14 A <i ii e e ii s 1 ii i t e n. A1 is hot nog zeer ver af van den grooten stembusstrijd, zijn er toch reeds enkele kleine aanwijzingen over den vermoedelijken gang van zaken. lie aaneensluiting der katholieken is reeds lang geleden den volke be- kend gemaakt, en tot nog toe wijst de zich ovei'al ontwikkelende be- drijvigbeid der katkolieken op de groote verwachtingen die zij van de komende verkiezingen liebben en op bet vaste voornemen om ten einde toe eensgezind te blijven. Tegenovcr die streng-aaneengesloten katliolieke partij staan tal van fracties, die alle gelijkelijk den mond vol liebben van ,,aaneensluiten", maar daarvoor alles overhebben bebalve het noodzakelijke. Zij willen ieder de ander bewijzen, dat het algemeen belang van liaar vordert toenadering en terzijdestelling der gewraakte „principes". Maar niet een nog sloeg den eenig-mogelijken weg ter bereiking van aaneensluiting in; niet ('en nog liet iets los van eigen verscliilopvattingen. Allen zijn overtuigd dat alleen door samenwerking iets te verkrijgen is van wat zij willen, maar ner- gens blijkt dat het scliitterende voorbeeld der katholieken eenigen indruk heeft gemaakt. I)e antirevolutionaire partij is verdeeld in twee groepen, de groep- Kuyper en de groep-Lohman, die beiden denzelfden afkeer hebben van alies wat liberaal is. Een aaneensluiting der beide fracties schijnt nog onmogelijk te zijn. Intusschen heeft de afdeeling-Kuyper een verkiezings- programma ontworpen, waaruit ten duidelijkste blijkt, dat een samen- gaan van deze groep met Rome te wachten is evenals in 1888. Maar wat zal de afdeeling-Lohman nu anders kunnen doen, dan eveneens met Rome samen te werken? Dat zou toch wijzen op de noodzakelijkheid van aaneen sluiting. Neen, de verschillen schijnen beide afdeelingen liever te zijn dan de overeenkomende beginselen en belangen. Toch zouden zij gaarne aan- eensluiten, de een om de politieke krachten van den ander, deze om de kiezers van den eersten. De liberalen en radicalen willen ook al aaneensluitende conservatief- liberalen met de radico-liberalen, en de radicalen met deze laatsten. Maar tevergeefs ziet men uit naar eenige daad, die een dergelijke samenvoeging kan inogelijk 'maken. De Unie-partij zegt: komt, vereenigt u onder ons vaandel, doet afstand van de meeningen die u van ons houden. En de anti-Unie-partij zegt,,vurig wenschen (wij), dat alsnog door de hervor- mingsgezinden maatregelen worden beraamd, om tot overeenstemming te gexctkeu vo'ox- iet ce ntat is" umkiiiest der 63, zie N. it. C. van i aM En de radicalen trachten op soortgelijke wijze tot anexatie der Eni - liberalen te komen. En dan heeft men nog, behalve de gelocaliseerde volkspartij en de sociaal-democraten, den christelijk-historischen kiezersbond, die naar een vereeniging van al die protestanten streeft die een afkeer hebben van ieder samengaan met Rome, en toch ook niet onder de liberate vlag wil len meewandelen. Ook die partij wil aaneensluiten. Grifweg meedoen met de liberalen, willen en kunnen zij niet. Zich aaneensluiten bij de afdeeling- Lohman of de afdeeling-Kuyper gaat ook niet, om het samengaan der antirevolutionairen met de katholieken. Zoo zoekt ook deze partij vergeefs naar aansluiting. "VVel eigenaardig is dit algemeen zoeken naar versterking van eigen partijkracht en scherp daartegenover dat algemeen zelf onmogelijk maken van een werkelijk waardevol verbond. Heeft men liier te inaken met een eigenaardigen Nederlandschen karaktertrek en een eigenaardig Neder- landsche opvatting van individualisme Of is die oorzaak te zoeken in een algemeene achteruitgang der partijen en der partijkrachten Vermoedelijk een samenwerking van deze beiden. Een Nederlander scliikt zich niet gaarne onder het gezag van een persoon, een bestuurslicliaam of een denkbeeld, hij heeft graag „zijn eigen idceen" en zijn eigen meest volkomene vrijheid. En al wat daarmee in botsing komt, is hem gehaat. In den tegenwoordigen tijd wordt deze karaktertrek nog zeer in de hand gewerkt door de staatkundige en maatschappelijke toestanden, die op een reusaclitige innerlijke en uiterlijke revolutie wijzen, en, voornamelijk door toedoen van het socialisme, vele vroeger algemeen geldende denkbeelden en verhoudingen als waardeloos en verouderd voor onzen tijd hebben doen erkennen, waaruit noodzakelijk een opbouw van nieuwe denklieelden voort- kwam met tal van onderlinge verschillen, en waaruit even noodzakelijk een verzwakking en ontbinding der bestaande partijen voortvloeide. Intusschen is deze dwaze wijze van zoeken naar aaneensluiting een bewijs te meer voor wat reeds meerinalen in dit blad is aangewezen en genoemd: de noodzakelijkheid om door veel clcnken en werken te komen tot een nieuw denkbeeldenstelsel, dat aansluit aan de behoeften van onzen tijd en zich onthoudt van het onmogelijk-blijkende begeeren naar hand- having der bestaande partijen. Dat stelsel is evenwel nog niet gevormd en leeft nog slechts in de gedachtenwereld der overal verspreide en nog niet aaneengesloten jongeren; maar uit den voorbereidingsstrijd voor de aanstaande verkiezingen blijkt dat het wenschelijk is, snel voort te werken immers indien men niet komt tot een meerderheid der clericale partijen, zal een meerderheid moeten worden gevormd uit de anti-clericale fracties en niemand zal volhouden dat een dergelijke combinatie-politiek groote, ware kracht kan ontwikkelen. Zoolang de strijd evenwel gevoerd wordt tusschen de bestaande par tijen, en de geheele v<jrkiezingscampagne alleen geldt de overlieersching of der vereenigde clericalen of der vereenigde anti-clericalen, doet zich de vraag voor, welke houding de jongeren daarbij hebben aan te nemen. In een volgend artikel daarover nader. „Onze Hoogere Burgerscholen". Onder bovenstaanden titel verscheen een lioofdartikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 28 Maart 11. (Eerste blad B.), een doorloopende verheerlijking bevattende van den tegenwoordigen staat onzer hoogere burgerscholen. Vroeger, zoo is de redeneering, kort na de op- richting dezer onder wij sinrichtingen, werd zeer terecht den jongen docen- ten gemis aan paedagogische school verwetenals professoren stonden zij tegenover hunne leerlingen; maar nu, nu „de hoogere burgerscholen eene reeks van jaren bestaan hebben en paedagogische vastheid hebben ver- kregen", komen zulke gevallen toch niet meer voor, want ,,de jonge oner- varen docenten worden van meet af aan door den directeur en hunne oudere collega's op den goeden weg geleid"een andere paedagogische grief vroeger was, dat ieder der leeraren slechts voor eigen vak zorgde en hart had, met onverschilligheid voor alle eenheid in het onderwijs, enz. maar ook dat is nu anders geworden, dank zij de geregeld gehouden leeraarsvergaderingen, de dagelijksche ontmoeting der leeraren in de leeraarskamer en den invloed van den directeur „en door het be- zoeken van de lessen der leeraren en door met hen afzonderlijke samen- sprekingen te houden", e. d.de directeur immers regelt het huiswerk, is „uitmuntend op de hoogte van karakter, aanleg, vlijt, gedrag en vorde- ringen" der leerlingen, enz. wel ontbreekt vaak de samenwerking tusschen school en huis, wat het onderwijs natuurlijk ten nadeele komt, wel zijn er vakken als de physica die door vele ontdekkingen gaandeweg een reusachtigen omvang krijgen, maar met grooten ernst trachten de leeraren aan die bezwaren tegemoet te komende veelheid der vakken blijft een bezwaar, waarvan de wet de oorzaak is, al kan een verstandige behandeling ook daarin veel goed doenook het door de wet geeischte over- gangsexamen is in de practijk gaandeweg verzacht, doordat als maatstaf voor overgang in de eerste piaacs de rapporten over den loopenden curs us en de groote repetities worden gen omendat onze hoogere burgerscholen in ruimen kring groot nut hebben gesticht, blijkt uit allerlei rapporten„voorwaar het doel dat Thorbecke aan het middelbaar onderwijs steldehet verschaffen van algemeene kennis, beschaving en voorbereiding voor de onderscheidene bedrijven der maatschappij, is door de hoogere burgerscholen niet ge- mist." Aldus de korte inhoud. Er zijn tegen dit artikel in de N. R. Ct. tallooze bezwaren en beden- kingen te maken, waarvan er enkele hier volgen. De eerstgenoemde paedagogische grief uit den oprichtingstijd de hoogere burgerscholen zou volgens den schrijver nu niet meer of slechts bij uit- zondering mogen worden geuit. Moet een beginnend docent nu dan niet meer leer en lesgeven, leeren niet door praten met anderen maar door eigen ondervindingZijn er ook nu niet meerdere leeraren, onder de ouderen evengoed als onder de jongeren, die voortdurend moeite hebben met ordehouden? en anderen die niet den geringsten blijvenden invloed op de kennis en het karakter hunner leerlingen uitoefenen? en anderen die bij de leerlingen gehaat of geminacht zijn? Het zit hem immers niet in paedagogische school maar in persoonlijkheid De invloed der leeraarsvergaderingen en der dagelijksche leeraarsont- moetingen op de samenwerking der versckillende vakken In een zeer kleine stad mag er kans zijn op groote aansluiting der leeraren en zoo groot mogelijke assimilatie der persoonlijkheden, ten gevolge van den zeer beperkten kring van „ontwikkelden", het groote verschil in persoonlijkheid en denkbeelden is doorgaans een beletsel voor eenigszins afdoende samen werking. Men kan daarom zeer gemoedelijk en genoegelijk onderling zijn, maar dat is toch niet voldoende voor een werkelijke samenwerking in het -onderwijs op school? zelfs op de zooeven genoemde kleine plaatsen mankeert daaraan nog zeer veel. Dat de directeur der H. B. S. veel invloed kan uitoefenen, zal niemand ontkennen. Maar hoe is het mogelijk, dat een directeur „uitmuntend op de hoogte is van karakter, aanleg, vlijt, gedrag en vorderingen der leer lingen", terwijl hij gewcronlijk de meesten van hen niet kent omdat hij slechts aan enkele kleinere scholen in alle klassen les geeft? En hangt de invloed van den directeur niet geheel en al af van zijne persoonlijkheid en van de persoonlijkheid der leeraren met wie hij alle dag te maken heeft? Daarenboven, de eene directeur zal de wiskundige vakken de voornaamste acliten, de andere de letterkundige. Aan het hoofd der eene school staat een man der exacte, aan dat der andere een man der letter kundige wetenschappen. Zou dat soms niet inwerken op de richting van L

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Onze Tijd | 1897 | | pagina 2