A rbei <1. 22 VI. Het aandeel der werkgevers in de denkbeeldenverandering ten opzielite der loonkwestie. Zou het werkelijk mogelijk zijn, dat de werkgevers andere denkbeelden in zake loonkwestie aannemen dan tbans gelden? Velen zijn er die aan de mogelijkheid van zooiets niet gelooven, omdat volgens hen de bestaande toestand zoozeer in het voordeel van het kapitaal is, dat iedere ingrijpende verandering daarvoor schade zou zijn. Een verandering in de denkbeelden omtrent de loonen zou dus zeker in hun nadeel zijn, want iedere loons- verliooging leidt volgens de meesten tot winstvermindering, en juist dat is in strijd met de heerschende opvattingen over doel en beteekenis van kapitaalbezit. De werkstakingen, die meestal om redenen van loon worden opgezet, hebben, voor zoover ze gelukken, steeds loonsverhooging uitgewerkt. Tocli zullen ook de werkgevers hierin een rol te spelen hebben. Immers, wanneer de arbeiders tot de in het vorige artikel bedoelde organisatie zijn gekomen, dan zullen zij de loonregeling naar vraag- en- aanbod kunnen gaan verwerpen en een loonregeling eischen naar de waarde van den arbeid. I)it nu zal, zooals van zelf spreekt, niet plotseling gebeuren maar zeer geleidelijk en langzamerband. De personen, die met deze arbeiders- eischen te maken hebben, zullen dus niet onmiddellijk voor de keuze van een nieuw denkbeeld en een nieuwen toestand kornen te staan, maar van- zelf door de omstandigheden daartoe worden gebracht. Het aandeel der arbeiders in die omstandigheden werd in volgartikel V behandeld. Is het nu niet duidelijk, dat de werkgevers, om dezen naam nu maar te nemen, ook actief in zake loonkwestie zullen moeten worden? En als het nu zeker is, dat de arbeiders door een voldoende organisatie de loonregeling ter hand kunnen nemen en langzaam aan wijzigen geheel naar hun opvattingen en belangen, dan ligt daarin opgesloten, dat de werkgevers met die verandering in de denkbeelden rekening zullen moeten houden en moeten meegaan. Van hun gedragingen daarbij en het stand- punt, dat zij daarin zullen innemen, hangt voor hen veel af. Zij kunnen zich langzamerhand laten dwingen, bukkende voor den dwang der omstandigheden, maar toegevende tegen Iran zin. Hebben dan ten slotte de georganiseerde arbeiders hen gebracht waar die hen willen brengen, dan zijn zij ovcrwonnen. Dan staan zij tegenover de arbeiders in de zwakke verhouding van een die weigerde te buigen maar gebroken werd. 0. er zullen er zijn. die zooiets nobel vinden en een inartelaarshulde aan een principe. Maar de overwinnende arbeiders zullen door hun zege dubbel hun kracht voelen en ervan genieten. En wijs gemaakt door het gebeurde, zullen zij weten, welken weg zij zullen te volgen hebben, om, na die over- winning, de dan nieuw zich opdringende eischen ingewilligd te krijgen. Hovendien zulk een strijd wekt natuurlijk verbittering en maakt de kansen op verzoening en vereeniging der versehillende tegenstrijdige belangen zeer gering. Maar zij kunnen ook een anderen weg volgen, beginnende met de aan- vaarding der nieuw-komende denkbeelden. Als zij bijtijds willen erkennen, dat iedere verbetering in den loontoestand leiden moet ten slotte tot een groote verandering in de loonregeling, dan zullen zij in staat zijn, lang zamerhand zelf hun standpunt te dien opzichte tet wijzigen, zoodat hun houding tegenover de loonregeling regelmatig wijzigt naar gelang van da verandering in de denkbeelden en eischen der arbeiders. Op die manier voorkomen zij een wederzijdsche verbittering en maken zij het voor zich- zelf mogelijk de nadeelen der veranderingen ten dezen te ontgaan. Hoevele voorbeelden zijn er niet overal te vinden, dat een werkstaking, die een gewijzigde loonregeling of een loonsverhooging heeft weten te verkrijgen, de overwonnen werkgevers feitelijk overlevert aan de bescliikkingen der arbeiders, en dat iedere ingewilligde eiscli onmiddelijk zijn opengevallen plaats afstaat aan een nieuwen eisch? Zoo iets te voorkomen is toch waarlijk niets anders dan een gezond inzicht in de belangen der praktijk voor beide partijen? Zelfs is het mogelijk nog verder te gaan dan deze louter op berckening van eigen belang berustende houding voorschrijft. Feitelijk is dat het allerbeste, in de praktijk van het grootste eindelijk gevolg, en moreel verreweg het hoogststaande. In plaats van nl. niets ineer te doen dan gelijken tred te houden met de veranderende omstandigheden en denk beelden, kan men ook onmiddelijk het groote beginsel van een loonregeling naar de waarde van den arbeid aanvaarden en in praktijk brengen, om zoodoende van zelf te komen tot de opname van den arbeid als compagnon. Deze handelwijze heeft ten gevolge, dat de voortdurende veranderingen, die aan de volledige heerschappij van dit nieuwe beginsel van loonregeling uit den aard der zaak zullen voorafgaan, geheel worden vermeden- dat alle kans op wederzijdsche verbittering en op een tegenstelling van over- winnaar tegenover overwonnene van te voren is ter zijde gesteld; en dat de nieuwe toestand feitelijk een direkt gevolg is van het inzicht van den werkgever, die dientengevolge de leiding der zaken aanvankelijk kan blijven houden en dus den geleidelijken overgang tot het compagnonschap van kapitaal en arbeid kan mogelijk maken. Maar ook moreel staat deze wijze van handelen hooger dan de anderen, om twee redenenen om de juistheid van inzicht in den gang van zaken en om de grootgevoelde erkenning van de noodzakelijkheid eener veran- derde handelwijze. Men mag in onzen tijd al weinig hechten aan morali- teit en moreele' waarde, ook al een der gevolgen van de almachtige heer schappij van god kapitaal, in werkelijkheid zal toch de hooge moreele kracht van wie waar is en goed handelt ten slotte den grootsten invloed uitoefenen en de grootste macht verkrijgen. Aldus kan door de samenwerking der georganiseerde arbeiders en der goedwillende en goedhandelende arbeidgevers spoedig en zonder moeielijk- heden tot de begeerde loonregeling worden gekomen. De moeielijkheid is evenwel, dat van geen van beide zijden vermoedelijk zooveel energie zal uitgaan, dat de oplossing in matig korten tijd komt. Die moeielijkheid is slechts op eene wijze te vermijden en te verwijderen, nl. door een optreden der gemeenschap. v. L. Nationale tentoonstelling van vrouwenarbeld. Een verandering in de heerschende denkbeelden over de vrouw in liaar verhouding tot de maatschappij achten de damesleden van bovenstaande vereeniging mogelijk o. a. door hulp der ontworpen tentoonstelling. Daar zal dan gesproken worden over den rechtstoestand der vrouw, de vrouw in het gezin, en dergelijke onderwerpen, waarmee niet anders kan wooden gehandeld. En verder zal vertoond worden de arbeid der vrouw zoowel in gevolg als in actie, m. a. w. zoowel de voortbrengselen van den vrouwenarbeid als de werking ervan. Dat alles zooveel mogelijk, jazelfs uitsluitend, door de vrouwen zelf, met uitsluiting der mannen, wier steun wel gewaardeerd wordt maar wier hulp niet wordt aanvaard. Het werk der tentoonstelling is dus tweeledig: deels wordt het een soort congres, waarop volgens de grondgedachten van het damescomite natuurlijk ook voornamelijk door dames zal worden gesproken, voor een ander deel een praktische reclame en propaganda voor vrouwen-handarbeid. Nu zou men het eerste deel'ook kunnen beschouwen als een propaganda voor den intellectueelen arbeid der vrouw, en op die manier de geheele ont worpen tentoonstelling kunnen terugbrengen tot een groot propaganda- middel. Vermoedelijk is dat ook wel de bedoeling. Waartoo zouden de comite-leden zich anders zoo geheel afzonderen, met de kennelijke bedpeling geheel alleen eigen kracht te gebruiken? Deze inzichten nu zullen vermoedelijk veel af'breuk doen aan het groote plan der tentoonstelling, omdat zij bijna geen rekening houden met de toestanden te dezen opzichte in Nederland. En een tentoonstelling is te veel een zaak van korten duur om met een langzaam groeiend succes tevreden te kunnen zijn: ze slaagt of ze slaagt niet, een van beide. Waarom dat vermoedelijk gebeuren zal, is betrekkelijk gemakkelijk aan te duiden. Is het werkelijk juist, dat de vrouwen tot de zoozeer gewenschte en in de naaste toekomst liggende samenwerking der beide geslachten" zullen komen door zich te isoleeren? Mij dunkt van niet. Want vooreerst geeft dat aanleiding tot de toch niet bedoelde meening, dat het niet om de samenwerking met de mannen gaat maar om de tegenwerking en verdrin- ging van hen. Dat ligt wel in het geheel niet in het plan der dames-leden van het comite, maar het zal toch moeielijk te vermijden zijn, dat dergelijke opvattingen ontstaan. In de aangehaalde brochure zegt Mejuffrouw Jungius zelve o. a: „noodig is een volslagen uitbreiding van den werkkring der vrouw." In de statuten staat te lezen: „De vereeniging stelt zich ten doelde uitbreiding van den werkking der vrouw te bevor- deren." Dat kan alleen bereikt worden door de verdringing der mannen uit allerlei ambten en werkkringen; ontkend worden kan dat niet. Wan neer nu deze damesvereeniging door zich te isoleeren en liaar kracht te zoeken in liaar isolement feitelijk zonder de medewerking en buiten de hulp der mannen om zich het liaar toekomend recht verschaft, dan spreekt het immers van zelf, dat er vijandschap in zulk een werken ligt, juist omdat degenen, die hun plaats aan de vrouwen zullen moeten afstaan, bij dien afstand lijdelijk moeten blijven en nimmer vrijwillig of in mede werking met de vrouwen daartoe kunnen besluiten, ten gevolge van der vrou wen isolement. Een ieder, die over de vrouwenbeweging in het algemcen en ook over deze tentoonstelling wel eens ernstig met anderen praatte, zal weten, dat dit gevoel van vijandschap veel wordt genoemd. Het gevolg hiervan zal wezen, dat er hoogstens een meer of min krachtige actie onder de vrouwen kan worden opgewekt, maar dat tegelijkertijd daardoor de strijd tussclien de beide geslachten in de maatschappij veel zal worden versclierpt. Een andere vraag is, of het tentoonstellingsplan werkelijk uitvoerbaar is zonder een zeer belangrijke deelneming der mannen. Men moge het betreuren of niet, maar een feit is, dat de meeste vrouwen, die liaar arbeid moeten te koop bieden, in ondergesckikte werkkringen arbeiden. i

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Onze Tijd | 1897 | | pagina 2