schapen
haggis
MOORD OP ZEEHONDEN
JAGERS OP BONT GEDRAGEN ZICH ALS
OERMENSEN
DE BUL
WIND EN ZEE
AFMAKERS
DE TIJD ZATERDAG 23 DECEMBER 1967
HAYE THOMAS
(Van onze speciale verslaggever)
STRONSAY, december We waren net te laat voor het jaar
lijkse bloedbad van „Little Linga''; hel kleine kogelronde eiland,
dat ogenschijnlijk als een volstrekt waardeloze steenklomp oprijst
kif de wilde samenvloeiing van Atlantische oceaan en Noordzee.
Een mens heeft ook niets te zoeken op deze boksbal van de zee,
tVaar de snelle watervuisten constant en met grote woede op roffe-
^n. Hij bevindt zich in een gebied waar de Beau fort scha al door
gaans de hoogste cijfers aangeeft. Waar de wind meestal huilt en
lammert en dikke flarden schuim van de golftoppen als bijtende
Sneeuwvlokken in je gezicht jaagt. Maar de dieren zijn minder
kieskeurig.
STRONSAY
Orkney
(Van onze spe,ciale verslaggever)
STRONSAY, december. Naar schatting leven er nog zo'n
vijftigduizend grijze zeehonden in hun woongebied, de noord&
lijke zeeën. Zij komen voor tussen New Foundland en het
Canadese vaste land, bij de eilanden ten noorden van
Schotland en in de Baltic. In de Britse wateren schat men hun
aantal op twintigduizend. Sinds 1914 zijn- zij hier door de
Britse wet beschermd. Dat wil dan zeggen dat de jacht er op
aan een bepaalde limiet gebonden is. Die jacht is een
.onderonsje" van een beperkt aantal jagers, dat voor de
huiden van de dieren een goede afzet vindt. Zij werken
daarbij zoveel mogelijk samen, om de prijs zo stabiel
mogelijk te houden.
Op de Orkney's is deze „bussiness"^ vooral geconcentreerd
rond een Schotse natuurkundeleraar Tom Young uit Kilmar
nock, dié voor zijn huiden gretige afzet vindt in het Noorse
Bergen. Op de Orkney's zelf houdt men er zich in het
algemeen afzijdig van. Men vindt deze eilanden ien noorden
van Schotland in dat wonderlijke, vaak zeer onheilspellende
gebied van grimmige rotsklompen, voortdurend bewierookt
door de altoos aanschietende zeeën die er op te pletter slaan.
Men kan dit gebied, waar de kachels altijd branden, ook tot
de broedplaats van alle mogelijke soorten hondeweer rekenen,
een onderdeel van het grote Atlantische fornuis waarop de
ene depressie na de andere wordt klaargestoofd. De eilanden
hebben lange tijd onder Scandinavische invloed gestaan. Eerst
waren het de Noren die er de macht hadden, vervolgens
regeerde er de Deense koning. Pas aan het einde van de
vijftiende eeuw kregen de Schotten een vaste greep op de
macht.
De eilanden vormen een soort beschermende ring om het
Mainland, het vasteland, met Kirkwall ais de centrale plaats.
Van hieruit onderhouden veerboten de verbinding met de
andere eilanden en sinds kort is er ook een klein vliegtuigje
dat naar de eilanden vliegt. Daar hoort in Kirkwall een
miniatuur-vliegveldje bij, waar je in een klein houten hokje
eerst op een soort badkamer-weegschaal moet plaatsnemen.
De vlieger zelf een voormalig piloot van de Britse Marine
neemt dat gewicht op. Dat wegen gaat heel precies om de
beurt, met telkens één klant in het hokje. Niemand hoeft te
zien welke zwaargewicht je voor of achter je in het
toestelletje krijgt, dat zes passagiers kan vervoeren. Kenne
lijk om benauwde discussies in de geest van: „Moet die
dikkerd ook mee", te voorkomen.
Gedurende zo'n vlucht, als wij bijvoorbeeld van Kirkwall
naar Stronsay maakten, ben je al zenuwachtig genoeg. Er
staat meestal een bulderende wind, die het toestelletje soms
tientallen meters omhoog slingert. Soms volgt er ook een
angstaanjagende duikvlucht naar de grijze, deinende water
velden beneden je, met de brede, platgewaaide golfruggen.
Op Stronsay is David Pottinger behalve boer ook verkeers
leider van het vliegveldje. Dat vliegveld is gewoon een van
zijn knobbelige en soppige weilanden, door stenen muurtjes
omringd. Als David met zijn armen zwaait, wipt het
vliegtuigje rakelings over zo'n muurtje heen om te landen. De
reizigers rennen dan met hun nog altijd protesterende magen,
huiverend door de felle regenstriemen, naar een houten keetje
om dan toch maar weer de terugreis te regelen en om zich
snel naar hun bestemming te begeven. Dat is dan een van de
lage, van ruwe stenen gebouwde huisjes, kris-kras verspreid
over het eiland, of een van de doorgaans grote boerderijen.
DE VIERHONDERD BEWONERS van het eiland worden in
aantal vele. malen overtroffen door de schapen, die pas de
werkelijke bewoners van Stronsay zijn. Men ziet ze als
grauwe witte wolken over heuvels kruipen, straf bijeengehou
den door een razendsnelle zwarte Collie, die hier in zijn eentje
de herder vervangt. Geen mens is bereid om in dit hondeweer
langer dan een uur buiten te vertoeven.
De invloed van de schapen vindt men ook terug in de
Haggis", die er uitziet als een doffe, vuilroze bal, van
oorsprong een Schotse culinaire vinding, maar over dat
culinaire kan men gerust van mening vei-schillen. De bal is
een strakgespannen schapenmaag, die men met het hart, de
lever en de ingewanden van het schaap, fijngehakt in niervet,
havermeel en cayennepeper heeft volgepropt en vervolgens
urenlang laat koken en zwellen. De bijbehorende slok is
onveranderd whisky. Met de whisky konden we het goed
vinden. De smaak van de kille, kruimelige Haggis",
loodzwaar op de tong, hebben we niet begrepen. Maar zij van
Stronsay hielden vol dat dit dan toch echt aan ons lag.
niet kunnen, doen de meeuwen wel. Op
„Little Linga" was de schoonmaak na
het bloedbad in volle gang. De jagers
hadden niet alle lijken van de zeehon
den kunnen meenemen naar hun gro
tere motorboot, een soort moeder
schip, waarin het villen plaats vindt en
de gestripte dieren op een grote hoop
terecht komen om aan een vismeelfa-
briek op de Shetlandeilanden te wor
den verkocht. Maar de opstekende
stormen hadden de jagers binnen de
hun toegestane limiet verrast. Het
doden was snel genoeg gegaan. Maar
meenemen ging niet meer. Hoeveel
lijken er precies waren achtergebleven
viel niet te zeggen. De keerstroom van
de eeuwig aanschietende zee is sterk
en de meeuwen eten snel. Hun honger
heeft een lange adem! De orgie der
bolgekaakte Tritons was nog in volls
gang.
Voor onze verbijsterde ogen zagen
we een afschuwelijke vreetpartij van
reusachtige, zwartgekapte vogels, de
poten in een kloeke spreidstand op het
bloederige vlees, de roodgekleurde
snavels hakkend en beitelend in de
d ii 11 en de massa. Onze aanwezigheid
scheen hen te storen. Af en toe keken
ze schichtig en met een duivelse blik
'in de boze kraalogen op, de machtige
vlerken wild klapperend. Het wai
kennelijk het uur van de koningen,
want alleen de meeuwen van grote
omvang stonden aan. De andere cir
kelden er in grote bogen boven, gillend
en krijsend in heel hun ongeduld.
Onnodig, want er was nog leeftocht
genoeg. Zeker nu zij zo grondig te
werk gingen, slechts één bloederig
graatje met bijbehorende staartvin
overlatend. Wie gedacht had dat de
slachting de zeehonden voorgoed ver
dreven had, kwam bedrogen uit. We
zagen er wel dertig op „Little Linga",
INGEWIJDEN noemen hem „de
bul!', en als regel spaart men hem
ook, want hij zorgt onvermoeibaar
voor de nieuwe aanwas. Hij omringt
zich ook voortdurend met een comple
te harem, waarvoor zijn physieke
liefde onuitputtelijk schijnt. Mannelijke
rivalen houdt hij van zich af op basis
van „over mijn lijk". En vaak kan
men geweldige tweegevechten zien.
September en oktober zijn voor de
grijze zeehonden de maanden der
geboorten. De moeders gaan indruk
wekkend snel te werk. Vaak in nog
geen twintig seconden is het jong ter
wereld. Daarna zijn de vrouwtjes de
meest trouweloze moeders die men
zich kan voorstellen. Hooguit zo'n
veertien dagen geven zij het jong hun
melk, dat van een bijzonder groot
vetgehalte is. Al na twee weken kun
nen de jongen een beschermende vet
laag van ruim zeven centimeter heb
ben. De huid is dan nog bedekt door
de witte harenvacht, waar de jagers
juist zo tuk op zijn. Na enige weken
schuren de jongen die af en begeven
zich op eigen houtje naar zee voor hun
eerste zwemtocht.- Hun moeders zijn
dan al lang weer in hun geliefde
haremkring teruggekeerd. Want „de
bul" heeft het niet op lange vakanties
begrepen. In zee wordt gejaagd op
kleine, snelle vissen. En vooral ook op
de Conger-aal, die op zijn beurt de
talrijke kreeftenvissers schade berok
kent aan hun netten. In zee is vooral
de bloeddorstige Orka, het zeer agres
sieve walvisachtige watermonster, de
grote vijand van de zeehonden. Hij
verslindt ze met huid en haar en kan
er gemakkelijk drie of vier tegelijk
verzwelgen.
Op het droge is de mens vijand
nummer een. Al wordt uit eigen kring
de oppositie steeds groter. Sinds het
drama van de Canadese Magdalen-
eilanden is uitgelekt en het rumoer
over het levend villen in verband
met de strenge koude ter plaatse en
het systematisch uitroeien van de
zeehonden, die hier ooit in indrukwek
kende miljoenenformaties voorkwa
men, sterker werd, nam ook de afkeer
toe. Zelfs uit de kring der jagers
komen nu overlopers en in feite is
David Pottinger er een van. „Ik heb
„Litle Linga" te koop aangeboden.
Tom Young had direct een bod van
tienduizend gulden klaar. Maar juist
aan hem wil ik het eiland niet kwijt.
Uit de kring van zeehondenbescher
mers heb ik echter geen bod gekregen.
Ook niet van de vrouw die haar jas
voor de televisiecamera's verbrandde.
De harde munt is geen zaak van
sentimenten." Hij zei het met een
zachte, gèvoelige stem. En even kwam
het ons voor dat dit vervloekte, door
de wind gegeselde eiland inderdaad
onontkoombaar is aan zijn lot.
De jagers conformeren zich met de zeehonden: in uiterlijk, lucht en gedragingen. Ze bewegen zich rollend over het strand, in glad leren pak. Een snor is onmisbaar.
,J VLET kwam niet geheel vrij
(j0"1, de lage, stugge branding, in een
t'. ke melkwitte krans rondom „Little
s'dga". Een golf sloeg om, tilde de
^htersteven op en het water stroom-
tf, vlet binnen. Door een ziedende
assa schuimend water voeren we
het strand. Even Werden we
grepen dooi- de keerstroom, doch
^arna schuurden we over de bodem.
e sprongen uit de vlet en tot onze
Wle«n door het water wadend, trok-
hZ1 We haar over 'enige rotsblokken
op het druge.
cies zo waren enige dagen tevo-
0fn de jagers gekomen. Met gewerén
°°k met knuppels? Wie zal het
joggen? Ingewijden treden niet graag
d details van het bloedbad. Anderen
zij zitten altijd boordevol senti-
fmnten. Krijgen de kriebels op de rug
1^ zij de zeehonden in pure doodsnood
bjTgillen en snuiven en kunnen de
dip in de bolle natte ogen van de
t9,1en niet verdragen. David Pottinger
0ht, de laatste zijn om dit alles te
tk«nnen.
ben een boer", vertelde hij
bloedèrige bijverdienste bespeurd.
Maar de vissers en boeren van Orkney
zijn totaal verschillende karakters. Om
het verhaal van de vissers, dat de
zeehonden meer mens dan dier zijn
en dat zij de zielen van hun verdron
ken makkers met zich meevoeren,
moesten de boeren lachen.
Pottinger kon zich toch niet aan de
indruk onttrekken, dat de meeste
eilanders weinig met zijn bijverdienste
op hadden. Het was ook zo dat de
werkelijke jagers van elders kwamen.
Van Schotland en de Hebriden. Ogen
schijnlijk gewone lieden, rustig en op
hun gemak. Tom Young, de natuur
kundeleraar uit Kilmarnock was er zo
een. Maar dah toch een leraar met
een. zeer vroege Kerstvakantie. Want
half november kon men hem steevast
op de Orkneys vinden. Met zijn. snelle
motorboot, geweren en kogels en lange
messen. Tom Young kon dan van de
ene dag op de andere veranderen. Van
een rustige, bedaarde Schot in een
snel geprikkelde woesteling, onbe
twist de leider van een groep grimmi
ge lieden in dikke jassen en met
wollen mutsen op. Zij waren de jagers,
de mannen die het karweitje opknap
ten. Met alleen de wind, beginnend bij
kracht negen als hun vijand. Er waren
Jonge beginnelingen bij. Maar ook
geharde routiniers, killers bij uitne
mendheid, die het vroeger allemaal
"eel wilder en spannender vonden. Dat
was de tijd van „knuppeltje-uit-de-
zak". Die ene, snel dodende tik. daar
ging het om. Die moest je in de
vingers hebben. Een halve misser
verraadde zich meteen. Dan blééf het
beest gillen en verscheen er een dikke
bloederige bult op zijn kop.
Wat was er toch tegen de knuppel?
Nóg vroeger, toen men van de waarde
van een huid nog niet zoveel'weet had
het eigenlijk in de jeerste plaats om
het vet voor lampolie ging, gebruikte
men gewoon de bijl, of balken met
weerhaken, die voor de branding wer
den gelegd, en waar men de zeehon
den dan met een woest gebrul massaal
op dreef. Eer} formidabele slachting in
het wild opspattende schuim, dat diep
rood kleurde.
DE WIND EN DE ZEE»zijn onver
moeibare schoonmakers. En wat zij
Moeder-zeehond met jong. Vooral het bont van het jong is begeerd.
Zijn gezicht zat onder het zout. En
®aP zijn neus en ruige baard hingen
wkke vochtdruppels. Een soort oer-
"dens, zoals hij grimmig en verbeten
aan de riemen zat en de kleine vlet
J)aar het eiland trok. Misschien we!
a®t laatste bezoek van David Pottinger
aan zijn „Little Linga". Een erfstuk
kan zijn vader, een ver afgelegen
onderdeel van het land dat bij zijn
6°erderij hoorde. Hij had het ér wel
JjPs - probeerd met wat schapen.
jya: zelfs de eenvoudigsten onder de
f^ritauwers was het beetje gras hier
'e dor en te zout. En de meeuwen
?°ken op de pasgeboren lammeren. -
„Little Linga" was volstrekt
aardeloos tot het zo'n jaar bf zes
««leden opeens weer mocht. Dat
',het" Was dan het doden Van de
,°êenaamde -«grijze zeehond, die tel-
«ns in groten getale te vinden is op
Hebriden, de Shetlandeilanden en
Igelegen eilandjes van de Orkney-
Hr°ep, hoog boven de noordkust van
«hotland. Men h,ad zorgvuldig bere-
«nd dat de dieren zich na voorgaande
■Y'htingen weer aardig hadden her
ald, en men had het vagj vermoeden
«6bit dat het de grijze zeehonden
^aren, die de zalmvangst schade toe-
vachten. En wie aan de zalm komt,
0rnt aan Schotland.
T>e jagers met de boze driften kre
pt weer eens een kans. Keurig netjes
fj. bepalingen vastgelegd, want men
plde geen heibel met de dierenbe-
«nerming.
Op de Orkneys niet meer dan zo'n
®cbt a negenhonderd per seizoen, de
touwtjes in verwachting ontzien en
°Oral niet knuppelen maar netjes
in de kop schieten, opdat de dood
menselijk mogelijk zou zijn". Dit
'es stond vetgedrukt op de formulie
ren, waarmee David Pottinger op
''Little Linga" weer wat kon bijverdie
nt.
simpel. Met de dieren, door de dieren
en voor de dieren. „Little Linga" is
een onderdeel van mijn bedrijf. Het
leven is hier hard en zwaar. Je moet
alle kansen benutten. „Little Linga is
zo'n kans. De zeehonden zijn hier gaaf
en talrijk. Elk jaar zo'n twee a
driehonderd er van af, kunnen ze best
verdragen, dacht ik. En de stabiele
cijfers,, van de vangsten gaven me
'gelijk.
Ik weet ,wel dat niet iedereen er zo
over dacht, maar op mijn eilandje
wilde ik geen geintjes. Geen geknuppei
al is dat dan nog zo eenvoudiger en
sneller. Ik heb me altijd aan de wet
gehouden. De kogel voor door de kop.
Begrijp je?. En niet anders!. In het be
gin deed ik zelf mee. Maar ik had het
niet, hè.
O zeker, zo'n luizige meeuw haal ik
zo neer. Gewoon losjes uit de heup nog
wel. Maar bij zo'n zeehond is- dat
anders. Die ziet en weet gewoon wat
er gebeuren gaat. Als je op hem afkomt
begint hij te briesen en te gillen. Uit
angst, dat kan ik je verzekeren. Zijn
kop wiegt dan zenuwachtig heen en
weer en met zijn gladde achtervlerken
probeert hij telkens van je weg te
draaien. Je moet dan verdomd zeker
van je zelf zijn cun hem goed in die
kop te raken. Nou en daar was ik geen
ster in.
PLOTSELING is David Pottinger
ook van die bijverdienste afgeknapt.
Het was op een van de lange winter
avonden dat hij op het televisiescherm
in zijn eenzame boerderij op Stronsay
de Britse schrijfster Nina Warner
Hooke zag, gekleed in een „Sealskin"-
mantel, een prachtige beige pels, in
iengtebanen verwerkt. Het was een
wonderlijke uitzending, waarin Nina
aanvankelijk heel verleidelijk ,lachte,
zich vervolgens als een lenige span-
rups naar de camera's toeboog, om
plotseling te verstrakken. De prachti
ge jas van drieduizend gulden ging uit,
werd met een bruusk gebaar in een
bak vol petroleum gegooid en vervol
gens in brand gestoken.
De boodschap die er van uit ging,
had David Pottinger getroffen. De
vissers van Orkney hadden hem al
tijd al gezegd, dat hij zich met het
doden van de zeehonden op het ver
keerde pad bevond. Daar kon geen
zegen op rusten. En in hun woorden
had hij een diepe afkeer voor zijn