Een held in de leugenliteratuur
JAN CREMER VON MÜNCHHAUSEN
Ruim uitzicht geschapen
NIEUWE BEHANDELING
VAN BLOEIPERIODE
Duitse letteren
Henze componeert nu
toch weer tonaal
KUNST
LICHT
ZATERDAG 14 JANUARI 1967
IN EEN INTERVIEW MET
BIBEB, ruim twee jaar geleden
gehouden, heeft Jan Cremer ver
klaard, dat zijn nieuwe boek tien
maal beter moest worden dan zijn
eerste. „Ik Jan Cremer II" is nu
verschenen ik vermeld dit voor
degenen tot wie het feit nog niet
mocht zijn doorgedrongen- en,
al is de vermenigvuldiging met
tien niet gehaald, het tweede
boek is aanzienlijk beter dan het
eerste, dat ik, op enkele stukken
na, vrij vervelend vond door de
eentonigheid van stijl en gebeur
tenissen en de te schaarse humor.
JAN CREMER
ook heel wat humor
KEES FENS
DE SERIE „Die deutsche Lite-
ratur. Texte und Zeugnisse",
-kmeen indrukwekkende onderne-
JAN WILLEM HOFSTRA
lagsbuchhandlung te München, IS ting en van de „Empflndsamkelt" vie-
voortgezet met „Sturm
Drang. Klassik. Romantik". De
uitgave werd verzorgd door prof.
Hans-Egon Hasz. Dit vijfde deel
van de serie bestaat uit twee
kloeke „deelbanden" van elk bij
na duizend bladzijden.
Drs. J. P. J. MAASSEN
ZÜRICH, januari.
DE DUITSE COMPONIST
Hans-Werner Henze schreef een
dubbelconcert voor harp en hobo zowej geestelijk als muzikaal. Het Jaar
voor het 25-jarig jubileum van 1947 onder de indruk van het einde
het Zürcher Collegium Musicum van de tweede wereldoorlog tot mu-
-j; ziek gemaakt en met behulp van
en droeg het op aan de dirigent teksten ujt ,je bijbel en de psalmen
daarvan, Paul Sacher en diens onder woorden gebracht,
vrouw. Dit instrumentale ensem- Het werk bevat krachtig-snel-
hlf> Paf er ook de eerste uitvoe- le ritmen, beschouwelijke en levendi-
ring van en Ursula een goor^. i0fzang van het koor om-
liger, beiden meester in hun vaK, hoog getiid worden. Maar mogen wij
Speelden prachtig, maar het op- onvermeld laten, dat ontzetting en
merkelijke van dit alles was niet hoogmoed, ineenstorting en ondergang
de schitterende uitvoering, wel geweekiaag en landen dan fraaie
dat Henze zich van hel atonale
naar de traditie heeft gericht.
ERIC MUNK
IK WEET WAARACHTIG NIET of
het flauwekul of nep Is. Om u de
zaak duidelijker te maken: flauwekul
is echt; nep is onecht met opzet. Zo
als iedereen die met zijn tijd meegaat,
respectievelijk mee moet gaan, lees
ik zo af en toe een werkje van André
Pieyrë de Mandiargues. Nu is in een,
zo te lezen, goede vertaling van Hen-
ny Scheepmaker ,,Le Lis de Mer", in
de ABC-boeken in Amsterdam ver-
■chenen onder de voor sommigen aan
trekkelijker titel „De Liefdesnacht van
Vanina".
Ik nam het boekje mee omdat de
naam „Vanina" een oeroude film in
mij wakker riep van, ja heus, Asta
Nielsen, een fascinerend wezen dat net
de Bertha uit de schiettent van Pijke
Koch was in het mooi: een mond als
een spleet, in het gelaat gekerfd, even
na de geboorte door de dokter, die
opeens merkte dat Onze Lieve Heer
bij dat kind een mond vergeten had.
Ik heb nog maar één keer precies
zo'n mond gezien en wel bij Ina Bou-
dier-Bakker, o wonder.
Maar goed: Vanina was in die film
(van wanneer?) de veel jongere vrouw
van een gouverneur .in een kasteel,
gespeeld door de monumentale bruut
Paul Wegener. De jonge minnaar, die
in het kasteel of het fort gevangen
alt, was Paul Hartmann, een en al
blond en grote ogen, hartstocht en
wanhopige blikken. Eén scène zal ik
nooit vergeten: de gouverneur is lam
en beweegt zich voort op krukken,
zijn vrouw smeekt hem de jonge ge
vangene los te laten. Hij weigert. Zij
elimineert de bedienden en op een goed
moment schopt ze hem met haar klei
ne voet een kruk onder zijn arm van
daan. Hij valt, en ligt op het parket
te zwemmen om die kruk te bemach
tigen. Maar telkens als dat onontbeer
lijk hulpmiddel om zijn gezag als man
te doen gelden binnen handbereik komt,
schopt Asta Nielsen het ding een eind
je verder weg.
Het kat-en-muis-spel tussen man en
vrouw heeft voor mij nooit adembe-
nemender uitdrukking gevonden dan
in deze scène tussen Wegener, met
die geweldige kop waarvan de haren
als die van Danton lang waren en
recht naar achteren gekamd, en de
jonge vrouw Asta Nielsen was in
witte tule, met twee witte rozen aan
de slapen, het zwarte haar in het mid
den gescheiden en de donkere spiegels
van de ogen strak op de hulpeloze
man gericht. Zij was tot nu toe de
enige Vanina, die ik kende. Vandaar.
Mandiargues van wie Belcampo
schreef:
„Om zijn literaire doelen te bereiken
ichuwt M. geen enkele van de klassieke
middelen, die hij alle even meesterlijk han
teert, maar toch zal niemand hem voor
verouderd of ouderwets houden. Hij is
nieuw, want hij schrijft op een wijze als
...vóór hem nog niet is gedaan. Dat velen
geschokt zullen worden is daarvan het be
wijs.
Nou, geschokt ben ik nog nooit door
deze „geometrist van de hartstocht",
zoals Bott hem eens noemde. Zijn stijl
ia zeer precieus. Als ik lees:
„De vogels cirkelden over de zee, zonder
zich ver te verwijderen van deze korte
landtong, gelekt door het klotsende water,
vanwaar ze door de nadering van de jonge
meisjes waren weggejaagd, maar waarheen
ze zouden terugkomen om verder rond te
scharrelen, zodra de meisjes zich voldoende
verwijderd hadden om niet meer gevreesd
ta worden",
dan denk ik alleen maar aan Proust.
Maar niet aan de Proust van „La
Recherche" maar aan die van „Les
Plaisirs et les Jours", waarin de af
fectatie het nog gemakkelijk won
van de haarfijn gerealiseerde beschrij
vingskunst.
MANDIARGUES is een „litérateur"
en dit verhaaltje van een jonge vrouw
die met alle geweld haar maagdelijk
heid wil kwijtraken en waarin de jonge
man zich voetstoots laat gebruiken als
het naaste middel om het doel te be
reiken, is zo insipide als een glas roze
limonadeëssence-met-water. Wat denkt
u van een zin als deze? „Hij is heel
mooi, zei ze. Wild of niet, als ik van
hem hield, zou ik me niet schamen
wanneer hij me op zijn paard nam
en me meenam waar dan ook naar
toe, ten overstaan van jou en van de
gehele wereld". Ik pruim zoiets maar
moeilijk. Maar de „Querstand" van
een spijkerharde dame, die alleen maar
Ik geloof, dat Jan Cremer met zijn
tweede boek al of niet'op zijn Harley
Davidson een aloude maar niet zo
druk beklante hoek van de literatuur
is binnengereden: die van de leugen
literatuur, de opsnijdersverhalen, waar
in onmogelijke of op zich mogelijke
maar door kolossale overdrijving on
mogelijk» geworden verhalen verteld
worden, met als hoofdpersoon een
avontuurlijke held, die zijn geschiede
nissen als hem werkelijk overkomen
verkoopt, zijn medeburgers verbluffend
en overbluffend en hen en dat kan
opzet zijn bij de verhalen door zijn
vertellingen neerdrukkend in hun bur
gerlijkheid van nette thuisblijvers. Want
de fantast liegt niet voor niets: zijn
vergrotingen kunnen een kleinering
van de luisteraars betekenen. Dat de
opsnijder meestal ook satyricus is, is
niet toevallig.
Hoofdvoorwaarde voor de leugenaar
is, dat zijn verhalen oncontroleerbaar
zijn. Freiherr von Münchhausen kon
over zijn rol in de Russisch-Turkse
oorlog opscheppen zoveel hij wilde,
want het strijdtoneel lag heel ver weg
en de oorlog was verleden tijd. Naar
mate de snelheid van de waarheid
groter wordt, wordt het genre moei
lijker, tenzij de verteller zich naar
fantastische gebieden verplaatst, maar
dan is zijn genre kapot, want zijn
kracht blijft, dat het vertelde moge
lijk gisteren en daar heeft plaats ge
had.
Grote delen nu van „Ik Jan Cre
mer II" zijn duidelijk als leugenroman
geschreven. Het begin van de roman
is al tekenend:
het Jaar is 1961. Najaar en de blade
ren vallen van de bomen. Op een koele
ochtend loopt Onze Held langs een van
Parijs' zonovergoten boulevards. In de veer
krachtig voortstappende gestalte, donker-
gebrulnd en jmet lichtblonde haren, zijn
staalblauwe ogen priemend in blikken van
vrouwelijke voorbijgangers, die de ln hel
blauw kostuum gestoken playboy verlan
gend nastaren, gehuld ln 'n wolk van dure
aftershave-lotion, herkennen wij Ons Feno
meen Jan Cremer..."
Hoe gek en dor het bij een auteur
als Cremer ook mag klinken, een
stukje als dit zou een analyse verdie
nen en daaruit zouden de hoofdtrek
ken van het door Cremer in grote de
len van zijn boek beoefende genre te
voorschijn komen. Wie hier terstond
begint te identificeren, kan, lijkt mij,
niet zo goed lezen. Het stukje is zo
gesteld, dat de overdrijving, hier be
reikt door het ironisch gebruik van ge
meenplaatsen, terstond blijkt. „Ons
Fenomeen" met „ons" wordt de
band met het eerste boek gelegd en
onderscheidt de auteur zich ook dui
delijk van zijn gelijknamige hoofdfi
guur, die ook zijn held is staat er
in zijn vergrote gestalte. De Jan Cre
mer uit het boek zou men, naar zijn
woord en gedrag, het best Jan von
Münchhausen kunnen noemen. Wat er
in het aangehaalde stukje over het
fenomeen verteld wordt, laat er wei
nig twijfel over bestaan, van welke
aard zijn avonturen zullen zijn.
Nu is de aard van die avonturen in
deze roman geen toevalligheid. Als el
ke tijd de held krijgt die hij verdient,
dan is de Jan Cremer-uit-het-boek een
geslaagd type. De belangrijkste avon
turen van de held zijn sex-avonturen,
hetgeen niet verwonderlijk is in een
oversexte tijd. Met sterke jagersver-
halen een geliefkoosde soort in het
leugen-genre is weinig eer te be
halen, terwijl de oorlog in gruwelijk
heid elke fantasie te boven ging en
gaat om als fantasiemateriaal ge
bruikt te kunnen worden. Was dat niet
het geval, het fenomeen zou ongetwij
feld in Vietnam vechten, geheel alleen
met slechts één automatisch wapen
hele Vietcongeenheden in bedwang hou
dend of wegmaaiend, als hij al niet,
om de burgers te schokken, aan de
Vietcongkant meevocht en gelijke hel
dendaden tegenover de Amerikanen
verrichtte. Bovendien is hier de ge
makkelijke controleerbaarheid als mo
gelijkheid tot ontmaskering van de leu
gens.
Het vreemdelingenlegioen nu ook
al opgeheven bleef indertijd als
operatieterrein van fantasten over,
Cremer gebruikte het dan ook prompt
in zijn eerste boek. En dat brengt mij
op nog een andere oorzaak van de on-
toevalligheid van juist het sex-karak-
ter van de avonturen: ook hier is elke
mogelijkheid tot controle uitgesloten,
tenzij bekende vrouwelijke persoon
lijkheden in de fantastische avonturen
worden betrokken.
DE SEX-SCèNES zijn alle geschre
ven in de vergrotende trap, zoals dat
in de leugenliteratuur behoort. Men
behoeft niet direct een sexuoloog te
zijn om in de overdrijving de onwaar
schijnlijkheid te onderkennen. Hoezeer
het ook in deze scènes (waarin de
schrijver geen detail niet onder zijn
vergrootglas houdt) om fantastische
verbeeldingen gaat, blijkt uit de pas
sages over Magic Nana, een super
vrouw die in het fenomeen de altijd
gezochte superman ontmoet. Wie deze
passages als „historicus" leest, heeft
van het hele genre niets begrepen en
wordt verontwaardigd op verkeerde
gronden. In deze scènes kan men Cre-
mers taalgebruik moeilijk anders dan
als barok betitelen, zoals de hele fi
guur van het fenomeen, dunkt mij, een
typische barokgestalte is in zijn over
daad en rusteloosheid. Het is niet toe
vallig, dat juist in de barok-tijd het
genre leugenliteratuur zo druk beoefend
werd. Ook de nauwelijks rechtlijnig te
noemen compositie van het boek,
waarin voor alles plaats is en waarin
voortdurend verschuivingen in de tijd
plaats hebben en het ene verhaal -uit
de ene tijd verdrongen wordt door het
andere uit een andere, waarbij de
plaatsen van handeling vaak verschil
lend zijn, toont typische baroktrek-
ken.
Naast sex is knokken in kroegen en
bordelen, met de Held als uiteindelijke
overwinnaar, verhaalstof in de avon
turen van Jan von Münchhausen. Er ko
men dat moet gezegd worden
grandioze knokpartijen in het boek
voor. De held is nu eenmaal gauw
geraakt. Met de vermelding van de
vechtpartijen kom ik op een ander as
pect van het boek. Het fenomeen
doet niet alleen alles wat in zijn kop
(en in de rest van zijn lijf) opkomt,
hij stoort zich ook in geen enkel op
zicht aan conventies en voorschriften.
Hij leeft als een nooit te vangen pi
raat in een overal afgeperkte maat
schappij. Dat in die ongebondenheid
voor een belangrijk deel zijn bekoring
ligt voor de vele lezers, die allemaal
keurig dagelijks in het gareel lopen,
dromen van avonturen zonder er de
amorele instelling voor te bezitten,
lijkt mij niet onaannemelijk. Van de
andere kant is het succes van de boe
ken van Cremer ook beschamend voor
die vele lezers, want bij elk nieuw avon
tuur trapt de auteur hun op het rus
tige hart, drukt hen elke keer weer
in hun burgerlijkheid terug. Terwijl
die lezers genieten, worden zij bele
digd.
En die beledigingen schuilen niet al
leen in de avonturen van de held,
maar ook in de vele satyren die in het
boek worden neergeschreven. En bij
die satyren gaat de schrijver al even
vergrotend te werk als bij de beschrij
vingen van de avonturen. Het feno
meen toont zijn bandeloosheid niet het
minst door het voortdurend tonen van
gebrek aan respect voor alle conven
ties. De satyren in Cremers boek ont
staan niet alleen door vergrotingen,
maar ook door verkleiningen: Zijn ty
peringen van kunstenaars bijvoor
beeld kan men tot de vergrotende
klasse rekenen. Cremers wijze van
werken doet hierbij soms denken aan
die van Hermans in „Mandarijnen op
zwavelzuur", juist daar waar hij één
laakbare eigenschap veralgemeent en
als voortdurend tegenwoordig stelt.
In die veralgemening, die een ver
groting is, zit heel wat humor, dat valt
niet te ontkennen. De verkleining ont
staat dan, wanneer de auteur zich
keurige burgerlijke eigenschappen gaat
aanmeten en zich daarop dan ook laat
voorstaan. Wie in deze passages de
ironie niet onderkent, gaat moralise
ren over verkeerde zaken, zoals bewe
zen is. Een enkel voorbeeld. De held
logeert in een Noordafrikaans huis
waar de zeden niet aan de lichte, maar
aan de gewichtloze kant zijn. Het fe
nomeen zegt dan op een bepaalde
plaats: „Ik besloot weer eens mijn
favoriete boek „Alleen op de wereld"
in te kijken." Hij las dat vier keer
per jaar. Hij is nog maar net in zijn
lectuur verdiept, of een vriend komt
binnen met de melding van de aan
komst van een verschrikkelijk mooie
meid. De held verzucht dan wat blasé
dat je wel achter de vrouwen aan kunt
blijven zitten en voegt zijn vriend toe:
„neem een voorbeeld aan mij. Lees
eens een goed boek." Hier is de sa-
tyre als vorm van kleinering aan de
gang: burgerlijke gemeenplaatsen en
gewoonten worden geplaatst tegen de
achtergrond van een grotesk dekor,
waardoor ze niet alleen lachwekkend
worden, maar waardoor ook de be
waarders en koesteraars van die tra
dities en conventies op hun glazen zie
len worden getrapt. Op die kleineren
de wijze gaat Cremer voortdurend te
werk, zijn lezers niets gunnend. Die
accepteren dat, gezien de oplage van
zijn boek, blijkbaar dankbaar.
Nu is „Jan Cremer" II" mijns inziens
alleen goed en genietbaar, zolang de
held zijn Münchhausen-allures houdt
(opschept, overdrijft en liegt dat hij
zwart ziet). Cremer (de schrijver) heeft
evenwel één grote fout gemaakt (hij
wilde zijn boek te dik maken en is
toen ook maar aan het werkelijke le
ven van de schrijver Jan Cremer gaan
morrelen. Zo gauw nu het vergrootglas
uit zijn handen valt, staat hij met lege
handen. Men kan gerust stellen, dat
de roman, die 445 bladzijden telt, na
ongeveer bladzijde 300 4n elkaar valt,
of in elkaar lazert, om met de schrij
ver te spreken.
De geschiedenis wordt een heel saaie
conventionele en niet onsentimentele.
Het deel waarin de auteur schrijft
over zijn avonturen als decorschilder
in Duitsland, mist die vergrotende
kracht die hele stukken uit het eerste
deel van het boek tot een eigen genre
literatuur maakte. De grootspreker
heeft hier en op nog meer plaatsen
alleen nog maar een grote bek. Het
is jammer, dat Cremer zijn eigen mo
gelijkheden blijkbaar niet kent. In het
laatste deel van het boek krijgt men
korte, vrij willekeurige stukjes afge
sloten met een lesje dat doorgaans
zouteloos is doordat de ironie niet ge
haald wordt of beter gezegd: te wei
nig krachtig is. En: een schrijver van
fantastische verhalen is doorgaans
geen auteur van epigrammen.
Het omslag van „Jan Cremer II"
ziet er uit als een kermisaankondi-
ging. Als een wilde kermis, een on
gegeneerde vertoning, moet men het
grootste deel van het boek zien, meen
ik. „Sex, spanning en sensatie" staat
op de kaft in rode letters gedrukt.
Tussen de kermisletters in de auteur
in motorpak als berijder van de stelle
wand die het leven voor het feno
meen is. Al kan het gevaarlijk zijn
hier te prijzen, ik zie in grote delen
van dit boek gerealiseerde mogelijk
heden v$n een bij ons nauwelijks be
oefend genre literatuur, uit welke mo
gelijkheden ik de verhalen over het fe
nomeen als dokwerker en scheepskok
de meest geslaagde acht.
Wie het boek gaat lezen, moet wel
weten wat hem te wachten staat: Cre
mer jokt niet kinderachtig, hij liegt
schaamteloos en in een taal waarbij
die van zware lichtmatrozen haast als
kristal aandoet. Het boek verscheen
bij de Bezige Bij, waarvan de belang
rijkste auteurs in het boek niet be
paald gespaard worden, hetgeen van
de uitgeefster een fijnzinnige geste ge
noemd moet worden. Het fijne voor
Cremer moet zijn dat de slachtoffers
geld verdienen aan de hun toegevoeg
de epitheta en karakteristieken, gezien
het coöperatieve karakter van de uit
geverij.
hormonen is, en die 1870-romantiek, I niing Van de C. H. Beck'SChe Ver
kan, verwoord ln een Frans dat de --
helderheid van Anatole France (de
man die niets te zeggen had maar dat
op dit tijdvak, dat door de literatuur
geschiedenis op zo'n verontrustende
wijze was vernauwd, te verruimen.
DE LITERATUUR van de Verlich-
op een hoogst leesbare en sublieme
wijze naar de taal gerekend deed) en
de ijle zoetvloeiendheid van een so-
praan-cantilène door Joan Sutherland,
van wie nooit een woord te verstaan
is, verenigt, op een zwak moment héél
aantrekkelijk zijn. De erotiek is niet
animaal, maar Ingepakt of uitgepakt,
naar u wilt, door een koelheid die op
mij de indruk maakt van gebrek aan
zenuw. De mensen zijn geen mensen,
maar heel precieus ineengezette ro
bots of uurwerken die allen of ver
rukkelijk mooi of afzichtelijk lelijk
zijn. Zijn buitenreële landschappen heb
ben die maniëristische, decorachtige
leugenachtigheid van slechte Willink-
schilderijen.
Ik word alleen maar giechelig als
ik lees:
„Men kan niet ontkennen, zei ze bij zich
zelf, dat de liefde over me heengegaan
is. Waarom heb ik mijn bustehouder weer
aangedaan? Het zou mooi geweest zijn om
terug te keren terwijl ik hem als een
vlag in de hand hield. Ach! ik wou dat
de hele wereld me kon zien"
Het doorstoten in de taal tot dat
wat achter de woorden, hun kleur,
smaak en geluid ligt, lukt Mandiar
gues nooit. De guirlandes van taai
kunstbloemen geuren naar Eau de Lan-
vin, welriekend voor een ogenblik met
de neus aan de flacon, maar laf en
wee op de zakdoek, het staketsel van
het verhaal, van de daden en de ac
ties en reacties van de menselijke we
zens, blijkt van vurenhout met een
rinzig luchtje. Dit avontuur van Va
nina op Sardinië heeft niet eens de
malle sierlijkheid van een Jugendstil-
affiche of de bizarre, kreunende, ste
riele'erotiek van een met juwelen over
laden naakte vrouw-met-ingewikkeld-
kapsel zoals Gustav Klimsch die schil
derde. Het moge flauwekul zijn. Bij
nader inzien is het voor mij nep.
und len buiten het bestek van de bloem
lezing'. Omdat men van indeling in
In zijn voorwoord wijst de uitgever
erop dat de door hem behandelde pe
riode door de katastrofen van deze
eeuw verder van ons is komen af te
staan, al heeft de moderne literatuur
wetenschap aangetoond dat in de Ro
mantiek, in de oude Goethe, in Höl-
derlin, Jean Paul en Kleist voorlopers
van de moderne tijd mogen worden ge
zien. De rijkdom van deze periode op
nieuw en overtuigend aan de lezer te
laten zien was een belangrijke overwe
ging bij de uitgave. De bedoeling is
Sturm und Drang, Klassik, Romantik
als een eenheid in alle verscheiden
heid zichtbaar te maken. Daarvoor zijn
de slagbomen van de tijdvakken opge
haald. Deze verschijnen alleen nog in
de titel.
Hoezeer de periode, die van de twee
de helft der achttiende eeuw tot ver
in de eerste helft der negentiende eeuw
reikt, een eenheid vormt, maakt Hasz
duidelijk door erop te wijzen dat aan
het begin het barok-klassicistische li
teratuursysteem wordt opengebroken
door het subjektivisme van de zoge
naamde „geniebeweging" (Sturm und
Drang), terwijl aan het einde een
nieuwe, realistische beweging zich te
gen de Romantiek keert, tegen het sub
jektivisme en idealisme der gehele pe
riode. Met opzet werd de titel „Goethe-
zeit" (Korff) vermeden om het accent
niet al te zeer op de literatuur te leg
gen, daar het juist de opzet was met
vele voorbeelden uit de meest verschil
lende gebieden bepaalde historische
cliché's te corrigeren en het uitzicht
tijdvakken en van chronologische rang
schikking heeft afgezien en tewerk is
gegaan met bepaalde groepen van on
derwerpen, werd het toch mogelijk tek
sten op te nemen die het nauwe in
nerlijke verband tussen „Empfindsam-
keit" en Sturm und Drang aantonen.
Het fenomeen der vriendschap b.v., ty-
perend voor de tijd, treedt te voor
schijn zowel in verscheidene afgedrukte
brieven als in een gedeelte uit Goe
the's „Werther".
Om de levende werkelijkheid van de
periode zo scherp mogelijk te belichten
werden de grenzen bij het opnemen
der teksten zo wijd mogelijk getrok
ken. De tweede groep „Die Künste"
omvat b.v. de volgende onderwerpen:
„Allgemeine Asthetik", „Poetik",
„Literaturkritik", „Theater", „Bilden-
de Kunst" en „Musik". Wie aan Goe
the en Winckelmann denkt, aan de uni
versele kunst van de Romantiek, aan
de bewustheid van deze tijd, zal de
vruchtbare uitwerking van het aanto
nen van een dergelijke wisselwerking
zonder meer duidelijk zijn. Vele rela
ties worden zichtbaar die anders ver
borgen blijven. Binnen de kunsten zelf
is trouwens het naast elkaar plaatsen
van teksten die eenzelfde onderwerp
behandelen ook bijzonder instructief.
BIJ HET UITKIEZEN der teksten
waren voor de uitgever drie factoren
van belang: ze moesten karakteristiek
zijn, een bepaald niveau bezitten en
relatief onbekend zijn. Het combine
ren van deze eigenschappen was niet
altijd gemakkelijk. Door aan min of
meer obscure maar wel karakteristie
ke figuren te veel ruimte te verschaf
fen zou het beeld van de tijd worden
verwrongen en de grote klassieke voor
beelden teveel op de achtergrond schui
ven. Ten gevolge van de nagestreef
de levenswerkelijkheid kon anderzijds
het aantal bladzijden niet bepalend zijn
voor de rang van de auteur. (Dit is
vooral duidelijk bij de drama's, met
name bij Schiller!). Er werden b.v.
teksten van Sulpiz Boisserée en her
tog Carl August opgenomen, niet van
wege het literair niveau maar van
wege hun persoonlijkheid, die de periO'
de mede heeft gekarakteriseerd.
Men is uitgegaan van de historisch-
kritische uitgaven of anders van de
meest betrouwbare der te beschikking
staande uitgaven. De spelling is gemo
derniseerd. Een enkele maal is van dit
principe afgeweken, b.v. bij Jacob
Grimm, die zeer bewust eigenaardig
heden in zijn eigen spelling tegen de
algemene praktijk in heeft toegepast
en etymologisch gemotiveerd.
Wat Hans-Egon Hasz nastreefde heeft
hij met dit belangrijke werk bereikt.
Een bloeitijd van de Duitse literatuur
wordt van vele zijden benaderd en
daardoor nauwkeuriger in zijn essen
tie geraakt. Van een landschap ziet
men niet alleen meer de toppen maar
ook de hellingen en soms de dalen.
Wat door indeling in tijdvakken tot
dusverre altijd werd gescheiden ver
schijnt als eenheid. De verscheidenheid
daarvan is boeiend als het leven zelf.
Het werk is zeker niet alleen voor
vakmensen bedoeld. Iedere belangstel
lende zal er met vrucht van kunnen
kennis nemen.
Die deutsche Literatur. Texte und
Zeugnisse. Band V/1 und 2; Sturm
und Drang. Klassik. Romantik. Her-
ausgegeben von Hans-Egon Hasz, C. H.
Beck'sche Verlagbuchhandlung, Mün
chen, 1966, tezamen 1933 blz.
(Van een bijzondere medewerker)
en let wel, niet naar de tijd van de
verwoesting van Jeruzalem en de weg
voering van de Israëlieten ln de Ba
bylonische gevangenschap, maar meer
naar twintig jaar geleden en dat
TT^iiln OU Uolrv7 FTnl- Se momenten die aan het slot door
een stof wagen (en die bewust willen
Voor de radio heeft Henze gezegd, iaten zien in samenhang met mensen,
dat zijn verantwoordelijkheid tegenover
kunst en publiek hem eigenlijk verplich
ten weer naar de zuivere tonaliteit te
rug te keren.In de eigentijdse rich
ting van de seriële muziek was hij zo
ver gekomen dat hij haar volledig be
heerste en in staat was haar bijna me
lodieus te laten klinken, zodat de leek
in de zaal helemaal niet meer kon
horen of het geheel werkelijk onhar
monisch gecomponeerd was. Nu neemt
Henze zijn keer: hij schrijft een con
cert, dat tonaal gehouden is maar dat
dezelfde leek als atonaal kon horen.
Dat bewijst hoe geniaal de toonkun-
stenaar is, maar men kan zich ai-
vragen of het Juist is, dat hij naar
het gebruikelijke terugkeert ln plaats
van verder te gaan. Als hij zo door
gaat kan men werk van hem verwach
ten, waarbij de tonale Benjamin Brit
ten hypermodern klinkt, om maar
te zwijgen van Boulez en Stockhau-
sen, die het Henze nu al kwalijk ne
men, dat hij niet meer vooruit lijkt
te willen kijken.
WIJ PERSOONLIJK waren verhakt
van dit wonderlijk-fantastisch klinken
de werk, maar kunnen de bedenkingen
van de genoemde componisten toch
enigszins delen. Een paar dagen na
het dubbelconcert hoorden wij een an
dere eerste opvoering: het oratorium
Jeremia van de Zwitserse componist
Ernst Hess, ook in Zürich gespeeld en
in dezelfde zaal. Het bestaat uit drie
delen: De roeping van de profeet; Ge
sprek tussen volk en profeet; en Klacht,
bede om medelijden, troost van de be
loften. Begin en einde zijn beschouwe
lijk, het midden is dramatisch. Het
maakt een merkwaardige indruk. Wij
voelden ons in het verleden verplaatst,
die eveneens verdreven werden
als men om zo te zeggen de ogen sluit
voor het verschrikkelijke en zich
ondanks alle hoop op latere erbar
ming niet inleeft in een sfeer,
waarin alles kapot gemaakt wordt, wat
ons geloofwaardig en zeker leek, en
waarin wij in de afgrond kijken en
er bijna in neerstorten? Dat de hand
Gods ons beschermt mag er ons 'n
eerste aanleg niet toe verleiden de
ondergang melodisch uit te beelden.
NOG EEN EERSTE OPVOERING,
ditmaal ln het stadstheater van Bern,
betrof het „ballet" Aucassin en Nlco-
lette van Klaus Sonnenberg. De mid
deleeuwse geschiedenis van de gelie
ven, die na tegenspoed met elkaar
verenigd worden, was ln toonreeksen
gevat, die probeerden de ritmes van
een voorbije tijd te benaderen, maar
tegelijkertijd ook in het sentimentele
en het mars-achtige terecht kwam. Het
gekunstelde, dat hier heel goed op zijn
plaats geweest zou zijn, werd opzij
geschoven ten gunste van een duide-
lijk-hedendaagse melodie-gevoeligheid,
en dat past eigenlijk niet bij een wat
sprookjes-achtige handeling uit de rid
dertijd.
WAT BETEKENEN de drie beschre
ven werken? Is het ons niet mogelijk
met het heden in de richting van de
toekomst te gaan? Proberen wij het
wiel terug te draaien? Vergeefse moei
te: de wereld rolt verder, en niemand
kan ons tegenhouden als wij met haar
naar het nieuwe toegaan, en het minst
zij, die noch Bach noch Hïndel he
ten, en evenmin Monteverdi of Cou-
perin.