De ongewone en ongewilde schrijver F. WJunghuhn
De prijs der Franse dames
KUN S T-
LICHT
■mu
X
BOEK
I,
ZATERDAG 4 FEBRUAR11967
JAN WILLEM HOFSTRA
WIE KENT DE ERVARING
NIET? Achter een naam met
weinig diepte blijkt bij enig nader
onderzoek een grote hoeveelheid
materiaal verborgen. Van de
negentiende-eeuwse natuuronder
zoeker Franz Wilhelm Junghuhn
las ik voor het eerst iets in de
door R. Nieuwenhuys. samenge
stelde bloemlezing „Van roddel
praat en litteratuur, een keuze
uit het werk van Nederlandse
schrijvers uit het voormalige
Nederlands-Indië".
Franz Wilhelm Junghuhn in 1860. Een door hemzelf gemaakte foto.
KEES FENS
DE JONGSTE PRIX FÉMINA
is uitgereikt aan de nauwelijks be
kende Irène Monési. Ze kreeg de
prijs voor een heel merkwaardige
en heel aparte roman, getiteld:
„Nature morte devant une fe-
nêtre".Stilleven voor 'n venster'.
De roman wordt verteld door een
Engels meisje dat „au pair" in
een Frans gezin heeft gewerkt.
Al vanaf de eerste dag is het haar
duidelijk dat de Jarrett's een ab
normaal en asociaal gezin vor
men. De moeder, die zich Alby
laat noemen interesseert zich niet
voor haar kinderen een zoon,
Régis en een dochter, Agathe
en gaat helemaal op in het ver
zorgen en koesteren van haar
vijf katten. De vader, een gefor
tuneerde arts, bemoeit zich zo
min mogelijk met zijn gezin en
leeft eigenlijk als een pensiongast
in zijn eigen huis.
IRÈNE MONÉSI
Drs. C. A. VAN DIJCK
Tijd voor een
e
EN HOE STAAT HET in Franje»
Met 240.000 verkochte exe®"gpsf
pronkt trots bovenaan Edmonde
les-Roux (prix Goncourt) met z') v,ef'
man „Oublier Palerme" (Palerm
geten). Nog één duizend hog®r
in de sectie non-fiction „Paris jfji'
t-il? (Brandt Parijs al?) door V
que Lapierre en Larry Collins,
ja, daaraan heeft de film een (fi
duwtje gegeven. Opmerkelijk is cfifi'
zuiver letterkundige afdeling h®
Liturgische wee^'
kalender
IN DE CHARMANT en uitstekend
geschreven kinderverhalen van Paul
Biegel staat een merkwaardige ge
schiedenis: „De Zwanedans" en, die
perik die ik ben, kan ik dat niet maar
zo een aardig vertellinkje vinden. Mijn
Ietwat treurige meditatie over het To
neel in Nederland van enige tijd ge
leden, doet mij nu „De Zwanedans"
ondergaan als een uitermate spreken
de symbolische voorstelling van de ver
houding van de kunstenaar tot zijn
publiek.
„De keizer was een lastige keizer",
zo begint het sprookje van Biegel. De
tiran wil in oktober kerstfeest vieren
en hij engageert een danseres om op
één been te staan. Het schaap mag
zich niet bewegen. Telkens weer smeekt
zij de vorst om te mogen dansen, maar
de keizer, die beveelt dat zijn hele
hofhouding móet dansen, verbiedt het
degeen die het werkelijk kan. Die
mag slechts, met haar vinger in de
hoogte, doodstil blijven staan. Maar
als de kunstenares het niet meer uit
houdt, dan begint ze, de razernij van
degeen die haar betaalt ten spijt, toch
te dansen. En de vorst springt, in
zijn woede, haar achterna, zodat het
niet lang duurt of hij kan niet meer,
blijft zelf dan sprakeloos met opgehe
ven arm staan, en wordt dan in plaats
van de danseres als kerstboom ge
bruikt. Hij wordt naar bed gebracht
en blijft daar liggen tot het écht Kerst
mis is, en zelfs tot één januari is
de keizer geen lastige keizer geweest...
Per slot wint de kunstenaar bet al
tijd van zijn publiek, als hij een echte
kunstenaar eist wat géén kunst is.
lijk als het slechts beveelt wat toe
vallig naar de smaak is en van de
kunstenaar eist men wat géén kunst is.
Een danseres moet dansen en riet op
één been staan omdat het publiek dat
in zijn machtspositie eist. Dat, en nog
veel meer, zou men uit het verrukke
lijke geschiedenis je van Biegel kunnen
leren.
De concessies die de toneelgezel
schappen doen aan het abonnements-
publiek gaan soms ten hemel schrei
end ver. Als de Haagsche Comedie een
volstrekt leugenachtig stuk van Noël
Coward brengt, weliswaar met „lek
kere" rollen voor de sterren van dat
gezelschap, maar van intrige, tech
niek en uitwerking zo verkalkt en ver
steend dat je je ogen en oren niet
gelooft, dan kan het publiek wel tel
kens weer in de pauze zeggen: „béél-
dig" en „énig", en vanwege de quasi
gewaagde problemen zichzelf héél ver-
jjfc licht voelen, maar dan wordt het pu-
W bliek toch voor de gek gehouden. Als
het Nieuw Rotterdams Toneel een vod
als Madame Princesse laat spelen,
dan staat de leiding op één been een
danseres na te bootsen. Er wordt geen
pas gedanst en van een grand jeté
is geen sprake.
TOEN VAN DALSUM vroeger in
een aan krankzinnigheid grenzende
hardnekkigheid interessant, misschien
maar half gelukt tijdstoneel bracht, en
nu Van Iersel het ene tijdeigen werk
na het andere laat opvoeren, dan be
tekent dat in de ogen van het pu
bliek, dat niet meer wil dan een avond
je verstrooiing en „d'r es uit zijn",
wellicht niet veel, maar het wonder
wilde dan toch dat het ietwat aarze
lend Van Dalsum ging zien, en nu
De Brakke Grond dag aan dag ge
vuld wordt met jongere mensen die
zich niet met een kluitje in het to-^
neelriet laten sturen. Tot de eigen ver-*
bazing ontdekt men in de schone schijn
de essentie van het leven en gaat,
bewust of onbewust gesterkt door de
parabel, de „schoonheid" of het zicht
ln de bewasemde spiegel die de kunst
nu eenmaal is, in de dagelijkse tred
gelukkiger, vrolijker of voorzichtiger
voort. De directies die alleen maar
de afleiding in het oog houden en de
inleiding negéren, schieten tekort in
hun taak als kunstenaars.
Bij de minimale' subsidies van vroe
ger was schipperen een droeve nood-
- zaak. Bij het Rotterdams Hofstad To
neel werd een waarachtig belangrijk
stuk dat men niet lustte, gecompen
seerd met de zoveel-duizendste voor
stelling van Boefje, en als Van Dal
sum door zijn experimenten failliet
dreigde te gaan, nam hij wéér een' hy
potheek op het Chinese Landhuis om
de financiën te saneren. Dat is nu
niet meer nodig met veertien miljoen
subsidie. Iedereen weet dat het toneel
het in de toekomst nog moeilijker zal
krijgen dan ooit. De kring die zich
werkelijk interesseert voor het thea
ter als politiek, sociologisch, filosofisch
of kunst-om-de-kunst platform zal
steeds kleiner worden. Ook op dit ge
bied zet de specialisatie zich voort.
IN DE MUZIEK is het net zo. Over
25 jaar zal er geen enkel liederen-
recital meer worden gegeven en dan
zal er geen hond meer achter de
kachel vandaan gelokt kunnen worden
om nóg eens de Messias of Die Jah-
reszeiten te horen in een zaal. Het
Grote Publiek zal vervangen worden
door het Kleine Publiek. De sociale
functie van Het Concert of De Schouw
burgvoorstelling zal tot een minimum
teruggebracht zijn. Alleen de werke
lijk belangstellenden zullen zich in
kleine groepen opmaken om speciale
muziek, uitgevoerd door levende kun
stenaars, te gaan ervaren. De rest
zet een grammofoonplaat op. De kloof
tussen de afleiding-zoekers en de in
leidingfanatici zal steeds groter wor
den. Voor de kunstenaar worden de
tijden steeds moeilijker omdat de vraag
steeds kleiner zal worden. Degenen
die het met hun artistiek geweten op
een accoordje kunnen gooien echter,
gaan een gouden tijd tegemoet. Kunst-
uit-de-supermarkt zal graag verorberd
worden. Daarnaast zullen zich steeds
meer kleine kernen vormen, die hun
heil zoeken bij de gespecialiseerde ui
tingen van hen die nolens volens hun
eerstgeboorterecht niet willen verko
pen voor een bord lekkere linzen.
DE ONUITPUTTELIJKE NATUUR
Het fragment, .Langs het zuider-
strand", bleek een der beste stukken
uit het boek, een der ongewoonste ook:
de beschrijving van een nachtelijk na
tuurgebeuren. Later bleek me, dat Du
Perron, die Junghuhn met nog vijf
anderen tot de groten van het Indië
van de negentiende eeuw rekende,
werk van hem opnam in zijn nooit ver
schenen bloemlezing „Van Kraspoekol
tot Saïdah", dat bedoeld was als vervolg
op „De muze van Jan Companjie" en
waarvan een aantal inleidingen, ook
die op Junghuhn, opgenomen werd in
het zevende deel van het „Verzameld
werk".
In de inleiding op Junghuhn geeft
Du Perron, die zich een uitgebreide
kennis, van de Indische letterkunde in
korte tijd had eigen gemaakt, enkele
verwijzingen naar literatuur. Hij citeert
onder meer uit „Java in onze kunst"
van Gerard Brom, aan wie, by welk
door hem behandeld onderwerp ook,
niets ontging. Er blijken enkele min
of meer uitvoerige biografieën te be
staan en in 1910, een jaar nadat Jung-
hühns honderdste geboortedag herdacht
was, verscheen bij Nijhoff in Den Haag
een „Gedenkboek Frans Junghuhn".
Zeer uitvoerige informatie, met name
over zijn baanbrekend wetenschappelijk
werk, geeft de Encyclopedie van Ne-
derlandsch-Indië in een stuk van .zeven
kolommen. En Junghuhn krijgt niet
zoveel aandacht omdat hij toevallig,
zou ik bijna willen zeggen zo'n bij
zonder proza schreef (reden waarom
Du Perron en Nieuwenhuys zich door
hem geboeid wisten), maar omdat hij
als bioloog en geograaf en in beide
hoedanigheden was de medicus Jung
huhn dilettant in Indië pionierswerk
heeft verricht, aanvankelijk op Suma
tra, het grootste deel van zijn leven
op Java.
Junghuhn was Duitser en hij had al
een heel bewogen leven achter zich
toen hij in 1835 als officier van gezond
heid naar Nederlands-Indië vertrok. De
dertienjarige periode van zijn eerste
verblijf heeft hij voor het allergrootste
deel besteed aan natuuronderzoek op
heel Java, met een gedrevenheid die
alleen uit een voortdurende gegrepen-
heid door de grootheid van de natuur
te verklaren is. Uitgeput door jarenlang
werken onder zeer primitieve omstan
digheden keert hij in 1848 met verlof
naar Europa terug. Hoewel van natio
naliteit nog steeds Duitser, vestigt hij
zich in Nederland, in Leiden, waar hij
zijn wetenschappelijk werk op andere
wijze voortzet: hij gaat de aantekenin
gen tijdens zijn expedities gemaakt
(Junghuhn noteerde altijd het meeste
direct ter plaatse, om aan het verslag
de scherpte van de eerste waarneming
te geven) uitwerken. In 1852 verscheen
het eerste van de vier delen „Java,
zijne gedaante, zijn plantentooi en in
wendige bouw". Dat bewonderenswaar
dig snel voltooide werk werd heel snel
gevolgd, zo niet begeleid door een an
der omvangrijk werk, waarvan ik hier
curiositeitshalve de hele titel citeer:
„Licht en schaduwbeelden uit de Bin-
nenlanden van Java. Over het karakter,
de mate van beschaving, de zeden en
gebruiken der Javanen; over de invoe
ring van het Christendom op Java, het
bezigen van vrijen arbeid en andere
vragen van den dag. Verhalen en ge
sprekken, verzameld op reizen door ge
bergten en bosschen, in de woningen
van armen en rijken door de gebroe
ders Dag en Nacht. Medegedeeld door
den eerstgenoemden". In dit boek, dat
aanvankelijk anoniem verscheen,
spreekt Junghuhn, in een inkleding die
erg gekunsteld aandoet, zijn vrije, anti
christelijke levensbeschouwing uit, al
bevat het ook moeilijk te evenaren na
tuurbeschrijvingen. Met het publiceren
ervan legde hij de grondslag voor het
verschijnen van „De dageraad", orgaan
van de gelijknamige vrijdenkersvereni
ging. De Junghuhn van dit boek bracht
Multatuli in Idee 482 tot de uitroep
„En uw naam breng ik in herinnering,
broeder Dag, Junghuhn, geoloog, Bo
tanist, denker!"
IN 1855 KEERDE JUNGHUHN, in
middels gehuwd en Nederlander gewor
den, naar Indië terug. Zijn vroegere
werk hervatte hij niet. In opdracht van
de regering ging hij de mogelijkheden
voor de kinacultuur onderzoeken. De
trekker van eens werd een rustig plan
ter, hoewel hij gezien de aard van en
kele publikaties, zijn agressiviteit niet
verloren had. De laatste jaren van zijn
leven woont hij in Lembang. Daar stierf
hij in 1864. En zijn sterven was in
overeenstemming met zijn leven. De
arts die hem behandelde heeft over
zijn laatste ogenblikken geschreven:
„Hij stierf kort nadat hij mij
verzocht had 't raam van zijn studeer
kamer, waarin hij lag, wijd open te
zetten, opdat hij nog eens zijn geliefde
bergen en 't oerwoud zou kunnen zien
en de reine berglucht (onder een zwak
vallenden regen) inademen. Nooit heb
ik iemand kalmer zien sterven..."
Nu zou het weinig zin hebben, dit
alles hier over Junghuhn te vermelden,
als hij alleen een bekend geoloog, bo
tanicus en vrijdenker was geweest.
Junghuhn was evenwel ook een zeer
boeiend schrijver, al zullen hem letter
kundige aspiraties vreemd zijn geweest.
Hij behoort tot die in de Nederlandse
letteren zeldzame figuren die onge
wild schrijver zijn, geen bellettristisch
werk in enge zin hebben gepubliceerd,
daardoor ook verontachtzaamd zijn
want de grenzen worden in onze lite
ratuur heel nauw getrokken onver
meld blijven, hoewel stukken uit hun
werk de producten van veel genoemden
en geroemden overtreffen. Voor zijn
geologisch en biologisch werk heeft
Junghuhn eens de volgende kwalifi
catie gekregen: „Junghuhns weten
schappelijke betekenis spruit voort uit
zijn bijna onovertroffen gave van waar
nemen en zijn vermogen om het waar-
genomene op een heldere wijze te boek
te stellen; uit zijn buitengewone vlijt
en doorzettingsvermogen; uit.zijn groo-
te kennis en belezenheid, gepaard aan
een enorm geheugen; uit zijne oor
spronkelijkheid en waarheidsliefde en
bovenal uit zijne liefde voor de natuur".
Aan dezelfde hoedanigheden dankt
Junghuhns proza zijn kwaliteiten. Als
schrijver is hij op de eerste plaats
een waarnemer; niets ontgaat hem.
Dat geeft aan het verslag van zijn
waarnemingen een zekere gedetailleerd
heid, noodzakelijke gedetailleerdheid,
want, al doen eigenheid en kracht van
het proza het vergeten, met name in
zijn eerste grote werk is Junghuhn een
wetenschappelijk schrijver, die door
nauwkeurige beschrijving en tekening,
door „inhoudsopgave" van het land
schap, informatie moet geven over on
bekende gebieden, die op geen enkele
aridere wijze zichtbaar gemaakt konden
worden. Dat de noodzakelijke detaille
ring zelden stoort, dat zijn proza geen
dorre wetenschapstaal werd, danken we
aan zijn voortdurende verwondering en
bewondering. En hij acht het weten
schappelijke proza niet te goed om bei
de te verzwijgen. Maar er is nog meer:
Junghuhn is niet alleen een natuurbe-
zetene, maar ook een natuurgelovige.
Schrijven over de natuur is voor hem
belijdenis van zijn geloof. En dat ge
loof hield onder meer in de eenheid
van alle leven en de verbondenheid
van alle natuurverschijnselen. Dat ge
loof brengt mee, dat hij zich niet in
de details verliest, maar alle kleinig
heden een plaats weet te geven in een
groots geheel. En dat woordje „groots"
wordt hier met opzet gebruikt. Al ver
onachtzaamt Junghuhn het laagland
niet, voor de romanticus die hij was
zijn de bergen en wouden het geliefde
terrein. En beide beschrijft hij in de
grootse taal de romantisch gevoelige
eigen. Behalve op zijn natuurgeloof, dat
hem de natuur doet groeten, komt zijn
gevoel van verbondenheid met de na
tuur voort uit zijn romantisch hart
(voor zover dat geloof zelf geen pro
duct van de romantiek is). Niet minder
typisch romantisch zijn Junghuhns lief
de voor de nacht, voor de stilte van
beide geeft hij enkele onvergetelijke
beschrijvingen voor de eenzaamheid,
waarin de verbondenheid met alles er
varen kan worden. Al tijdens zijn
studentenjaren in Duitsland was Jung
huhn een verwoed bioloog en geoloog,
de medische studie was hem door
zijn vader opgedrongen. Of Europa ech
ter van hem de natuurbeschrijver ge
maakt zou hebben, die hij geworden
is, lijkt mij een vraag. Al zou het
i Europese bergland hem zeker geïnspi
reerd hebben, men ontkomt niet aan
de indruk dat Junghuhn in Indië van
de natuur op haast elke plaats zijn ro
mantisch gelijk krijgt: woestheid, over
daad, alle elkaar bestrijdende of in le
ven houdende krachten zijn zichtbaar
voor de scherpe waarnemer, en dat
niet op enkele plaatsen maar haast
overal. Zijn romantische bezieling
brengt hem, de scherpe waarnemer,
zelfs tot de beschrijving van het niet
waargenomene. Hij fantaseert met
kennis! over het nachtelijk land
schap heen: „De rhinocerossen liggen
stil in hun moerassige schuilhoeken en
de wilde dieren rusten nu ook. Mis
schien grazen hier en daar nog enkele
in stilte op een kleine grasplek die
tussen het geboomte overblijft". En
even verder: „De vissen in het meer
bewegen zich niet; de kleine kreeften,
de schelpen maken geen geruis. De
ganse schepping zwijgt. Maar onder dit
zwijgen gaat het leven voort, in het
water, in de lucht en op de aarde".
R. NIEUWENHUYS, DIE al eens
een gelijksoortig boek over de ook on
gewilde schrijver H. N. van der Tuuk
samenstelde, heeft nu samen met F.
Jacquet een keuze uit Junghuhns ge
schriften bijeengebracht. Het boek
kreeg de mooie titel „De onuitputte
lijke natuur". Bij keuze en presentatie
ging het allereerst om de mogelijkheid
tot kennismaking met een ongewoon
proza-schrijver, een dilettant tot in de
taal die hij hanteert. Er werd gekozen
zowel uit „Java" als uit „Licht en scha
duwbeelden". Maar keuze en algemene
inleiding en de inleidingen bij elk af
zonderlijk fragment zijn ook van dien
aard, dat in het boek een scherp beeld
wordt opgeroepen van de ongewone
mens die Junghuhn was, zoals de niet
minder ongewone Van der Tuuk uit het
boek „De pen in de gal gedoopt" te
voorschijn kwam. (Opgemerkt mag wel
worden dat Nieuwenhuys met deze boe
ken en met zijn „De dominee en zijn
worgengel" een zeer eigen genre do
cumentaire werken heeft geïntrodu
ceerd: er wordt getracht een figuur
zichzelf zoveel mogelijk te laten oproe
pen, waarbij in alle drie gevallen ge
bruik werd gemaakt van schrifturen
die doorgaans buiten literatuur en li
teratuurgeschiedenis blijven).
Er staan in „De onuitputtelijke na
tuur" enkele zeer bijzondere stukken
proza die zich met niets uit de Neder
landse literatuur laten vergelijken,
Hoogtepunten zijn voor mij „Tocht naar
Gnarak" met een grandioze beschrij
ving van een tropische avond en nacht
en ook het hier opgenomen „Langs het
zuiderstrand", dat een nachtelijk gevecht
tussen verschillende soorten dieren op
haast filmische wijze oproept. Bewon
derenswaardig in beide stukken zijn zo
wel Junghuhns evocatief vermogen als
zijn voor een vreemdeling onge
woon rijk vocabulair. Het laatste frag
ment, „Met verlof naar Europa" laat
de agressieve Junghuhn zien met zijn
haat tegen christenen en ook tegen de
Hollanders, de laatste haat deelde
hij met Van der Tuuk. De haatge
voelens tegen de Hollanders spreekt
hij op nogal slinkse wijze uit, maar
hij zegt toch maar even, dat hij „van
de Soenda-eilanden tot aan het IJ her-
gens zo'n bigot slag mensen (heeft) aan
getroffen als waartoe vele bewoners
van Holland behoren".
Ik ben wat uitvoerig op „De onuit
puttelijke natuur" ingegaan, niet alleen
omdat het boek een historische en li
teraire curiositeit is. Maar vooral hier
om: ik heb het vitale proza van de
vaak, tot in zijn naïveteit, grootse
Junghuhn als een verfrissing ervaren,
juist door de ongekunsteldheid ervan,
hetgeen zeker het gevolg is van de
ongekunstelde persoonlijkheid die Jung
huhn is geweest. Eens zouden ze ge
zegd hebben: hij was eën vent, die
in haast elk stuk zijn eigen geweldige
persoonlijkheid tekent. Laat ik dat deze
keer nu ook eens zeggen.
F. W. Junghuhn „De onuitputtelijke
natuur", Stoa-reeks, G. A. van
Oorschot, Amsterdam.
AFSCHUWELIJKE FAMILIEROMAN
Pas na een verblijf van jaren lukt
het de vertelster Mary Knight
om in het geheim van dit gezin door
te dringen. Het is een gezin waarin de
vader, de moeder en de kinderen aan
vankelijk lijken de gevangenen te zijn
van het huis dat ze bewonen. Ze zijn
echter vooral gevangenen van elkaar;
alleen de vader verschaft zich een be
trekkelijks vrijheid omdat hij zich het
gemakkelijkst los kan maken van ban
den die knellend schijnen maar in wer
kelijkheid niet bestaan. Die met moei
te bevochten vrijheid wordt weer prak
tisch teniet gedaan wanneer zijn doch
ter om zich van haar moeder en
haar broer los te maken zich aan
haar vader vast wil klampen. De lief
de die ze voor haar moeder zou willen
voelen maar die ze niet kan voelen
omdat haar moeder haar daarin niet
heeft opgevoed, daartoe niet heeft ge
stimuleerd, niet heeft geïnspireerd, wil
ze overdragen op haar vader, die, op
zijn beurt, hoewel minder ontoeganke
lijk dan de moeder, Agathe van zich af
probeert te schudden, wetend dat ook
hij haar niets te bieden heeft. Een hu
welijk blijft dan voor Agathe een laatste
ontsnappingsmogelijkheid en tegelijk de
enige manier waarop ze zichzelf kan
bevestigen, met name tegenover haar
moeder. Een huwelijk, op zo'n wan
kele basis aangegaan, dat gezien
wordt als een middel tot iets, maar niet
als een ideaal doel, mislukt natuur
lijk. Het is de tragiek in het leven
van Agathe, dat ze, wanneer ze de baby
krijgt die ze heeft willen hebben, om
daardoor sterker te staan tegenover
haar moeder en duidelijk te kunnen ma
ken dat zij, Agathe, anders is dan Alby,
op haar beurt een Alby ten opzichte van
haar kind wordt. Ze interesseert zich
niet voor haar zoontje, ze verwaar
loost hem, ze doet geen enkele p-glng
een liefde te veinzen, die niet bestaat.
Tenslotte deponeert ze hem bij haar
broer, die hem samen met de katten
verzorgt.
Dit gezin, dat voor de buitenstaander
de vertelster een „stilleven" is,
vegeteert; het leven staat er stil. Maar
onder die rimpelloze, egale oppervlak
te, broeien verlangens, leven gevoe
lens, die naar boven willen komen. De
dood van de vader is de steen die de
rimpelloze oppervlakte waaronder een
verstikkende atmosfeer heerst, door
breekt. Alle personages wilden zich los
maken van te knellende banden; nu
kan men zich losmaken iedereen is
financieel onafhankelijk maar het
losmaken blijkt geen bevrijding te zijn.
Ook het op eigen benen staan wordt
een kwelling. De vader is nooit een ech
te vader geweest omdat zijn vrouw een
onvolgroeide, onaangepaste vrouw was,
Agathe en Régis hebben als vreemden
ten opzichte van hun ouders en van el
kaar geleefd, allen onaangepast tot in
de meest fundamentele menselijke ver
houdingen toe.
En zo is voor deze aquariumbewo
ners, die aanvankelijk wilden ontsnap
pen aan een levensklimaat dat met
leefbaar meer was, de enige conse
quentie dat ze op zichzelf terug moeten
vallen, terug moeten keren niet in het
zelfde maar in een soortgelijk aqua
rium. De kinderen, slachtoffers van een
vergissing, zullen, zönder het te willen,
eenzelfde bestaan opbouwen waarvan
hun kinderen weer de slachtoffers zul
len worden.
„Nature morte devant une fenêtre" is
wellicht de meest afschuwelijke fami
lieroman die sinds „Vipère au poing"
van Hervé Bazin (1948) geschreven is.
Het is overigens geen roman in de ech
te zin des woords; de vertelster houdt
zich welbewust op een afstand, speelt
geen rol in de roman. Haar eigen ge
voelens, haar mening, haar reacties op
wat ze meemaakt in dit gezin, schijnen
niet van belang en worden niet of nau
welijks vermeld. Ze lijkt bijna een arts,
een psychiater, die beroepshalve
een rapport moet opstellen over een
geval, dat door hem behandeld is. De
taal waarin dit werk geschreven is, is
dan ook die van een rapport, en daar
waar het tot verklaringen komt, die
van een verhandeling; het is een „kli
nische" taal die geen enkele taalesthe-
tische ontroering oproept bij de lezer.
Het zal die lezer dan ook niet ver
bazen dat Irène Monési psychologe is,
veel ervaring heeft met onaangepaste
kinderen en bijzonder op katten is ge
steld. De bekroonde roman is ook in
dit laatste opzicht vermeldenswaard:
sinds Colette heeft de kat nooit meer
zo'n belangrijke plaats ingenomen in
een literair werk als nu in deze merk
waardige roman.
TRADITIEGETROUW besluit de
Prix Interallié de reeks van belang
rijke literaire prijzen. Ze werd toege
kend aan Kléber Haedens voor zijn
roman ,,1'Eté finit sous les tilleuls"
de zomer eindigt onder de linden. Som
mige critici en journalisten willen in
dit boek een twintigste-eeuwse versie
zien van Flauberts „Madame Bovary".
Niets is minder waar; allereerst om
dat de vrouwelijke hoofdpersoon Flo
rence maar een zeer oppervlakkige
gelijkenis met Emma Bovary vertoont,
maar vooral omdat Kléber Haedens
geen Flaubert is en dat evenmin pro
beert te zijn. Daar komt dan nog bij dat
de roman geen roman wil zijn. Men zou
het een „ironische" roman kunnen
noemen, een roman die met zichzelf
spot, die met het literaire genre waar
toe hij behoort een loopje neemt; een
vorm van wat Sartre een „anti-roman"
noemt. Dus géén moderne „Madame
Bovary"; géén „scènes de la vie de
province" la Balzac maar een amal
gama van verschillende romantypen, die
zo maar, zonder enige serieuze bedoe
ling, dooreengemengd zijn. Het procédé
doet sterk denken aan wat Gide in zijn
„Les Caves du Vatican" en in „Les
Faux-Monnayeurs" deed. En als men
dan toch per se aan Flaubert wil blij
ven denken, dan is het niet de Flaubert
die „Madame Bovary" schreef, maar
de Flaubert van „Bouvard et Pécu-
chet", want 't satirisch element neemt
een zeer belangrijke plaats in de ro
man van Haedens in. Door dat sati
risch element is het niet helemaal een
echte „anti-roman" geworden. Als het
maar even kan hekelt de schrijver,
niet bitter, niet fel, maar het gebeurt
als terloops, mentaliteit, levenswijze en
cultuur van de jaren '60. „L'Eté finit
sous les tilleuls" kan alleen als een
„ironische" en satirische roman gele
zen worden. Wanneer men het boek als
een serieus bedoeld en geschreven ro
man gaat lezen, blijft er niets van
over, zelfs geen acceptabel verhaal.
De merkwaardige stijl, pasticherend
badinerend, met opvallend veel onge
bruikelijke woorden, een enkele maal
serieus a la Stendhal, wanneer het er
om gaat toestanden en personages uit
de jaren '60 te ridiculiseren, onder
streept nog eens de „ironische tendens'
van het boek. Het is prettig te consta
teren dat ook dit type roman, dat nu
niet zo frequent wordt beoefend in de
Franse literatuur, voor een literaire
prijs in aanmerking is gekomen.
HAROLD WEISBURG wilde
over de moord op P
zeggen
Kennedy en
schreef „White*?^ d«
ivenneay en öuucci t>r
Report on the Warren ReP°r eeft
afgelopen veertien maanden
zijn manuscript aan tweeënzes
rikaanse en nog eens veert*en
vers in andere landen gezonde 'p7e5'
niemand wilde eraan. De d t 0*
tigste Amerikaan, Dell, heel
eindelijk aanvaard en zal het
ketboek laten uitkomen. e f<?
Hoeveel optimist Harold voo i
bijs®1" fti»
voor de pocketboekrechten vaI1!ji3'1'
het vtLariS
de P'
blicatierechten heeft ontvang® e,
niet bekend, ongetwijfeld
fractie van wat Robert Cric
zijn bankrekening mocht
Secret of Santa Vittoria
over het geheim van een :;nvou',
stadje dat in de oorlog zijn w jje
raad voor de Duitsers verborg'^ (fi
boek staat nu al vier maande jjed'
Amerikaanse lijst van bes
waarvan ettelijke weken als 11 ^e{S
één. Crichton ontving maa„en Pa'
460.000 dollar. Hoeveel .nilje® ^„{A^
perbacks moeten er verkocht
om de eerste winst te kunnen
kenen? De auteur kreeg voor jjifi
rechten nog eens 300.000 doll® jjq.oO"
inkomsten uit de verkoop van tfll
gebonden exemplaren vloei® .^0''
steeds binnen. Holder uit'
heeft het boek zo juist in Engel3^ [0e
gebracht, andere landen (t0L,ejSbur^
twaalf) volgen snel. Harold
is met één boek binnen." «to*
Ann Fairbairn's „Five srno®po"
stenen) r af)
yoof
,efi'
nes" (Vijf gladde
woorden, zet er de TV maar
zal binnenkort wel hoog op de Vf" ^0p
kaanse) lijst van best verkoch zjcb
ken komen. Het verhaal beweeg(jert^
van New Orleans in de jaren
naar achteraf-stadjes vol neg
aan de Mississippi en de pionier
burgerrechten. i,eS^
Een ander kandidaat voor de
sellerslijst in Amerika is „Tb®
(De rel) door Frank Elli. De sCt"/eit y
zelf tot celstraf veroordeeld, velan g®-
275 pagina's over een opstand v eeH
De kritiek noemt E yfifi
wie nog ve
ereplaatsen n)
vangenen,
natuurtalent van
worden verwacht.
Mededingers voor erepiaa^— v6n
„The beautiful life" (Het schone i „o
JGilbert, „The
door Edwin
with the little fox
"Th® mo.
(De vrouw m \p
vosje) door Violette (La Batard^jeP
due, een verzameling korte ve
van John O'Hara, „Waiting 10
ter" (Wachtend op de winter) e rftfi
rempel: Jan de Hartog met
Captain" (De kapitein). y
et
ces van George D. Painter m>(
tweede deel van „Marcel Proust
nen een maand gingen 25.000
over de toonbank.
Wie niet buiten Simenon kan>
volgende maand in Parijs moet t Vvil
wie op een bepaalde datum gt$\
helaas nog niet kunnen pr®ciresS
toegang heeft tot de uitgeverij ",0og5
de la Cité, kan daar zijn idool
eigenhandig zijn nieuwste boe l
doop zien houden. Het wordt jjK-
Chat" (De kat). Een tip uit Fra" ^e1'
Negen bekende Franse kritici Itf
zoals elk jaar weer hun opstelh
geven van de tien beste boeke
1966. Zes hunner vermeldden >>b
taille de Toulouse" (De slag
louse) door José Cabanis als de r
rt t
eet1
van hun voorkeur.
Vladimir (Lolita) Nabokov he®''
ln 1951 verschenen autobiograf1 «fi
tussen vijfentwintig en vijftig Pat tl
uitgebreid (er is verschil in dri'^e;
sen de Amerikaanse en de
editie). In dit nieuwe ^gedeelte 3 e
terug naar zijn jeugd fn Rusla fil
vertelt o.a. over de vlucht v0a[ji
milie in 1917 via de Krim. Putn
de uitgever in Amerika. .ft
Een fabelachtig, voorschot h®
Amerikaanse uitgever Norton aaf„ Jflet
(P
f
Acheson betaald, die bezig (is
moires op schrift te stellen,
over de periode waarin hij sis
'f^j.
oprichter en direkteur). En
paperback het overal van
ter van Buitenlandse Zaken P'
geschiedenis maakte.
DIE GOEIE OUWE pionier*,
GUIN, komt weer met een aar
tiatief. Over enkele maanden t>
de eerste vier gebonden boeken
eqn speciaal voor dat doel oP® 7,^
zustermaatschappij, Allan Lan jjjP
Pènguin Press (Sir Allan is
schijnt te zullen winnen! OP
verschijnen „A fortunate man r
gelukkig man) door John ^ettiidPelA
„The Age of Keynes" (Het
van de econoom Keynes) do°r jjiah'.
Lekachman, op 25 mei ,,^aC\pth0^
een politieke biografie door ,,AO)
Sampson (die het voortreffelijk ,'g v»
tomy of Britain" (De anatom
Engeland) op zijn naam h®® „et
en „The everyday miracle",.groe{fl(e
gelijks wonder) het nu al b v,ar)
boek over de geboorte jjilS5et
Zweedse fotograaf Lennart
(het maandblad AVENUE stasiciih gl-
deze boeiende serie), met deejlP^|,«
teksten van de embryoloog ^sY.\iP
man-Sundberg en de verl°
Claes Winsen.
Zondag 5 februari: Zondag QuiPaljï°
eigen mis; credo; pref. v.
eenheid - paars. &ef, e'6
Ma.: H. Titus, bisschop en beZ,it
mis; 2e geb. H. Dorothea - ti
Di.: H. Romualdus, abt: mis Os e{,
Wo.; Aswoensdag; eigen mis: „g,
Vasten - paars - asV°
Do.: Mis v. d. donderdag na P
2e geb. H. Cyrillus - paars - e„gda®'
Vr.Mis v. d. vrijdag na fi
geb. H. Scholastics - paars - _oSda®V'p
Za.: Mis v. d. zaterdag na -^.ïXnink®'
geb. v. h. feest v. d. vers?,ars
Ol. Vrouw in Lourdes - P
Zondag 12 februari: le zondag in
eigen mis; credo; pref.
- paars.