Een held in de leugenliteratuur JAN CREMER VON MÜNCHHAUSEN Ruim uitzicht geschapen NIEUWE BEHANDELING VAN BLOEIPERIODE Duitse letteren Henze componeert nu toch weer tonaal KUNST LICHT ZATERDAG 14 JANUARI 1967 IN EEN INTERVIEW MET BIBEB, ruim twee jaar geleden gehouden, heeft Jan Cremer ver klaard, dat zijn nieuwe boek tien maal beter moest worden dan zijn eerste. „Ik Jan Cremer II" is nu verschenen ik vermeld dit voor degenen tot wie het feit nog niet mocht zijn doorgedrongen- en, al is de vermenigvuldiging met tien niet gehaald, het tweede boek is aanzienlijk beter dan het eerste, dat ik, op enkele stukken na, vrij vervelend vond door de eentonigheid van stijl en gebeur tenissen en de te schaarse humor. JAN CREMER ook heel wat humor KEES FENS DE SERIE „Die deutsche Lite- ratur. Texte und Zeugnisse", -kmeen indrukwekkende onderne- JAN WILLEM HOFSTRA lagsbuchhandlung te München, IS ting en van de „Empflndsamkelt" vie- voortgezet met „Sturm Drang. Klassik. Romantik". De uitgave werd verzorgd door prof. Hans-Egon Hasz. Dit vijfde deel van de serie bestaat uit twee kloeke „deelbanden" van elk bij na duizend bladzijden. Drs. J. P. J. MAASSEN ZÜRICH, januari. DE DUITSE COMPONIST Hans-Werner Henze schreef een dubbelconcert voor harp en hobo zowej geestelijk als muzikaal. Het Jaar voor het 25-jarig jubileum van 1947 onder de indruk van het einde het Zürcher Collegium Musicum van de tweede wereldoorlog tot mu- -j; ziek gemaakt en met behulp van en droeg het op aan de dirigent teksten ujt ,je bijbel en de psalmen daarvan, Paul Sacher en diens onder woorden gebracht, vrouw. Dit instrumentale ensem- Het werk bevat krachtig-snel- hlf> Paf er ook de eerste uitvoe- le ritmen, beschouwelijke en levendi- ring van en Ursula een goor^. i0fzang van het koor om- liger, beiden meester in hun vaK, hoog getiid worden. Maar mogen wij Speelden prachtig, maar het op- onvermeld laten, dat ontzetting en merkelijke van dit alles was niet hoogmoed, ineenstorting en ondergang de schitterende uitvoering, wel geweekiaag en landen dan fraaie dat Henze zich van hel atonale naar de traditie heeft gericht. ERIC MUNK IK WEET WAARACHTIG NIET of het flauwekul of nep Is. Om u de zaak duidelijker te maken: flauwekul is echt; nep is onecht met opzet. Zo als iedereen die met zijn tijd meegaat, respectievelijk mee moet gaan, lees ik zo af en toe een werkje van André Pieyrë de Mandiargues. Nu is in een, zo te lezen, goede vertaling van Hen- ny Scheepmaker ,,Le Lis de Mer", in de ABC-boeken in Amsterdam ver- ■chenen onder de voor sommigen aan trekkelijker titel „De Liefdesnacht van Vanina". Ik nam het boekje mee omdat de naam „Vanina" een oeroude film in mij wakker riep van, ja heus, Asta Nielsen, een fascinerend wezen dat net de Bertha uit de schiettent van Pijke Koch was in het mooi: een mond als een spleet, in het gelaat gekerfd, even na de geboorte door de dokter, die opeens merkte dat Onze Lieve Heer bij dat kind een mond vergeten had. Ik heb nog maar één keer precies zo'n mond gezien en wel bij Ina Bou- dier-Bakker, o wonder. Maar goed: Vanina was in die film (van wanneer?) de veel jongere vrouw van een gouverneur .in een kasteel, gespeeld door de monumentale bruut Paul Wegener. De jonge minnaar, die in het kasteel of het fort gevangen alt, was Paul Hartmann, een en al blond en grote ogen, hartstocht en wanhopige blikken. Eén scène zal ik nooit vergeten: de gouverneur is lam en beweegt zich voort op krukken, zijn vrouw smeekt hem de jonge ge vangene los te laten. Hij weigert. Zij elimineert de bedienden en op een goed moment schopt ze hem met haar klei ne voet een kruk onder zijn arm van daan. Hij valt, en ligt op het parket te zwemmen om die kruk te bemach tigen. Maar telkens als dat onontbeer lijk hulpmiddel om zijn gezag als man te doen gelden binnen handbereik komt, schopt Asta Nielsen het ding een eind je verder weg. Het kat-en-muis-spel tussen man en vrouw heeft voor mij nooit adembe- nemender uitdrukking gevonden dan in deze scène tussen Wegener, met die geweldige kop waarvan de haren als die van Danton lang waren en recht naar achteren gekamd, en de jonge vrouw Asta Nielsen was in witte tule, met twee witte rozen aan de slapen, het zwarte haar in het mid den gescheiden en de donkere spiegels van de ogen strak op de hulpeloze man gericht. Zij was tot nu toe de enige Vanina, die ik kende. Vandaar. Mandiargues van wie Belcampo schreef: „Om zijn literaire doelen te bereiken ichuwt M. geen enkele van de klassieke middelen, die hij alle even meesterlijk han teert, maar toch zal niemand hem voor verouderd of ouderwets houden. Hij is nieuw, want hij schrijft op een wijze als ...vóór hem nog niet is gedaan. Dat velen geschokt zullen worden is daarvan het be wijs. Nou, geschokt ben ik nog nooit door deze „geometrist van de hartstocht", zoals Bott hem eens noemde. Zijn stijl ia zeer precieus. Als ik lees: „De vogels cirkelden over de zee, zonder zich ver te verwijderen van deze korte landtong, gelekt door het klotsende water, vanwaar ze door de nadering van de jonge meisjes waren weggejaagd, maar waarheen ze zouden terugkomen om verder rond te scharrelen, zodra de meisjes zich voldoende verwijderd hadden om niet meer gevreesd ta worden", dan denk ik alleen maar aan Proust. Maar niet aan de Proust van „La Recherche" maar aan die van „Les Plaisirs et les Jours", waarin de af fectatie het nog gemakkelijk won van de haarfijn gerealiseerde beschrij vingskunst. MANDIARGUES is een „litérateur" en dit verhaaltje van een jonge vrouw die met alle geweld haar maagdelijk heid wil kwijtraken en waarin de jonge man zich voetstoots laat gebruiken als het naaste middel om het doel te be reiken, is zo insipide als een glas roze limonadeëssence-met-water. Wat denkt u van een zin als deze? „Hij is heel mooi, zei ze. Wild of niet, als ik van hem hield, zou ik me niet schamen wanneer hij me op zijn paard nam en me meenam waar dan ook naar toe, ten overstaan van jou en van de gehele wereld". Ik pruim zoiets maar moeilijk. Maar de „Querstand" van een spijkerharde dame, die alleen maar Ik geloof, dat Jan Cremer met zijn tweede boek al of niet'op zijn Harley Davidson een aloude maar niet zo druk beklante hoek van de literatuur is binnengereden: die van de leugen literatuur, de opsnijdersverhalen, waar in onmogelijke of op zich mogelijke maar door kolossale overdrijving on mogelijk» geworden verhalen verteld worden, met als hoofdpersoon een avontuurlijke held, die zijn geschiede nissen als hem werkelijk overkomen verkoopt, zijn medeburgers verbluffend en overbluffend en hen en dat kan opzet zijn bij de verhalen door zijn vertellingen neerdrukkend in hun bur gerlijkheid van nette thuisblijvers. Want de fantast liegt niet voor niets: zijn vergrotingen kunnen een kleinering van de luisteraars betekenen. Dat de opsnijder meestal ook satyricus is, is niet toevallig. Hoofdvoorwaarde voor de leugenaar is, dat zijn verhalen oncontroleerbaar zijn. Freiherr von Münchhausen kon over zijn rol in de Russisch-Turkse oorlog opscheppen zoveel hij wilde, want het strijdtoneel lag heel ver weg en de oorlog was verleden tijd. Naar mate de snelheid van de waarheid groter wordt, wordt het genre moei lijker, tenzij de verteller zich naar fantastische gebieden verplaatst, maar dan is zijn genre kapot, want zijn kracht blijft, dat het vertelde moge lijk gisteren en daar heeft plaats ge had. Grote delen nu van „Ik Jan Cre mer II" zijn duidelijk als leugenroman geschreven. Het begin van de roman is al tekenend: het Jaar is 1961. Najaar en de blade ren vallen van de bomen. Op een koele ochtend loopt Onze Held langs een van Parijs' zonovergoten boulevards. In de veer krachtig voortstappende gestalte, donker- gebrulnd en jmet lichtblonde haren, zijn staalblauwe ogen priemend in blikken van vrouwelijke voorbijgangers, die de ln hel blauw kostuum gestoken playboy verlan gend nastaren, gehuld ln 'n wolk van dure aftershave-lotion, herkennen wij Ons Feno meen Jan Cremer..." Hoe gek en dor het bij een auteur als Cremer ook mag klinken, een stukje als dit zou een analyse verdie nen en daaruit zouden de hoofdtrek ken van het door Cremer in grote de len van zijn boek beoefende genre te voorschijn komen. Wie hier terstond begint te identificeren, kan, lijkt mij, niet zo goed lezen. Het stukje is zo gesteld, dat de overdrijving, hier be reikt door het ironisch gebruik van ge meenplaatsen, terstond blijkt. „Ons Fenomeen" met „ons" wordt de band met het eerste boek gelegd en onderscheidt de auteur zich ook dui delijk van zijn gelijknamige hoofdfi guur, die ook zijn held is staat er in zijn vergrote gestalte. De Jan Cre mer uit het boek zou men, naar zijn woord en gedrag, het best Jan von Münchhausen kunnen noemen. Wat er in het aangehaalde stukje over het fenomeen verteld wordt, laat er wei nig twijfel over bestaan, van welke aard zijn avonturen zullen zijn. Nu is de aard van die avonturen in deze roman geen toevalligheid. Als el ke tijd de held krijgt die hij verdient, dan is de Jan Cremer-uit-het-boek een geslaagd type. De belangrijkste avon turen van de held zijn sex-avonturen, hetgeen niet verwonderlijk is in een oversexte tijd. Met sterke jagersver- halen een geliefkoosde soort in het leugen-genre is weinig eer te be halen, terwijl de oorlog in gruwelijk heid elke fantasie te boven ging en gaat om als fantasiemateriaal ge bruikt te kunnen worden. Was dat niet het geval, het fenomeen zou ongetwij feld in Vietnam vechten, geheel alleen met slechts één automatisch wapen hele Vietcongeenheden in bedwang hou dend of wegmaaiend, als hij al niet, om de burgers te schokken, aan de Vietcongkant meevocht en gelijke hel dendaden tegenover de Amerikanen verrichtte. Bovendien is hier de ge makkelijke controleerbaarheid als mo gelijkheid tot ontmaskering van de leu gens. Het vreemdelingenlegioen nu ook al opgeheven bleef indertijd als operatieterrein van fantasten over, Cremer gebruikte het dan ook prompt in zijn eerste boek. En dat brengt mij op nog een andere oorzaak van de on- toevalligheid van juist het sex-karak- ter van de avonturen: ook hier is elke mogelijkheid tot controle uitgesloten, tenzij bekende vrouwelijke persoon lijkheden in de fantastische avonturen worden betrokken. DE SEX-SCèNES zijn alle geschre ven in de vergrotende trap, zoals dat in de leugenliteratuur behoort. Men behoeft niet direct een sexuoloog te zijn om in de overdrijving de onwaar schijnlijkheid te onderkennen. Hoezeer het ook in deze scènes (waarin de schrijver geen detail niet onder zijn vergrootglas houdt) om fantastische verbeeldingen gaat, blijkt uit de pas sages over Magic Nana, een super vrouw die in het fenomeen de altijd gezochte superman ontmoet. Wie deze passages als „historicus" leest, heeft van het hele genre niets begrepen en wordt verontwaardigd op verkeerde gronden. In deze scènes kan men Cre- mers taalgebruik moeilijk anders dan als barok betitelen, zoals de hele fi guur van het fenomeen, dunkt mij, een typische barokgestalte is in zijn over daad en rusteloosheid. Het is niet toe vallig, dat juist in de barok-tijd het genre leugenliteratuur zo druk beoefend werd. Ook de nauwelijks rechtlijnig te noemen compositie van het boek, waarin voor alles plaats is en waarin voortdurend verschuivingen in de tijd plaats hebben en het ene verhaal -uit de ene tijd verdrongen wordt door het andere uit een andere, waarbij de plaatsen van handeling vaak verschil lend zijn, toont typische baroktrek- ken. Naast sex is knokken in kroegen en bordelen, met de Held als uiteindelijke overwinnaar, verhaalstof in de avon turen van Jan von Münchhausen. Er ko men dat moet gezegd worden grandioze knokpartijen in het boek voor. De held is nu eenmaal gauw geraakt. Met de vermelding van de vechtpartijen kom ik op een ander as pect van het boek. Het fenomeen doet niet alleen alles wat in zijn kop (en in de rest van zijn lijf) opkomt, hij stoort zich ook in geen enkel op zicht aan conventies en voorschriften. Hij leeft als een nooit te vangen pi raat in een overal afgeperkte maat schappij. Dat in die ongebondenheid voor een belangrijk deel zijn bekoring ligt voor de vele lezers, die allemaal keurig dagelijks in het gareel lopen, dromen van avonturen zonder er de amorele instelling voor te bezitten, lijkt mij niet onaannemelijk. Van de andere kant is het succes van de boe ken van Cremer ook beschamend voor die vele lezers, want bij elk nieuw avon tuur trapt de auteur hun op het rus tige hart, drukt hen elke keer weer in hun burgerlijkheid terug. Terwijl die lezers genieten, worden zij bele digd. En die beledigingen schuilen niet al leen in de avonturen van de held, maar ook in de vele satyren die in het boek worden neergeschreven. En bij die satyren gaat de schrijver al even vergrotend te werk als bij de beschrij vingen van de avonturen. Het feno meen toont zijn bandeloosheid niet het minst door het voortdurend tonen van gebrek aan respect voor alle conven ties. De satyren in Cremers boek ont staan niet alleen door vergrotingen, maar ook door verkleiningen: Zijn ty peringen van kunstenaars bijvoor beeld kan men tot de vergrotende klasse rekenen. Cremers wijze van werken doet hierbij soms denken aan die van Hermans in „Mandarijnen op zwavelzuur", juist daar waar hij één laakbare eigenschap veralgemeent en als voortdurend tegenwoordig stelt. In die veralgemening, die een ver groting is, zit heel wat humor, dat valt niet te ontkennen. De verkleining ont staat dan, wanneer de auteur zich keurige burgerlijke eigenschappen gaat aanmeten en zich daarop dan ook laat voorstaan. Wie in deze passages de ironie niet onderkent, gaat moralise ren over verkeerde zaken, zoals bewe zen is. Een enkel voorbeeld. De held logeert in een Noordafrikaans huis waar de zeden niet aan de lichte, maar aan de gewichtloze kant zijn. Het fe nomeen zegt dan op een bepaalde plaats: „Ik besloot weer eens mijn favoriete boek „Alleen op de wereld" in te kijken." Hij las dat vier keer per jaar. Hij is nog maar net in zijn lectuur verdiept, of een vriend komt binnen met de melding van de aan komst van een verschrikkelijk mooie meid. De held verzucht dan wat blasé dat je wel achter de vrouwen aan kunt blijven zitten en voegt zijn vriend toe: „neem een voorbeeld aan mij. Lees eens een goed boek." Hier is de sa- tyre als vorm van kleinering aan de gang: burgerlijke gemeenplaatsen en gewoonten worden geplaatst tegen de achtergrond van een grotesk dekor, waardoor ze niet alleen lachwekkend worden, maar waardoor ook de be waarders en koesteraars van die tra dities en conventies op hun glazen zie len worden getrapt. Op die kleineren de wijze gaat Cremer voortdurend te werk, zijn lezers niets gunnend. Die accepteren dat, gezien de oplage van zijn boek, blijkbaar dankbaar. Nu is „Jan Cremer" II" mijns inziens alleen goed en genietbaar, zolang de held zijn Münchhausen-allures houdt (opschept, overdrijft en liegt dat hij zwart ziet). Cremer (de schrijver) heeft evenwel één grote fout gemaakt (hij wilde zijn boek te dik maken en is toen ook maar aan het werkelijke le ven van de schrijver Jan Cremer gaan morrelen. Zo gauw nu het vergrootglas uit zijn handen valt, staat hij met lege handen. Men kan gerust stellen, dat de roman, die 445 bladzijden telt, na ongeveer bladzijde 300 4n elkaar valt, of in elkaar lazert, om met de schrij ver te spreken. De geschiedenis wordt een heel saaie conventionele en niet onsentimentele. Het deel waarin de auteur schrijft over zijn avonturen als decorschilder in Duitsland, mist die vergrotende kracht die hele stukken uit het eerste deel van het boek tot een eigen genre literatuur maakte. De grootspreker heeft hier en op nog meer plaatsen alleen nog maar een grote bek. Het is jammer, dat Cremer zijn eigen mo gelijkheden blijkbaar niet kent. In het laatste deel van het boek krijgt men korte, vrij willekeurige stukjes afge sloten met een lesje dat doorgaans zouteloos is doordat de ironie niet ge haald wordt of beter gezegd: te wei nig krachtig is. En: een schrijver van fantastische verhalen is doorgaans geen auteur van epigrammen. Het omslag van „Jan Cremer II" ziet er uit als een kermisaankondi- ging. Als een wilde kermis, een on gegeneerde vertoning, moet men het grootste deel van het boek zien, meen ik. „Sex, spanning en sensatie" staat op de kaft in rode letters gedrukt. Tussen de kermisletters in de auteur in motorpak als berijder van de stelle wand die het leven voor het feno meen is. Al kan het gevaarlijk zijn hier te prijzen, ik zie in grote delen van dit boek gerealiseerde mogelijk heden v$n een bij ons nauwelijks be oefend genre literatuur, uit welke mo gelijkheden ik de verhalen over het fe nomeen als dokwerker en scheepskok de meest geslaagde acht. Wie het boek gaat lezen, moet wel weten wat hem te wachten staat: Cre mer jokt niet kinderachtig, hij liegt schaamteloos en in een taal waarbij die van zware lichtmatrozen haast als kristal aandoet. Het boek verscheen bij de Bezige Bij, waarvan de belang rijkste auteurs in het boek niet be paald gespaard worden, hetgeen van de uitgeefster een fijnzinnige geste ge noemd moet worden. Het fijne voor Cremer moet zijn dat de slachtoffers geld verdienen aan de hun toegevoeg de epitheta en karakteristieken, gezien het coöperatieve karakter van de uit geverij. hormonen is, en die 1870-romantiek, I niing Van de C. H. Beck'SChe Ver kan, verwoord ln een Frans dat de -- helderheid van Anatole France (de man die niets te zeggen had maar dat op dit tijdvak, dat door de literatuur geschiedenis op zo'n verontrustende wijze was vernauwd, te verruimen. DE LITERATUUR van de Verlich- op een hoogst leesbare en sublieme wijze naar de taal gerekend deed) en de ijle zoetvloeiendheid van een so- praan-cantilène door Joan Sutherland, van wie nooit een woord te verstaan is, verenigt, op een zwak moment héél aantrekkelijk zijn. De erotiek is niet animaal, maar Ingepakt of uitgepakt, naar u wilt, door een koelheid die op mij de indruk maakt van gebrek aan zenuw. De mensen zijn geen mensen, maar heel precieus ineengezette ro bots of uurwerken die allen of ver rukkelijk mooi of afzichtelijk lelijk zijn. Zijn buitenreële landschappen heb ben die maniëristische, decorachtige leugenachtigheid van slechte Willink- schilderijen. Ik word alleen maar giechelig als ik lees: „Men kan niet ontkennen, zei ze bij zich zelf, dat de liefde over me heengegaan is. Waarom heb ik mijn bustehouder weer aangedaan? Het zou mooi geweest zijn om terug te keren terwijl ik hem als een vlag in de hand hield. Ach! ik wou dat de hele wereld me kon zien" Het doorstoten in de taal tot dat wat achter de woorden, hun kleur, smaak en geluid ligt, lukt Mandiar gues nooit. De guirlandes van taai kunstbloemen geuren naar Eau de Lan- vin, welriekend voor een ogenblik met de neus aan de flacon, maar laf en wee op de zakdoek, het staketsel van het verhaal, van de daden en de ac ties en reacties van de menselijke we zens, blijkt van vurenhout met een rinzig luchtje. Dit avontuur van Va nina op Sardinië heeft niet eens de malle sierlijkheid van een Jugendstil- affiche of de bizarre, kreunende, ste riele'erotiek van een met juwelen over laden naakte vrouw-met-ingewikkeld- kapsel zoals Gustav Klimsch die schil derde. Het moge flauwekul zijn. Bij nader inzien is het voor mij nep. und len buiten het bestek van de bloem lezing'. Omdat men van indeling in In zijn voorwoord wijst de uitgever erop dat de door hem behandelde pe riode door de katastrofen van deze eeuw verder van ons is komen af te staan, al heeft de moderne literatuur wetenschap aangetoond dat in de Ro mantiek, in de oude Goethe, in Höl- derlin, Jean Paul en Kleist voorlopers van de moderne tijd mogen worden ge zien. De rijkdom van deze periode op nieuw en overtuigend aan de lezer te laten zien was een belangrijke overwe ging bij de uitgave. De bedoeling is Sturm und Drang, Klassik, Romantik als een eenheid in alle verscheiden heid zichtbaar te maken. Daarvoor zijn de slagbomen van de tijdvakken opge haald. Deze verschijnen alleen nog in de titel. Hoezeer de periode, die van de twee de helft der achttiende eeuw tot ver in de eerste helft der negentiende eeuw reikt, een eenheid vormt, maakt Hasz duidelijk door erop te wijzen dat aan het begin het barok-klassicistische li teratuursysteem wordt opengebroken door het subjektivisme van de zoge naamde „geniebeweging" (Sturm und Drang), terwijl aan het einde een nieuwe, realistische beweging zich te gen de Romantiek keert, tegen het sub jektivisme en idealisme der gehele pe riode. Met opzet werd de titel „Goethe- zeit" (Korff) vermeden om het accent niet al te zeer op de literatuur te leg gen, daar het juist de opzet was met vele voorbeelden uit de meest verschil lende gebieden bepaalde historische cliché's te corrigeren en het uitzicht tijdvakken en van chronologische rang schikking heeft afgezien en tewerk is gegaan met bepaalde groepen van on derwerpen, werd het toch mogelijk tek sten op te nemen die het nauwe in nerlijke verband tussen „Empfindsam- keit" en Sturm und Drang aantonen. Het fenomeen der vriendschap b.v., ty- perend voor de tijd, treedt te voor schijn zowel in verscheidene afgedrukte brieven als in een gedeelte uit Goe the's „Werther". Om de levende werkelijkheid van de periode zo scherp mogelijk te belichten werden de grenzen bij het opnemen der teksten zo wijd mogelijk getrok ken. De tweede groep „Die Künste" omvat b.v. de volgende onderwerpen: „Allgemeine Asthetik", „Poetik", „Literaturkritik", „Theater", „Bilden- de Kunst" en „Musik". Wie aan Goe the en Winckelmann denkt, aan de uni versele kunst van de Romantiek, aan de bewustheid van deze tijd, zal de vruchtbare uitwerking van het aanto nen van een dergelijke wisselwerking zonder meer duidelijk zijn. Vele rela ties worden zichtbaar die anders ver borgen blijven. Binnen de kunsten zelf is trouwens het naast elkaar plaatsen van teksten die eenzelfde onderwerp behandelen ook bijzonder instructief. BIJ HET UITKIEZEN der teksten waren voor de uitgever drie factoren van belang: ze moesten karakteristiek zijn, een bepaald niveau bezitten en relatief onbekend zijn. Het combine ren van deze eigenschappen was niet altijd gemakkelijk. Door aan min of meer obscure maar wel karakteristie ke figuren te veel ruimte te verschaf fen zou het beeld van de tijd worden verwrongen en de grote klassieke voor beelden teveel op de achtergrond schui ven. Ten gevolge van de nagestreef de levenswerkelijkheid kon anderzijds het aantal bladzijden niet bepalend zijn voor de rang van de auteur. (Dit is vooral duidelijk bij de drama's, met name bij Schiller!). Er werden b.v. teksten van Sulpiz Boisserée en her tog Carl August opgenomen, niet van wege het literair niveau maar van wege hun persoonlijkheid, die de periO' de mede heeft gekarakteriseerd. Men is uitgegaan van de historisch- kritische uitgaven of anders van de meest betrouwbare der te beschikking staande uitgaven. De spelling is gemo derniseerd. Een enkele maal is van dit principe afgeweken, b.v. bij Jacob Grimm, die zeer bewust eigenaardig heden in zijn eigen spelling tegen de algemene praktijk in heeft toegepast en etymologisch gemotiveerd. Wat Hans-Egon Hasz nastreefde heeft hij met dit belangrijke werk bereikt. Een bloeitijd van de Duitse literatuur wordt van vele zijden benaderd en daardoor nauwkeuriger in zijn essen tie geraakt. Van een landschap ziet men niet alleen meer de toppen maar ook de hellingen en soms de dalen. Wat door indeling in tijdvakken tot dusverre altijd werd gescheiden ver schijnt als eenheid. De verscheidenheid daarvan is boeiend als het leven zelf. Het werk is zeker niet alleen voor vakmensen bedoeld. Iedere belangstel lende zal er met vrucht van kunnen kennis nemen. Die deutsche Literatur. Texte und Zeugnisse. Band V/1 und 2; Sturm und Drang. Klassik. Romantik. Her- ausgegeben von Hans-Egon Hasz, C. H. Beck'sche Verlagbuchhandlung, Mün chen, 1966, tezamen 1933 blz. (Van een bijzondere medewerker) en let wel, niet naar de tijd van de verwoesting van Jeruzalem en de weg voering van de Israëlieten ln de Ba bylonische gevangenschap, maar meer naar twintig jaar geleden en dat TT^iiln OU Uolrv7 FTnl- Se momenten die aan het slot door een stof wagen (en die bewust willen Voor de radio heeft Henze gezegd, iaten zien in samenhang met mensen, dat zijn verantwoordelijkheid tegenover kunst en publiek hem eigenlijk verplich ten weer naar de zuivere tonaliteit te rug te keren.In de eigentijdse rich ting van de seriële muziek was hij zo ver gekomen dat hij haar volledig be heerste en in staat was haar bijna me lodieus te laten klinken, zodat de leek in de zaal helemaal niet meer kon horen of het geheel werkelijk onhar monisch gecomponeerd was. Nu neemt Henze zijn keer: hij schrijft een con cert, dat tonaal gehouden is maar dat dezelfde leek als atonaal kon horen. Dat bewijst hoe geniaal de toonkun- stenaar is, maar men kan zich ai- vragen of het Juist is, dat hij naar het gebruikelijke terugkeert ln plaats van verder te gaan. Als hij zo door gaat kan men werk van hem verwach ten, waarbij de tonale Benjamin Brit ten hypermodern klinkt, om maar te zwijgen van Boulez en Stockhau- sen, die het Henze nu al kwalijk ne men, dat hij niet meer vooruit lijkt te willen kijken. WIJ PERSOONLIJK waren verhakt van dit wonderlijk-fantastisch klinken de werk, maar kunnen de bedenkingen van de genoemde componisten toch enigszins delen. Een paar dagen na het dubbelconcert hoorden wij een an dere eerste opvoering: het oratorium Jeremia van de Zwitserse componist Ernst Hess, ook in Zürich gespeeld en in dezelfde zaal. Het bestaat uit drie delen: De roeping van de profeet; Ge sprek tussen volk en profeet; en Klacht, bede om medelijden, troost van de be loften. Begin en einde zijn beschouwe lijk, het midden is dramatisch. Het maakt een merkwaardige indruk. Wij voelden ons in het verleden verplaatst, die eveneens verdreven werden als men om zo te zeggen de ogen sluit voor het verschrikkelijke en zich ondanks alle hoop op latere erbar ming niet inleeft in een sfeer, waarin alles kapot gemaakt wordt, wat ons geloofwaardig en zeker leek, en waarin wij in de afgrond kijken en er bijna in neerstorten? Dat de hand Gods ons beschermt mag er ons 'n eerste aanleg niet toe verleiden de ondergang melodisch uit te beelden. NOG EEN EERSTE OPVOERING, ditmaal ln het stadstheater van Bern, betrof het „ballet" Aucassin en Nlco- lette van Klaus Sonnenberg. De mid deleeuwse geschiedenis van de gelie ven, die na tegenspoed met elkaar verenigd worden, was ln toonreeksen gevat, die probeerden de ritmes van een voorbije tijd te benaderen, maar tegelijkertijd ook in het sentimentele en het mars-achtige terecht kwam. Het gekunstelde, dat hier heel goed op zijn plaats geweest zou zijn, werd opzij geschoven ten gunste van een duide- lijk-hedendaagse melodie-gevoeligheid, en dat past eigenlijk niet bij een wat sprookjes-achtige handeling uit de rid dertijd. WAT BETEKENEN de drie beschre ven werken? Is het ons niet mogelijk met het heden in de richting van de toekomst te gaan? Proberen wij het wiel terug te draaien? Vergeefse moei te: de wereld rolt verder, en niemand kan ons tegenhouden als wij met haar naar het nieuwe toegaan, en het minst zij, die noch Bach noch Hïndel he ten, en evenmin Monteverdi of Cou- perin.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 18