Soms dacht je dat de idylle was bereikt 4 'U REPETITIE MET W. MENGELBERG IT „Bij het geloof, de stilte der ontroering, zoo de zwakken deze al in geringe mate ondergaan, voelt hun innerlijke natuur haar tekort en tracht zij .ditkunstmatig aan te vullen door den schijn" -r A të m DE TIJD ZATERDAG 23 DECEMBER 1967 HERINNERINGEN aan het muziekleven van tussen de twee wereldoorlogen, dat is de vraag die mij wordt voor gelegd tegen het einde van dit jaar. Een toevallige vraag in een willekeurig jaar, vermoe delijk vagelijk verbonden met een zich opdringend besef van leeftijd. Hoe was het toen?, gezien van de ervaring uit hoe het nu is. v±T: SP Tendeert het leven niet naar de idylle? Soms geloofden wij toen haar bereikt te hebben. Menig een denkt er nog zo aan terug. LEO HANEKROOT HERINNERINGEN Nu is het muziekleven op drift, toen leek het voor de eeuwen gegrondvest. De Nederlandse we reld der muziek cirkelde om de glorieuze Willem Mengelberg en Het Concertgebouw. Die kring was vrijwel leeg, op het stralende, mid delpunt na. Al het andere hield zich op in de schemering aan de peri» pherie van de cirkel. Als een eigen lichtje zag je er alleen nog staan het Residentie- Orkest met Peter van Anrooy aan het hoofd. Van Anrooy kwam prac- tisch nooit in Amsterdam. Mengel berg en het Concertgebouworkest kwamen geregeld op zaterdag in Den Haag. Goede Hagenaars den ken dat ze dit nog doen. Die gaan nog altijd naar „De Mengelberg concerten", een kwart eeuw nadat Mengelberg zijn laatste concert ge dirigeerd heeft. De forse kaars die Evert Cornelis in Utrecht had ont stoken mocht in Amsterdam niet gezien worden, dat was een taboe. Alles stond dus in kwaliteit en belang gerangschikt naar de maat staf aller muzikale dingen, Mengel berg. Wereldberoemde collega's kwamen en gingen, Mengelberg was er altijd en zou er altijd blijven. Zo- gedroegen zich althans de scharen van zijn vereerders. Niemand die het ooit opviel dat de tijd voortschreed. Velen die het vandaag de dag nog altijd betreu ren, dat zij ooit gedwongen zijn geweest dit op te merken. 11 Allegro HET CONCERTGEBOUW was een permanente feestzaal; ieder concert was een huldigingsconcêrt. Dit was ook zo als Mengelberg er niet was en dat was welbe schouwd het grootste deel van het jaar want de feestsfeer was een traditie geworden, die niet week als een van zijn plaatsvervangers ach ter de lessenaar kwam, In dit opzicht hebben die veel aan hun beroemde collega te danken gehad. Mengelberg was de bereider van de feeststemming, die voor ieder con cert reeds zo opgeladen was, dat zij in ovaties met de hele zaal wip-van het stoeltje, (zoals een collega van mij dat uitdrukte) losbarstte als onverschillig wie maar boven aan de trap verscheen. Bruno Walter is er zo verwend door geraakt, dat hij toen na 1945 het feest definitief voorbij en critische beoordeling daarvoor in de plaats was geko men, zich boos van Amsterdam heeft afgekeerd. Nochtans, het kon nooit zo heer lijk uitbundig zijn als wanneer de meester er zelf was. Dit had dan wel het nadeel, dat Mengelbergs verjaardagen, jubilea of terugkeren van een zijner nogal veelvuldige ongesteldheden geen echte climax meer konden worden. De meester werd iedere avond gehuldigd. In de regie daarvan was hij even kundig als in het dirigeren. Hij kwam altijd heel laat op, gemeenlijk tien minuten na de aanvangstijd. Dat sloeg op een zwak van hem, dat hij langzamerhand in een kracht had omgezet. Hij was niet zelfverze kerd, hij had in wezen podium vrees. Hij kon niet opgaan en bleef tot het laatst toe druk praten met zijn omgeving, erop rekenend dat men hem nog juist te rechter tijd de loge uit zou werken. In het applaus vond hij zichzelf terug. Daarom moest er zoveel geapplau disseerd worden. Het begon zodra de zaal maar een puntje van zijn rossige haardos boven de mensen achter de kope ren balustrade uit zag komen. Dan deed hij tien stappen tot boven aan de trap met die verdachte rustigheid van iemand die ongerust, is. Op de /bovenste tree stond hij frontaal tegenover de zaal, dan verdichtte het applaus zich tot stormkracht cn begon het oprijzen. Tegen de tijd dat dit voltooid was, bevon„ de meester zich jralverwege de trap waar hij om de twee treden boog tegen het publiek op de koor plaatsen links van hem. Als hij dan eindelijk voorop was aangekomen, was de geestdrift nauwelijks in toom te houden. Hij hees zich dan breedvoerig tegen de rood-pluche commandotoren op, zette eerst nog zijn lessenaar recht en eindelijk wendde hij zich naar de zaal. Daarmee was het concert reeds geslaagd. Mengelberg had het goed doorge dacht. Er moest een roes heersen in de zaal die nooit mocht verslap pen. Solisten en obligaatspelers in het orkest moesten in de algemene huldiging delen. Hij heeft de ge woonte uitgevonden om na het eerste deel van een solo-concert bravo" tegen de solist te roepen. Dat wekte prompt applaus op tot halve, huldigingskracht. Na afloop van het stuk begonnen we ook te roepen, langdurig en hees. Mengel berg applaudisseerde hevig mee. Maar het was niets vergeleken met wat we. presteerden aan het eind van de avond, na Brahms, of Beethoven of Mahler. Soms dacht je dat de muziek een onevenredig aandeel van het huldigen in beslap nam. ZO FEESTTEN WE door,, al die jaren. Niemand die ooit wil-de ver moeden dat het zou ophouden. Het Concertgebouw was een orgaan van de establishment van die tijd. Het is voortgekomen uit het initiatief van voorname muzieklievende bur gers en het is toen het allang niet meer door hen betaald kon worden, in hun handen gebleven. Ze gingen er op donderdagavond heen in smoking en in het lang. Alles wat notabele was in Amsterdam was er, behalve burgervader Willem de Vlugt die niet was grootgebracht om muzikaal te zijn. Wel de com- missaris van de provincie Noord- Holland en oud-burgemeester baron Röell, een waar aristocraat dis voorzitter was van het onuitspreke lijk dure bestuur van Het Concert gebouw NV. Het bestuur bestond natuurlijk uit de super-vereerders van Mengelberg, maar het had de genade van bijstand. Het werd begiftigd met het inzicht dat er een opvolger moest komen voor als ooit de eeuwigheid een einde zou ne men. Dat was ten tijde van het optreden van Cornelis Dopper als tweede dirigent, een braaf musicus, een prima vakman, tot geruststel ling van iedereen geen dirigent maar Wel een gedegen, schoon onbeduidend componist en als zon danig leverancier van het stuk waarmee Mengelberg in het buiten land de Nederlandse scheppende toonkunst representeerde, een vari atiewerk op een basthema, getiteld „Giaconna Gothics". In het vak werd het anders genoemd. Men sprak alleen het tweede woord uit, maar met verandering van de G in een K en met toevoeging van een tweede medeklinker, als u begrijpt wat ik bedoel. I, TOEN DOPPER dus op pensioen ging, beging het bestuur de voor naamste beslissing in zijn bestaan door een man te kiezen die dirigent was. Ik denk dat.de geest heeft gewerkt via de geslepen per soonlijkheid van Rudolf Mengel berg, de artistieke directeur. Hoe dan ook, een kaper op de kust wiens ambitie even groot was ais zijn talent gering, werd niet de opvolger, ,maar Eduard van Bei- num. Hij deed heel treffend zijn entrée op het laatste volksconcert voor de zomervacantie, waarmee Dopper afscheid nam. Uitmuntend pianist als hij was, speelde hij onder directie van Dopper de „Va riations symphoniques" van César Franck; op het eerste volksconcert na de vacantie stelde hij zich als dirigent aan Amsterdam voor met twee Achtste symphonieën: van Beethoven en van Bruckner. Dirk Schafer •a. aan het muziek-feestende Amsterdam I ;WiSr'F'.F «■Milam hf' Yehudi Menubin repeteert onder leiding van dr. Willem Mengelberg; 1938. en altijd was er feest in het Van Beinum is echt wel goed ontvangen in Amsterdam, zelfs op cjonderdagavond, al was hij de enige die niet in het huldigingsce- remonieel werd betrokken. Hij werkte dit ten dele ook zelf in de hand. Men kan natuurlijk niet zeg gen dat hij als podiumartiest, niet van applaus hield, maai men kan wel vaststellen dat hij het ver moordde. Hij kon er niet mee omgaan, laat staan het opwekken. Na enige jaren reeds'was Eduard van Beinum in het Amsterdamse muziekteven een persoonlijkheid die in zijn eigen recht zijn plaats had veroverd. Het publiek had grote waardering voor hem gekregen; het voelde dat hij goed was, al musiceerde hij wel heel anders dan het gewend was. Na het aftreden van Peter van Anrooy in Den Haag kreeg hij de aanbieding om aan het hoofd van het Residentie-Orkest te komen. Hij heeft het diep overwo gen en ernstig geaarzeld, want intern zat hij. niet zo prettig. Wie heeft er behalve Willem Mengel berg ooit prettig in het Concertge bouw gezeten? Na goed beraad heeft hij besloten in Amsterdam te blijven. Dat heeft het publiek on dubbelzinnig gewaardeerd. Versierd met de titel „eerste dirigent" kwam hij uit die crisis te voor schijn. Hij had toen een hele maand van het winterseizoen, januari, aan het hoofd van het orkest. Dat was dan een muziekfeestmaand, schoon zonder huldigingen. De toenmalige voorzitteb van het bestuur, dr. H. P. Heineken, moet ook gemerkt hebben dat ze me* die jongeman iet^ heel bijzonders1 in huis haddfen gekregen. In de feestrede ter gele genheid van het halve eeuwfeest van het orkest zei hij aan het adres van Van Beinum dat hij nog veel van hem verwachtte De heer Heineken verrichtte bij dit jubileum nog eens voor een keer een grootse maecenas-daad: hij schonk het Concertgebouw het gestoelte, waar op of liever waarin we nu nog zitten, DE STOELEN van het Concertge bouw, die er aanvankelijk stonden ik schat van de oprichting af hadden er vandaag nog kunnen staan. Ze waren onverslijtbaar, rechte kamerstoelen met een rug leuning maar zonder armsteunen en met een soort van rood pluche bekleed dat door de tijd alleen maar begon te glimmen, maar de zitten van eeuwen weerstond. Ze waren bikkelhard en boden geen enkelmogelijkheid om te verzit ten. Je moest er ook een hele Matthaeuspassion op uithouden. Voor slapende muziekliefhebbers waren ze zeer gevaarlijk. Je kon tegen je buurvrouw aanzakkeh, wat zeer dissonerend was in een insti tuut waar zoveel goede tonen heersten. Als je op de hoek zat kon je eraf vallen. Dat heb ik eens een heer zien doeneen paar rijen voor me. Hij sliep zo vast dat hij al twee keer over zijn rug gerold was voor hij ontwaakte. Dat kon je vaststel len omdat hij toen pas begon zijn armen uit te slaan. Dit heeft mij -eer gewaarschuwd. DE VERERING die Amsterdam Mengelberg toedroeg kon intussen met verhinderen, dat de scharen van de donderdagavonden in een gioot deel van de dertiger jaren angstwekkend uitdunden. De socio logie begeleidde toen nog niet iede re schrede die wij wel of niet zetten, zodat de oorzaak daarvan nooit helemaal is opgelost. We be leefden de crisis, de malaise-jaren. Sommige amateur-sociologen schre ven het daaraan toe. Anderen dachten dat harten, en nieren der vereerders voor menigeen al te zwaar beproefd werden met uitslui- Concertgebouw. Het begon al met do opkomst van Mengelberg. Applaus, toejuichingen, want er ging wat bijzonders gebeuren tend de „ijzerenste" stukken van het ijzeren repertoire, de Beethovens en Brahmsen, wel eens afgewisseld met een Mozart of I-Inydn, IV, V en VI van Tschai kowsky plus Romeo en Julia, iets van Schubert, Das Lied von der E.uc plus enige Mahler-sympho- nieën, de Fantastique, de drie delen uit La damnation de Faust aismecle „Roméo seu], fête chez Capulet", „Les Préludes" of het Derde Bran- denburgse van Bach, „voor drie strijkorkesten". HET GING in ieder geval heel slecht, de donderdagavonden waren maar half vol en het Concertge bouw zat danig aan de grond. Enkele jarén later moest je wel bedenken dat het misschien alleen maar gekomen was doordat Her man van den Eerenbeemt nog niet ontdekt was. De kleine, kogelronde man van onverwoestbare weer standskracht in de felste vorst liep hij rond met een dun open hangend demi-tje was geen man van de donderdagavonden. Daar voor had hij het veel te druk, misschien niet eens zozeer met zijn drukkerij-uitgeverij aan de Haar lemmerweg als wel met allerlei kunstzaken. Hij had monumentale tragedieën geschreven, die ge speeld en gevallen waren en van welker wederopstanding hij een ge loofspunt maakte. In de jaren twin tig had hij voor een stel romanti sche idealisten een kunsthandel in de Utrechtsestraat gefinancierd evenals het tijdschrift van diezelfde naam, „Opgang" geheten, zeer goed geschreven en gewijd aan het roomse culturele réveil. Hij heeft er stellig een bom duiten in laten zitten. Van vele idealistische on dernemingen kon je zeker zijn dat hij erin of erachter stak, en dan beoefende hij thuis ook nog op grote schaal de oudheidkunde en het collectioneren van boeken en drukwerken. Op donderdagavond had hij dus doorgaans wel iets anders te doen, maar op een goede dag heeft hij tezamen met nog een aantal eerbiedwaardige mannén de vereniging Vrienden van het Con certgebouw opgericht, de eerste bloem in een lange guirlande die zich tot in onze dagen om alles slingert wat kunst bedrijft. Vanaf dat moment begon het Concertge bouw steeds meer te prospereren. Van den Eerenbeemt was met heel Amsterdam persoonlijk bevriend; hij was ook een uitnemend organi sator en interesseerde zich voor alles, tot voor de film toe, waar hij minder verstand van had dan van koning Assurbanipal. Zo begon hij als onderdeel van zijn activiteit het Concertgebouwbal te organiseren, dat een even jaarlijkse traditie werd als de Beethovencyclus. schoon minder geheiligd en ook niet zo duurzaam. Het bal heeft de oorlog niet overleefd, maar zo lang het gehouden werd móest je er heen. een vroeg uur, die in zijn landhuis dat hij „Kareol" had gedoopt, een Wagnertoneel bouwde en ermee speelde tot hij vond dat dit toch maar een eenzelvige liefhebberij was en je beter een massa mensen kon laten meedoen. Zo begon hij met de Wagnerveroniging, waar hij bijpas te wat ze tekort kwam. Het kon zijn dat dit op een voorstelling vijfduizend gulden was, wat in die welzalige jaren een klein vermogen betekende. Dan zaten Bunge en zijn vrouw dus ieder op een plaats van 25ÜH. De andere leden betaalden slechts 25 per plaats, een som die thans aüecn nog maar het Holland Festival durft te vragen. Ook de pers moes; betalend lid zijn. Bunge kende geen pers; die had hij ook niet nodig. Als ze wilde komen, moesten de kranten lid worden. Aan die traditie is nooit gemorreld, ook niet toen Bunge er niet meer was en de Wagnervereniging in de jaren twintig begonnen was, behal ve Wagner ook andere meester werken der muziekdramatiek in ons land te introduceren. bleek van het een of van het ander aangedaan. En de Opéra Russe de Paris kwam Boris Godounow geven in de traditionele pronkstijl ze hebben wel een week nodig gehad om al die optochten, danserijen en horden op het tonee1 van de Stads schouwburg te prakkezeren. Feodor Chaliap.ne was Boris. Van hem heb ik geleerd dat opera-zingen niet om het zingen gaat, maar om het zingen bij wijze van spreken, stem gever aan een rol. Hij speelde die rol grotendeels tip. een mezza-voce, hij gaf Boris van zijn ■eerste' slaat»- 'sieverschijning af geheel uit zijn verscheurde innerlijk. EN DAAR WAS die nooit verge ten Don Giovanni (n 1926 onder leiding var. Karl Muck, van wie men roddelde in die tijd kon dat slechts fluisterend dat hij een onechte zoon van Wagner was. Hij was in ieder geva een van de artistieke pijlers van Bayreuth en hij leek erg op Wagner, alleen in plaats van klein was hij broodmJ- ger en heel slank van bouw. Hij dirigeerde in het Concertgebouw als Mengelberg in Amerika, was. Muck Was diens tegendeel, een zeer voornaam en uiterlijk onbewogen heer, die dirigeerde met een hoge Vadermoorde r om du even rimpel loos was ais hij afkwam als toen hij was opgegaan Toen hij eens een druipende jonge diligent zag afko men, tikte hij met de vinger op zijn driémaal bezwijmde.boord en sprak dit enkele woord: ..Dilettant". Hij deed schijnbaat nauwelijks iets voor het orkest maar het speelde vlijmscherp onder hem. Wat je in de zaal niel zien kon, zagen de orkestleden: zijn ogen „Hij had ogen die dwars door je heen keken", zei een muzikant van hem. Mucks musiceerstijl was sterk ver want aar die van Pr.scanini. 1, Alltgro OP DRIE DONDERDAGAVON DEN in het seizoen verplaatste de schare zich van het Concertgebouw raar de Stadsschouwburg, waar de Wagnervereniging een voorstelling gaf. De Wagnervereniging was in feite Paul Cronheim, dié het mooi ste baantje van Amsterdam had. Hij organiseerde drie model-opera opvoeringen per jaar en had van niemand subsidie nodig, omdat de Wagnervereniging op een vorstelijk ■legaat zat van Julius Bunge, de suikerkoning, Bayreuth-pelgrim van Bruno Walter voor het Concertgebouworkest: 1938. DIT WAS TE DANKEN aan het inzichtrijke beleid van Cronheim, die een waar liefhebber was (of beter gezegd nog altijd is) en eigenlijk ook niet helemaal gelukkig was over het feit dat de Wagner vereniging, in termen van spreiding gezien alleen maar topspreiding vertoonde. Hij speelde het dan ook wel eens klaar een „volksuitvoe ring" te geven. Zo kreeg Amsterdam dan vanaf 1924 ook andere grote stukken te zien. Het begon met Ariadne auf Naxos en in datzelfde jaar kwam Diaghilew nog met zijn Ballets Russes een reeks voorstellingen ge ven. Pelléas et Mélisande heeft van de Wagnervereniging haar Neder landse première gekregen, ook Wozzeck, L'heure espagnole van Ravel samen op één avond met Acis et Galatée var. Lully, Pijpers symphonisch drama Halewijn kreeg zijn wereldpremière onder leiding van Monteux en in een enscenering van Johan de Meester, die bij de Wagnervereniging zijn eerste stap pen op het opera-toneel had gezet met Les contes d'Hoffmann en Falstaff, het laatste werk uitslui tend met artiesten van de Italiaan se Opera in Carré (ons aller lieve ling Sara Scuderi, Luigi Fort, Leo Piccioli, Luisa Squarzina, en dan Mariano Stabile in de titelrol). De Wagnervereniging liet het hele Nationale Theater uit Praag overkomen met ballet, draaitoneel en al om Smetana's Verkochte Bruid te spelen onder directie van een der verrukkelijkste muzikanten die een mens in zijn leven kan tegenkomen, Vaclav Talich. Heel Amsterdam was in die dagen wat roerig en allemaal waren we een tikje gegrepen door Ota Horakowa, Marie in het stuk. Zelfs vader Willem, die niet muzikaal was, Allegro -jr=^rj Den Haag. Plotseling hoorde het personeel in de hal" uit zijn kamer boven een woest gekrijs en gesmijt met asbakken: Toscanini had zo juist een telegram van verwelko ming uit Rome ontvangen. Van Mengelberg. DIRIGENTEN Pierre Mon teux die op het laatste moment kwam invallen, omdat Mengelberg, enfin het ging om de première van de Sacre du printemps. Monteux sloeg haar uit zijn hoofd met een virtuositeit alsof hij al jaren met het Concertgebouworkest gewerkt had. Zé speelden het natuurlijk perfect, maar ze waren allemaal diep geschokt en trokken vieze gezichten als ze dachten dat nie mand het zag. Het publiek juichte van opwinding en siste van woede. Nu is de Sacre een dierbare clas sic. Amsterdam is het begin van Monteux' internationale opgang ge worden. EN DAAR WAS BRUNO WAL TER, die hetzelfde repertoire speelde als"Mengelberg, maar bo vendien een fabelachtig opera-diri gent was, en dit eigenlijk meer dan een symphonicus. Hij dirigeerde Mozart bij de Wagnervereniging. In een Nozze di Figaro liet hij het orkest zo ongeveer als het koor in de tragedie zijn eigen meehande- lende en Commentariërende rol in de scène spelen. Zc plastisch en veelzeggend heb ik dat nooit meer gehoord. Hij was een lieve man, die op de handen gedragen werd door de 'mensen van donderdagavond. Voor het otkest scheen hij zich in de welluidende klank neer te vlijen, altijd met een hemelse glimlach op het gelaat. Zo vaak als ik hem op straat in een onbewaakt moment tegenkwam, keek hij chagrijnig. 11 Allegro JTJ-, it ~^r) TOSCANINI nap ten vete met Mengelberg, die zich eens critiek over hem veroorloofd had tegen over zijn, Toscanini's orkest, de New York Philharmonic, Hij heeft het hardnekkig vertikt ooit in Am sterdam te dirigeren. „Je ne veüx pas voir ce monsieur" was zijn onverzettelijke antwoord op alle smekingen. Aangezien hij een pest kop was, kan men denken dat hij daarom jui§t wel voor het Residen tie-orkest wilde komen. Jaap Stotijn had hem overgehaald. Die had meegespeeld toen Toscanini het openingsconcert van de Philharmo- nie in Tel-Aviv dirigeerde; je maestro dacht dat het Residentie orkest vol Stotijns zat. Dat moet hem tegengevallen zijn, want het Residentie-orkesl verkeerde niet in zijn beste periode, tengevolge van allerlei ongelukkige wederwaardig heden met te veel Vreemde dirigen ten. Ik ging naar Den Haag om een repetitie mee te maken en viel met mijn neus in de legende. Want ik was nog niet binnen La Mer werd gerepeteerd of daar ont stond een groot getier, de maestro begon op de lessenaar te timmeren met zijn dirigeerstok die in stukken het orkest in vloog, pakte in ver twijfelde woede de grote orkestpar tituur op, tilde haar boven het hoofd en smeet haar met kracht tegen de grond. Het orkest veriamd van schrik, Toscanini af. De heren waren die dag vroeg thuis van de repetitie. In zijn hotel heeft hij in intieme kring nog zo'n nummer ten beste gegeven. Hij logeerde in De Twee Steden „Les deux villes" voor WIE ..ZiJN^-^EHlNNERINGEN ran de jèrèfi tilfcsen 1 twintig en veertig opschrijft bemerkt dat ze voortdurend om Mengelberg draai en. Hij verloot op het laatst wel wat aan ontzag bij zijn orkest. Hij praatte steeds langer op de repeti ties. Eens had hij omstandig uit eengezet dat hij alleen precies en authentiek wist hoe Tschaikowsky zijn partituren uitgevoerd wilde hebben. Modest Tschaikowsky, de zorgzame broe van de componist, had hem dat haarfijn verteld. Een paar weken later repeteerde hij Bach. We leefden toen in de tijd waarin de stilistisch verantwoorde Bach-vertolking was uitgevonden, en Mengelberg hield weer een toe spraak waarin hij uiteenzette dat hij alleen wist hoe je Bach moest spelen. Stem uit het orkest: „Dat heeft-ie van Modest Bach". Een mens van eer. ander tempe rament kon woedend worder. om zijn eigengereidheden, je kon ze smakeiuus vinden en je kon als jrmg mens snakken naar alles wat de muziek in die jaren zo overvloe dig produceerde maar goeddeels aan het Concertgebouw voorbijging. Maai je moest erkennen dat hij als dingen een man van formaat was. Als hij weer terugkwam, de baas, na een van zijn afwezighede'n, ging ik wel zo zitten dat ik zijn gezicht kon zien. Die uitdrukking van dat masker, die opengesperde ogen, die teilloze- raakheid van ieder ge baar, de pracht van zijn techniek, die glorie van een zichzelf bezittend mens, daaraan moest de toeschou wende luisteraar zich gewonnen geven. HIJ HEEFT die macht tot het laatst behouden. Hij leefde in zijn eigen kring en begreep van de wereld niet zo heel veel meer dan dat ze aardig teger hem behoorde te zijn. Hij was he' centrum van zijn wereld die hij letterlijk ver deelde in aardige en onaardige mensen, practisch onbewust van wat die mensen verder waren. In een nauwelijks voorstelbare beper king was hij nauwelijks voorstel baar groot. Hij heef' zijn prachtige orkest niet gebouwd op een tradi tie; hij heeft het gemaakt uit muzikantenmateriaal dat zijn vak slecht kende, geen grein zelfbe wustzijn bezat en slechts met aan geboren muzikaliteit natuurlijk zijn gebrek aan cultuur niet kon goed maken. Mengelberg heeft het hun geleerd wat het betekende muziek te maken. Hij heeft hun alles geleerd. Amsterdam had in die jare- dan ook allet aan hem te danken,- en hem sommige dingen te verwijten, maar dat zagen de mensen van donderdagavond toen niet. Er heerste een permanent feest van onbeperkte veneratie en tot alles bereide ontvankelijkheid. De tijd scheen stil te staan. Na het Mahlerfeest van 1920 werd het allengs wat benauwd aan de Van Baerlestraat, maar het was wel knus.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 27