doen niet opgeheven. Daarom is ook het genie ten van al wat ons kan verrijken, zo belangrijk' zoals het waarheid zoeken, vriendschap en meenschapsleven, kunst, sport en spel. Maa* ook dit genieten moet gecultiveerd worden. D>' geldt dan heel in het bijzonder voor het geloof*) leven, dat zin geeft aan ons totale bestaan-1 PROF. VAN MELSEN wil het contact rn«' God voorop stellen. Daarom is het gebedsle' ven zo onmisbaar. Over het „hoe" wil ik nu niet hebben. Misschien dat het Concilie iets over gaat zeggen. Maar dan wel dit... van de ergste misrekeningen van het christen' dom is de idee, dat het geloof een „moeten" een bundel verplichtingen. Het is een uitnodiging Ik vind het zó verschrikkelijk als het gelo" op ons afkomt als een heleboel dat je niet mal of wat je moet. Nu, dat heeft volgens mij niet meer met geloven te maken. Je m&g gelove is dat niet prachtig genoeg?" Schoonenberg en de canones van Trente IN „DE TIJD" VAN 17 DECEMBER heeft prof. Schoonenberg in een artikel „De zeven hoofdzonden van de Nieuwe Catechismus" de bezwaren, die tegen deze catechismus gerezen zijn, onder de loupe genomen, en getracht deze te ontzenuwen. Het ligt niet op mijn weg, al de besproken punten hier te behandelen; lk meen echter, niet te mogen zwijgen ten aanzien van een punt, dat fundamenteel Is voor het gods dienstig inzicht: de leer van de erfzonde. Volgens de catechismus, die hierin de leer geeft, door prof. Schoonenberg al ln verschillen de publicaties uiteengezet en verdedigd, ls de erfzonde niet de zonde van de eerste mens, die door de voortplanting aan Adams afkomelingen wordt overgedragen, maar de zonde van heel de mensheid, de zonde van de wereld, waaraan alle mensen onderworpen zijn door het feit, dat zij in de wereld komen, omdat zij dan dadelijk de invloed van de wereld ondergaan. In crimi nologische termen zou men kunnen zeggen: dat de mens zondig is, is niet een gevolg van de aanleg, maar van het milieu, waarin hij leeft. Deze opvatting acht ik niet conform aan de katholieke leer, met name niet aan de leer van het Concilie van Trente. Prof. Schoonenberg be toogt daarentegen in „De Tijd", dat zijn opvat ting niet met Trente strijdt, omdat de leer van Trente niet een definitie, maar een veronderstel ling van die tijd zou zijn, die in een andere tijd vervangen kan en moet worden. Dit is dus het punt ln kwestie: laat ik nu eerst de desbetref fende canones van Trente geven. CAN. 1. Indien Iemand niet belijdt, dat de eer ste mens Adam, toen hij het bevel van God ln het paradijs overtreden had, dadelijk de heilig heid en rechtvaardigheid, waarin hij gesteld was, heeft verloren, er door de belediging van de misdaad de toorn en verontwaardiging van God heeft opgelopen, en daarmede de dood, waar mede God hem te voren had bedreigd, en met de dood de gevangenschap onder de macht van degene die daarna de heerschappij van de dood heeft (Hebr. 2, 14), dat is van de duivel, en dat de gehele Adam door de belediging van deze misdaad zowel in lichaam als in zie) in een slechtere toestand is gekomen, hij zij in de ban. CAN. 2. Indien iemand beweert, dat de mis daad van Adam alleen hem en niet zijn nakome lingschap geschaad heeft, en dat hij de heiligheid en rechtvaardigheid, die hij verloren heeft, al leen voor zichzelf en niet voor anderen verloren heeft; of dat hij, bevlekt door de zonde van on gehoorzaamheid, alleen de dood en de straffen van het lichaam in het gehele menselijk ge slacht overgestort heeft, maar niet de zonde, die de dood is van de ziel, hij zij in de ban. CAN. 3. Indien iemand beweert, dat deze zon de van Adam, die, én in oorsprong én door voort planting en niet door navolging overgebracht, aan ieder eigen in allen is, weggenomen wordt, hetzij door krachten van de menselijke natuur, hetzij door een ander middel dan de verdien ste van de enige middelaar onze Heer Jezus Christus... hij zij ln de ban. Wanneer wij nu deze canones beschouwen, dan zien wij, dat in de eerste alleen over de zonde van Adam persoonlijk gesproken wordt, niet over die zonde, als overgegaan in andere mensen. Het was dus de bedoeling, vast te leg gen, wat omtrent deze zonde van Adam in ge loof gehouden moest worden. Het is derhalve niet een veronderstelling, die losgelaten kan wor den, maar de leer zelf; dat namelijk Adam ge zondigd heeft, en daardooi de dood heeft ver diend, en geheel in een slechtere staat is geko men. Wat de schepping van Adam ln de staat van heiligheid en rechtvaardigheid betreft ,zou men de vraag kunnen opperen, of de uitspraak hier over alleen een veronderstelling is, maar dan is het een veronderstelling, die intrinsiek samen hangt met het feit van de zonde van Adam, en dus niet geloochend kan worden. In zijn eerste artikel ln „De Tijd" van 10 december heeft Schoonenberg gezegd, dat de waarheid van ver onderstellingen alleen ingesloten is, als de de finitie anders onzin zou zijn. Dit is niet juist. Niet alleen wanneer het gedefinieerde onzin zou zijn, moet de veronderstelling aanvaard worden, maar ook, wanneer zij intrinsiek zo met het ge definieerde samenhangt, dat zij niet geloochend kan worden, zonder dat ook de definitie aange tast wordt; en dat ls hier het geval. In de tweede canon wordt dan vastgesteld, dat Adam ook voor zijn nakomelingen de oorspron kelijke gerechtigheid heeft verloren, en dat in het hele menselijke geslacht de straf voor de zonde en de zonde zelf ls overgegaan. De zondig heid van het menselijk geslacht is dus volgens Trente een gevolg van de zonde van de eerste mens, en niet, zoals Schoonenberg leert, en ook in de catechismus ls neergelegd, van de zonde van alle mensen. Deze zonde van Adam gaat over door de voortplanting, zoals in de volgende canon ge zegd wordt. Men krijgt dus de zondigheid niet door de invloed van de zondige wereld, waarin men komt; ware dit zo, dan zou het inderdaad met de zonde van de eerste mens niets speciaals te maken hebben. Het is echter de zonde van Adam, die door voortplanting, dus omdat men deze natuur van Adam krijgt, in de mens is. Niet door navolging, zegt de canon er nog t>«: de zondigheid is dus niet een gevolg van mense lijke zonden, die in gelijkenis met de eerste zon de waren gebeurd. Niet het milieu, maar de aan leg is volgens Trente beslissend: de zonde van Adam die overgaat. DE LEER VAN SCHOONENBERG is dus o.i. in strijd met de definitie van Trente; maar ook wanneer wij haar in zich beschouwen, is zij on aanvaardbaar. Schoonenberg leert, dat de mens niet slechts onvolmaakt, maar volstrekt zondig is. De zondigheid echter, die hij voorstaat, is niet een interne zondigheid, maar een zondigheid van buiten af, door de wereld waarin hij korn![j. De mens is dus in zich niet zondig, maar wfjE 't door 't milieu dat op hem inwerkt. Men dus in de geest van Schoonenberg conse^door alleen een onvolmaaktheid aannemen, waa hij tegen deze invloed geen weerstand h Daarmede demonstreert deze leer haar «gen onjuistheid. Vervolgens: als deze zondigheid alleen van het milieu komt, wat heeft de kinderdoop dan nog voor zin? Men kan dan alleen nog sprieken van een uitwendige betekenis tot opname i i de Kerk, maar voor de leer van de Kerk u het Doopsel een loutering van de erfzondigheid, en niet al leen een ritus voor het externe. Ten derde: als de mens niet van nature, in trinsiek, tot zonde geneigd is, hoe verkla»' men dan de algemeenheid van de zondigheid' zoals Schoonenberg ook stelt? Dan kunnen d zonden van anderen veelvuldig iemand tot zond brengen, maar dat kan nooit een dergelijke gemene wet formeren. Afgezien van iedere geloofslering, moet ro*?. zeggen, dat de mens, zoals hij op aarde is, no"!, zó door God geschapen kan zijn. Alles wat wj, Gods hand voor komt, is volmaakt in zijn soo?, dat kan niet anders, omdat God' een volma" j wezen is. Maar de mens is in zijn soort n>? volmaakt, hij is het enige wezen dat dat niet 1 Er moet dus noodzakelijk in de mens iets gf. beurd zijn, waardoor hij van de volmaakthe' waarin G°d hem moet geschapen hebben, is s gevallen. Wat dit geweest is, kunnen wij onze natuurlijke rede niet achterhalen: het t* loof leert ons, dat het eerste mensenpaar i* zondigd heeft, en daardoor in een defecte, l°Z dige toestand is gekomen, die het noodzakel'1, 'aan zijn afstammelingen heeft moeten overd^, gen. De leer van de erfzonde is zo een nood^ kelijke aanvulling van de begrensdheid van oflS natuurlijke rede. Men kan hierover desgewe"^ mijn artikel „Het mysterie der erfzonde" 1 mijn boek „Verspreide opstellen" lezen. ZIEDAAR, wat het artikel van prof. Sch"^ nenberg in mii deed opkomen. De zaak is TJj het allerhoogste belang. Want het gaat hier 1% alleen om een ,eer van Trente. Trente heeft canones 1 en 2, vrijwel, letterlijk overgenori f uit het Tweede Concilie van Orange, waar*'G de uitspraken door de goedkeuring van Bonifatius II onfeilbaar zijn. Van 331 af, het Concilie van Trente en daarna tot enKfj jaren geleden is dit geloofsleer geweest. Ind'jj prof. Schoonenberg in zijn opvattingen gelijk h3j) zou de Kerk al die eeuwen in een essent'L punt dwalingen hebben geleerd. Wat blijft (f dan nog van de onfeilbaarheid van de Kerk o< en van Jezus' woord dat de poorten der hel Kerk nooit zullen overweldigen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 6