Soms dacht je dat de idylle was bereikt
4
'U
REPETITIE MET W. MENGELBERG
IT
„Bij het geloof, de stilte der ontroering,
zoo de zwakken deze al in geringe mate
ondergaan, voelt hun innerlijke natuur
haar tekort en tracht zij .ditkunstmatig
aan te vullen door den schijn"
-r
A
të
m
DE TIJD
ZATERDAG 23 DECEMBER 1967
HERINNERINGEN aan het
muziekleven van tussen de
twee wereldoorlogen, dat is
de vraag die mij wordt voor
gelegd tegen het einde van dit
jaar. Een toevallige vraag in
een willekeurig jaar, vermoe
delijk vagelijk verbonden met
een zich opdringend besef van
leeftijd. Hoe was het toen?,
gezien van de ervaring uit hoe
het nu is.
v±T:
SP
Tendeert het leven niet naar
de idylle?
Soms geloofden wij toen
haar bereikt te hebben. Menig
een denkt er nog zo aan terug.
LEO HANEKROOT
HERINNERINGEN
Nu is het muziekleven op drift,
toen leek het voor de eeuwen
gegrondvest. De Nederlandse we
reld der muziek cirkelde om de
glorieuze Willem Mengelberg en
Het Concertgebouw. Die kring was
vrijwel leeg, op het stralende, mid
delpunt na. Al het andere hield zich
op in de schemering aan de peri»
pherie van de cirkel.
Als een eigen lichtje zag je er
alleen nog staan het Residentie-
Orkest met Peter van Anrooy aan
het hoofd. Van Anrooy kwam prac-
tisch nooit in Amsterdam. Mengel
berg en het Concertgebouworkest
kwamen geregeld op zaterdag in
Den Haag. Goede Hagenaars den
ken dat ze dit nog doen. Die gaan
nog altijd naar „De Mengelberg
concerten", een kwart eeuw nadat
Mengelberg zijn laatste concert ge
dirigeerd heeft. De forse kaars die
Evert Cornelis in Utrecht had ont
stoken mocht in Amsterdam niet
gezien worden, dat was een taboe.
Alles stond dus in kwaliteit en
belang gerangschikt naar de maat
staf aller muzikale dingen, Mengel
berg. Wereldberoemde collega's
kwamen en gingen, Mengelberg
was er altijd en zou er altijd
blijven. Zo- gedroegen zich althans
de scharen van zijn vereerders.
Niemand die het ooit opviel dat de
tijd voortschreed. Velen die het
vandaag de dag nog altijd betreu
ren, dat zij ooit gedwongen zijn
geweest dit op te merken.
11 Allegro
HET CONCERTGEBOUW was
een permanente feestzaal; ieder
concert was een huldigingsconcêrt.
Dit was ook zo als Mengelberg er
niet was en dat was welbe
schouwd het grootste deel van het
jaar want de feestsfeer was een
traditie geworden, die niet week als
een van zijn plaatsvervangers ach
ter de lessenaar kwam, In dit
opzicht hebben die veel aan hun
beroemde collega te danken gehad.
Mengelberg was de bereider van de
feeststemming, die voor ieder con
cert reeds zo opgeladen was, dat zij
in ovaties met de hele zaal wip-van
het stoeltje, (zoals een collega van
mij dat uitdrukte) losbarstte als
onverschillig wie maar boven aan
de trap verscheen. Bruno Walter is
er zo verwend door geraakt, dat hij
toen na 1945 het feest definitief
voorbij en critische beoordeling
daarvoor in de plaats was geko
men, zich boos van Amsterdam
heeft afgekeerd.
Nochtans, het kon nooit zo heer
lijk uitbundig zijn als wanneer de
meester er zelf was. Dit had dan
wel het nadeel, dat Mengelbergs
verjaardagen, jubilea of terugkeren
van een zijner nogal veelvuldige
ongesteldheden geen echte climax
meer konden worden. De meester
werd iedere avond gehuldigd. In de
regie daarvan was hij even kundig
als in het dirigeren. Hij kwam
altijd heel laat op, gemeenlijk tien
minuten na de aanvangstijd. Dat
sloeg op een zwak van hem, dat hij
langzamerhand in een kracht had
omgezet. Hij was niet zelfverze
kerd, hij had in wezen podium
vrees. Hij kon niet opgaan en bleef
tot het laatst toe druk praten met
zijn omgeving, erop rekenend dat
men hem nog juist te rechter tijd
de loge uit zou werken. In het
applaus vond hij zichzelf terug.
Daarom moest er zoveel geapplau
disseerd worden.
Het begon zodra de zaal maar
een puntje van zijn rossige haardos
boven de mensen achter de kope
ren balustrade uit zag komen.
Dan deed hij tien stappen tot boven
aan de trap met die verdachte
rustigheid van iemand die ongerust,
is. Op de /bovenste tree stond hij
frontaal tegenover de zaal, dan
verdichtte het applaus zich tot
stormkracht cn begon het oprijzen.
Tegen de tijd dat dit voltooid was,
bevon„ de meester zich jralverwege
de trap waar hij om de twee treden
boog tegen het publiek op de koor
plaatsen links van hem. Als hij dan
eindelijk voorop was aangekomen,
was de geestdrift nauwelijks in
toom te houden. Hij hees zich dan
breedvoerig tegen de rood-pluche
commandotoren op, zette eerst nog
zijn lessenaar recht en eindelijk
wendde hij zich naar de zaal.
Daarmee was het concert reeds
geslaagd.
Mengelberg had het goed doorge
dacht. Er moest een roes heersen
in de zaal die nooit mocht verslap
pen. Solisten en obligaatspelers in
het orkest moesten in de algemene
huldiging delen. Hij heeft de ge
woonte uitgevonden om na het
eerste deel van een solo-concert
bravo" tegen de solist te roepen.
Dat wekte prompt applaus op tot
halve, huldigingskracht. Na afloop
van het stuk begonnen we ook te
roepen, langdurig en hees. Mengel
berg applaudisseerde hevig mee.
Maar het was niets vergeleken met
wat we. presteerden aan het eind
van de avond, na Brahms, of
Beethoven of Mahler. Soms dacht
je dat de muziek een onevenredig
aandeel van het huldigen in beslap
nam.
ZO FEESTTEN WE door,, al die
jaren. Niemand die ooit wil-de ver
moeden dat het zou ophouden. Het
Concertgebouw was een orgaan van
de establishment van die tijd. Het
is voortgekomen uit het initiatief
van voorname muzieklievende bur
gers en het is toen het allang niet
meer door hen betaald kon worden,
in hun handen gebleven. Ze gingen
er op donderdagavond heen in
smoking en in het lang. Alles wat
notabele was in Amsterdam was er,
behalve burgervader Willem de
Vlugt die niet was grootgebracht
om muzikaal te zijn. Wel de com-
missaris van de provincie Noord-
Holland en oud-burgemeester baron
Röell, een waar aristocraat dis
voorzitter was van het onuitspreke
lijk dure bestuur van Het Concert
gebouw NV. Het bestuur bestond
natuurlijk uit de super-vereerders
van Mengelberg, maar het had de
genade van bijstand. Het werd
begiftigd met het inzicht dat er een
opvolger moest komen voor als ooit
de eeuwigheid een einde zou ne
men. Dat was ten tijde van het
optreden van Cornelis Dopper als
tweede dirigent, een braaf musicus,
een prima vakman, tot geruststel
ling van iedereen geen dirigent
maar Wel een gedegen, schoon
onbeduidend componist en als zon
danig leverancier van het stuk
waarmee Mengelberg in het buiten
land de Nederlandse scheppende
toonkunst representeerde, een vari
atiewerk op een basthema, getiteld
„Giaconna Gothics". In het vak
werd het anders genoemd. Men
sprak alleen het tweede woord uit,
maar met verandering van de G in
een K en met toevoeging van een
tweede medeklinker, als u begrijpt
wat ik bedoel.
I,
TOEN DOPPER dus op pensioen
ging, beging het bestuur de voor
naamste beslissing in zijn bestaan
door een man te kiezen die
dirigent was. Ik denk dat.de geest
heeft gewerkt via de geslepen per
soonlijkheid van Rudolf Mengel
berg, de artistieke directeur. Hoe
dan ook, een kaper op de kust
wiens ambitie even groot was ais
zijn talent gering, werd niet de
opvolger, ,maar Eduard van Bei-
num. Hij deed heel treffend zijn
entrée op het laatste volksconcert
voor de zomervacantie, waarmee
Dopper afscheid nam. Uitmuntend
pianist als hij was, speelde hij
onder directie van Dopper de „Va
riations symphoniques" van César
Franck; op het eerste volksconcert
na de vacantie stelde hij zich als
dirigent aan Amsterdam voor met
twee Achtste symphonieën: van
Beethoven en van Bruckner.
Dirk Schafer
•a.
aan het muziek-feestende Amsterdam
I ;WiSr'F'.F
«■Milam
hf'
Yehudi Menubin repeteert onder leiding van dr. Willem
Mengelberg; 1938.
en altijd was er feest in het
Van Beinum is echt wel goed
ontvangen in Amsterdam, zelfs op
cjonderdagavond, al was hij de
enige die niet in het huldigingsce-
remonieel werd betrokken. Hij
werkte dit ten dele ook zelf in de
hand. Men kan natuurlijk niet zeg
gen dat hij als podiumartiest, niet
van applaus hield, maai men kan
wel vaststellen dat hij het ver
moordde. Hij kon er niet mee
omgaan, laat staan het opwekken.
Na enige jaren reeds'was Eduard
van Beinum in het Amsterdamse
muziekteven een persoonlijkheid die
in zijn eigen recht zijn plaats had
veroverd. Het publiek had grote
waardering voor hem gekregen;
het voelde dat hij goed was, al
musiceerde hij wel heel anders dan
het gewend was. Na het aftreden
van Peter van Anrooy in Den Haag
kreeg hij de aanbieding om aan het
hoofd van het Residentie-Orkest te
komen. Hij heeft het diep overwo
gen en ernstig geaarzeld, want
intern zat hij. niet zo prettig. Wie
heeft er behalve Willem Mengel
berg ooit prettig in het Concertge
bouw gezeten? Na goed beraad
heeft hij besloten in Amsterdam te
blijven. Dat heeft het publiek on
dubbelzinnig gewaardeerd. Versierd
met de titel „eerste dirigent"
kwam hij uit die crisis te voor
schijn. Hij had toen een hele maand
van het winterseizoen, januari, aan
het hoofd van het orkest. Dat was
dan een muziekfeestmaand, schoon
zonder huldigingen. De toenmalige
voorzitteb van het bestuur, dr. H.
P. Heineken, moet ook gemerkt
hebben dat ze me* die jongeman
iet^ heel bijzonders1 in huis haddfen
gekregen. In de feestrede ter gele
genheid van het halve eeuwfeest
van het orkest zei hij aan het adres
van Van Beinum dat hij nog veel
van hem verwachtte De heer
Heineken verrichtte bij dit jubileum
nog eens voor een keer een grootse
maecenas-daad: hij schonk het
Concertgebouw het gestoelte, waar
op of liever waarin we nu nog
zitten,
DE STOELEN van het Concertge
bouw, die er aanvankelijk stonden
ik schat van de oprichting af
hadden er vandaag nog kunnen
staan. Ze waren onverslijtbaar,
rechte kamerstoelen met een rug
leuning maar zonder armsteunen
en met een soort van rood pluche
bekleed dat door de tijd alleen
maar begon te glimmen, maar de
zitten van eeuwen weerstond. Ze
waren bikkelhard en boden geen
enkelmogelijkheid om te verzit
ten. Je moest er ook een hele
Matthaeuspassion op uithouden.
Voor slapende muziekliefhebbers
waren ze zeer gevaarlijk. Je kon
tegen je buurvrouw aanzakkeh, wat
zeer dissonerend was in een insti
tuut waar zoveel goede tonen
heersten. Als je op de hoek zat kon
je eraf vallen. Dat heb ik eens een
heer zien doeneen paar rijen voor
me. Hij sliep zo vast dat hij al twee
keer over zijn rug gerold was voor
hij ontwaakte. Dat kon je vaststel
len omdat hij toen pas begon zijn
armen uit te slaan. Dit heeft mij
-eer gewaarschuwd.
DE VERERING die Amsterdam
Mengelberg toedroeg kon intussen
met verhinderen, dat de scharen
van de donderdagavonden in een
gioot deel van de dertiger jaren
angstwekkend uitdunden. De socio
logie begeleidde toen nog niet iede
re schrede die wij wel of niet
zetten, zodat de oorzaak daarvan
nooit helemaal is opgelost. We be
leefden de crisis, de malaise-jaren.
Sommige amateur-sociologen schre
ven het daaraan toe. Anderen
dachten dat harten, en nieren der
vereerders voor menigeen al te
zwaar beproefd werden met uitslui-
Concertgebouw. Het begon al met do opkomst van Mengelberg. Applaus, toejuichingen, want er
ging wat bijzonders gebeuren
tend de „ijzerenste" stukken van
het ijzeren repertoire, de
Beethovens en Brahmsen, wel eens
afgewisseld met een Mozart of
I-Inydn, IV, V en VI van Tschai
kowsky plus Romeo en Julia, iets
van Schubert, Das Lied von der
E.uc plus enige Mahler-sympho-
nieën, de Fantastique, de drie delen
uit La damnation de Faust aismecle
„Roméo seu], fête chez Capulet",
„Les Préludes" of het Derde Bran-
denburgse van Bach, „voor drie
strijkorkesten".
HET GING in ieder geval heel
slecht, de donderdagavonden waren
maar half vol en het Concertge
bouw zat danig aan de grond.
Enkele jarén later moest je wel
bedenken dat het misschien alleen
maar gekomen was doordat Her
man van den Eerenbeemt nog niet
ontdekt was. De kleine, kogelronde
man van onverwoestbare weer
standskracht in de felste vorst
liep hij rond met een dun open
hangend demi-tje was geen man
van de donderdagavonden. Daar
voor had hij het veel te druk,
misschien niet eens zozeer met zijn
drukkerij-uitgeverij aan de Haar
lemmerweg als wel met allerlei
kunstzaken. Hij had monumentale
tragedieën geschreven, die ge
speeld en gevallen waren en van
welker wederopstanding hij een ge
loofspunt maakte. In de jaren twin
tig had hij voor een stel romanti
sche idealisten een kunsthandel in
de Utrechtsestraat gefinancierd
evenals het tijdschrift van diezelfde
naam, „Opgang" geheten, zeer
goed geschreven en gewijd aan het
roomse culturele réveil. Hij heeft
er stellig een bom duiten in laten
zitten. Van vele idealistische on
dernemingen kon je zeker zijn dat
hij erin of erachter stak, en dan
beoefende hij thuis ook nog op
grote schaal de oudheidkunde en
het collectioneren van boeken en
drukwerken. Op donderdagavond
had hij dus doorgaans wel iets
anders te doen, maar op een goede
dag heeft hij tezamen met nog een
aantal eerbiedwaardige mannén de
vereniging Vrienden van het Con
certgebouw opgericht, de eerste
bloem in een lange guirlande die
zich tot in onze dagen om alles
slingert wat kunst bedrijft. Vanaf
dat moment begon het Concertge
bouw steeds meer te prospereren.
Van den Eerenbeemt was met heel
Amsterdam persoonlijk bevriend;
hij was ook een uitnemend organi
sator en interesseerde zich voor
alles, tot voor de film toe, waar hij
minder verstand van had dan van
koning Assurbanipal. Zo begon hij
als onderdeel van zijn activiteit het
Concertgebouwbal te organiseren,
dat een even jaarlijkse traditie
werd als de Beethovencyclus.
schoon minder geheiligd en ook niet
zo duurzaam. Het bal heeft de
oorlog niet overleefd, maar zo lang
het gehouden werd móest je er
heen.
een vroeg uur, die in zijn landhuis
dat hij „Kareol" had gedoopt, een
Wagnertoneel bouwde en ermee
speelde tot hij vond dat dit toch
maar een eenzelvige liefhebberij was
en je beter een massa mensen kon
laten meedoen. Zo begon hij met de
Wagnerveroniging, waar hij bijpas
te wat ze tekort kwam. Het kon
zijn dat dit op een voorstelling
vijfduizend gulden was, wat in die
welzalige jaren een klein vermogen
betekende. Dan zaten Bunge en zijn
vrouw dus ieder op een plaats van
25ÜH. De andere leden betaalden
slechts 25 per plaats, een som die
thans aüecn nog maar het Holland
Festival durft te vragen. Ook de
pers moes; betalend lid zijn. Bunge
kende geen pers; die had hij ook
niet nodig. Als ze wilde komen,
moesten de kranten lid worden.
Aan die traditie is nooit gemorreld,
ook niet toen Bunge er niet meer
was en de Wagnervereniging in de
jaren twintig begonnen was, behal
ve Wagner ook andere meester
werken der muziekdramatiek in
ons land te introduceren.
bleek van het een of van het ander
aangedaan. En de Opéra Russe de
Paris kwam Boris Godounow geven
in de traditionele pronkstijl ze
hebben wel een week nodig gehad
om al die optochten, danserijen en
horden op het tonee1 van de Stads
schouwburg te prakkezeren. Feodor
Chaliap.ne was Boris. Van hem heb
ik geleerd dat opera-zingen niet om
het zingen gaat, maar om het
zingen bij wijze van spreken, stem
gever aan een rol. Hij speelde die
rol grotendeels tip. een mezza-voce,
hij gaf Boris van zijn ■eerste' slaat»-
'sieverschijning af geheel uit zijn
verscheurde innerlijk.
EN DAAR WAS die nooit verge
ten Don Giovanni (n 1926 onder
leiding var. Karl Muck, van wie
men roddelde in die tijd kon dat
slechts fluisterend dat hij een
onechte zoon van Wagner was. Hij
was in ieder geva een van de
artistieke pijlers van Bayreuth en
hij leek erg op Wagner, alleen in
plaats van klein was hij broodmJ-
ger en heel slank van bouw. Hij
dirigeerde in het Concertgebouw
als Mengelberg in Amerika, was.
Muck Was diens tegendeel, een zeer
voornaam en uiterlijk onbewogen
heer, die dirigeerde met een hoge
Vadermoorde r om du even rimpel
loos was ais hij afkwam als toen hij
was opgegaan Toen hij eens een
druipende jonge diligent zag afko
men, tikte hij met de vinger op zijn
driémaal bezwijmde.boord en sprak
dit enkele woord: ..Dilettant". Hij
deed schijnbaat nauwelijks iets
voor het orkest maar het speelde
vlijmscherp onder hem. Wat je in
de zaal niel zien kon, zagen de
orkestleden: zijn ogen „Hij had
ogen die dwars door je heen
keken", zei een muzikant van hem.
Mucks musiceerstijl was sterk ver
want aar die van Pr.scanini.
1, Alltgro
OP DRIE DONDERDAGAVON
DEN in het seizoen verplaatste de
schare zich van het Concertgebouw
raar de Stadsschouwburg, waar de
Wagnervereniging een voorstelling
gaf. De Wagnervereniging was in
feite Paul Cronheim, dié het mooi
ste baantje van Amsterdam had.
Hij organiseerde drie model-opera
opvoeringen per jaar en had van
niemand subsidie nodig, omdat de
Wagnervereniging op een vorstelijk
■legaat zat van Julius Bunge, de
suikerkoning, Bayreuth-pelgrim van
Bruno Walter voor het
Concertgebouworkest: 1938.
DIT WAS TE DANKEN aan het
inzichtrijke beleid van Cronheim,
die een waar liefhebber was (of
beter gezegd nog altijd is) en
eigenlijk ook niet helemaal gelukkig
was over het feit dat de Wagner
vereniging, in termen van spreiding
gezien alleen maar topspreiding
vertoonde. Hij speelde het dan ook
wel eens klaar een „volksuitvoe
ring" te geven.
Zo kreeg Amsterdam dan vanaf
1924 ook andere grote stukken te
zien. Het begon met Ariadne auf
Naxos en in datzelfde jaar kwam
Diaghilew nog met zijn Ballets
Russes een reeks voorstellingen ge
ven. Pelléas et Mélisande heeft van
de Wagnervereniging haar Neder
landse première gekregen, ook
Wozzeck, L'heure espagnole van
Ravel samen op één avond met
Acis et Galatée var. Lully, Pijpers
symphonisch drama Halewijn kreeg
zijn wereldpremière onder leiding
van Monteux en in een enscenering
van Johan de Meester, die bij de
Wagnervereniging zijn eerste stap
pen op het opera-toneel had gezet
met Les contes d'Hoffmann en
Falstaff, het laatste werk uitslui
tend met artiesten van de Italiaan
se Opera in Carré (ons aller lieve
ling Sara Scuderi, Luigi Fort, Leo
Piccioli, Luisa Squarzina, en dan
Mariano Stabile in de titelrol).
De Wagnervereniging liet het
hele Nationale Theater uit Praag
overkomen met ballet, draaitoneel
en al om Smetana's Verkochte
Bruid te spelen onder directie van
een der verrukkelijkste muzikanten
die een mens in zijn leven kan
tegenkomen, Vaclav Talich. Heel
Amsterdam was in die dagen wat
roerig en allemaal waren we een
tikje gegrepen door Ota Horakowa,
Marie in het stuk. Zelfs vader
Willem, die niet muzikaal was,
Allegro
-jr=^rj
Den Haag. Plotseling hoorde het
personeel in de hal" uit zijn kamer
boven een woest gekrijs en gesmijt
met asbakken: Toscanini had zo
juist een telegram van verwelko
ming uit Rome ontvangen. Van
Mengelberg.
DIRIGENTEN Pierre Mon
teux die op het laatste moment
kwam invallen, omdat Mengelberg,
enfin het ging om de première van
de Sacre du printemps. Monteux
sloeg haar uit zijn hoofd met een
virtuositeit alsof hij al jaren met
het Concertgebouworkest gewerkt
had. Zé speelden het natuurlijk
perfect, maar ze waren allemaal
diep geschokt en trokken vieze
gezichten als ze dachten dat nie
mand het zag. Het publiek juichte
van opwinding en siste van woede.
Nu is de Sacre een dierbare clas
sic. Amsterdam is het begin van
Monteux' internationale opgang ge
worden.
EN DAAR WAS BRUNO WAL
TER, die hetzelfde repertoire
speelde als"Mengelberg, maar bo
vendien een fabelachtig opera-diri
gent was, en dit eigenlijk meer dan
een symphonicus. Hij dirigeerde
Mozart bij de Wagnervereniging. In
een Nozze di Figaro liet hij het
orkest zo ongeveer als het koor in
de tragedie zijn eigen meehande-
lende en Commentariërende rol in
de scène spelen. Zc plastisch en
veelzeggend heb ik dat nooit meer
gehoord. Hij was een lieve man, die
op de handen gedragen werd door
de 'mensen van donderdagavond.
Voor het otkest scheen hij zich in
de welluidende klank neer te vlijen,
altijd met een hemelse glimlach op
het gelaat. Zo vaak als ik hem op
straat in een onbewaakt moment
tegenkwam, keek hij chagrijnig.
11 Allegro
JTJ-, it
~^r)
TOSCANINI nap ten vete met
Mengelberg, die zich eens critiek
over hem veroorloofd had tegen
over zijn, Toscanini's orkest, de
New York Philharmonic, Hij heeft
het hardnekkig vertikt ooit in Am
sterdam te dirigeren. „Je ne veüx
pas voir ce monsieur" was zijn
onverzettelijke antwoord op alle
smekingen. Aangezien hij een pest
kop was, kan men denken dat hij
daarom jui§t wel voor het Residen
tie-orkest wilde komen. Jaap Stotijn
had hem overgehaald. Die had
meegespeeld toen Toscanini het
openingsconcert van de Philharmo-
nie in Tel-Aviv dirigeerde; je
maestro dacht dat het Residentie
orkest vol Stotijns zat. Dat moet
hem tegengevallen zijn, want het
Residentie-orkesl verkeerde niet in
zijn beste periode, tengevolge van
allerlei ongelukkige wederwaardig
heden met te veel Vreemde dirigen
ten. Ik ging naar Den Haag om een
repetitie mee te maken en viel met
mijn neus in de legende. Want ik
was nog niet binnen La Mer
werd gerepeteerd of daar ont
stond een groot getier, de maestro
begon op de lessenaar te timmeren
met zijn dirigeerstok die in stukken
het orkest in vloog, pakte in ver
twijfelde woede de grote orkestpar
tituur op, tilde haar boven het
hoofd en smeet haar met kracht
tegen de grond. Het orkest veriamd
van schrik, Toscanini af. De heren
waren die dag vroeg thuis van de
repetitie.
In zijn hotel heeft hij in intieme
kring nog zo'n nummer ten beste
gegeven. Hij logeerde in De Twee
Steden „Les deux villes" voor
WIE ..ZiJN^-^EHlNNERINGEN
ran de jèrèfi tilfcsen 1 twintig en
veertig opschrijft bemerkt dat ze
voortdurend om Mengelberg draai
en. Hij verloot op het laatst wel
wat aan ontzag bij zijn orkest. Hij
praatte steeds langer op de repeti
ties. Eens had hij omstandig uit
eengezet dat hij alleen precies en
authentiek wist hoe Tschaikowsky
zijn partituren uitgevoerd wilde
hebben. Modest Tschaikowsky, de
zorgzame broe van de componist,
had hem dat haarfijn verteld. Een
paar weken later repeteerde hij
Bach. We leefden toen in de tijd
waarin de stilistisch verantwoorde
Bach-vertolking was uitgevonden,
en Mengelberg hield weer een toe
spraak waarin hij uiteenzette dat
hij alleen wist hoe je Bach moest
spelen. Stem uit het orkest: „Dat
heeft-ie van Modest Bach".
Een mens van eer. ander tempe
rament kon woedend worder. om
zijn eigengereidheden, je kon ze
smakeiuus vinden en je kon als
jrmg mens snakken naar alles wat
de muziek in die jaren zo overvloe
dig produceerde maar goeddeels
aan het Concertgebouw voorbijging.
Maai je moest erkennen dat hij als
dingen een man van formaat was.
Als hij weer terugkwam, de baas,
na een van zijn afwezighede'n, ging
ik wel zo zitten dat ik zijn gezicht
kon zien. Die uitdrukking van dat
masker, die opengesperde ogen,
die teilloze- raakheid van ieder ge
baar, de pracht van zijn techniek,
die glorie van een zichzelf bezittend
mens, daaraan moest de toeschou
wende luisteraar zich gewonnen
geven.
HIJ HEEFT die macht tot het
laatst behouden. Hij leefde in zijn
eigen kring en begreep van de
wereld niet zo heel veel meer dan
dat ze aardig teger hem behoorde
te zijn. Hij was he' centrum van
zijn wereld die hij letterlijk ver
deelde in aardige en onaardige
mensen, practisch onbewust van
wat die mensen verder waren. In
een nauwelijks voorstelbare beper
king was hij nauwelijks voorstel
baar groot. Hij heef' zijn prachtige
orkest niet gebouwd op een tradi
tie; hij heeft het gemaakt uit
muzikantenmateriaal dat zijn vak
slecht kende, geen grein zelfbe
wustzijn bezat en slechts met aan
geboren muzikaliteit natuurlijk zijn
gebrek aan cultuur niet kon goed
maken. Mengelberg heeft het hun
geleerd wat het betekende muziek
te maken. Hij heeft hun alles
geleerd. Amsterdam had in die
jare- dan ook allet aan hem te
danken,- en hem sommige dingen
te verwijten, maar dat zagen de
mensen van donderdagavond toen
niet. Er heerste een permanent
feest van onbeperkte veneratie en
tot alles bereide ontvankelijkheid.
De tijd scheen stil te staan. Na het
Mahlerfeest van 1920 werd het
allengs wat benauwd aan de Van
Baerlestraat, maar het was wel
knus.