lilfelle
lifcTelle
k
litfellei litTelle
NIEUW RAPPORT HOOGVELD-INSTITUUT
GEBREK AAN POLITIEKE
VISIE OP ONDERWIJS
Rapport over gezag ai)
Waarom doet
u het dan
niet vaker?
DEZEIEEI
IETS IEEE
BIJZOIBEBS
champagne
champagne
o
Quick Up't is goed. Ko drinkt't.
wordt 35 jaar
Gratis
champagne
Mode
gaat terug
naar
'35
voor
met
gratis J
kleuter-1
blad
Jeugdlectuur
Gevoel en verstand
Den Haag koopt
een Mondriaan
Benadering van het probleem
»-J(0
Adèle Bloemendaal
bij Ensemble
ontslagen
DE TIJD
VRIJDAG 29 DECEMBER 1967
Losse nummers
70 cent
6000
verkooppunten
GODFRIED BOMANS is dé
lievelingsauteur van de katho
lieke middelbare schooljeugd. Op
enige afstand volgen Anton Coo-
len, A. den Doolaard, Toon Kort-
ooms, Graham Greene en F
Bordewijk. Bomans dankt zijn
plaats aan de top vooral aan de
lagere klassen en aan de gymna
siasten. Voor A. den Doolaard is
de belangstelling het grootst in
het westen en het zuiden van het
land, voor Toon Kortooms in het
oosten en' het zuiden. Het hele
lijstje heeft trouwens maar be
trekkelijke waarde. Er heerst on
der de scholieren niet zo'n grote
eensgezindheid, in voorkeur voor
een bepaalde schrijver.
GODFRIED BOMANS
door H. HOEFNAGELS S.J.
U t»
O 'rt
QJ O
10
KORTE SAMENVATTING
Wordt vervolgd
ADVERTENTIE
Bomans is de lievelingsschrijver
van middelbare schooljeugd
ADVERTENTIE
(Van onze verslaggeefster)
Dit is een greep uit een nieuw
driedelig rapport van het Hoogveld-
Instituut uit Nijmegen over de lektuur
van de katholieke middelbare school
jeugd. Het is een vervolg op de in 1963
gepubliceerde gegevens. Het toen
reeds aanwezige materiaal is nu nader
uitgewerkt met een bijzondere aan
dacht voor de waardering en de ver
werking van het gelezene.
De belangstelling voor de gewone
jeugdlectuur, zo leest men in dit
nieuwe rapport, houdt stand tot 14 15
jaar. In de vierde klas neemt zij
opmerkelijk af. Daar begint de be
langstelling voor de literatuur en voor
de volwassen ontspanningslectuur als
de detective en het avonturenverhaal.
De belangstelling voor de geijkte lite
ratuur is het grootst in de yijjjd^. klas,
maar zij blijkt in de zesde kla.s alweer
opmerkelijk, gedaald.
Dat is niet in alle delen van het land
hetzelfde. Moderne literatuur wordt
het meest in het zuider van het land
gelezen. Dat zijn, wat de Nederlandse
schrijvers betreft, Remco. Campert,
Hugo Claus, W. F. Hermans, Marga
Minco, Harry Mulisch, Simon Vinken
oog. Van de buitenlanders: Anouilh,
Böll, Camus, Kafka, Mauriac. Neder
landse klassieken als Gorter, Roland
Holst, Heijermans, Hildebrand en Mul-
tatuli zijn er weinig in trek, evenmin
als Dickens, Schiller, Shakespeare.
Romans met een godsdienstige inslag
worden in het zuiden meer dan elders
gelezen, en dat is misschien een
kwestie van aanbod. Hier hangt mee
samen, dat de scholieren in het zuiden
minder geboeid en minder onder de
indruk raken van de wereldliteratuur
en van de oudere Nederlandse litera
tuur, maar opmerkelijk js wel', dat
men het'lézen van did moderhe litera
tuur niet doorzet, alhoewel men het
wel zou willen,
In het oosten van het land blijft de
belangstelling voor het lezen langer
kinderlijk gericht en de voorkeuren
voor volwassen literatuur liggen er
ook eenvoudiger. „Bartje" van Anne
de Vries, „Kees de Jongen" van Theo
Thijssen, „Het Dagboek van Anne
Frank" zijn sterk in trek naast schrij
vers van detective-verhalen als Conan
Doyle, Agatha Christie en Havank.
Van Bordewijk wordt vooral „Bint"
gelezen, van Herman Heijermans
„Droomkoninkje". Homerus, Schiller
en Shakespeare vallen er meer in de
smaak dan in het zuiden.
In het westen benadert de smaak
voor het lezen meer de algemene
doorsnee. Grote namer uit de Neder
landse literatuur worden veel ge
noemd: Couperus, Gorter, Hildebrand.
Multatuli, Slauerhoff, Fabricius. Naast
hen ook Jo van Ammers-Küller on Ina
Boudier-Bakker, al trekken die vooral
een vrouwelijk publiek. Als ontspan
ningslectuur: Carmiggelt, A. Christie,
Willy Corsari, P. G. Wodehouse.
Streekromans worden weinig gelezen,
behalve Anton Coolens „Dorp aan de
rivier".'
Er zijn natuurlijk nog meer verschil
len, niet alleen naar plaats en milieu.
Waarom zijn het speciaal de meisjes,
die Alleen op de wereld" van Hector
Malot meer dan eenmaal lezen? Zij
worden waarschijnlijk meer dan de
jongens graag in een gevoelige snaar
geraakt. Jongens houden meer van
Kortooms en van Bordewijk, die ver-
standelijker werkt. Vooral in het Oos
ten voelt men zich opgeruimd door het
lezen van ,,Erik" van Godfried Bo
mans. In andere gewesten vindt men
dat boek lang niet zo leuk.
De lectuur van de middelbare school
jeugd. Deel B. De analyse der kwalita
tieve gegevens. Hoogveld-Instituut,
Nijmegen.
dé- kcelo/usmettendè tabietten
DEN HAAG, 29 dec. De gemeente
Den Haag heeft het schilderij „Com
positie met blauw" van Piet Mondri
aan uit 1937 aangekocht voor het
Haagse Gemeentemuseum.
Voor deze aankoop is een bedrag
van 25.000 geschonken door de Ver-
eeniging Rembrandt.
(Van onze onderwijsredacteur)
SCHEVEN1NGEN, 29 dec. Onder
wijsdebatten in de Kamer zijn voor
een belangrijk deel een schimmenspel.
Het heeft weinig zin vijf jaar achter
een met vuur over bepaalde verbete
ringen te debatteren als toch vast
staat, dat de nodige gelden ervoor niet
gevonden worden. Dit zei de heer E.
Steenbergen in zijn openingsrede op de
jaarvergadering van de Algemene
Bond van Onderwijzend Personeel.
De voorzitter van de A.B.O.P. signa
leerde eén gebrek aan politieke visie
op de toekomst van het onderwijs. In
de Milioenennota waren de meest
wezenlijke opmerkingen over het on
derwijs, dat de uitvoering van essen
tiële maatregelen waar mogelijk ge
temporiseerd moest worden en dat
men de belanghebbenden meer voor
het onderwijs moest laten betalen.
Voor een onderwijsbestel dat aan
redelijke voorwaarden voldoet, ontbre
ken de materiële voorwaarden. Het
schrijnende is, dat daarvan vooral de
jeugd uit de minst welvarende bevol
kingslagen de dupe is. Deze kinderen
profiteren omvoldoende van het voort
gezet onderwijs Ze brengen het groot
ste deel van hun toch al te korte
schooltijd door in de overvolle klassen
van het kleuter- en basisonderwijs. En
zodra de conjunctuur omslaat en
jeugdwerkloosheid Optreedt, komt zelfs
hun vakopleiding binnen het leerling
stelsel in gevaar. De zes miljard, die
de overheid in 1968 aan onderwijs en
wetenschap besteedt, zijn nog veel te
weinig, aldus de heer Steenbergen.
Het is verheugend, dat minister
Veringa. een meerjarenplanning heeft
aangekondigd. Wanneer men gedwon
gen is prioriteiten af te wegen, wordt
het beleid concreter en doorzichtiger.
Maar daarbij zal spoedig blijken, dal
de uitspraak van de minister ,,er
bestaat een grote mate van overeen
stemming over het gewenste onder
wijsbeleid" niet opgaat. Wat de wense
lijkheid betreft zal er waarschijnlijk
wel overeenstemming zijn, maar zeker
niet in de bereidheid om de nodige
gelden uit te trekken.
Het moet in het onderwijs langza
merhand duidelijk worden, dat de
vernieuwing geen losse liefhebberij
van enkelen is. maar een dwingende
maatschappelijke noodzaak. In de
.naaste toekomst zullen er meer veran
deringen nódig zijn
Als voornaamste taken voor de toe
komst noemde de inleider:
A Het tot stand brengen van sluitende
systemen van onderwijsvoorzienin
gen voor de leeftijd van 5 tot 18
jaar en voor steeds grotere groepen
van 22- tot 25-jarigen.
A Het scheppen van een verdergaande
eenheid in het voortgezet onderwijs.
A Het opnemen van het algemeen
vormend en het beroepsonderwijs
in een evenwichtig systeem van
theoretisch en praktisch gericht
onderwijs.
A Het opnemen van het hoger be
roepsonderwijs (voor de leeftijd van
18 tot 25 jaar) in unipersitair of
semi-universitair verband.
A De vernieuwing van het basisonder
wijs in het sluitend geheel van on
derwijsvoorzieningen.
A Het voltooien van de emancipatie
van achtergebleven groepen die hun
kansen in het onderwijs nog onvol
doende hebben gekregen.
ADVERTENTIE
chandon
IMPORT
OUD
WIJNKOPERS
HAARLEM
(Van onze verslaggever)
AMSTERDAM. 29 dec. De caba
retière Adèle Bloemendaal, voor het
vierde jaar verbonden aan de toneel
groep Ensemble, is door haar direc
teur Karl Guttmann op staande voet
ontslagen. Aanleiding ertoe zijn de
boze opmerkingen, die zij in een
intérview met de Haagse Post gedaan
heeft over het beleid van Guttmann in
het algemeen en over enkele details
van de laatste tijd in het bijzonder.
Een der bepalingen van de collectie
ve arbeidsovereenkomst voor toneel
spelers stelt dat geëngageerden geen
mededelingen naar buiten zullen doen,
die het gezelschap schade kunnen
berokkenen.
De heer Guttmann legt op 1 septem
ber volgend jaar zijn directeursfunctie
van Ensemble neer.
ADVERTENTIE
rl
IEDER HET, ZIJNE
Uit het Italiaans vertaald door drs. Jan Schiphorst.
„Wacht eens, geloof je werkelijk dat
de dood van Roscio in verband ge
bracht moet worden met zijn opstel
ling tegen de onbekende notabele?"
»,Nee, dat niet. Alle uiterlijke teke
nen zijn zelfs tegen dit vermoeden.
Roscio is gestorven omdat hij onvoor
zichtig genoeg was (ik zeg dit omdat
hij kennis droeg van de bedreiging)
met apotheker Mannd mee te gaan op
jacht. Dit zijn de uiterlijke tekenen.
„Arme Roscio," zei de onorevole.
De oude professor Roscio, wiens
faam als oogspecialist nog voortleefde
in West-Sicilië en er zelfs al een mythe
geworden was, had reeds twintig jaar
geleder zijn leerstoel en professie
opgegeven.
Meer dan negentig jaar oud was hij
geslagen met een bijna totale blind
heid door een ironie van het lot om de
mythe gestalte te geven van de man
die de natuur had uitgedaagd door
blinden weer t doen zien en nu door
die natuur getroffen was in zijn ge
zichtsvermogen. Hij woonde in Paler
mo in het huis van een zoor die als
oogspecialist waarschijnlijk even be
kwaam wès als zijn vader maar in het
vooroordeel van de meesten, leefde
van de rente van de naam van zijn
vader.
Laurana kondigde zijn bezoek per
telefoon aan voor de dag en het uur
die de professor het best uitkwamen.
De professor aan wlo de diensthode
.het was gaan vragen, kwam zelf aan
de telefoon en nodigde hem uit ter
stond te komen. Niet dat hij uit de
gegevens van Laurana zich de oude
makker van zijn zoon voor de geest
kon halen, maar hij verlangde zeer
naar gezelschap in de glansloze een
zaamheid waarin hij tegenwoordig
leefde. Het was vijf uur in de middag:
De professor zat op het terras in een
leunstoel met een platenspeler naast
zich waaruit nu hard, dan weer tril
lend en fluisterend de stem van een
De apotheker Manno is nadat
hij in een anonieme brief met de
dood werd bedreigd samen met
zijn jachtvriend, dokter Roscio,
vermoord in het veld gevonden.
Een motief voor -de dubbele moord
lijkt moeilijk te vinden. Een kennis
van de tweex slachtoffers, professo-
re Laurana, stelt op eigen houtje
een onderzoek in. Het blijkt dat
dokter Roscio een actie wilde on
dernemen tegen een nog onbe
kende notabele, die heel de
provincie in zijn macht heeft,
steelt, en iedereen omkoopt.
bekend acteur klonk, die de dertigste
zang van Dantes Inferno voordroeg.
„Ziet u wat er van mij geworden is?'",
zei de professor de „nd uitstekend,
„om van die daar de Divina Comedia te
horén", alsof de acteur aanwezig was
en de professor persoonlijke redenen
had om het land aan hem te hebben.
„Ik zou willen dat mijn kleinzoon van
twaalf jaar, de dienstbode of de por
tier mij voorlazen, maar ze hebben
geen tijd." Over de rand van het
terras schitterde onder de lichte nevel
van de sirocco Palermo. „Mooi
uitzicht", zei de professor en met
preciesheid wees hij de San Giovanni
degli Eremiti, het Orleans paleis, het
koninklijke paleis. Hij lachte. „Toen
wij tien jaar geleden in dit huis zijn
gaan wonen, zag ik een beetje meer.
Nu onderscheid ik alleen het licht nog
maar, maar als een verre witte vlam.
Gelukkig is er niet zoveel licht in
Palermo. Maar laten onze eigen te
genspoed buiten beschouwing. U was
dus een schoolkameraad van mijn
arme zoon?" „Op het gymnasium,
daarna is hij medicijnen gaan stude
ren en ik letteren." ,,U bent thans
leraar?" „Ja, in het Italiaans en de
geschiedenis." „Weet u hoe jammer ik
het vind dat ik geen leraar In de
letteren geworden ben? Dan zou ik
tenminste nu de Divina Comedia uit
het hoofd kennen." Dat is een dwang
voorstelling, dacht Laurana. „U heeft
in uw leven wel wat anders gedaan
dan de Divina Comedia lezen en
verklaren." zei hij.
„Gelooft u dat wat ik gedaan heb
meer zin had dan wat u doet?" „Nee,
maar ik bedoel dat wat ik doe -duizen
den andere personen kunnen, terwijl
wat u gedaan heeft heel weinigen, tien
of twintig in de wereld, vermochten".
„Verhalen", zei de oude man en hij
scheen in te dommelen. Dan plotseling
vroeg hij. „Hoe was mijn zoon in de
laatste tijd?" „Hoe hij was?" „Ik
bedoel: had hij zorgen, was hij onrus
tig, nerveus?" „Ik dacht eerst van
niet, maar gisteren sprak ik iemand
die hem in Rome ontmoet had en toen
herinnerde ik mij dat hij de laatste
tijd werkelijk wat anders was, tenmin
ste in sommige dingen. Hoe komt u
overigens op uw vraag?" „Omdat hij
ook mij enigszins anders scheen ge
worden. Zei u dat hij iemand in Rome
ontmoet had?"
„Ja, in Rome, vijftien twintig
dagen voor het ongeluk."
„Vreemd, kno h->t niet zijn dat dié
persoon zich vergist?" „Hij vergist
zich niet. Hij is een vriend, een
schoolkameraad, momenteel kamerlid,
communist. Uw zoon is speciaal naar
Rome gegaan om hem te ontmoeten."
„Om hem te ontmoeten? Vreemd,
werkelijk vreemd. Ik geloof niet dat
mijn zoon iets van hem gedaan wilde
krijgen. Ofschoon tot op zekere hoogte
ook hier de communisten aan de
acht zijn, is het altijd gemakkelijker
van de anderen een gunst te verkrij
gen," en hij wees met zijn hand in de
richting van het Orleans paleis, de
zetel van de regionale regering. „Die
anderen had mijn zron zelfs in huis en
nog machtigen ook, zeggen ze." „Het
ging niet zozeer om een gunst. Hij
wilde dat onze vriend in de Kamer een
vooraanstaand man zou aanklagen van
onrechtmatigheden en diefstallen",
„Mijn zoon?" verwonderde zich de
oude heer. „Ja, ik stond er zelf ook
verbaasd over". „Zeker is dat hij
veranderd was, peinsde de oude man
voor zich uit. Hij was veranderd: jk
weet niet precies sinds wanneer, ik
kan me niet meer herinneren wanneer
ik voor de eerste maal een soort
moeheid in hem bespeurde, een zekere
verkilling en ook een hardheid van
oordeel, dat me aan zijn moeder deed
denken. Mijn vrouw kwam uit een
familie van fiscale ambtenaren. Zij
beminde haar evennaaste niet, nee.
Misschien is het juister om te zeggen
dat zr hen niet begreep en niemand
heeft het zover gebracht haar te
kunnen begrijpen. Ik nog minder dan
anderen. Maar over wie waren wij aan
het praten?" „Over uw zoon" „Ja,
over mijn zoon. Hij was intelligent,
maar van een langzame, rustige intel
ligentie. En hij was erg eerlijk. Mis
schien had hij van de kant van mijn
vrouw zijn grote gehechtheid aan de
grond, aan het land. Alleen zijn groot
vader, de vader van mijn vroüw,
leefde op het land als een onbeschaafd
mens, ook mijn vrouw, terwijl mijn
zoon zich daar omringde met letter
kunde. Hij was een jongen, een man,
die ongecompliceerd heette, maar in
tegendeel afschuwelijk gecompliceerd
was. Daarom beviel het me niet dat
hij indertijd door zijn huwelijk in een
familie van katholieken kwam. Ik zeg
dat „katholieken" bij wijze van
spreken.
De kwetsbare plekken van het rap
port „Gezagsopvattingen en Gezags-
beleving, welke in De Tijd (van
28 december) gesignaleerd werden
hangen ten nauwste samen met de
redeneringen die aan het rapport ten
grondslag zijn. Zij zijn niet het gevolg
van incidentele ontsporingen, die
eigenlijk niets aan de grote lijn van de
gedachtengang af zouden doen. De
wijze waarop de samenstellers het
gezagsprobleem jbenaderen moet wel
leiden tot de suggesties, die wij erin
meenden te ontdekken.
Het rapport begint met de oorzaken
van de overal te konstateren gezags-
krisis op te sporen. De trekken die de
gezagsuitoefening heden moet aanne
men, komen dan reeds naar voren.
Ofschoon de samenstellers zeer per
tinente dingen zeggen, tonen zij reeds
op dit punt een zeker gebrek aan
bedachtzaamheid. Zij gaan en zulks
terecht uit van de houding die de
moderne mens t.a.v. het gezag ge
neigd is aan te nemen. Zij verzuimen
echter de vraag te bezien, in hoeverre
deze houding uitgangspunt kan zijn
voor een hervorming van de gezags
struktuur. Het is wel niet plezierig
voor de modern ingestelde lezer te
horen, dat niet alles wat hij graag wil.
gerealiseerd kan worden: maar men
moet hem toch ook onder ogen bren
gen dat ook een demokratische samen
leving niet kan funktioneren als de
gezagsstruktuur niet aan bepaalde ob-
jektieve eisen voldoet.
De samenstellers signaleren de ten
dens beslissingen slechts te aanvaar
den inzoverre de juistheid ervan inge
zien wordt. Zij laten na erop te wijzen,
dat het funktioneren van een gemeen
schap onmogelijk wordt, als de men
sen niet meer bereid zijn, althans in
het algemeen, zich ook aan de voor
schriften waar zij het niet mee eens
zijn, te houden. De demokratische
gemeenschap dat behoort men toch
in het oog te>. houden laat wel toe,
dat de leden de beslissingen van de
gezagsdragers bestrijden en 'wijziging
ervan nastreven; voor het behoud van
haar demokratisch karakter is het zelfs
belangrijk dat de burger de moed
opbrengt in uitzonderlijke gevallen
van zeer principiële aard gehoorzaam
heid te weigeren; maar de samenle
ving wordt onmogelijk als de mensen
niet bereid zijn, als regel zich aan de
genomen beslissingen te houden.
Zijn beslissende draai krijgt de re
denering waar het rapport twee typen
van gezagsuitoefening gaat onder
scheiden, die bij twee verschillende
typen van gemeenschap horen. Het
ene type, dat bij de „organisatorische
gemeenschap" hoort, kent gezag in de
vorm van een „daadwerkelijk leiden,
besturen, richten op een bepaald te
bereiken doel"; bij het andere wordt de
gezagsuitoefening „voorgaan, inspire
ren, beïnvloeden".
Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat
dit polaire begrippen zijn en dat in
elke reële gemeenschap elementen
van beide typen van gezag aanwezig
zijn. Voor het betoog van hef rapport
heeft deze opmerking echter weinig
betekenis, aangezien de redenering
van het zuivere type van de „per
soonsgemeenschap" uitgaat en het or
ganisatorische aspekt slechts in aan
vullende beschouwingen behandelt.
Men heeft bij de beschrijving van de
kerk een zuivere „persoonsgemeen
schap" voor ogen, die enkel om prak
tische redenen enige, haar eigenlijk
vreemde, organisatorische elementen
in zich moet opnemen.
De opvatting van gezag, die in de
uitwerking tot uitdrukking komt is
hiermee reeds bepaald. „Omdat de
kerkgemeenschap... een uitgesproken
type van een persoonsgemeenschap is,
zal de gezagsuitoefening... alle trekken
moeten vertonen, welke boven als
kenmerkend werden aangegeven voor
de gezagsverhoudingen in een per
soonsgemeenschap.
Deze trekken kunnen als volgt wor
den samengevat:
in de kerk is geen plaats voor
„gezag in de eigenlijke betekenis van
het woord", doch slechts voor „voor
gaan, inspireren, beïnvloeden";
er is geen plaats voor iemand die
boven anderen staat, doch slechts voor
„de 'morele autoriteit' van hem, die
waar is, waarden respekteert" en „die
als animator voorop gaat".
Wat R zeggen van de sluitsteen der
redenering: de kerkelijke gemeen
schap is een „uitgesproken type van
de persoonsgemeenschap"?
In tegenstelling met wat het rapport
suggereert is het onderscheid tussen
„persoonsgemeenschap" en „organisa
torische gemeenschap" NIET gebrui
kelijk. Men vindt het slechts in een
zeer bepaalde richting in de sociale
filosofie en men zoekt het vergeefs bij
de bekende hedendaagse sociologische
auteurs. Dit zou natuurlijk geen be
zwaar zijn als dit onderscheid bruik
baar zou blijken te zijn. Er is echter
reden om te betwijfelen, dat dit het
geval is.
De kerk heeft zeker in het verleden
teveel de trekken aangenomen van een
„organisatie" die, als een onderne
ming, een politieke partij, een vakver
eniging, zo doelmatig mogelijk een
bepaald resultaat tracht te bereiken.
Het is misleidend te menen, dat zij nu
precies het omgekeerde moet doen en
de gestalte moet aannemen die men tn
leefgemeenschappen zoals het gezin,
het leefmilieu vindt. Het typische van
de kerk is, sociologisch gezien, dat zij
de mensen verenigt door eenzelfde
ideaal, dat tegelijkertijd verbonden
heid schept en tot werkzaamheid in
spireert; het wil de leden van de
kerkelijke gemeenschap in liefde ver
enigen, maar de verbondenheid moet
niet tot een kleine groep beperkt
blijven, het moet een expansieve ver
bondenheid zijn die dringt tot een
wereldwijde aktiviteit om alle mensen
in een grote geestelijke gemeenschap
te verenigen.
Het onderscheid „persoonsgemeen*
schap" „organisatorische gemeen
schap" laat een sociologische wet, die
in deze samenhang uitermate belang
rijk is, buiten beschouwing. Elke groep
met een meer bestendig karakter
heeft zijn organisatie, zo niet uitdruk-
kel'ik en formeel dan onbewust en
informeel. Bij de kleinere groepen is
deze organisatie informeel zij is
niet precies in regels vastgelegd, zij
is vaak onbewust, zodat de mensen
haar niet merken. Wanneer de groep
groter wordt, neemt de organisatie
een formeel karakter aan zij schept
zich haar eigen organen, definieert
precies haar regels, legt uitdrukkelijk
op wat tot nu toe door gewoontes en
gebruiken geregeld was.
Deze sociologische beschouwingen
zijn natuurlijk alleen maar zinvol, als
men aannemen moet, dat ook de
kerkelijke gemeenschap aan sociologi
sche wetmatigheden onderworpen is.
Tot die aanname moet men wel
komen, als men Christus opdracht aan
zijn leerlingen, de blijde boodschap tot
aar. de grenzen der aarde en tot aan
het einde der tijden uit te dragen,
ernstig neemt,
Als men dezs aanname tot uitgangs
punt* 'fri?'2ijn beschouwingen over de
gezagsstruktuur van de kerkelijke ge
meenschap neemt, is het niet meer te
veipnijden, dat men ook waarheden
formuleert, die de „modern ingestel
de" lezer niet leuk vindt: dingen die
nu eenmaal met de menselijke sociali-
teit gegeven zijn. Maar moet men niet
zeggen, dat het rapport alleen reeds
daardoor argwaan wekt, dat het de
lezer nergens met harde -gaarheden
konfronteert?
De samenstellers wekken de indruk
dat zij dit uitgangspunt niet aanvaar
den. Zij benadrukken, dat de kerk, ook
al weerspiegelt zij de tijd en de
kuituur waarin zij leeft, „niet van deze
wereld is" Men merkt op dat het
beeld van de kerk in de Vatikaanse
constitutie over de kerk veraf staat
„van een analogie met de aards»
maatschappij". Het bewijs dat de kerk
een „persoonsgemeenschap" is, is
evenwel uiterm'ate summier: „De kerk
is een communio, een broeder
schap van allen met elkaar in de
Heer. Deze communio is voor alle
verhoudingen in de kerk grondcatego-
rie".
Toch kan het rapport de weg wijzen
voor een realistische benadering van
het gezagsprobleem. Daartoe moet men
het ontdoen van de beschouwingen, die
aan de „persoonsgemeenschap" aan
haken en veel sterker een ander
aspekt van de gedachtengang naar
voren halen: de konsequenties die de
derrokratiseringstendens heeft voor
het kerkelijk gezag. Dan wordt ook
duidelijk, dat er een ontwikkeling in de
kerkelijke gezagsstruktuur plaats moet
vinden hetgeen nie*. te verklaren
valt als men met de onhistorische
categorie „persoonsgemeenschap"
werkt. Men komt dan tot de volgende
benadering:
Aangezien de huidige mens sociaal
gezien een ander mens is dan de mens
van vroeger eeuwen, zal de sociale
struktuur van de kerk een ander
karakter moeten aannemen. De kerk
kan niet voorbijgaan aan het feit dat
zij niet meer te doen heeft met de
traditionele, aan passieve gehoor
zaamheid gewende mens, maar met
een mens die op alle terreinen van
het leven inspraak, medezeggenschap
en demokratische gezagsuitoefening
vraagt;
De demokratisering van de gezags
uitoefening in de kerk, die hiermee
een noodzakelijkheid geworden is, zal
aangepast moeten zijn aan de eigen
opdracht van de kerk. Zoals de demo
kratische idee telkens een eigen vorm
aanneemt, naarmate zij toegepast,
wordt in de politieke gemeenschap, in
de vakvereniging, in de onderneming,
in de familie, in de school, zal zij ook
in de kerk haar eigen vorm moeten
aannemen. De fundamentele vraag
wordt daarmee: welke vorm van de-
mokratie is met de opdracht van de
kerk verenigbaar? Een definitief ant
woord zal alleen de ervaring die in
experimenten wordt opgedaan, kunnen
geven. Maar, opdat de bedachtzaam
heid, nodig voor vruchtbare experi
menten, verzekerd is, is bezinning en
diskussie een imperatieve eis.
ADVERTENTIE