lilfelle lifcTelle k litfellei litTelle NIEUW RAPPORT HOOGVELD-INSTITUUT GEBREK AAN POLITIEKE VISIE OP ONDERWIJS Rapport over gezag ai) Waarom doet u het dan niet vaker? DEZEIEEI IETS IEEE BIJZOIBEBS champagne champagne o Quick Up't is goed. Ko drinkt't. wordt 35 jaar Gratis champagne Mode gaat terug naar '35 voor met gratis J kleuter-1 blad Jeugdlectuur Gevoel en verstand Den Haag koopt een Mondriaan Benadering van het probleem »-J(0 Adèle Bloemendaal bij Ensemble ontslagen DE TIJD VRIJDAG 29 DECEMBER 1967 Losse nummers 70 cent 6000 verkooppunten GODFRIED BOMANS is dé lievelingsauteur van de katho lieke middelbare schooljeugd. Op enige afstand volgen Anton Coo- len, A. den Doolaard, Toon Kort- ooms, Graham Greene en F Bordewijk. Bomans dankt zijn plaats aan de top vooral aan de lagere klassen en aan de gymna siasten. Voor A. den Doolaard is de belangstelling het grootst in het westen en het zuiden van het land, voor Toon Kortooms in het oosten en' het zuiden. Het hele lijstje heeft trouwens maar be trekkelijke waarde. Er heerst on der de scholieren niet zo'n grote eensgezindheid, in voorkeur voor een bepaalde schrijver. GODFRIED BOMANS door H. HOEFNAGELS S.J. U t» O 'rt QJ O 10 KORTE SAMENVATTING Wordt vervolgd ADVERTENTIE Bomans is de lievelingsschrijver van middelbare schooljeugd ADVERTENTIE (Van onze verslaggeefster) Dit is een greep uit een nieuw driedelig rapport van het Hoogveld- Instituut uit Nijmegen over de lektuur van de katholieke middelbare school jeugd. Het is een vervolg op de in 1963 gepubliceerde gegevens. Het toen reeds aanwezige materiaal is nu nader uitgewerkt met een bijzondere aan dacht voor de waardering en de ver werking van het gelezene. De belangstelling voor de gewone jeugdlectuur, zo leest men in dit nieuwe rapport, houdt stand tot 14 15 jaar. In de vierde klas neemt zij opmerkelijk af. Daar begint de be langstelling voor de literatuur en voor de volwassen ontspanningslectuur als de detective en het avonturenverhaal. De belangstelling voor de geijkte lite ratuur is het grootst in de yijjjd^. klas, maar zij blijkt in de zesde kla.s alweer opmerkelijk, gedaald. Dat is niet in alle delen van het land hetzelfde. Moderne literatuur wordt het meest in het zuider van het land gelezen. Dat zijn, wat de Nederlandse schrijvers betreft, Remco. Campert, Hugo Claus, W. F. Hermans, Marga Minco, Harry Mulisch, Simon Vinken oog. Van de buitenlanders: Anouilh, Böll, Camus, Kafka, Mauriac. Neder landse klassieken als Gorter, Roland Holst, Heijermans, Hildebrand en Mul- tatuli zijn er weinig in trek, evenmin als Dickens, Schiller, Shakespeare. Romans met een godsdienstige inslag worden in het zuiden meer dan elders gelezen, en dat is misschien een kwestie van aanbod. Hier hangt mee samen, dat de scholieren in het zuiden minder geboeid en minder onder de indruk raken van de wereldliteratuur en van de oudere Nederlandse litera tuur, maar opmerkelijk js wel', dat men het'lézen van did moderhe litera tuur niet doorzet, alhoewel men het wel zou willen, In het oosten van het land blijft de belangstelling voor het lezen langer kinderlijk gericht en de voorkeuren voor volwassen literatuur liggen er ook eenvoudiger. „Bartje" van Anne de Vries, „Kees de Jongen" van Theo Thijssen, „Het Dagboek van Anne Frank" zijn sterk in trek naast schrij vers van detective-verhalen als Conan Doyle, Agatha Christie en Havank. Van Bordewijk wordt vooral „Bint" gelezen, van Herman Heijermans „Droomkoninkje". Homerus, Schiller en Shakespeare vallen er meer in de smaak dan in het zuiden. In het westen benadert de smaak voor het lezen meer de algemene doorsnee. Grote namer uit de Neder landse literatuur worden veel ge noemd: Couperus, Gorter, Hildebrand. Multatuli, Slauerhoff, Fabricius. Naast hen ook Jo van Ammers-Küller on Ina Boudier-Bakker, al trekken die vooral een vrouwelijk publiek. Als ontspan ningslectuur: Carmiggelt, A. Christie, Willy Corsari, P. G. Wodehouse. Streekromans worden weinig gelezen, behalve Anton Coolens „Dorp aan de rivier".' Er zijn natuurlijk nog meer verschil len, niet alleen naar plaats en milieu. Waarom zijn het speciaal de meisjes, die Alleen op de wereld" van Hector Malot meer dan eenmaal lezen? Zij worden waarschijnlijk meer dan de jongens graag in een gevoelige snaar geraakt. Jongens houden meer van Kortooms en van Bordewijk, die ver- standelijker werkt. Vooral in het Oos ten voelt men zich opgeruimd door het lezen van ,,Erik" van Godfried Bo mans. In andere gewesten vindt men dat boek lang niet zo leuk. De lectuur van de middelbare school jeugd. Deel B. De analyse der kwalita tieve gegevens. Hoogveld-Instituut, Nijmegen. dé- kcelo/usmettendè tabietten DEN HAAG, 29 dec. De gemeente Den Haag heeft het schilderij „Com positie met blauw" van Piet Mondri aan uit 1937 aangekocht voor het Haagse Gemeentemuseum. Voor deze aankoop is een bedrag van 25.000 geschonken door de Ver- eeniging Rembrandt. (Van onze onderwijsredacteur) SCHEVEN1NGEN, 29 dec. Onder wijsdebatten in de Kamer zijn voor een belangrijk deel een schimmenspel. Het heeft weinig zin vijf jaar achter een met vuur over bepaalde verbete ringen te debatteren als toch vast staat, dat de nodige gelden ervoor niet gevonden worden. Dit zei de heer E. Steenbergen in zijn openingsrede op de jaarvergadering van de Algemene Bond van Onderwijzend Personeel. De voorzitter van de A.B.O.P. signa leerde eén gebrek aan politieke visie op de toekomst van het onderwijs. In de Milioenennota waren de meest wezenlijke opmerkingen over het on derwijs, dat de uitvoering van essen tiële maatregelen waar mogelijk ge temporiseerd moest worden en dat men de belanghebbenden meer voor het onderwijs moest laten betalen. Voor een onderwijsbestel dat aan redelijke voorwaarden voldoet, ontbre ken de materiële voorwaarden. Het schrijnende is, dat daarvan vooral de jeugd uit de minst welvarende bevol kingslagen de dupe is. Deze kinderen profiteren omvoldoende van het voort gezet onderwijs Ze brengen het groot ste deel van hun toch al te korte schooltijd door in de overvolle klassen van het kleuter- en basisonderwijs. En zodra de conjunctuur omslaat en jeugdwerkloosheid Optreedt, komt zelfs hun vakopleiding binnen het leerling stelsel in gevaar. De zes miljard, die de overheid in 1968 aan onderwijs en wetenschap besteedt, zijn nog veel te weinig, aldus de heer Steenbergen. Het is verheugend, dat minister Veringa. een meerjarenplanning heeft aangekondigd. Wanneer men gedwon gen is prioriteiten af te wegen, wordt het beleid concreter en doorzichtiger. Maar daarbij zal spoedig blijken, dal de uitspraak van de minister ,,er bestaat een grote mate van overeen stemming over het gewenste onder wijsbeleid" niet opgaat. Wat de wense lijkheid betreft zal er waarschijnlijk wel overeenstemming zijn, maar zeker niet in de bereidheid om de nodige gelden uit te trekken. Het moet in het onderwijs langza merhand duidelijk worden, dat de vernieuwing geen losse liefhebberij van enkelen is. maar een dwingende maatschappelijke noodzaak. In de .naaste toekomst zullen er meer veran deringen nódig zijn Als voornaamste taken voor de toe komst noemde de inleider: A Het tot stand brengen van sluitende systemen van onderwijsvoorzienin gen voor de leeftijd van 5 tot 18 jaar en voor steeds grotere groepen van 22- tot 25-jarigen. A Het scheppen van een verdergaande eenheid in het voortgezet onderwijs. A Het opnemen van het algemeen vormend en het beroepsonderwijs in een evenwichtig systeem van theoretisch en praktisch gericht onderwijs. A Het opnemen van het hoger be roepsonderwijs (voor de leeftijd van 18 tot 25 jaar) in unipersitair of semi-universitair verband. A De vernieuwing van het basisonder wijs in het sluitend geheel van on derwijsvoorzieningen. A Het voltooien van de emancipatie van achtergebleven groepen die hun kansen in het onderwijs nog onvol doende hebben gekregen. ADVERTENTIE chandon IMPORT OUD WIJNKOPERS HAARLEM (Van onze verslaggever) AMSTERDAM. 29 dec. De caba retière Adèle Bloemendaal, voor het vierde jaar verbonden aan de toneel groep Ensemble, is door haar direc teur Karl Guttmann op staande voet ontslagen. Aanleiding ertoe zijn de boze opmerkingen, die zij in een intérview met de Haagse Post gedaan heeft over het beleid van Guttmann in het algemeen en over enkele details van de laatste tijd in het bijzonder. Een der bepalingen van de collectie ve arbeidsovereenkomst voor toneel spelers stelt dat geëngageerden geen mededelingen naar buiten zullen doen, die het gezelschap schade kunnen berokkenen. De heer Guttmann legt op 1 septem ber volgend jaar zijn directeursfunctie van Ensemble neer. ADVERTENTIE rl IEDER HET, ZIJNE Uit het Italiaans vertaald door drs. Jan Schiphorst. „Wacht eens, geloof je werkelijk dat de dood van Roscio in verband ge bracht moet worden met zijn opstel ling tegen de onbekende notabele?" »,Nee, dat niet. Alle uiterlijke teke nen zijn zelfs tegen dit vermoeden. Roscio is gestorven omdat hij onvoor zichtig genoeg was (ik zeg dit omdat hij kennis droeg van de bedreiging) met apotheker Mannd mee te gaan op jacht. Dit zijn de uiterlijke tekenen. „Arme Roscio," zei de onorevole. De oude professor Roscio, wiens faam als oogspecialist nog voortleefde in West-Sicilië en er zelfs al een mythe geworden was, had reeds twintig jaar geleder zijn leerstoel en professie opgegeven. Meer dan negentig jaar oud was hij geslagen met een bijna totale blind heid door een ironie van het lot om de mythe gestalte te geven van de man die de natuur had uitgedaagd door blinden weer t doen zien en nu door die natuur getroffen was in zijn ge zichtsvermogen. Hij woonde in Paler mo in het huis van een zoor die als oogspecialist waarschijnlijk even be kwaam wès als zijn vader maar in het vooroordeel van de meesten, leefde van de rente van de naam van zijn vader. Laurana kondigde zijn bezoek per telefoon aan voor de dag en het uur die de professor het best uitkwamen. De professor aan wlo de diensthode .het was gaan vragen, kwam zelf aan de telefoon en nodigde hem uit ter stond te komen. Niet dat hij uit de gegevens van Laurana zich de oude makker van zijn zoon voor de geest kon halen, maar hij verlangde zeer naar gezelschap in de glansloze een zaamheid waarin hij tegenwoordig leefde. Het was vijf uur in de middag: De professor zat op het terras in een leunstoel met een platenspeler naast zich waaruit nu hard, dan weer tril lend en fluisterend de stem van een De apotheker Manno is nadat hij in een anonieme brief met de dood werd bedreigd samen met zijn jachtvriend, dokter Roscio, vermoord in het veld gevonden. Een motief voor -de dubbele moord lijkt moeilijk te vinden. Een kennis van de tweex slachtoffers, professo- re Laurana, stelt op eigen houtje een onderzoek in. Het blijkt dat dokter Roscio een actie wilde on dernemen tegen een nog onbe kende notabele, die heel de provincie in zijn macht heeft, steelt, en iedereen omkoopt. bekend acteur klonk, die de dertigste zang van Dantes Inferno voordroeg. „Ziet u wat er van mij geworden is?'", zei de professor de „nd uitstekend, „om van die daar de Divina Comedia te horén", alsof de acteur aanwezig was en de professor persoonlijke redenen had om het land aan hem te hebben. „Ik zou willen dat mijn kleinzoon van twaalf jaar, de dienstbode of de por tier mij voorlazen, maar ze hebben geen tijd." Over de rand van het terras schitterde onder de lichte nevel van de sirocco Palermo. „Mooi uitzicht", zei de professor en met preciesheid wees hij de San Giovanni degli Eremiti, het Orleans paleis, het koninklijke paleis. Hij lachte. „Toen wij tien jaar geleden in dit huis zijn gaan wonen, zag ik een beetje meer. Nu onderscheid ik alleen het licht nog maar, maar als een verre witte vlam. Gelukkig is er niet zoveel licht in Palermo. Maar laten onze eigen te genspoed buiten beschouwing. U was dus een schoolkameraad van mijn arme zoon?" „Op het gymnasium, daarna is hij medicijnen gaan stude ren en ik letteren." ,,U bent thans leraar?" „Ja, in het Italiaans en de geschiedenis." „Weet u hoe jammer ik het vind dat ik geen leraar In de letteren geworden ben? Dan zou ik tenminste nu de Divina Comedia uit het hoofd kennen." Dat is een dwang voorstelling, dacht Laurana. „U heeft in uw leven wel wat anders gedaan dan de Divina Comedia lezen en verklaren." zei hij. „Gelooft u dat wat ik gedaan heb meer zin had dan wat u doet?" „Nee, maar ik bedoel dat wat ik doe -duizen den andere personen kunnen, terwijl wat u gedaan heeft heel weinigen, tien of twintig in de wereld, vermochten". „Verhalen", zei de oude man en hij scheen in te dommelen. Dan plotseling vroeg hij. „Hoe was mijn zoon in de laatste tijd?" „Hoe hij was?" „Ik bedoel: had hij zorgen, was hij onrus tig, nerveus?" „Ik dacht eerst van niet, maar gisteren sprak ik iemand die hem in Rome ontmoet had en toen herinnerde ik mij dat hij de laatste tijd werkelijk wat anders was, tenmin ste in sommige dingen. Hoe komt u overigens op uw vraag?" „Omdat hij ook mij enigszins anders scheen ge worden. Zei u dat hij iemand in Rome ontmoet had?" „Ja, in Rome, vijftien twintig dagen voor het ongeluk." „Vreemd, kno h->t niet zijn dat dié persoon zich vergist?" „Hij vergist zich niet. Hij is een vriend, een schoolkameraad, momenteel kamerlid, communist. Uw zoon is speciaal naar Rome gegaan om hem te ontmoeten." „Om hem te ontmoeten? Vreemd, werkelijk vreemd. Ik geloof niet dat mijn zoon iets van hem gedaan wilde krijgen. Ofschoon tot op zekere hoogte ook hier de communisten aan de acht zijn, is het altijd gemakkelijker van de anderen een gunst te verkrij gen," en hij wees met zijn hand in de richting van het Orleans paleis, de zetel van de regionale regering. „Die anderen had mijn zron zelfs in huis en nog machtigen ook, zeggen ze." „Het ging niet zozeer om een gunst. Hij wilde dat onze vriend in de Kamer een vooraanstaand man zou aanklagen van onrechtmatigheden en diefstallen", „Mijn zoon?" verwonderde zich de oude heer. „Ja, ik stond er zelf ook verbaasd over". „Zeker is dat hij veranderd was, peinsde de oude man voor zich uit. Hij was veranderd: jk weet niet precies sinds wanneer, ik kan me niet meer herinneren wanneer ik voor de eerste maal een soort moeheid in hem bespeurde, een zekere verkilling en ook een hardheid van oordeel, dat me aan zijn moeder deed denken. Mijn vrouw kwam uit een familie van fiscale ambtenaren. Zij beminde haar evennaaste niet, nee. Misschien is het juister om te zeggen dat zr hen niet begreep en niemand heeft het zover gebracht haar te kunnen begrijpen. Ik nog minder dan anderen. Maar over wie waren wij aan het praten?" „Over uw zoon" „Ja, over mijn zoon. Hij was intelligent, maar van een langzame, rustige intel ligentie. En hij was erg eerlijk. Mis schien had hij van de kant van mijn vrouw zijn grote gehechtheid aan de grond, aan het land. Alleen zijn groot vader, de vader van mijn vroüw, leefde op het land als een onbeschaafd mens, ook mijn vrouw, terwijl mijn zoon zich daar omringde met letter kunde. Hij was een jongen, een man, die ongecompliceerd heette, maar in tegendeel afschuwelijk gecompliceerd was. Daarom beviel het me niet dat hij indertijd door zijn huwelijk in een familie van katholieken kwam. Ik zeg dat „katholieken" bij wijze van spreken. De kwetsbare plekken van het rap port „Gezagsopvattingen en Gezags- beleving, welke in De Tijd (van 28 december) gesignaleerd werden hangen ten nauwste samen met de redeneringen die aan het rapport ten grondslag zijn. Zij zijn niet het gevolg van incidentele ontsporingen, die eigenlijk niets aan de grote lijn van de gedachtengang af zouden doen. De wijze waarop de samenstellers het gezagsprobleem jbenaderen moet wel leiden tot de suggesties, die wij erin meenden te ontdekken. Het rapport begint met de oorzaken van de overal te konstateren gezags- krisis op te sporen. De trekken die de gezagsuitoefening heden moet aanne men, komen dan reeds naar voren. Ofschoon de samenstellers zeer per tinente dingen zeggen, tonen zij reeds op dit punt een zeker gebrek aan bedachtzaamheid. Zij gaan en zulks terecht uit van de houding die de moderne mens t.a.v. het gezag ge neigd is aan te nemen. Zij verzuimen echter de vraag te bezien, in hoeverre deze houding uitgangspunt kan zijn voor een hervorming van de gezags struktuur. Het is wel niet plezierig voor de modern ingestelde lezer te horen, dat niet alles wat hij graag wil. gerealiseerd kan worden: maar men moet hem toch ook onder ogen bren gen dat ook een demokratische samen leving niet kan funktioneren als de gezagsstruktuur niet aan bepaalde ob- jektieve eisen voldoet. De samenstellers signaleren de ten dens beslissingen slechts te aanvaar den inzoverre de juistheid ervan inge zien wordt. Zij laten na erop te wijzen, dat het funktioneren van een gemeen schap onmogelijk wordt, als de men sen niet meer bereid zijn, althans in het algemeen, zich ook aan de voor schriften waar zij het niet mee eens zijn, te houden. De demokratische gemeenschap dat behoort men toch in het oog te>. houden laat wel toe, dat de leden de beslissingen van de gezagsdragers bestrijden en 'wijziging ervan nastreven; voor het behoud van haar demokratisch karakter is het zelfs belangrijk dat de burger de moed opbrengt in uitzonderlijke gevallen van zeer principiële aard gehoorzaam heid te weigeren; maar de samenle ving wordt onmogelijk als de mensen niet bereid zijn, als regel zich aan de genomen beslissingen te houden. Zijn beslissende draai krijgt de re denering waar het rapport twee typen van gezagsuitoefening gaat onder scheiden, die bij twee verschillende typen van gemeenschap horen. Het ene type, dat bij de „organisatorische gemeenschap" hoort, kent gezag in de vorm van een „daadwerkelijk leiden, besturen, richten op een bepaald te bereiken doel"; bij het andere wordt de gezagsuitoefening „voorgaan, inspire ren, beïnvloeden". Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat dit polaire begrippen zijn en dat in elke reële gemeenschap elementen van beide typen van gezag aanwezig zijn. Voor het betoog van hef rapport heeft deze opmerking echter weinig betekenis, aangezien de redenering van het zuivere type van de „per soonsgemeenschap" uitgaat en het or ganisatorische aspekt slechts in aan vullende beschouwingen behandelt. Men heeft bij de beschrijving van de kerk een zuivere „persoonsgemeen schap" voor ogen, die enkel om prak tische redenen enige, haar eigenlijk vreemde, organisatorische elementen in zich moet opnemen. De opvatting van gezag, die in de uitwerking tot uitdrukking komt is hiermee reeds bepaald. „Omdat de kerkgemeenschap... een uitgesproken type van een persoonsgemeenschap is, zal de gezagsuitoefening... alle trekken moeten vertonen, welke boven als kenmerkend werden aangegeven voor de gezagsverhoudingen in een per soonsgemeenschap. Deze trekken kunnen als volgt wor den samengevat: in de kerk is geen plaats voor „gezag in de eigenlijke betekenis van het woord", doch slechts voor „voor gaan, inspireren, beïnvloeden"; er is geen plaats voor iemand die boven anderen staat, doch slechts voor „de 'morele autoriteit' van hem, die waar is, waarden respekteert" en „die als animator voorop gaat". Wat R zeggen van de sluitsteen der redenering: de kerkelijke gemeen schap is een „uitgesproken type van de persoonsgemeenschap"? In tegenstelling met wat het rapport suggereert is het onderscheid tussen „persoonsgemeenschap" en „organisa torische gemeenschap" NIET gebrui kelijk. Men vindt het slechts in een zeer bepaalde richting in de sociale filosofie en men zoekt het vergeefs bij de bekende hedendaagse sociologische auteurs. Dit zou natuurlijk geen be zwaar zijn als dit onderscheid bruik baar zou blijken te zijn. Er is echter reden om te betwijfelen, dat dit het geval is. De kerk heeft zeker in het verleden teveel de trekken aangenomen van een „organisatie" die, als een onderne ming, een politieke partij, een vakver eniging, zo doelmatig mogelijk een bepaald resultaat tracht te bereiken. Het is misleidend te menen, dat zij nu precies het omgekeerde moet doen en de gestalte moet aannemen die men tn leefgemeenschappen zoals het gezin, het leefmilieu vindt. Het typische van de kerk is, sociologisch gezien, dat zij de mensen verenigt door eenzelfde ideaal, dat tegelijkertijd verbonden heid schept en tot werkzaamheid in spireert; het wil de leden van de kerkelijke gemeenschap in liefde ver enigen, maar de verbondenheid moet niet tot een kleine groep beperkt blijven, het moet een expansieve ver bondenheid zijn die dringt tot een wereldwijde aktiviteit om alle mensen in een grote geestelijke gemeenschap te verenigen. Het onderscheid „persoonsgemeen* schap" „organisatorische gemeen schap" laat een sociologische wet, die in deze samenhang uitermate belang rijk is, buiten beschouwing. Elke groep met een meer bestendig karakter heeft zijn organisatie, zo niet uitdruk- kel'ik en formeel dan onbewust en informeel. Bij de kleinere groepen is deze organisatie informeel zij is niet precies in regels vastgelegd, zij is vaak onbewust, zodat de mensen haar niet merken. Wanneer de groep groter wordt, neemt de organisatie een formeel karakter aan zij schept zich haar eigen organen, definieert precies haar regels, legt uitdrukkelijk op wat tot nu toe door gewoontes en gebruiken geregeld was. Deze sociologische beschouwingen zijn natuurlijk alleen maar zinvol, als men aannemen moet, dat ook de kerkelijke gemeenschap aan sociologi sche wetmatigheden onderworpen is. Tot die aanname moet men wel komen, als men Christus opdracht aan zijn leerlingen, de blijde boodschap tot aar. de grenzen der aarde en tot aan het einde der tijden uit te dragen, ernstig neemt, Als men dezs aanname tot uitgangs punt* 'fri?'2ijn beschouwingen over de gezagsstruktuur van de kerkelijke ge meenschap neemt, is het niet meer te veipnijden, dat men ook waarheden formuleert, die de „modern ingestel de" lezer niet leuk vindt: dingen die nu eenmaal met de menselijke sociali- teit gegeven zijn. Maar moet men niet zeggen, dat het rapport alleen reeds daardoor argwaan wekt, dat het de lezer nergens met harde -gaarheden konfronteert? De samenstellers wekken de indruk dat zij dit uitgangspunt niet aanvaar den. Zij benadrukken, dat de kerk, ook al weerspiegelt zij de tijd en de kuituur waarin zij leeft, „niet van deze wereld is" Men merkt op dat het beeld van de kerk in de Vatikaanse constitutie over de kerk veraf staat „van een analogie met de aards» maatschappij". Het bewijs dat de kerk een „persoonsgemeenschap" is, is evenwel uiterm'ate summier: „De kerk is een communio, een broeder schap van allen met elkaar in de Heer. Deze communio is voor alle verhoudingen in de kerk grondcatego- rie". Toch kan het rapport de weg wijzen voor een realistische benadering van het gezagsprobleem. Daartoe moet men het ontdoen van de beschouwingen, die aan de „persoonsgemeenschap" aan haken en veel sterker een ander aspekt van de gedachtengang naar voren halen: de konsequenties die de derrokratiseringstendens heeft voor het kerkelijk gezag. Dan wordt ook duidelijk, dat er een ontwikkeling in de kerkelijke gezagsstruktuur plaats moet vinden hetgeen nie*. te verklaren valt als men met de onhistorische categorie „persoonsgemeenschap" werkt. Men komt dan tot de volgende benadering: Aangezien de huidige mens sociaal gezien een ander mens is dan de mens van vroeger eeuwen, zal de sociale struktuur van de kerk een ander karakter moeten aannemen. De kerk kan niet voorbijgaan aan het feit dat zij niet meer te doen heeft met de traditionele, aan passieve gehoor zaamheid gewende mens, maar met een mens die op alle terreinen van het leven inspraak, medezeggenschap en demokratische gezagsuitoefening vraagt; De demokratisering van de gezags uitoefening in de kerk, die hiermee een noodzakelijkheid geworden is, zal aangepast moeten zijn aan de eigen opdracht van de kerk. Zoals de demo kratische idee telkens een eigen vorm aanneemt, naarmate zij toegepast, wordt in de politieke gemeenschap, in de vakvereniging, in de onderneming, in de familie, in de school, zal zij ook in de kerk haar eigen vorm moeten aannemen. De fundamentele vraag wordt daarmee: welke vorm van de- mokratie is met de opdracht van de kerk verenigbaar? Een definitief ant woord zal alleen de ervaring die in experimenten wordt opgedaan, kunnen geven. Maar, opdat de bedachtzaam heid, nodig voor vruchtbare experi menten, verzekerd is, is bezinning en diskussie een imperatieve eis. ADVERTENTIE

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 5