BERT HAANSTRA'S FILM SLAAT AAN Drie spelers uit „De stem van het water ernstige clown H Jules de Corte: „Het komt wel in orde met de mensen" „wij r >OEN TE VEEL EN ZIJ N TE WEINIG" BEROEMDSTE PALINGVISSER VAN NEDERLAND ROEIER PRAAT ANDERHALF UUR BAND VOL ■ANGST VOOR HET WATER NU HELEMAAL OVERWONNEN" Diepe gronden Opgetogen ZATERDAG 14 JANUARI 1967 KLAAS BUITENHUIS apostel van Uitdam gaat> hèhW?nneer het om de paling JOHNNY LEEMAN geschenk van Haanstra ARIE BLANKEN pratende roeier MALCOLM MUGGERIDGE onmisbaar GRAHAM GREENE- angst voor succes Drie marretjes HERMAN POST MUGGERIDGE, (Van onze verslaggever) KLAAS BUITENHUIS in zijn do- thein: een hecht doortimmerd schuur tje aan de plas in Uitdam, gemeente Broek in Waterland, waar het pene trant ruikt naar taan en carboleum. Netten, touw en stokken liggen er hoog opgestapeld en de wand is kleu rig versierd met elfduizend prent briefkaarten van alle tijden en van alle streken: uit het verre Lapland, stadsgezichten van Amsterdam zestig laar geleden, filmsterren uit de jaren twintig, Athene anno 1965 en welige vrouwspersonen van hedendaagse shit. „Van brood alleen kun je niet leven," zo verklaart hij de aanwezig heid van deze laatste opgewekt. Klaas Buitenhuis is vanaf het ogen blik dat Haanstra's nieuwe film „De s'em van het wateris gaan draaien de beroemdste palingvisser van Ne derland geworden. In de film ziet "ten hem met zijn lange haren als een apostel oprijzen uit zijn bootje, be- met het haast wel onveranderlijk beroep van broodvisser, authentieke Uitspraken doende over vissen, men- sen, de natuur en hogere krachten. Hij vertelt dan hoe hij soms nog steeds overweldigd wordt door' de schoonheid van de natuur, hoe hij tot de vissen Praat („Ik zou geen acht uur stil kun- nen zijn"), men hoort hem zingen over het vrouwtje van Stavoren, ter- O'ijl zijn silhouet zich aftekent tegen de net-niet donkere luchten van de zeer vroege morgen op de Waterland- Plassen, die zich over honderden hectaren uitstrekken van Monnicken- darn tot vlak onder Amsterdam. Klaas Buitenhuis was met vrouw en ^achter aanwezig op de gala-premiè- kijken: één verkeerde flap water en het kan gebeurd zijn." Klaas Buiten huis leeft bij de gratie van de vangst, en die is weer sterk afhankelijk van het weer. „Het eerste wat ik s mor gens doe, 365 dagen in het jaar, is naar de lucht kijken. Het weer be paalt mijn vangst. Ik heb De Bilt niet nodig om te weten dat er onweer komt." KLAAS BUITENHUIS heeft op die stille wateren met diepe gronden heel wat afgedacht in zijn bootje, bezig met zijn routinewerk in de vrije natuur. Hij ging nadenken en zocht naar de ant woorden. Klaas Buitenhuis ging lezen. HAANSTRA's NIEUWE FILM „Stem van het water", die op het ogenblik in een twintigtal Neder landse bioscopen draait, wint snel een grote faam. En een aantal hoofdfiguren uit de film, zoals de palingvisser van Uitdam, de roeier Blanken en John Leeman die zwem les krijgt, spreken zozeer tot de verbeelding van het bioscooppubliek, dat enkele van onze verslaggevers eens met hen zijn gaan praten. „Ik heb een boekenschat van zo'n 350 werken. Ik heb voor een visser een brede belangstelling, al zeg ik het zelf. Archeologie, geschiedenis, de bij bel". Een van zijn voorlopige bevin dingen is dat de mensen moeten pro beren de situatie te aanvaarden waar in zij leven. Klaas zelf lukt dat best. Hij is visser en hij is er blij mee. Zijn grootvader en vader waren het ook. Klaas weet veel over zijn voor ouders. De geboortedata van de Bui tenhuizen kan hij tot in 1770 als een stukje privé-vaderlandse geschiedenis opnoemen. Hij vertelt over zijn bet overgrootvader en over de broer van zijn grootmoeder, oom Krelis, „die geen fuik te water kon houden door de visotters"Zijn interesse in het ver leden dreef Klaas tot in de archieven, er in rustige dagen bladerend in vergeelde boeken. Het bleef niet bij lezen, hij ging schrijven ook, histori sche 'schetsen in het Noord-Hollands Dagblad. „Een liefhebber ben ik ook van spektakelfilms. De Bijbel, de Tien geboden, Ben Hur. Wanneer ik de vol gende dag weer op het water zit ga ik zo'n film voor me zelf uitwerken." Haanstra zegt: „Klaas is niet alleen de beste palingvisser die er is, hij is een prachtige man die het niet laat bij ja en amen als je hem iets vraagt." honderd fuiken uitstaan. Die moet ik allemaal eens in de twee, drie dagen langs. Dan is het hard werken. Met het zonrijzen ben ik dan al op het -«i«r aanwezig op de gala-premie- het zonrijzen ben ik dan ai op nei 8 in Den Haag, de haren ook toen water. Nee, ik hoef ze niet te zoeken. aaS> („Ik. ben een vrijbuiter en wil Met mijn ogen dicht weet ik waar ze "et weten ook"), maar voor de rest haar de gelegenheid gekleed, het vlin derdasje waterpas onder de kin. „Ik heb me afgevraagd, zouden de men en me wel verstaan. Het is me nu Pas opgevallen dat wij hier een zwaar ccent spreken", zegt hij in de meer ertrouwde omgeving van zijn schuur n Bitdam. Hij is net als in de film tw in de zwarte trui, die de ae machtige gewichtheffersarmen lei? laat' armen die hem in staat stel le tv?? bi:i windkracht acht zijn boot- in h n in de Plassen met één hand ziin Wang te houden terwijl hij met vulflSndere een zware fuik licht, ge- van !?et Wat Klaas noemt „kerkvolk, en dunne"^3*' grote en kleine, dikke Haan? Buitehhuis, de ontdekking van hnakkeliiv is een aardige man die ge- ben een „Praat' ..Kijk", zegt hij, „ik Zomers er van de staande wand. !k soms wel tegen de twee- Met mijn ogen dicht weet ik waar ze staan." Ook vandaag is hij, zoals elke dag van de week behalve zondags, de plassen op geweest. Het gaat nu om snoek, snoekbaars, brasem en karper. Hij is 36 fuiken langs geweest en het was een slechte dag. „Hoe ik dat weet: 36 fuiken? Dat hoef ik heus niet met potlood en papier bij te houden. Dat weet ik gewoon." Zesenveertig is Buitenhuis nu, drie endertig jaar lang zit hij al op het water. „Ik ben als visser geboren en ik hoop als visser te sterven. Alleen de watervervuiling en de recreatie zijn punten van belangstelling. Waar de mens komt trekt de natuur zich terug en daar moet ik voor oppassen in mijn beroep. Maar Staatsbosbeheer houdt gelukkig genoeg in oorspronke lijke staat". Is het wel eens gevaarlijk op de plassen? „U moet het in ver houdingen zien. De Queen Mary is op zee bij storm een notedopje, maar zo is het ook met mijn bootje bij wind kracht acht. Je moet dan heel erg uit- (Van onze verslaggeefster) „...EN IK GING op een makke lijk plekje zitten, achterop de boot, m'n normale plekje, daar zit ik altijd, behalve als 't buist, dan ga je er van zelf wel vandaan, en we begonnen met de eerste vijf teksten. Niks anders als tevreden was-tie, Haanstra. Een geweldige man. Als-tie drukte had gehad, had het voor mij niks ge weest hoor, absoluut niet. Geweldig goedig is-ie, he. We hebben 't haast, Arie, zei die ze zeien allemaal Arie tegen me maar we doen het toch nog een keertje over. Dat gebeurde en dan zag ik, aan z'n gezicht, dat 't goed was." Roeier Arie Blanken (37) vertelt in zijn flat aan het Rotterdamse Laker- veld al gesticulerend over zijn aandeel in Haanstra's „De Stem van het Wa ter". „Ik praatte een band van ander half uur vol, hoe ik het geklaard heb weet ik niet." Van die band bleven zes minuten tekst over. „Ik ben in Haanstra's studio geweest, daar heeft- ie me laten zien wat er allemaal ver nietigd wordt in zo'n film. Stond ik toch even van te kijken." Haanstra en zijn mensen zijn een kleine zes we ken met Blanken bezig geweest, „ja niet study-an hoor, maar er werd al leen gefilmd als het weer gunstig was en we moesten soms wachten op een schip dat we nodig hadden". Een han dicap vormde de luidruchtige zware dieselmotor in Arie's boot, maar ook dat probleem werd opgelost. Zestien jaar is Arie Blanken in dienst bij de Roeiersvereniging „Een dracht". „Als ik het nog eens over kon doen, zou ik dit werk weer kie zen. Je kwam er toen nog geen eens to makkelijk in, maar mijn vader was sleepbootkapitein en hij kende veel van die roeiers. Hij gaf ze af en toe wel eens een sleepje en hij stond er dus goed op. Op een gegeven moment hoorde hij dat een van de oudere roeiers weg ging en toen vroeg-ie: „Kan mijn zoon niet komen." „Stuurt-'m maar", zeiden ze en zo ben ik er gekomen." Voor die tijd voer Arie, die uit Gouda af- komstig is, op de binnentankvaart. Na zijn schooljaren maakte hij zijn entree bij Piet Smit's sleepdienst. Toen Blanken bij de Eendracht be gon was de betiteling „roeier" nog wer kelijk van kracht, al waren er ook al motorboten. Nu hebben de roeiboten plaats gemaakt voor snellere vaartui gen. „Daar waren die ouwere roeiers eigenlijk bang voor". Maar van hen heeft hij het vak geleerd, ook het in allerlei talen gehanteerde jargon, dat hij bij zijn werk het los- en vastma ken en verhalen van schepen in de Rotterdamse haven nodig heeft. „Er was een heel fijne kerel bij, een grote sportman, hij is nu gepensioneerd maar hij maakte laatst nog de plakkaatval bij ons op de zaak. Die babbelde zo'n beetje van alles door elkaar en ze ver stonden hem best. Dus ik dacht, dat moet ik even in de gaten houden." En zo roept Arie dus: „Lessink de roop", als er een Engels schip in de buurt is en „Lasko di cabo", een term die door „Spanjolen" en Italianen wordt be grepen, en hij vult die aansporingen aan met waarschuwingskreten in bij passende talen als de bemanning van een zeekasteel niet omzichtig genoeg met het Eendracht-notedopje om springt. Hij weet zich zelfs begrijpe lijk uit te drukken voor Indiase zeelui: „Die hebben een mandoer aan boord, met een zilveren ketting om, dat is de baas over de matrozen." Zoals Arie ook zegt in de film: het werk is niet helemaal zonder gevaar. Hij heeft dat een jaar of acht gele den aan den lijve ondervonden, toen KRETEN VAN VERTEDERING en medelijden klinken op in de donkere bioscoopzaal, als in het begin van Bert Haanstra's nieuwste film „De stem van het water", dat jochie maar niet onder de paal in het zwembad durft te duiken. „Ik durf niet," zegt hij bibberend, en nog eens „ik durf niet," intussen met een angstig ge zicht opkijkend naar de verder on zichtbare badmeester. Diens stem gaat onbewogen door met het toe roepen van aansporingen. „Vooruit maar, toe maar, vooruit maar," en het publiek denkt: „Beul die je bent," want het kind staat duidelijk levens grote angsten uit. Dat die vrees diep zat, bevestigen de ouders van de nu zevenjarige John Leeman, ook blonde John zelf geeft ruiterlijk toe, dat hij altijd al angst heeft gehad van water. Zoals ook uit het slot van de film blijkt, heeft hij zijn vrees nu geheel over wonnen, maar het heeft hem een jaar zwemles gekost om het zover te krij gen. Een jaar lang driemaal per week naar Utrechts nieuwe bad „Den Hom mel" waar vooral badmeester Bart, dg onzichtbare wreedaard met de koe le stem, hem en zijn kornuiten de' bib ber in de benen jaagt. John Leeman, wiens vader een win kel drijft in rijwielen en bromfietsen op het Utrechtse Kanaaleiland „we mogen niet mopperen is zijn com mentaar op de zaken had er de zegt hij met een hoog stemmetje, de antwoorden voornamelijk aan zijn ouders overlatende. eerste keer geen erg in, dat de ca mera van Haanstra op hem gericht was. Hij werkte zeker met een ver borgen camera, oppert vader Lee- man. Niks hoor, weet tienjarige Mari- £j0St0 IÏÏ3.cltjCS an Leeman te vertellen. „Ik zag hem gewoon aan de kant staan". Hoe dat eerste shots werd een knappende tros tegen zijn knie sloeg, waardoor zijn kniebanden scheurden. „De dokter zei ook: dat is een groot ongeval geweest." Af en toe heeft hij er nog een beetje last van en „ik kan niet meer judoën". Hu staat op en demonstreert, bukkend en iets denkbeeldigs zwaars optillend, hoe belangrijk het benenwerk bij zijn baan is. „Gelukkig was ik toen nog betrek- kelijk jong. Als het tien jaar later was gebeurd...." Na dat ongeluk ging Arie een paar maanden „communica tie" doen, de verbinding onderhouden tussen schip en wal. Op het ogen blik werkt hij tijdelijk bij de loodsaf- haaldienst, wat als voordeel heeft dat je meer beschut bent tegen weer en wind, „maar het is eentoniger, ik heb toch liever roeierswerk". ook zij, na die John Leeman duchtig door de bad meesters onder handen genomen om hem zwemvaardig te maken. „Hij is er wel een beetje voor opgefokt", zegt zijn vader glimlachend. John was vijf jaar, toen in de zo mer van 1965, zijn angstige momen- ten in het water op de filmband wer den vastgelegd. Eigenlijk nog te jong voor de zwemles, maar niemand maakte bezwaren. Die eerste maan den waren verschrikkelijk. „John had er nachtmerries van en soms huilde hij als hij weer naar het zwembad moest. Die badmeester kwam eens naar me toe en zei, dat John zo bang was. „Zal ik hem misschien anders moeten aanpakken?", vroeg hij mij. Ik heb toen direct gevraagd hem wat zachter te behandelen, en dat heeft hij gedaan. Het ging direct veel beter, ver telt zijn moeder. Een paar maanden geleden werd het slot van „De stem van het water" gefilmd. De scène waarin John zo kwiek het water in springt en met pittige slagen weg zwemt, moest twaalfmaal herhaald worden voordat de regisseur tevreden was, maar John vond het niet erg. „Ik vind het nu fijn in het water", HIJ IS BESTE MAATJES met Bert Haanstra. Als bewijs toont hij een speelgoedauto, die hij zo maar een keer van de cineast cadeau heeft ge had. Hij mocht zelf mee om hem uit te zoeken. Diverse malen is Haanstra de familie Leeman aan de Van Bijn- kershoeklaan komen opzoeken, en het had zelfs weinig gescheeld of ook Johns vader en moeder waren op de film gekomen. Sinds kort namelijk hebben zij een motorboot met lig plaats Eemnes, doel van Bert Haan stra voor wat opnamen van plezier- vaarders. Als gevolg van slecht weer moest het plan te filmen worden uit gesteld, en zo miste het echtpaar Lee man zijn kans. „Die boot is de reden, waarom wij John zwemles hebben la ten geven", licht de heer Leeman toe. John, leerling van de eerste klas, is sinds een paar weken helemaal verslingerd aan judo. Daar laat hij zelfs het zwemmen voor schieten als het zo uitkomt. En verder? „Later word ik piloot," zegt hij, gezellig te gen zijn vader aankruipend. „Van een straaljager?" „Nee, van een pas sagiersvliegtuig van de K.L.M., die storten niet zo gauw neer." Bad meester Bart heeft kleine John toch nog ver gekregen. LONDEN, januari ZONDER OVERDRIJVING kan men zeggen, dat Malcolm Muggeridge een van de meest merkwaardige fenomenen is van het Engeland van heden. Als je hem met een enkel woord wenst te kenschetsen, kun je alleen maar van hem zeggen dat hij journalist is, zij het dan ook een journalist van groot for maat, wellicht geniaal. Deze horzel, de zestig gepasseerd en zich zeer be wust van het naderen van de onvermij delijke dood, begon zijn carrière als hoofdartikelenschrijver van „The Guar dian" (toen nog geheten Manchester Guardian). Iets van de stijl van de oude hoofdartikelen is hem tot heden bijgebleven op zijn meer pompeuze ogenblikken. Van Manchester vertrok hij naar Rus land als correspondent in Moskou, hij keerde terug naar Londen als mede werker van het Londens Dagboek van de Evening Standard, een nog heden bestaande kletskolom. In deze dagen leerde hij wijlen Lord Beaverbrook kfn" nen voor wie Muggeridge nog heden een zekere bewondering en genegen heid toont. Hij werd te Calcutta mede-; werker van de Indische Statesman. Hij werd Washingtons correspondent van „The Daily Telegraph". Vervolgens werd hij hoofdredacteur van het week blad Punch, een van de zotste gebeurte nissen in zijn journalistieke carrière, zot, omdat Muggeridge zo overtuigd was (en nog heden is) van de absurdi teit van onze dagen dat hij niet kon zien hoe het mogelijk was in een zo genaamd humoristisch weekblad de we reld belachelijker te maken, dan zij reeds was. Hoe kon je de spot drijven met wat van aard reeds bespottelijk was, parlementaire verslagen, „Who's Who", Sir Alec Douglas-Home, C. P. Snow, Leavis, The Times, de monar chie, het accent van de Engelse konin gin, de adel, politici, regeringsambte naren, journalisten, spionnen, advoca ten, populaire romanschrijvers, dron ken dichters, professoren, filmsterren en andere beroemdheden? Hij was blij toen hij zijn baan bij Punch opgaf: „Het was met een gevoel van on eindige opluchting dat ik naar bene den ging, voorbij de gestalte van Mijnheer Punch en door de voordeur naar buiten, voor de laatste keer. Een gevoel van bijna mystieke vreug de maakte zich van mij meester bij de gedachte, dat ik nooit meer die drempel 'zou overschrijden, nooit meer de schemerwereld in het ge bouw zou binnengaan, of mij nog ooit voor de beroepsmatige noodzaak ge plaatst zou zien om te proberen grap pig te zijn." NADAT HIJ PUNCH met zoveel vreugde had verlaten, werd Mugge ridge vrijbuiter voor de Engelse pers, de wereldpers, de radio en de televisie. En hij werd een nationale beroemdheid. Het leek er een ogenblik op, dat de natie, althans de meer bejaarde mid dengroepen van de maatschappij en de aristocratie, hem levend wilden villen. Dit was toen hij in Amerika onvriende lijke dingen had gezegd over de Britse monarchie. Dit werd gevolgd door een periode waarin de kopstukken van de televisie en de radio bleek werden van de schrik bij het horen van de naam van deze beeldenstormer. Maar het duurde niet lang. Muggeridge, „good old Muggo", bleek onmisbaar. Het land had behoefte aan een officiële beeldenstormer voor wie niets heilig was. Hij verscheen regelmatig voor de televisie, in opvallende documentaires, in indrukwekkende en scherpe inter- views met prelaten en andere belang- I rijke personen, in autobiografische schetsen. Muggeridge is bevriend met Graham Greene. En als wij dit niet geweten hadden, zouden wij het hebben kunnen raden. Want Muggeridge en Greene hebben twee dingen met elkaar ge meen. Ze zijn beiden ontgoochelden van dit leven en beiden delen de angst voor het succes. Als Muggeridge in zijn laat ste boek Tread Softly For You Tread on My Jokes") zijn genegenheid betoont voor zekere Britse figuren, blijken al deze figuren, Evelyn Waugh, Lord Beaverbrook, Brendan Behan, de com munist Kim Philby met elkaar gemeen te hebben dat zij in het oog van de we reld succesvolle personen waren, ter- MAN EN VROUW zijn opgetogen over Haanstra's film, vooral over het skütjessilen en over het gedeelte met de palingvisser. Ze zijn samen naar de première geweest. ,,Na afloop kwamen er allerlei mensen op me af. Iemand zegt tegen me' u bent die roeier. Ik dat meent u toch niet, maar hij nou en of ik vergeet je nooit, kwamen bladen vol champagne langsik had geen eens tijd om er eentje te nemen. Op 't laatst zeg ik, wacht eens even, ik ga ook eens een aperitief je halen." De heer en me vrouw Blanken willen allebei ook „Al leman" graag eens zien. „En vanmid dag ga ik met de kinderen het echtpaar heeft twee dochters, Ineke (11) en José (7) naar de bioscoop want zij hebben de film nog niet ge zien." Van Haanstra hoorden we dat een zeventigtal roeiers bij de Een dracht werkte een lange reeks aan de tand zijn gevoeld voordat de keus op Arie viel. Hoe Blankens collega's over zijn rol denken? „Ach, ze zeggen er niet zoveel van en ik praat er ook maar niet te vaak over, anders zeggen ze op het laatst nog: daar heb je hem weer met z'n film." zeg, zegt, Er wijl zij inwendig ongelukkig waren en hun toevlucht zochten in drank of ex centriciteit. En, zoals men weet, is voor Graham Greene werelds succe* het brandmerk van de duivel. Muggeridge ziet, zoals iemand heelt gezegd, er uit als een „afgevallen hei lige". Zijn ascetisch clownsgezicht 1* erg beweeglijk. Zijn ogen zijn blauw. Hij heeft een vreemde kraakstem, ge affecteerd en vaak temerig. Het is laat in zijn leven zijn roeping geworden om de waarheid te onthullen over het men selijk leven. Hij is een kraker en toon de zijn talenten jaren geleden, toen hij The Manchester Guardian verlaten had en een roman schreef, waarin de wer kelijke hoofdfiguur niemand anders was dan de grote en hooggeachte hoofdre dacteur van The Guardian, C. PScott, een man die er in de roman zo be kaaid van af kwam, dat de uitgever op het laatste ogenblik besloot de ro man niet te publiceren uit angst v<?°r een vervolging wegens smaadschrift. Er liggen nog steeds een paar exem- plaren van deze roman in de safe van The Guardian en nu en dan ontmoet je hier in journalistieke kringen iemand die iemand ontmoet heeft, die de ro man zowaar gelezen heeft. Muggerid ge zelf heeft met enige trots verklaard dat er in zijn nooit gepubliceerde roman dertien gronden waren voor een ver volging wegens smaadschrift. TELEVISIE BRACHT MUGGERID GE roem en succes. Iedereen kijkt naar Malcolm, jong en oud, wijs, dom en eigenwijs, burger en edelman. Hij bezit in hoge mate de door professor Toyn- bee zo zeer geprezen deugd van de on eerbiedigheid. Hier is een man die op rijpe leeftijd zijn hele geestelijke in ventaris heeft afgestoft en voor een groot deel heeft verworpen. Hij is de man die zijn medemensen waarschuwt zich niet dood te staren op roem, suc ces en maatschappelijke belangrijkheid. In het kort komt zijn leer neer op de vermaning: „Mens, maak je niets wijs" Hij is de clown in een ondergaand im perium en men luistert naar hem. Doch hij spot niet alleen met de wereld, waar in het zijn triest lot is te moeten be staan. Hij spot ook met zichzelf. En niet het minst opmerkelijke is dat hij even groot aanzien geniet onder de jon geren als onder de ouderen, want do jongeren van heden behoren tot de ont goochelden en tot degenen, die niet langer geloven dat de oudere generatie de wijsheid in pacht heeft. Deze man met zijn monsterachtige energie (hij is ook letterkundig redac teur van Esquire en rector van de uni versiteit van Edinburgh) staat iedere morgen voor dag en dauw op en maakt een lange wandeling tijdens de welke hij peinst over de belachelijkheid van het leven en, naar men zegt, over de aantrekkelijkheid van het Katholieke Geloof. Hij woont op een omgebouwde boerderij in het graafschap Sussex, heeft een flat in Londen en een villa aan de Rivièra, waar hij de winter door brengt en kout met Graham Greene. Hij heeft een kleine bezetenheid. Hij is niet helemaal toerekenbaar als hij spreekt of schrijft over „sex" vooral „sex" in Amerika. Er is niets van de puritein in hem overgebleven. Maar deze spotter, beeldenstormer en clown na zijn lange meditaties over de zotheid van het bestaan in de moderne wereld, vooral de geürbaniseerde wereld van het Westen heeft een grote les geleerd: „Er is niets ernstigs onder de zon, behalve liefde voor medemensen en voor God. Alles is belachelijk, behal ve zielsverrukking. Dat, tenminste, zou ik het liefst denken en schrijven gedurende de korte tijdsspanne, wel ke mij nog rest in deze wereld." En 's mans Engels is engelachtig. DAAN VAN DER VAT. HET IS KNERPEND KOUD De beugels van de treinen spatten von ken tegen de bovenleidingen. Tel kens als de deur opengaat slaat er 'n kille tocht door de Hilversum- se stationsrestauratie. De reizigers zitten er dicht bijeen, de meesten met hoog opgezette kragen. Jules de Corte zit er ook, alleen aan een grote tafel temidden van het geroezemoes en krantengeritselWij hebben een afspraak. Zijn stenen pijp ligt naast hem op tafel, want hij eet erwtensoep. Het is niet al leen lichamelijke aanpassing bij het winterse klimaat, maar (fok een teken van geestelijke instemming. „Ik vind, dat er weinig liefde is voor de seizoenen en het weer. Wat is het spel van het weer niet leuk om te volgen. Ik wacht met span ning af of het nu wisselvallig blijft of gaat stabiliseren. Er zit 'n kans je in, dacht ik. Eigenlijk vind ik het weer veel aardiger dan de be lastingdebatten. Het gaat ons veel meer om het doen dan om het zijn. Wij doen te veel en zijn te weinig, dat is het. Voel ik me een eenling in deze maatschappij? Ach, eenlingen zijn wij allemaal wel. Ik kan alleen zeg gen, dat ik mij nergens voel bij horen, behalve bij de mensen. De ze samenleving vind ik onjuist, het wordt een soort EEG-samenleving. Als je in een trein een broodje kaas of ham koopt, weet je dat er een miniem soort kaas of ham op zit. Je kunt nooit meer eens zeggen: hè, wat hebben ze er van daag een lekker stukkie kaas op gedaan. Alle uitingen van maat schappelijkheid zijn onvriendelijk. Zo gauw je op straat komt sta je op vijandig gebied. Een poosje heb ik gedacht: zou dit een minder waardigheidsgedachte van mij zijn? Toch zijn er maar weinig mensen, met wie ik het niet goed kan vin den. Als je een ambtelijke brief krijgt in de trant van: voor die of die datum moet u dit of dat gedaan hebben, en je belt er over op, dan ontdek je meestal, dat .de schrij ver van de brief in wezen een héél aardige man is. Zo gauw ie mand de samenleving vertegen woordigt, wordt zijn optreden on vriendelijk. Dat vind ik fout. Ik kan mijn theorieën ook niet alleen in de praktijk brengen. Maar er zijn wel een paar dingen, die ik zie. Neem nu de veranderingen, die op het ogenblik in de Katholieke Kerk optreden. Wij zijn niet ver anderd. Nee, nu is pas doorgedron gen, wat sommigen twintig jaar ge leden al zeiden. Zelf heb ik ook al tijd tegen bepaalde denkbeelden ge fulmineerd. Toen dacht ik: dat is zeker de zondige mens in mij. Nu weet ik: niets heeft zo weinig met God <e maken als de Kerk. Toen ik een jaar of twaalf was gingen wij met het hele gezin in Helmond naar de kerk. Het kostte maar vijf cent, maar wij waren met velen. Je stond dan achterin, waar het naar tassen en eau de cologne rook. Op een keer dacht ik opeens: wat doen wij hier eigenlijk? De volgen de zondag ben ik het bos in ge gaan in plaats van naar de kerk. Ik heb nog nooit zo'n fijne kerk gehad als toen. Voor mij is Godsdienst liefde voor de schepping. Je mag geen duizenden kippen per seconde pro- duktief maken, dat vind ik ongods dienstig. Het kan in dit systeem misschien niet anders, maar dan is het systeem fout. Dat wij atoom bommen hebben, is een gebrek aan liefde voor de schepping. Het min ste, wat je kunt inzien is: dit kan niet. Laatst hoorde ik een school radio-uitzending over onkruid dood spuiten. Wat is onkruid? Wij noe men het zo, omdat wij er last van hebben. Nee, dan plastic, dat vind ik onkruid. Ik zou tegen de kinde- is. Ik heb er afschuwelijk veel ge schreven, begrijp niet, dat ik ze niet kapot scheur. Iedere week heb ik een radio-programma, bijna al tijd met uitsluitend nieuwe liedjes. Je bent er dagelijks in gedachten- mee bezig. Dat is te veel. Het gaat ren zeggen: onkruid moet je wel doodspuiten, maar eigenlijk is het jammer. Misschien moet je het wel niet zo erg doodspuiten. IN MIJN LIEDJES probeer ik niet de evangelist uit te hangen. Als ik niet wekelijks programma's zou moeten maken, zou ik veel min der schrijven. Bovendien geloof ik niet, dat er nog belangstelling voor allemaal in 'n molen en die zuigt maar door. Ik heb er vaak ein deloos naar verlangd, dat alles één jaar kon worden stil gezet. Eén jaar tijd om te zijn. Het gaat niet om de stilte. Een bos is ook niet stil. Ja, 's nachts is het in het bos wel stil, maar er is nog iets an ders. Daar gaat het om. De mens wacht niet op een gebeuren, maar op een zijn. Men vraagt mij wel eens, waarom ik een huis vol klok ken 'heb. Dat heeft ook te maken met de zekerheid, dat alles door gaat. Tijd is een geweldig begrip. God heeft altijd bestaan, natuur lijk. Tijd is wel meetbaar, maar niet begrijpbaar. Vóór de tijd er was, was er al een „nu". Dan is er dus een eeuwigheid. Natuurlijk zijn die klokken ook wel een beetje speel- gped voor me. Ik ben niet in staat in een liedje volkomen neer te leggen wat ik nu allemaal zeg. Ik voel diep in mij de neiging iets anders te gaan doen. Niet volledig over te schakelen, maar naar een andere uitingsvorm te zoeken. Misschien wel schrijven. Liedjes leggen je zekere beperkin gen op. Je moet je altijd afvragen: kan dat wel. Ik kan in mijn lied jes mensen uitschelden, maar er blijft toch altijd iets van ze over. Als wij bijvoorbeeld ruzie zouden krijgen, en onze laatste woorden zouden woorden van haat zijn, dan gingen wij toch allebei kapot. Je schrijft, omdat je jezelf wilt uit drukken tegenover anderen. Dat heeft 'n enigszins zelfzuchtige onder grond. Maar als je van iemand houdt, is dat toch ook een kwestie van jezelf handhaven. Ik weet niet, of ik in mijn liedjes nog wel de juiste taal spreek. Ik heb het ge voel, dat ik er niet zo lang meer mee doorga. Misschien doe ik het al vijf jaar te lang. Toch denk ik er niet zo zwaar over. Ik vraag mij niet af: is het wel belangrijk wat ik doe? Wat is belangrijk? Ik begrijp niet, dat de jonge mensen hier blijven. Als ik nu 25 was zou ik zeker weggaan. Ik vind het verschijnsel provo goed, zolang het geen systeem wordt. En dat wordt het nu al. Zo gauw dominees gaan zeggen: het is goed, dat. er provo's zijn, is er iets Jout. Dan zijn zij ontwapend. Ik geloof wel dat het in orde komt met de men sen, dat de menselijke soort naar een zinnig einddoel evolueert. Ik geloof, dat deze samenleving aan het verpulveren is en aan zichzelf ten onder gaat. Dat is een troost rijke gedachte. De mensen gaan niet ten onder, alleen het systeem. Ik heb altijd gezegd: waar is de God, over wie jullie het altijd heb ben? Ik heb een vermoeden: het grote zijn is God. Daar kan ik vre de mee hebben. Iemand anders kan zeggen, dat hij gegrepen is door het woord van God.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 19