Karei Appel „Een overlevende uit de voortijd" van W. Grossouw BOEKEN: WERE LID. Tekort aan gevoel in het geloof Tekst-analist J Van het Reve Tijd van de taal Echo in psalm Sentiment Voelen in kou Verduidelijken van Schrift zonder mismoedig model- DE TIJD IN SEPTEMBER 1952 hield prof. dr. W. Grossouw te Ooster beek een inleiding op een week end van „Te elfder ure". „Katho liek reveil en spiritualiteit" 'was schets van een theologie van Sint de titel. Ze verscheen kort erop Paulus". een jaar later het boek dat brachten dan in opspraak waren, althans in Nederland), ik her inner me een zaag- en beitelstuk van J. Nota S.J., dat verscheen in -„Streven", toen nog „Katho liek Cultureel Tijdschrift" gehe ten. Deze inleiding opent nu een nieuw boek van Grossouw dat overlevende uit de voortijd" is getiteld. Ze is het op een na oudste stuk uit het boek. Wat toen het elfde uur was is düs nu het eerste, en aan het teruglopen ™en^ontwerp'waar hij een passage van de klok herkent men de wer Het middelpunt van het schilderij-reliëf. kelijke vooruitgang. W. GROSSOUW Het rechterpaneel. Kersfgesch^ Servische roïït James Barjg^ Andrea Newrn^! am. KEES FENS tma ER IS EEN VER j van de zeventiende-eeuwse Engelse dich ter George Herbert (over wie prof. Van der Meer in zijn „Zeven ware legenden" een heel subtiel verhaal schreef). Het heet „Church-musick" en je zou het een liefdesvers kunnen noemen. De geliefde is de kerkmuziek. Het is niet moeilijk, in bijpa aile beelden en vergelijkingen de taal van de traditie aan te wijzen. In Het linkerpaneel. KEES FENS Jean-Marie Caplsjj Per Olof Sundm^ Auguste Rodjj Voor levering van de op deze bladzijde besproken nieuwe uitgaven: Boekhandel H. Coebergb Haarlem's 023-17517 HET IS TOT NU TOE Karei Appel steeds gelukt het opzien te baren dat niet alleen ontstaat door stunts of overdreven publiciteit. Dat opzien komt gewoon voort uit zijn intussen toch wel fabelachtig vermogen op tijd uit de pas te gaan lopen en niet te verstarren in één richting. Bij Galerie Krikhaar te Amsterdam is een tentoonstelling ingericht van recente schilderijengouaches en te keningen van zijn hand. Middelpunt van deze expositie, die tot 20 januari te zienf is, vormt een groot en opzien barend schilderij-reliëf van drieënhal ve bij twee meter, een drieluik dat hij TUSSEN TRADITIE EN VRIJHEID van Grossouws vroegere werk. Acht jaar voor het keerpunt" publiceerde Grossouw het nooit herdrukte „Het christendom van Johannes"in '46 verscheen van hem ,,In Christus, als brochure in de rppkc Pahiprc hen? de grootste bekendheid gaf, het dis uiucuuie in ae reeKS „uaniers meditatieboek „Innerlijk leven"; vijf te eitder ure tezamen met de jaar ha de uittocht kwam Bijbelse hetzelde weekend gehouden voor- vroomheiduit; het oudste artikel uit dracht van Bernard Verhoeven de nieuwe bundei dateert van 1951 en „Grensproblemen". Grossouws w'.''Het huma™ va" Sint rede riep felle reacties op met Noemde ik zijn „Innerlijk leven" het name van de zijde van de jezuïten bekendste, dan moet een restrictie (die toen meer in opspraak ^maakt worden voor de laatste jaren: het meditatieboek is in bekendheid verdrongfen door Grossouws vertaling van Paulus' brieven, waarbij hij een uitvoerige inleiding schceaf die als uiting van bezielde wetenschap voor beeldig genoemd kan worden. j 1 1 1 u 1 i ult Markus (die waarin de uitspraak GROSSOUW is vak-exegeet. Het is een plezier hem als tekst-analyst aan het werk te zien, zoals in het begin van het opstel „Het ijiéuwtestamentisch op zijn kasteel in de Bourgogne heeft gemaakt en dat komend voorjaar in Parijs tentoongesteld zal worden ter gelegenheid van de opening van het nieuwe kunstcentrum van zijn Vriend baron de Rothschild. Amsterdam en daardoor ons land kreeg bij het schei den van het jaar het recht 1 voorbezichtiging. Het opmerkelijke bij dit drieluik dat Appel heel duidelijk zijn boeiende terugkeer naar de figuratie ermee wil aantonen. Het is bekend dat hij vroe ger, aan het begin van zijn carrière in de jaren 1946-'47, de tijd van zijn „Vragende Kinderen" en zijn „Nacht vogels", al „speelde" met houten structuren, figuratief, die hij beschil derde; een experiment dat enige tijd de aandacht op hem gericht hield. Appel is niet alleen naar de figuratie teruggekeerd, maar ook naar het hout. Toch is er een groot verschil met de vroegere houten voorwerpen. Vroeger bracht hij de -kleur als steun op het hout aan; nu zaagt hij de vormen van Als „overlevende uit de voortijd" stelde Grossouw zich min of meer voor in een twee jaar geleden te Nijmegep gehouden rede „Enkele gedachten over de theologische situatie". Wat toen een lichte ironische koketterie was, wil nu, blijkens het „Woord vooraf" van de nieuwe bundel, ook letterlijk verstaan worden: „ik heb de voortijd overleefd en ik lééf." De voortijd duurt voor Grossouw in het algemeen èn in zijn persoonlijk leven tot 1950. Tot dat jaar heerste staat „Laat de kinderen tot mij ko men") nauwkeurig onderzoekt en ver rassend nieuw interpreteert. Typisch vak-exegetische publikaties zijn onder de genoemde boeken en artikelen niet aan te wijzen; werk van die aard ontbreekt ook in „Een overlevende uit de voortijd". Toch is bijna geen blad- l zijn voorstelling in het hout uit, schil dert ze en brengt ze dan als reliëf aan, aldus een voorstelling opbouwend. Ap pel heeft alt'ijd lust gehad in het dik aanbrengen van zijn verf, zo dik zelfs dat er reliëfs ontstonden, verfmassa's die de expressiekracht vergroten. Op een heel wat meer monumentale schaal gebeurt dat nu met zijn ge kleurde houtreliëf. Er zijn op deze tentoonstelling ook een groot aantal nieuwe litho's, bladen die helderder van conceptie zijn dan vroegere, met stillere achtergronden, in kleur niet meer zo direct als enkele jaren terug, terwijl de vormfiguren meer vanuit een vooropgezet idee zijn gemaakt, bewuster zou ik bijna, zeg gen. Toch is deze nieuwe Appel de oude door zijn enorme sterke binding aan kleur. Je herkent hem al op afstand. Hij is zichzelf gebleven in zekere zin eigenlijk beperkt in wat hij kan maar tegelijk een meester in wat hij ermee doet. jr_ DUISTER volgens hem in Nederland het rijke 1 '11 1 tooms'che leven en in dat jaar verhuis- léren in hedendaagse vorm de hij zelf vanuit de beslotenheid van 0 het Groot Seminarie te Haaren naar een privé-woning te Nijmegen, verhui zing die sommigen wel dadelijk „secu larisering" zullen noemen. Over „Haa ren" schrijft Grossouw in zijn „Woord vooraf" enkele heel mooie passages. Hij betrapt zichzelf daarin op nostal gie. Op de vraag naar het waarom van die nostalgie, antwoordt hij zichzelf: „Er lag over dat irreële landschap soms een glans van zacht en teer licht, in zijn beste momenten leek het een Cassisiacum, ver van rumoer en strijd, geheel gericht op geestelijke waarden: liturgie, gebed, studie, vriendenge- sprekken, wandelingen door het (zelfs nu nog) ongelooflijk fraaie Brabantse land, en altijd weer de terugkeer naar de geborgenheid van het grote huis met het bos en de hoge toren," Men herkent hier niet alleen de stylist die Grossouw is, maar ook de beschouwende man, de contempla.tief, zou ik willen zeggen als dat woord niet vastzat aan abdijen en strengheid. Op dit punt gekomen, zou ik de auteur willen tegenspreken. Met „overleven de", „voortijd" en 1950 als het jaar van de exodus duidt hij op een schei ding tussen twee levenstijdperken die er mijns inziens niet is. De opstellen in zijn nieuwe boek bewijzen het, wan neer men die althans leest met kennis ta traders", om het te zeggen in de taal waarin de auteur in zijn opstellen plotseling binnenschiet, een reflex uit de voortijd? En nu kom ik op de weerlegging van Grossouws eigen visie op zijn keerjaar. Wie zijn „Het christendom van Johan nes" nu leest, ziet dat hij daar op gelijke wijze werkt als in latere publi katies. De taai verschilt wel, hij heeft nog de trekken van een groepstaal. Belangrijk èn karakteristiek is echter, dat uit de beschouwing van Johannes' evangelie niet een christendom resul teert, dat meer over de tijd en de persoon van de commentator dan over Johannes zegt. En dat is hieraan te danken, dat de auteur zo'n zorgvuldig GROSSOUW gaf aan zijn nieuwe boek als ondertitel „Spirituele be schouwingen". Al kan men> er esprit niet aan ontzeggen, spiritueel zal hier wei in verband met spiritualiteit gezien moeten worden. „Spiritualiteit" om schrijft hij in het eerste opstel als volgt; „de belevingswijze van het ge loof; op de voorgrond tredende tenden ties, de hoofdrichtingen en de voor naamste kwaliteiten, die het geestelijk leven in een bepaalde tijd, in een bepaalde maatschappij, in een kloos terorde enz. kenmerken, het geestelijk klimaat van het katholicisme als bele ving". Het boek valt in drie delen uiteen: „Tijdsbeeld", „Rondom de bij bel" en „Rondom de mens". De indruk zijde denkbaar zonder de wetenschap van de exegeet. Maar de exegeet is in dit geval tegelijk gelovige, voor wie de Schrift de oudste verkondiging is, het begin van een traditie die tot vandaag gaat. Bezig zijn met de oudste traditie (en die moet in alle woordschakerin gen gekend worden) is gesteld worden voor het probleem van de verkondiging nu. Uit voortdurende confrontatie met dat probleem is, dunkt mij, Grossouws niet aflatende activiteit als vertaler te verklaren. Ze verduidel'jkt echter ook de aard van veel van zijn publikaties, die altijd de verkondiging-nu van de oude traditie beogen. Dat gaat zonder aanpassing of dat mismoedige model leren Van het oude in hedendaagse vormen, hetgeen de Schrift tot een nieuwsblad voor slechte predikanten maakt. Men kan Grossouws activiteit het begt als ontplooien of ontvouwen omschrijven. Hij legt het boek open op vergeten of in de traditie van de voortijd veronachtzaamde bladzijden. Dat is verkondiging. En die is onmoge lijk zonder eigen beleving, en bedoelt anderen tot beleving te brengen. Die beleving veronderstelt beschouwing, de verkondiging de drang tot „contempla- exegeet is dat het woord geen kanskan ontstaan, dat alleen de opstellen krijgt aan zijn traditie 'te ontsnappen. De auteur gebruikt het evangelie van Johannes niet om daaraan een bepaal de vorm of beleving van het christen dom op te hangen, hij isoleert ook. geen enkele tekst om een gelijk te halen. Hij ontvouwt dat evangelie als geheel en na die ontvouwing wordt een even traditioneel als oorspronkelijk chris tendom zichtbaar. Grossouws werk is altijd gekenmerkt geweest door kennis van en eerbied voor de traditie en een verwijzen daarnaar. De vrijheid de Schrift als mens van nu te benaderen, heeft hij zich ook nooit ontzegd (en daar geen mens een constante is, veranderen de uitgangspunten van de benadering ge leidelijk). Zijn respect voor de traditie voorkwam, dat hij in naam van de vrijheid aan de Schrift onmogelijke vragen stelde; zijn vrijheid en de ontwikkeling daarvan voorkwamen dat het woord van de traditie formule voor hem werd. Hij beweegt zich tussen traditie en vrijheid, hetgeen alleen hij kan die gegrepen is (de „magnalia Dei", de grote dingen van God, komen nogal eens in Grossouws teksten te rug) en die die innerlijke vrijheid bezit aan authentiek christendom eigen. uit de eerste afdeling zich met „spiri tualiteit" bezighouden. Alle opstellen zijn echter spiritueel te noemen; het gehele boek draait rond de drie: tijd, bijbel en mens, die de auteur tot een drieëenheid tracht te maken. De een kan slechts op gevaar van verminking zonder de ander. Bij een dergelijke „trinitaire" benadering wordt de Schrift geen dood boek of een oefen plaats voor virtuoze tekstanalysfen; de eigen tijd geen absolute norm, al zal hij veel eisen stellen, "en wordt de mens opgenomen in een 'zich' voltrek kende werkelijkheid, „een zich histo risch realiserend humanisme van god delijke oorsprong". En die steeds doorgaande voltrekking is de werkelij ke progressiviteit, die het bewaren niet schuwt, maar, gedwongen door tijd en mens, het bewaarde niet conserveert en daarmee neutraliseert. Wie nu „Katholiek reveil ,en spiritua liteit" leest, zal van de erdoor opge wekte woede niets meer begrijpen. Dat, het opstel voorop gaat in het boek, is belangrijk. Het zegt veel over de nog recente tijd waarin de inleiding werd gehouden en verklaart veel van nu. Vooral belangrijk is het stuk hierom, dat Grossouw- meteen verwijst naar bijbel en liturgie als de spiritualiteit vormende krachten. In het tweede stuk uit de bundel, „Bijbelse vroomheid en liturgische vroomheid", analyseert hij die twee krachten diepgaander en zo voortreffelijk, dat het stuk niets aan actualiteit verloren heeft en verplichte lectuur zou moeten zijn voor degenen die liturgieën bakken met grondstoffen uit hun eigentijdse provisiekastje. De plaats van de traditie in de ontwikke- ling van het geloof wordt uiteengezet in het eerder in deze krant verschenen artikel „Geloof en rechtzinnigheid". Van de beschouwingen uit de afde üng „Rond de bijbel" werd ik het meest geboeid door het uitvoerige essay „Heeft het denken van de apos tel zich ontwikkeld", een poging, een ontwikkeling in Paulus' theologische denken te laten zien. Paulus staat centraal in het derde deel, „Rond de méns". Rond Paulus' persoon en ge schriften cirkelt Grossouws aandacht niet alleen het veelvuldigst, maar ook het nauwst. Vanwaar die voorkeur? Een antwoord kan liggen in het opstel over „Het humanisme van Sint Pau lus". Midden in dat stuk schrijft Grossouw (niet als vinding maar als exegese): „Maar het opmerxelijke is, dat Paulus de Heer beschouwt niet enkel als de zoon van God en de verlosser, maar ook als de eigenlijke mens; hier legt hij de grondslag van het christelijk humanisme". In Paulus moet Grossouw de hoogte en de diepte van het christelijk mens-zijn ontdekt hebben en evenzeer de ontmenselijking die een van dé bijbel geabstraheerde theologie het christendom heeft laten ondergaan. Als hij verklaart dat hij „lééft", kan men daarbij hieraan den ken, dat hij door alle ontwikkelingen heen er het leven heeft afgebracht, niet dood in de voortijd is blijven liggen, hetgeen niet allen hem na kunnen zeggen. Vooral zou ik de uitdrukking toch wel zo willen verstaan, dat hij een lévende méns is gebleven, en dat leven en dat mens-zijn heeft hij zonder twiifel aan Paulus te danken. IN DE AFDELING „Rondom de mens" staat ook een artikel over Van het Reve en de religie, een verslag van een nauwkeurig lezen van Van het Reves „reisbrieven", dat, bij voorle zing voor de rechtbank, veel tijd en moeite had kunnen sparen. Vee] over Grossouws eigen vrijheid en een mooie illustratie bij het stuk „Enkele gedach ten over de theologische situatie" is het artikel over monseigneur Bekkers, waarmee het boek sluit. Grossouws boek is ook hierom be langrijk: wat hij schrijft heeft stijl, de hele reutemeteut van moderne ge meenplaatsen ontbreekt, er wordt niet in gehold wel voortdurend in vooruit gegaan, maar dat nooit zonder stil te staan. En altijd ligt het boek openge slagen voor hem, niet als correctiemo gelijkheid. maar als eerste woord waarover het laatste niet te spreken is, hetgeen het leven van exegeet en gelovige spannend maakt. De oorsprong van het oud-N^r droomlied van Olav Asteson lS Jf zekerheid vastgesteld in de der",,,) eeuw, maar sommige onderzo' ménen zelfs dat het uit de zcVu(i eeuw stamt. „Das Traumlied" is J heruitgegeven (Verlag Uracl^r Stuttgart) in een nieuwe Duitse taling. De auteur vertelt vaP .fs twaalf dromen in de twaalf naC tussen Kerstmis en Driekoning®"^' hij belicht op een dramatische ff8 l! hoe al het menselijk handelen 118 j dood tot verstrekkende gevolgen leiden. De in 1938 geboren Joegoslav'^ schrijver Mirko Kovac ziet zijn ®®r ling deze maand in Duitsland ver5' nen onder de titel „Meine Schijf Elida" (uitgave Suhrkamp). He' haal speelt in de deelstaat Servi®e(; behelst de geschiedenis van een .ji tijds ./elgestelde en geachte die door de tijdsomstandigheden meer nog door innerlijke zwakt® dergaat. De titelfiguur wordt eer5J het laatste hoofdstuk en dan indirect de heldin. In zijn nieuwe roman „What land seems" (Wat Engeland schij"^ zijn, uitgave Hamish Hamilton) weegt James Barlow zich in het mU van gokkers, handelaren in verd®^ de middelen en juristen die erop j zijn de wet te interpreteren ten g'Af van hun cliënten. De roman besd1 J tot in details hoe een grote roofoV®' wordt opgezet en uitgevoerd a heeft een belangrijke bijkomende tekenis, omdat Barlow duidelijk 8J.[ toont voor welke onoverkomelijke jt biemen de politie komt te staan a|8{:: burger uit cynisme of vrees W®'® mee te werken. Een handelsreiziger neemt j .meisje mee in zijn auto, er onts'^l een verhouding, het meisje kennis met de echtgenote, de vertrekt en de beide vrouwen bW (j bij elkaar. De intrige van „Three two won't go" (Drie in twee gaat "U uitgave Triton Press) zou, m1" ,j knap Press) zou, behandeld dan door A^ W. K. Grossouw, een overlevende uit de voortijd; Paul Brand - J. J. Romen Zonen: 1967. Idylle als noodbrug naar het mysterie afstand die het mysterie van kerstmis gestalte geeft kan door woorden benaderd, doör zwijgen en muziek een enkele keer gezien" worden. DIT IS DE TIJD van de taal. Van stilte bestaat bijna alleen het woord nóg. Er wordt verkondigd, uitgelegd, verstaanbaar gemaakt. Al ^lijken veel hun Clgen ïailgschlkking in het dichters van het tegenovergestelde gedicht wordt hun geschiedenis overtuigd, in de religie lijkt het woord almachtig. Is het gevolg niet, dat slechts onder de aandacht komt dat in taal geordend kan worden? En dat al gauw dat van het geloof wordt afge trokken dat zich niet binnen die orde ning laa. dringen? Merkwaardig is die cerebraliteit en dat niet te miskennen intellectualisme (die zich beide'slechts op een plat vlak bewegen) in een tijd dat aan de periferie geëxperimenteerd wordt met bewustzijnsverruimende middelen en een hang naar self made mystiek niet te ontkennen is. De kerk is volgepraat, al blijken er nog steeds woorden bij te kunnen. Bewustheid, echter even vergeten. Los van duidelijkheid, verstaanbaarheid zijn de zijn lichaam beweegt de dichter slagwoorden. Waarbij een zeer belang- i\r-u An „-,7.-rioi- u 1 rijke eigenschap van dc gelovige mens zich in de muziek op haar vleu- geneutraliseerd is: het affect, dat het gels l'ljzend en dalend. Als reis- woord hoogstens als prikkel behoeft, gezel naar de dood wil hij de verder zelfstandig zijn weg zoekt muziek hebben: „Jij weet de weg daarheen waar het woord machteloos naar de deur van de hemel". Om het laatste gaat het mij. Muziek kan verder reiken dan de taal die altijd aan betekenissen vastzit, muziek kan suggereren, het woord slechts oproepen of verklaren. Muziek komt over grenzen waarvoor het woord moet halthouden. De grenzen van het mysterie bijvoorbeeld. Het is indruk wekkend te zien, hoc Augustinus in zijn preken op kerstmis poogt met woorden tot het mysterie van het Woord dat mens wordt, door te drin gen. Tree voor tree klimt hij de wenteltrap omhoog op, totdat hij niet verder kan: de adem, die woorden nodig hebben, ontbreekt. De rest is zwijgen of muziek. Muziek en stilte spreken faculteiten in de mens aan die door niets ander bespeeld kunnen worden. En juist die faculteiten zijn bepalend voor het geloof, dat gewekt wordt door het woord, maar zich alleen ontplooien kan achter het woord. De afstand tussen lichaam en „heavens doore" en dat is de tot daar waar de handen niet kunnen komen 'zich nu soms in de kou voelen. Het is geen esthetisme, de grootheid van bijvoorbeeld de introïtus van de nachtmis te benadrukken. In de gang van de beleving zijn die enkele regels op enkele noten meer geworden dan een stuk tekst uit een psalm op muziek: op die muziek en die enkele woorden is voor velen een lijn getrokken vanuit het lichaam in de richting van „heavens doore". Met het wegvallen van die liturgie is die lijn afgebroken en daarmee is een belang rijke faculteit gezet buiten het spel dat het benaderen van het mysterie ook is. Dat de kerk, zoals wel gezegd is, schatten van eeuwen heeft weggesme ten, is een vrijblijvende wat opgewon den opmerking en kan esthetisme verraden. Er werden evenwei geen teksten en muziek alleen afgedaan, maar vormen van beleving, die het mogelijk maakten het mysterie te benaderen; te ervaren dat het geloof meer is dan d» optelsom van een a'antal dogma's en de mens meer dan een mens tussen zijn medemensen. En een geneutraliseerd affect laat zich moeilijk elders onderbrengen, vooral als het klimaat tegen is en voorlopig de uitleg en het verklaren verkozen worden boven het tegenwoordig stel len, de verwondering om het geheel plaats heeft moeten maken voor de aandacht voor het detail. dat ze (hun reactie zegt ook veel van hun binding aan het sentiment) komen tot anti-sentiment-uitingen, waarmee de twist er een geworden is tussen welvaart en verontwaardiging om de ellende om ons heen. Het pijnlijke kan zijn, dat in die .Jwist tegelijkertijd de idylle om hals wordt gebracht door een vereenzelviging van sentiment en idylle. En door de verwarring van sentiment en affect zouden dar, wel eens wezenlijke dingen rond het kerst feest weggegooid kunner worden. Men vergeet wellicht te gauw, dat voor de meesten de idylle ,nog de enige nood brug terug is naar het mysterie. De afschuw en angst voor het sentiment en de vereenzelviging van sentiment en affect en de daaruit voortkomende vrees en schaamte voor het affect hebben, geloof ik, de geloofsbeleving dat eenzijdige gegeven dat sommigen als kil ervaren. Wie dat tegenspreekt met een verwijzing naar de perspec tieven die het woord kan openen, redeneert te zeer vanuit zijn eigen bevoorrechte positie, waarin hij niet de hulpmiddelen van de muziek bij voorbeeld nodig heeft om voorbij de 1 taalgrens te komen. blijkt. Verstaanbaarheid verkleint, dia loog brengt wat groter is dan de sprekers terug tot hun formaat, al uitleggend en tot duidelijkheid orde nend maakt men de schrift tot een' boek dat in de zak past, wordt geloof een maatschappijleer, verkondiging ontwikkelingshulp en trekt men rond Kerstmis alleen de woorden-„vrede op aarde" in de aandacht, het eerste deel van het vers dat spreekt over de heerlijkheid van Hem die in de hoge is, verwaarlozend. JE BEHOEFT NIET te huilen van heimwee om te concluderen, dat dege nen die het mysterie in een verbinding van tekst en muziek in de oude liturgie eens en elk jaar inténsiever konden beleven met de vingertop pen als het ware even konden raken AFFECT is geen sentiment. Ze wor den te vaak vereenzelvigd. En de al jaren waarneembare angst voor het sentiment is daardoor geworden tot vrees voor het affect. Het sentiment is dat dat boven op het hart ligt, als dat zo gezegd mag worden, h'et affect' heeft er binnen in allerlei vertakkin gen. Het sentiment smelt snel weg, is licht verstoorbaar, heeft behoefte aan entourage en vooral: herinnering. In wat men noemt de viering van Kerstmis is het mysterie veelal ver drongen door de idylle, die sentiment kan wekken. De idylle is los komen te staan en al vrij snel teruggelopen tot de sfeer er rondom heen, waarmee het kerstfeest qp zijn voorchristelijk uit gangspunt teruggekomen is. Veel rond kerstmis is niet meer dan het tijdelijk omhoog laten komen van wat rest-senti- menten. In hun gerechtvaardigde af schuw daarvan gaan sommigen zo ver DE NAAM is mi] ontschoten, de plaats waar ik het las ook. Een Frans auteur was het Claudel? heeft eens geschreven, hoe hij zich op kerstmis in een volslagen troosteloze situatie bevond. Geen woord werd helder, geen klank kwam achter de noten vandaan; als velen, want zijn situatie is niet bepaald Uniek, zat hij in een onvervulbare lqegte, drooggelegd en alleen. Hij schrijft dan dat hij toen teh einde raad begon te lezen in het boek van de psalmen. En lang zaam aan begon zijn situatie zich te wijzigen: van wat hem niet bezielde, vond hij in de psalm overal de echo's: God trekt zich voortdurend terug, laat zich even zien eh verdwijnt dan weer en is onbereikbaar. De psalmen zijn de meest existentiële uitingen Van de bijbel: er is altijd een concrete mens in een concrete situatie, zijn woor.den zoekend om helderheid in zijn situatie te vinden. Het boel. van de psalmen is ook een volledige theologie en een levende: geen opdeelbare god van het handboek, maar een zich manifeste rende, sprekende en dan weer zwij gende god van het geloof. Elke nieuwe vertaling van de psal men is een poging, de grootheid van de oude tekst gestalte te geven in een andere, spraak. Verleden jaar ver- scheen een Proeve van vertaling van vijftig psalmen van Huub Oosterhuis, Michel van der Plas, Pius Drijvers en H. Renckens. Met hen op werkten twee anderen aan een nieuwe psalm vertaling: de dichteres Ida G. M. Gerhardt en de neerlandica Maria H. van der Zeyde. Tien door hen vertaal de psalmen zijn nu verschenen in het jongste nummer van „Maatstaf". Ze ■zijn van geheel andere aard dan die van Oosterhuis en de anderen: het Nederlands is gebogen naar de kracht van de grondtekst, dit de twee ver taalster'. zo letterlijk mogelijk willen laten overkomen. Het resultaat is vaak zeer mooi; het bekende wordt weer nieuw en dat is het beste dat van een schriftvertaling gezegd kan wor den. Psalm 23 vertaalden zij als volgt: De Heer is mijn herder, mij zal niets ontbreken. Hij wijst mij te liggen in grazige weiden, hij voert mij naar wateren der rust. Hij. behoedt mijn ziel voor verdwalen, hij leidt mij in sporen van waarheid getrouw aan zijn naam. Moest ik gaan door het .dal van de schaduw des doods, kwaad zou ik niet vfezen. Want naast mij gaat gij, uw stok en uw staf zij doen mij getroost zijn. Een tafel richt gij mij aan In het aangezicht van mijn belagers en zalft met olie mijn hoofd. Mijn beker vloeit over. Zo zijn dan geluk en genade om mijn schreden al de dagen mijns levens. Verblijven mag ik in. het huis van de Heer tot in lengte van dagen. George Herbert, om tot hem terug te keren, nam een berijming van deze psalm op in zijn enige bundel. En hij besluit die met de voor hem, die altijd dialogeerde met god-in-de-hemel, ka rakteristieke regels: Surely thy sweet and wondrous love Shall measure all my days; And as it never shall remove, SSo neither shall my praise. UP Newman een banaal romannetje Pp ben opgeleverd. Deze schrijfster eJ ter (in 1938 geboren, dus er kan jé veel van haar worden verwacht) zo uitstekend karakteriseren en he zo'n goed oor voor dialoog dat d®^ haar vierde, roman zonder voorheb" kan worden aanbevolen. De schrijver van „Le conquéra"fj (De overwinnaar) heef* met „L'oh1": et la lumière" (De schaduw en licht, uitgave Buchet-Chastel) él menselijk probleem gesteld. Hoe k0^ het toch dat in de familiekring, op werk, tussen groepen van mensen j volken betrekkingen onafwendbéi slechter worden, terwijl de neut1 buitenstaander er de zin niet van 1 Is het dan zo moeilijk gewoon te leven? Caplain probeert op dez® ,5 meer vragen in zijn roman antw®"^ te geven en hij doet dat, zondef zedemeesteren, zeer goed. Er wordt een poging öndern°n1^. een in*de Afrikaanse wildernis 6e'el l:erde Europeaan te redden, e- hoofdthema van de roman „The ®A) dition" (uitgave Seeker en Warb®J door de Zweedse auteur Per Sundman. De schrijver doet geen keie poging te karakteriseren, laat zijn figuren uitsluitend sprek®n handelen. Zo leren we langzamei'b® de .leider van de expeditie, Sir d%ï' kennen door de ogen van 1 tweede man luitenant Laronne ®n e( gids Jafl'er Topan. Door deze van schrijven komt het voor dat e^(, gebeurtenis ons twee keer, door v i(j| schillende figuren beschreven, w'° voorgezet. De feiten zijn gebaseerd t de in 1887 door Stanley geleide t® j, om Emin Pasha te ontzetten. ''Hei man toont zich in dit boek een °L neel talent. Op 17 november was het vijftig 1 .f geleden dat de Franse beeldho1'1 g Auguste Rodin stierf. Ter herdenk zijn kort na elkaar twee boeken U1 N' komen, één getiteld „Auguste y door Robert Descharnes en Jean-ff' e pois Chabrun (ook in een Eng®^, vertaling bij Macmilian verschel prijs 12 guineas), het ander simpelv,jje, „Rodin" door Bernard ChampignedK()- Het laatste boek, aanzienlijk ü°e et per en bij Thames en Hudson in uitvoeringen gepubliceerd, is verr® het best. In het kostbare detaJ10 boek wordt geen aangetroffen. enkele ADVERTENTIE I

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 18