BERT HAANSTRA'S FILM SLAAT AAN
Drie spelers uit „De stem van het water ernstige clown
H
Jules de Corte: „Het komt wel in orde met de mensen"
„wij r
>OEN TE VEEL
EN ZIJ
N TE WEINIG"
BEROEMDSTE PALINGVISSER VAN NEDERLAND
ROEIER PRAAT ANDERHALF UUR BAND VOL
■ANGST VOOR HET WATER NU HELEMAAL OVERWONNEN"
Diepe gronden
Opgetogen
ZATERDAG 14 JANUARI 1967
KLAAS BUITENHUIS
apostel van Uitdam
gaat> hèhW?nneer het om de paling
JOHNNY LEEMAN
geschenk van Haanstra
ARIE BLANKEN
pratende roeier
MALCOLM MUGGERIDGE
onmisbaar
GRAHAM GREENE-
angst voor succes
Drie marretjes
HERMAN POST
MUGGERIDGE,
(Van onze verslaggever)
KLAAS BUITENHUIS in zijn do-
thein: een hecht doortimmerd schuur
tje aan de plas in Uitdam, gemeente
Broek in Waterland, waar het pene
trant ruikt naar taan en carboleum.
Netten, touw en stokken liggen er
hoog opgestapeld en de wand is kleu
rig versierd met elfduizend prent
briefkaarten van alle tijden en van
alle streken: uit het verre Lapland,
stadsgezichten van Amsterdam zestig
laar geleden, filmsterren uit de jaren
twintig, Athene anno 1965 en welige
vrouwspersonen van hedendaagse
shit. „Van brood alleen kun je niet
leven," zo verklaart hij de aanwezig
heid van deze laatste opgewekt.
Klaas Buitenhuis is vanaf het ogen
blik dat Haanstra's nieuwe film „De
s'em van het wateris gaan draaien
de beroemdste palingvisser van Ne
derland geworden. In de film ziet
"ten hem met zijn lange haren als
een apostel oprijzen uit zijn bootje, be-
met het haast wel onveranderlijk
beroep van broodvisser, authentieke
Uitspraken doende over vissen, men-
sen, de natuur en hogere krachten.
Hij vertelt dan hoe hij soms nog steeds
overweldigd wordt door' de schoonheid
van de natuur, hoe hij tot de vissen
Praat („Ik zou geen acht uur stil kun-
nen zijn"), men hoort hem zingen
over het vrouwtje van Stavoren, ter-
O'ijl zijn silhouet zich aftekent tegen
de net-niet donkere luchten van de
zeer vroege morgen op de Waterland-
Plassen, die zich over honderden
hectaren uitstrekken van Monnicken-
darn tot vlak onder Amsterdam.
Klaas Buitenhuis was met vrouw en
^achter aanwezig op de gala-premiè-
kijken: één verkeerde flap water en
het kan gebeurd zijn." Klaas Buiten
huis leeft bij de gratie van de vangst,
en die is weer sterk afhankelijk van
het weer. „Het eerste wat ik s mor
gens doe, 365 dagen in het jaar, is
naar de lucht kijken. Het weer be
paalt mijn vangst. Ik heb De Bilt niet
nodig om te weten dat er onweer
komt."
KLAAS BUITENHUIS heeft op die
stille wateren met diepe gronden heel
wat afgedacht in zijn bootje, bezig met
zijn routinewerk in de vrije natuur. Hij
ging nadenken en zocht naar de ant
woorden. Klaas Buitenhuis ging lezen.
HAANSTRA's NIEUWE FILM
„Stem van het water", die op het
ogenblik in een twintigtal Neder
landse bioscopen draait, wint snel
een grote faam. En een aantal
hoofdfiguren uit de film, zoals de
palingvisser van Uitdam, de roeier
Blanken en John Leeman die zwem
les krijgt, spreken zozeer tot de
verbeelding van het bioscooppubliek,
dat enkele van onze verslaggevers
eens met hen zijn gaan praten.
„Ik heb een boekenschat van zo'n 350
werken. Ik heb voor een visser een
brede belangstelling, al zeg ik het
zelf. Archeologie, geschiedenis, de bij
bel". Een van zijn voorlopige bevin
dingen is dat de mensen moeten pro
beren de situatie te aanvaarden waar
in zij leven. Klaas zelf lukt dat best.
Hij is visser en hij is er blij mee. Zijn
grootvader en vader waren het ook.
Klaas weet veel over zijn voor
ouders. De geboortedata van de Bui
tenhuizen kan hij tot in 1770 als een
stukje privé-vaderlandse geschiedenis
opnoemen. Hij vertelt over zijn bet
overgrootvader en over de broer van
zijn grootmoeder, oom Krelis, „die
geen fuik te water kon houden door
de visotters"Zijn interesse in het ver
leden dreef Klaas tot in de archieven,
er in rustige dagen bladerend in
vergeelde boeken. Het bleef niet bij
lezen, hij ging schrijven ook, histori
sche 'schetsen in het Noord-Hollands
Dagblad. „Een liefhebber ben ik ook
van spektakelfilms. De Bijbel, de Tien
geboden, Ben Hur. Wanneer ik de vol
gende dag weer op het water zit ga
ik zo'n film voor me zelf uitwerken."
Haanstra zegt: „Klaas is niet alleen
de beste palingvisser die er is, hij is
een prachtige man die het niet laat
bij ja en amen als je hem iets
vraagt."
honderd fuiken uitstaan. Die moet ik
allemaal eens in de twee, drie dagen
langs. Dan is het hard werken. Met
het zonrijzen ben ik dan al op het
-«i«r aanwezig op de gala-premie- het zonrijzen ben ik dan ai op nei
8 in Den Haag, de haren ook toen water. Nee, ik hoef ze niet te zoeken.
aaS> („Ik. ben een vrijbuiter en wil Met mijn ogen dicht weet ik waar ze
"et weten ook"), maar voor de rest
haar de gelegenheid gekleed, het vlin
derdasje waterpas onder de kin. „Ik
heb me afgevraagd, zouden de men
en me wel verstaan. Het is me nu
Pas opgevallen dat wij hier een zwaar
ccent spreken", zegt hij in de meer
ertrouwde omgeving van zijn schuur
n Bitdam. Hij is net als in de film
tw in de zwarte trui, die de
ae machtige gewichtheffersarmen
lei? laat' armen die hem in staat stel
le tv?? bi:i windkracht acht zijn boot-
in h n in de Plassen met één hand
ziin Wang te houden terwijl hij met
vulflSndere een zware fuik licht, ge-
van !?et Wat Klaas noemt „kerkvolk,
en dunne"^3*' grote en kleine, dikke
Haan? Buitehhuis, de ontdekking van
hnakkeliiv is een aardige man die ge-
ben een „Praat' ..Kijk", zegt hij, „ik
Zomers er van de staande wand.
!k soms wel tegen de twee-
Met mijn ogen dicht weet ik waar ze
staan." Ook vandaag is hij, zoals elke
dag van de week behalve zondags, de
plassen op geweest. Het gaat nu om
snoek, snoekbaars, brasem en karper.
Hij is 36 fuiken langs geweest en het
was een slechte dag. „Hoe ik dat
weet: 36 fuiken? Dat hoef ik heus niet
met potlood en papier bij te houden.
Dat weet ik gewoon."
Zesenveertig is Buitenhuis nu, drie
endertig jaar lang zit hij al op het
water. „Ik ben als visser geboren en
ik hoop als visser te sterven. Alleen
de watervervuiling en de recreatie
zijn punten van belangstelling. Waar
de mens komt trekt de natuur zich
terug en daar moet ik voor oppassen
in mijn beroep. Maar Staatsbosbeheer
houdt gelukkig genoeg in oorspronke
lijke staat". Is het wel eens gevaarlijk
op de plassen? „U moet het in ver
houdingen zien. De Queen Mary is op
zee bij storm een notedopje, maar zo
is het ook met mijn bootje bij wind
kracht acht. Je moet dan heel erg uit-
(Van onze verslaggeefster)
„...EN IK GING op een makke
lijk plekje zitten, achterop de boot,
m'n normale plekje, daar zit ik altijd,
behalve als 't buist, dan ga je er van
zelf wel vandaan, en we begonnen
met de eerste vijf teksten. Niks
anders als tevreden was-tie, Haanstra.
Een geweldige man. Als-tie drukte
had gehad, had het voor mij niks ge
weest hoor, absoluut niet. Geweldig
goedig is-ie, he. We hebben 't haast,
Arie, zei die ze zeien allemaal Arie
tegen me maar we doen het toch
nog een keertje over. Dat gebeurde
en dan zag ik, aan z'n gezicht, dat 't
goed was."
Roeier Arie Blanken (37) vertelt in
zijn flat aan het Rotterdamse Laker-
veld al gesticulerend over zijn aandeel
in Haanstra's „De Stem van het Wa
ter". „Ik praatte een band van ander
half uur vol, hoe ik het geklaard heb
weet ik niet." Van die band bleven
zes minuten tekst over. „Ik ben in
Haanstra's studio geweest, daar heeft-
ie me laten zien wat er allemaal ver
nietigd wordt in zo'n film. Stond ik
toch even van te kijken." Haanstra en
zijn mensen zijn een kleine zes we
ken met Blanken bezig geweest, „ja
niet study-an hoor, maar er werd al
leen gefilmd als het weer gunstig was
en we moesten soms wachten op een
schip dat we nodig hadden". Een han
dicap vormde de luidruchtige zware
dieselmotor in Arie's boot, maar ook
dat probleem werd opgelost.
Zestien jaar is Arie Blanken in
dienst bij de Roeiersvereniging „Een
dracht". „Als ik het nog eens over
kon doen, zou ik dit werk weer kie
zen. Je kwam er toen nog geen eens
to makkelijk in, maar mijn vader was
sleepbootkapitein en hij kende veel van
die roeiers. Hij gaf ze af en toe wel
eens een sleepje en hij stond er dus
goed op.
Op een gegeven moment hoorde hij
dat een van de oudere roeiers weg
ging en toen vroeg-ie: „Kan mijn zoon
niet komen." „Stuurt-'m maar", zeiden
ze en zo ben ik er gekomen." Voor
die tijd voer Arie, die uit Gouda af-
komstig is, op de binnentankvaart. Na
zijn schooljaren maakte hij zijn entree
bij Piet Smit's sleepdienst.
Toen Blanken bij de Eendracht be
gon was de betiteling „roeier" nog wer
kelijk van kracht, al waren er ook al
motorboten. Nu hebben de roeiboten
plaats gemaakt voor snellere vaartui
gen. „Daar waren die ouwere roeiers
eigenlijk bang voor". Maar van hen
heeft hij het vak geleerd, ook het in
allerlei talen gehanteerde jargon, dat
hij bij zijn werk het los- en vastma
ken en verhalen van schepen in de
Rotterdamse haven nodig heeft. „Er
was een heel fijne kerel bij, een grote
sportman, hij is nu gepensioneerd maar
hij maakte laatst nog de plakkaatval
bij ons op de zaak. Die babbelde zo'n
beetje van alles door elkaar en ze ver
stonden hem best. Dus ik dacht, dat
moet ik even in de gaten houden." En
zo roept Arie dus: „Lessink de roop",
als er een Engels schip in de buurt
is en „Lasko di cabo", een term die
door „Spanjolen" en Italianen wordt be
grepen, en hij vult die aansporingen
aan met waarschuwingskreten in bij
passende talen als de bemanning van
een zeekasteel niet omzichtig genoeg
met het Eendracht-notedopje om
springt. Hij weet zich zelfs begrijpe
lijk uit te drukken voor Indiase zeelui:
„Die hebben een mandoer aan boord,
met een zilveren ketting om, dat is de
baas over de matrozen."
Zoals Arie ook zegt in de film: het
werk is niet helemaal zonder gevaar.
Hij heeft dat een jaar of acht gele
den aan den lijve ondervonden, toen
KRETEN VAN VERTEDERING en
medelijden klinken op in de donkere
bioscoopzaal, als in het begin van
Bert Haanstra's nieuwste film „De
stem van het water", dat jochie maar
niet onder de paal in het zwembad
durft te duiken. „Ik durf niet," zegt
hij bibberend, en nog eens „ik durf
niet," intussen met een angstig ge
zicht opkijkend naar de verder on
zichtbare badmeester. Diens stem
gaat onbewogen door met het toe
roepen van aansporingen. „Vooruit
maar, toe maar, vooruit maar," en
het publiek denkt: „Beul die je bent,"
want het kind staat duidelijk levens
grote angsten uit.
Dat die vrees diep zat, bevestigen
de ouders van de nu zevenjarige
John Leeman, ook blonde John zelf
geeft ruiterlijk toe, dat hij altijd al
angst heeft gehad van water. Zoals
ook uit het slot van de film blijkt,
heeft hij zijn vrees nu geheel over
wonnen, maar het heeft hem een jaar
zwemles gekost om het zover te krij
gen. Een jaar lang driemaal per week
naar Utrechts nieuwe bad „Den Hom
mel" waar vooral badmeester Bart,
dg onzichtbare wreedaard met de koe
le stem, hem en zijn kornuiten de' bib
ber in de benen jaagt.
John Leeman, wiens vader een win
kel drijft in rijwielen en bromfietsen
op het Utrechtse Kanaaleiland „we
mogen niet mopperen is zijn com
mentaar op de zaken had er de
zegt hij met een hoog stemmetje, de
antwoorden voornamelijk aan zijn
ouders overlatende.
eerste keer geen erg in, dat de ca
mera van Haanstra op hem gericht
was. Hij werkte zeker met een ver
borgen camera, oppert vader Lee-
man. Niks hoor, weet tienjarige Mari- £j0St0 IÏÏ3.cltjCS
an Leeman te vertellen. „Ik zag hem
gewoon aan de kant staan". Hoe dat
eerste shots werd
een knappende tros tegen zijn knie
sloeg, waardoor zijn kniebanden
scheurden. „De dokter zei ook: dat is
een groot ongeval geweest." Af en toe
heeft hij er nog een beetje last van
en „ik kan niet meer judoën". Hu
staat op en demonstreert, bukkend en
iets denkbeeldigs zwaars optillend, hoe
belangrijk het benenwerk bij zijn baan
is. „Gelukkig was ik toen nog betrek-
kelijk jong. Als het tien jaar later
was gebeurd...." Na dat ongeluk ging
Arie een paar maanden „communica
tie" doen, de verbinding onderhouden
tussen schip en wal. Op het ogen
blik werkt hij tijdelijk bij de loodsaf-
haaldienst, wat als voordeel heeft dat
je meer beschut bent tegen weer en
wind, „maar het is eentoniger, ik heb
toch liever roeierswerk".
ook zij, na die
John Leeman duchtig door de bad
meesters onder handen genomen om
hem zwemvaardig te maken. „Hij is
er wel een beetje voor opgefokt", zegt
zijn vader glimlachend.
John was vijf jaar, toen in de zo
mer van 1965, zijn angstige momen-
ten in het water op de filmband wer
den vastgelegd. Eigenlijk nog te jong
voor de zwemles, maar niemand
maakte bezwaren. Die eerste maan
den waren verschrikkelijk. „John had
er nachtmerries van en soms huilde
hij als hij weer naar het zwembad
moest. Die badmeester kwam eens
naar me toe en zei, dat John zo bang
was. „Zal ik hem misschien anders
moeten aanpakken?", vroeg hij mij.
Ik heb toen direct gevraagd hem wat
zachter te behandelen, en dat heeft hij
gedaan. Het ging direct veel beter, ver
telt zijn moeder. Een paar maanden
geleden werd het slot van „De stem
van het water" gefilmd. De scène
waarin John zo kwiek het water in
springt en met pittige slagen weg
zwemt, moest twaalfmaal herhaald
worden voordat de regisseur tevreden
was, maar John vond het niet erg.
„Ik vind het nu fijn in het water",
HIJ IS BESTE MAATJES met Bert
Haanstra. Als bewijs toont hij een
speelgoedauto, die hij zo maar een
keer van de cineast cadeau heeft ge
had. Hij mocht zelf mee om hem uit
te zoeken. Diverse malen is Haanstra
de familie Leeman aan de Van Bijn-
kershoeklaan komen opzoeken, en het
had zelfs weinig gescheeld of ook
Johns vader en moeder waren op de
film gekomen. Sinds kort namelijk
hebben zij een motorboot met lig
plaats Eemnes, doel van Bert Haan
stra voor wat opnamen van plezier-
vaarders. Als gevolg van slecht weer
moest het plan te filmen worden uit
gesteld, en zo miste het echtpaar Lee
man zijn kans. „Die boot is de reden,
waarom wij John zwemles hebben la
ten geven", licht de heer Leeman toe.
John, leerling van de eerste klas,
is sinds een paar weken helemaal
verslingerd aan judo. Daar laat hij
zelfs het zwemmen voor schieten als
het zo uitkomt. En verder? „Later
word ik piloot," zegt hij, gezellig te
gen zijn vader aankruipend. „Van
een straaljager?" „Nee, van een pas
sagiersvliegtuig van de K.L.M., die
storten niet zo gauw neer." Bad
meester Bart heeft kleine John toch
nog ver gekregen.
LONDEN, januari
ZONDER OVERDRIJVING kan men
zeggen, dat Malcolm Muggeridge een
van de meest merkwaardige fenomenen
is van het Engeland van heden. Als
je hem met een enkel woord wenst te
kenschetsen, kun je alleen maar van
hem zeggen dat hij journalist is, zij het
dan ook een journalist van groot for
maat, wellicht geniaal. Deze horzel,
de zestig gepasseerd en zich zeer be
wust van het naderen van de onvermij
delijke dood, begon zijn carrière als
hoofdartikelenschrijver van „The Guar
dian" (toen nog geheten Manchester
Guardian). Iets van de stijl van de
oude hoofdartikelen is hem tot heden
bijgebleven op zijn meer pompeuze
ogenblikken.
Van Manchester vertrok hij naar Rus
land als correspondent in Moskou, hij
keerde terug naar Londen als mede
werker van het Londens Dagboek van
de Evening Standard, een nog heden
bestaande kletskolom. In deze dagen
leerde hij wijlen Lord Beaverbrook kfn"
nen voor wie Muggeridge nog heden
een zekere bewondering en genegen
heid toont. Hij werd te Calcutta mede-;
werker van de Indische Statesman. Hij
werd Washingtons correspondent van
„The Daily Telegraph". Vervolgens
werd hij hoofdredacteur van het week
blad Punch, een van de zotste gebeurte
nissen in zijn journalistieke carrière,
zot, omdat Muggeridge zo overtuigd
was (en nog heden is) van de absurdi
teit van onze dagen dat hij niet kon
zien hoe het mogelijk was in een zo
genaamd humoristisch weekblad de we
reld belachelijker te maken, dan zij
reeds was. Hoe kon je de spot drijven
met wat van aard reeds bespottelijk
was, parlementaire verslagen, „Who's
Who", Sir Alec Douglas-Home, C. P.
Snow, Leavis, The Times, de monar
chie, het accent van de Engelse konin
gin, de adel, politici, regeringsambte
naren, journalisten, spionnen, advoca
ten, populaire romanschrijvers, dron
ken dichters, professoren, filmsterren
en andere beroemdheden? Hij was blij
toen hij zijn baan bij Punch opgaf:
„Het was met een gevoel van on
eindige opluchting dat ik naar bene
den ging, voorbij de gestalte van
Mijnheer Punch en door de voordeur
naar buiten, voor de laatste keer.
Een gevoel van bijna mystieke vreug
de maakte zich van mij meester bij
de gedachte, dat ik nooit meer die
drempel 'zou overschrijden, nooit
meer de schemerwereld in het ge
bouw zou binnengaan, of mij nog ooit
voor de beroepsmatige noodzaak ge
plaatst zou zien om te proberen grap
pig te zijn."
NADAT HIJ PUNCH met zoveel
vreugde had verlaten, werd Mugge
ridge vrijbuiter voor de Engelse pers,
de wereldpers, de radio en de televisie.
En hij werd een nationale beroemdheid.
Het leek er een ogenblik op, dat de
natie, althans de meer bejaarde mid
dengroepen van de maatschappij en de
aristocratie, hem levend wilden villen.
Dit was toen hij in Amerika onvriende
lijke dingen had gezegd over de Britse
monarchie. Dit werd gevolgd door een
periode waarin de kopstukken van de
televisie en de radio bleek werden van
de schrik bij het horen van de naam
van deze beeldenstormer. Maar het
duurde niet lang. Muggeridge, „good
old Muggo", bleek onmisbaar. Het
land had behoefte aan een officiële
beeldenstormer voor wie niets heilig
was. Hij verscheen regelmatig voor de
televisie, in opvallende documentaires,
in indrukwekkende en scherpe inter-
views met prelaten en andere belang-
I rijke personen, in autobiografische
schetsen.
Muggeridge is bevriend met Graham
Greene. En als wij dit niet geweten
hadden, zouden wij het hebben kunnen
raden. Want Muggeridge en Greene
hebben twee dingen met elkaar ge
meen. Ze zijn beiden ontgoochelden van
dit leven en beiden delen de angst voor
het succes. Als Muggeridge in zijn laat
ste boek Tread Softly For You Tread
on My Jokes") zijn genegenheid betoont
voor zekere Britse figuren, blijken al
deze figuren, Evelyn Waugh, Lord
Beaverbrook, Brendan Behan, de com
munist Kim Philby met elkaar gemeen
te hebben dat zij in het oog van de we
reld succesvolle personen waren, ter-
MAN EN VROUW zijn opgetogen
over Haanstra's film, vooral over het
skütjessilen en over het gedeelte met
de palingvisser. Ze zijn samen naar de
première geweest. ,,Na afloop kwamen
er allerlei mensen op me af. Iemand
zegt tegen me' u bent die roeier. Ik
dat meent u toch niet, maar hij
nou en of ik vergeet je nooit,
kwamen bladen vol champagne
langsik had geen eens tijd om er
eentje te nemen. Op 't laatst zeg ik,
wacht eens even, ik ga ook eens een
aperitief je halen." De heer en me
vrouw Blanken willen allebei ook „Al
leman" graag eens zien. „En vanmid
dag ga ik met de kinderen het
echtpaar heeft twee dochters, Ineke
(11) en José (7) naar de bioscoop
want zij hebben de film nog niet ge
zien."
Van Haanstra hoorden we dat een
zeventigtal roeiers bij de Een
dracht werkte een lange reeks
aan de tand zijn gevoeld voordat de
keus op Arie viel. Hoe Blankens
collega's over zijn rol denken? „Ach,
ze zeggen er niet zoveel van en ik
praat er ook maar niet te vaak over,
anders zeggen ze op het laatst nog:
daar heb je hem weer met z'n film."
zeg,
zegt,
Er
wijl zij inwendig ongelukkig waren en
hun toevlucht zochten in drank of ex
centriciteit. En, zoals men weet, is
voor Graham Greene werelds succe*
het brandmerk van de duivel.
Muggeridge ziet, zoals iemand heelt
gezegd, er uit als een „afgevallen hei
lige". Zijn ascetisch clownsgezicht 1*
erg beweeglijk. Zijn ogen zijn blauw.
Hij heeft een vreemde kraakstem, ge
affecteerd en vaak temerig. Het is laat
in zijn leven zijn roeping geworden om
de waarheid te onthullen over het men
selijk leven. Hij is een kraker en toon
de zijn talenten jaren geleden, toen hij
The Manchester Guardian verlaten had
en een roman schreef, waarin de wer
kelijke hoofdfiguur niemand anders was
dan de grote en hooggeachte hoofdre
dacteur van The Guardian, C. PScott,
een man die er in de roman zo be
kaaid van af kwam, dat de uitgever
op het laatste ogenblik besloot de ro
man niet te publiceren uit angst v<?°r
een vervolging wegens smaadschrift.
Er liggen nog steeds een paar exem-
plaren van deze roman in de safe van
The Guardian en nu en dan ontmoet
je hier in journalistieke kringen iemand
die iemand ontmoet heeft, die de ro
man zowaar gelezen heeft. Muggerid
ge zelf heeft met enige trots verklaard
dat er in zijn nooit gepubliceerde roman
dertien gronden waren voor een ver
volging wegens smaadschrift.
TELEVISIE BRACHT MUGGERID
GE roem en succes. Iedereen kijkt naar
Malcolm, jong en oud, wijs, dom en
eigenwijs, burger en edelman. Hij bezit
in hoge mate de door professor Toyn-
bee zo zeer geprezen deugd van de on
eerbiedigheid. Hier is een man die op
rijpe leeftijd zijn hele geestelijke in
ventaris heeft afgestoft en voor een
groot deel heeft verworpen. Hij is de
man die zijn medemensen waarschuwt
zich niet dood te staren op roem, suc
ces en maatschappelijke belangrijkheid.
In het kort komt zijn leer neer op de
vermaning: „Mens, maak je niets wijs"
Hij is de clown in een ondergaand im
perium en men luistert naar hem. Doch
hij spot niet alleen met de wereld, waar
in het zijn triest lot is te moeten be
staan. Hij spot ook met zichzelf. En
niet het minst opmerkelijke is dat hij
even groot aanzien geniet onder de jon
geren als onder de ouderen, want do
jongeren van heden behoren tot de ont
goochelden en tot degenen, die niet
langer geloven dat de oudere generatie
de wijsheid in pacht heeft.
Deze man met zijn monsterachtige
energie (hij is ook letterkundig redac
teur van Esquire en rector van de uni
versiteit van Edinburgh) staat iedere
morgen voor dag en dauw op en maakt
een lange wandeling tijdens de welke
hij peinst over de belachelijkheid van
het leven en, naar men zegt, over de
aantrekkelijkheid van het Katholieke
Geloof. Hij woont op een omgebouwde
boerderij in het graafschap Sussex,
heeft een flat in Londen en een villa aan
de Rivièra, waar hij de winter door
brengt en kout met Graham Greene.
Hij heeft een kleine bezetenheid. Hij is
niet helemaal toerekenbaar als hij
spreekt of schrijft over „sex" vooral
„sex" in Amerika. Er is niets van de
puritein in hem overgebleven. Maar
deze spotter, beeldenstormer en clown
na zijn lange meditaties over de zotheid
van het bestaan in de moderne wereld,
vooral de geürbaniseerde wereld van
het Westen heeft een grote les geleerd:
„Er is niets ernstigs onder de zon,
behalve liefde voor medemensen en
voor God. Alles is belachelijk, behal
ve zielsverrukking. Dat, tenminste,
zou ik het liefst denken en schrijven
gedurende de korte tijdsspanne, wel
ke mij nog rest in deze wereld."
En 's mans Engels is engelachtig.
DAAN VAN DER VAT.
HET IS KNERPEND KOUD De
beugels van de treinen spatten von
ken tegen de bovenleidingen. Tel
kens als de deur opengaat slaat
er 'n kille tocht door de Hilversum-
se stationsrestauratie. De reizigers
zitten er dicht bijeen, de meesten
met hoog opgezette kragen. Jules
de Corte zit er ook, alleen aan
een grote tafel temidden van het
geroezemoes en krantengeritselWij
hebben een afspraak. Zijn stenen
pijp ligt naast hem op tafel, want
hij eet erwtensoep. Het is niet al
leen lichamelijke aanpassing bij
het winterse klimaat, maar (fok een
teken van geestelijke instemming.
„Ik vind, dat er weinig liefde is
voor de seizoenen en het weer. Wat
is het spel van het weer niet leuk
om te volgen. Ik wacht met span
ning af of het nu wisselvallig blijft
of gaat stabiliseren. Er zit 'n kans
je in, dacht ik. Eigenlijk vind ik
het weer veel aardiger dan de be
lastingdebatten. Het gaat ons veel
meer om het doen dan om het zijn.
Wij doen te veel en zijn te weinig,
dat is het.
Voel ik me een eenling in deze
maatschappij? Ach, eenlingen zijn
wij allemaal wel. Ik kan alleen zeg
gen, dat ik mij nergens voel bij
horen, behalve bij de mensen. De
ze samenleving vind ik onjuist, het
wordt een soort EEG-samenleving.
Als je in een trein een broodje
kaas of ham koopt, weet je dat
er een miniem soort kaas of ham
op zit. Je kunt nooit meer eens
zeggen: hè, wat hebben ze er van
daag een lekker stukkie kaas op
gedaan. Alle uitingen van maat
schappelijkheid zijn onvriendelijk.
Zo gauw je op straat komt sta je
op vijandig gebied. Een poosje heb
ik gedacht: zou dit een minder
waardigheidsgedachte van mij zijn?
Toch zijn er maar weinig mensen,
met wie ik het niet goed kan vin
den.
Als je een ambtelijke brief krijgt
in de trant van: voor die of die
datum moet u dit of dat gedaan
hebben, en je belt er over op, dan
ontdek je meestal, dat .de schrij
ver van de brief in wezen een
héél aardige man is. Zo gauw ie
mand de samenleving vertegen
woordigt, wordt zijn optreden on
vriendelijk. Dat vind ik fout. Ik kan
mijn theorieën ook niet alleen in
de praktijk brengen. Maar er zijn
wel een paar dingen, die ik zie.
Neem nu de veranderingen, die
op het ogenblik in de Katholieke
Kerk optreden. Wij zijn niet ver
anderd. Nee, nu is pas doorgedron
gen, wat sommigen twintig jaar ge
leden al zeiden. Zelf heb ik ook al
tijd tegen bepaalde denkbeelden ge
fulmineerd. Toen dacht ik: dat is
zeker de zondige mens in mij. Nu
weet ik: niets heeft zo weinig met
God <e maken als de Kerk. Toen
ik een jaar of twaalf was gingen
wij met het hele gezin in Helmond
naar de kerk. Het kostte maar vijf
cent, maar wij waren met velen.
Je stond dan achterin, waar het
naar tassen en eau de cologne rook.
Op een keer dacht ik opeens: wat
doen wij hier eigenlijk? De volgen
de zondag ben ik het bos in ge
gaan in plaats van naar de kerk.
Ik heb nog nooit zo'n fijne kerk
gehad als toen.
Voor mij is Godsdienst liefde
voor de schepping. Je mag geen
duizenden kippen per seconde pro-
duktief maken, dat vind ik ongods
dienstig. Het kan in dit systeem
misschien niet anders, maar dan
is het systeem fout. Dat wij atoom
bommen hebben, is een gebrek aan
liefde voor de schepping. Het min
ste, wat je kunt inzien is: dit kan
niet. Laatst hoorde ik een school
radio-uitzending over onkruid dood
spuiten. Wat is onkruid? Wij noe
men het zo, omdat wij er last van
hebben. Nee, dan plastic, dat vind
ik onkruid. Ik zou tegen de kinde-
is. Ik heb er afschuwelijk veel ge
schreven, begrijp niet, dat ik ze
niet kapot scheur. Iedere week heb
ik een radio-programma, bijna al
tijd met uitsluitend nieuwe liedjes.
Je bent er dagelijks in gedachten-
mee bezig. Dat is te veel. Het gaat
ren zeggen: onkruid moet je wel
doodspuiten, maar eigenlijk is het
jammer. Misschien moet je het
wel niet zo erg doodspuiten.
IN MIJN LIEDJES probeer ik
niet de evangelist uit te hangen.
Als ik niet wekelijks programma's
zou moeten maken, zou ik veel min
der schrijven. Bovendien geloof ik
niet, dat er nog belangstelling voor
allemaal in 'n molen en die zuigt
maar door. Ik heb er vaak ein
deloos naar verlangd, dat alles één
jaar kon worden stil gezet. Eén
jaar tijd om te zijn. Het gaat niet
om de stilte. Een bos is ook niet
stil. Ja, 's nachts is het in het bos
wel stil, maar er is nog iets an
ders. Daar gaat het om. De mens
wacht niet op een gebeuren, maar
op een zijn. Men vraagt mij wel
eens, waarom ik een huis vol klok
ken 'heb. Dat heeft ook te maken
met de zekerheid, dat alles door
gaat. Tijd is een geweldig begrip.
God heeft altijd bestaan, natuur
lijk. Tijd is wel meetbaar, maar niet
begrijpbaar. Vóór de tijd er was,
was er al een „nu". Dan is er dus
een eeuwigheid. Natuurlijk zijn die
klokken ook wel een beetje speel-
gped voor me.
Ik ben niet in staat in een liedje
volkomen neer te leggen wat ik nu
allemaal zeg. Ik voel diep in mij
de neiging iets anders te gaan doen.
Niet volledig over te schakelen,
maar naar een andere uitingsvorm
te zoeken. Misschien wel schrijven.
Liedjes leggen je zekere beperkin
gen op. Je moet je altijd afvragen:
kan dat wel. Ik kan in mijn lied
jes mensen uitschelden, maar er
blijft toch altijd iets van ze over.
Als wij bijvoorbeeld ruzie zouden
krijgen, en onze laatste woorden
zouden woorden van haat zijn, dan
gingen wij toch allebei kapot. Je
schrijft, omdat je jezelf wilt uit
drukken tegenover anderen. Dat
heeft 'n enigszins zelfzuchtige onder
grond. Maar als je van iemand
houdt, is dat toch ook een kwestie
van jezelf handhaven. Ik weet niet,
of ik in mijn liedjes nog wel de
juiste taal spreek. Ik heb het ge
voel, dat ik er niet zo lang meer
mee doorga. Misschien doe ik het
al vijf jaar te lang. Toch denk ik
er niet zo zwaar over. Ik vraag
mij niet af: is het wel belangrijk
wat ik doe? Wat is belangrijk?
Ik begrijp niet, dat de jonge
mensen hier blijven. Als ik nu 25
was zou ik zeker weggaan. Ik vind
het verschijnsel provo goed, zolang
het geen systeem wordt. En dat
wordt het nu al. Zo gauw dominees
gaan zeggen: het is goed, dat. er
provo's zijn, is er iets Jout. Dan
zijn zij ontwapend. Ik geloof wel
dat het in orde komt met de men
sen, dat de menselijke soort naar
een zinnig einddoel evolueert. Ik
geloof, dat deze samenleving aan
het verpulveren is en aan zichzelf
ten onder gaat. Dat is een troost
rijke gedachte. De mensen gaan
niet ten onder, alleen het systeem.
Ik heb altijd gezegd: waar is de
God, over wie jullie het altijd heb
ben? Ik heb een vermoeden: het
grote zijn is God. Daar kan ik vre
de mee hebben. Iemand anders kan
zeggen, dat hij gegrepen is door
het woord van God.