Het Oosten en de Groote mogendheden.
De Turken zijn nu zoozeer gebleken de meerderen der Grieken te zijn,
dat de zoogenaamd Groote mogendheden bang zijn geworden voor de
totale vernietiging der Grieksche macht en voor een al te groote verhef-
fing van liet Turksclie rijk. Zij verdienden nu zooveel tegenwerking van
den Sultan en de Porte te ondervinden, dat lmn lieele tusschenkomst een
nieuw fiasco voor hen werd en de nu te sluiten vrede tusschen Turkije
en Griekenland hun Oostersche zorgen aanzienlijk vergrootte. Want-ook
de wijze, waarop zij nu tusschenbeide komen, kenmerkt zich door verre-
gaande gewetenlooslieid. Zeer duidelijk komt dit *bijv. uit in hun besluiten
en eischen aangaande Kreta: terugtrekking der Grieksche troepen als
voorwaarde voor hunne tusschenkomst. Dat zij voartdurend als hun eisch
in zake Kreta de autonomic van dat eiland hebben doen hooren, is hier-
voor geene verontschuldiging. Want de handhaving van dezen eisch als
voorwaarde voor hun tusschenkomst is in openlijken strijd met dc werkc-
lijke belangen van Zuidoost-Europa, en deze hadden meer behooren te
gelden dan de werkelijke of vermeende eer der groote mogendheden. Die
belangen immers eischen een moreel tegenwicht tegenover de overwinnin-
gen der Turken en de nieuwe verkeffing van het Turksclie rijk. En precies
liet tegenovergestelde wordt bereikt door Griekenland te dwingen, de
belangen van Kreta waarom de oorlog werd begonnen geheel op te geven
en zich uit lianden te laten nemen. D(? kracliteloosheid van Griekenland
doet hier niets ter zake. Er is slechts t'en enkele kwestie van belang
thans in liet Oosten: hoe nl. de verheffing van het Turksclie rijk, waar-
van de Groote mogendheden de oorzaak zijn en Griekenland de aanleiding
werd, voor Europa kan worden schadeloos gemaakt.
Dit begin van de tusschenkomst der mogendheden belooft niet veel
goeds. Integendeel het voorspelt opnieuw een strijd voor eigen belangen
en een tegenwerking van elkandcr, waarbij natuurlijk de hoofdzaak op den
achtergrond raakt, wat nl. de belangen der Zuidoost-Europeesclie landen
en volken zelf zijn. Dezelfde voogdij, die de regeeringen der Groote mogend
heden in hun eigen landen uitoefencn over de bevolking en die hen
afhoudt van een waaraelitige verzorging der hun toevertrouwde belangen,
oefenen zij ook nu uit in het Oosten en laat hen ook daar koud en onver-
sckillig blijven voor de belangen, waarvoor zij feitelijk behoorden te zorgen.
Dat door hun handelwijze de Grieken nog dieper zonken en er minder
dan ooit kans voor hen is hun staat en volk er boven op te werken, dat
zij /.under t-s nig gevoel van rantwoordelijkheid de Grieken de dupe
maaktcn hunner alleronzedelij I U politick, dat schijnt hun volkoroen onver-
schillig te laten. Brutaal-w. g ediken en volgen zij de politick van
eigenbelang boven al.
Wat moet men wel denken van de volkeren, die stilzwijgend zulke
handelingen goedkeuren? of die de macht niet hebben hun regeeringen te
dwingen tot waardiger en eerlijker optreden?
Ilcpliek aim ..De Volksvriend".
Het antwoord, dat De Volksvriend geeft op het artikel „Een
vraag van De Volksvriend" in n°. 8 van O n z e T ij d, is zeer teleurstel-
lend. De kwestie was, hoe men kan komen tot dp beeindiging van de
overheerselling van het kapitaal zonder opheffing van het privaat-bezit,
hoe men aan de overmacht van het kapitaal een einde kan maken van
o n z e maatschappijuit, en hoe men dus zonder kommunisme
den ook voor de arbeiders gewenschten toestand kan bereiken. 0 n z e
T ij d schre'ef„maak een regeling volgens welke kapitaal en arbeid
optreden als compagnons." Nu sluit het begrip cortipagnon toch duidelijk
het begrip gelijkheid in. Wanneer twee personen een compagnieschap aan-
gaan, dan is de grondslag daarvan solidariteit, samenwerking en gemeen-
scliap van belangen, welke bepalingen verder ook worden gemaakt. Dit
tocgepast op het compagnieschap van kapitaal en arbeid, geeft dussoli
dariteit, samenwerking en belangengemeenschap van arbeid en kapitaal.
Alle begrip en werkelijkheid van overmacht en overheer selling is daarbij
dus uitgesloten. Dit toch had de Red. van D e Volksvriend moeten
vooropstellen, en dus niet beweren dat er een compagnieschap tusschen
arbeid en kapitaal bestaat, want dat is geheel onjuist. Door evenweluit
te gaan van de bewering, dat ook thans dat compagnieschap bestaat en
dat dus alle compagnieschap van kapitaal en arbeid een onding is, wordt
de kwestie in de hoogste mate onzuiver gemaakt. Er bestaat thans geen
dergelijke compagnieschap; integendeel, de arbeid is eenvoudig de dienst-
bare, dikwijls niets meer dan de slaaf van het kapitaal. Zoodoendc is het
antwoord van D e Volksvriend eigenlijk geen antwoord, en dat is
jammer, want een eerlijk flink aangedurfd debat over zulk een onderwerp
kan uitmuntende gevolgen hebben, omdat niets tot nauwkeuriger stellen
dwingt dan oppositie.
Dit evenwel daarlatende biedt het bedoelde antwoord van D e V o 1 k s-
y v r i e n d gelegenheid tot eenige opmerkingen.
Er wordt bijv. gezegd: „alle kapitaal heeft of geen oorspronkelijken
eigenaar en ontstond door toeeigening, of was het product van arbeid
en kan slechts toebehooren aan de gezamenlijke arbeiders." Dit dient ten
bewijze, dat bij een compagnieschap van arbeid en kapitaal de eene com-
pagnon slechts in sch ij n het kapitaal zou leveren. Hoe het kapitaal
ontstond, wie het thans in handen heeft en dergelijke vragen meer, hebben
evenwel niets te maken met het feit dat het kapitaal er is en dat het in
bezit is van allcrlei personen. Zooals de zaken thans staan zou bij het
bedoelde compagnieschap dus wel degelijk de eene compagnon het kapitaal
leveren. Of de kapitaalbezitters nu of vroeger op een verdedigbare wijze
aan hun bezit zijn gekomen, heeft niets te maken met de kwestie, of er
niet een zeer eenvoudig middel is om de wanverhouding tusschen kapitaal
en arbeid volledig op te lieffen. Dat eerste is alleen van historisch belang.
Evenmin is het voor een dokter van direkt belang, op welke manier en door
wiens scliuld zijn patient het been brak. Het been is stuk en zijn eenige
taak is het te genezen.
Een eind verder staat: ,,Terecht wordt door 0. T. gezegd, dat kapitaal en
arbeid elkaar ten eeuwigen dage zullennoodig hebben. Maar een geheel andere
vraag is, of het menschdom ten alien tijde kapitaal-b e z i 11 e r s noodig zal
hebben? die krachtens dit bezit van den arbeid woekerwinst vragen"Als
De Volksvriend nu erkent, dat kapitaal en arbeid voor goed onaf-
scheidbaar zijn geworden, waarom erkent hij dan niet tevens, dat een com
pagnieschap tusschen die beiden in den zuiveren zin van het woord de
eenig goede verhouding dier beiden oplevert Er bleef dan nog over de
twijfel aan de mogelijkheid der vestiging van zulk een compagnieschap.
In een andere alinea schrijft de Red.,,Maar wat zou dan ten slotte
dkt compagnieschap tusschen kapitaal en arbeid anders zijn dan een kom
munisme?" Niets anders dan een kommunisme van belangen, wat niet het-
zelfde is als een kommunisme van bezit.
Het overige van het antwoord van De Volksvriend valt buiten de
kwestie zooals hierboven reeds werd aangetoond.
Aan het slot van haar artikel vraagt de Red. van De Volksvriend
dan, hoe een compagnieschap tusschen kapitaal en arbeid binnen betrek-
kelijk zeer korten tijd zou bereikbaar zijn. 0 n z e T ij d heeft daarover
reeds in een groot getal artikelen het noodige ten beste gegeven. Dat
alles to herhalen, heeft natuurlijk geen zin. Met een verwijzing naar die
artikelen zij hier dus volstaan. Mocht De Volksvriend de zaak daar-
toe belangrijk genoeg achten, verklaart de Red. van 0 n z e T ij d zich
intusschen bereid, de kwestie in het kort uiteen te zetten in D e Volks
vriend zelf.
Zonderlinge Manieren.
De Radicale Hervorming" lijdt bij zijn eritiseeren aan zonderlinge
manieren. In zijn nummer van 1 Mei 0 n z e T ij d besprekende en wat
daarin over de radicale partij was gezegd, beoordeelde en weerlegde het
niet de aldaar verdedigde beweringen en meeningen, bewees het niet zon-
neklaar dat die beweringen of onwaar of verzonnen waren (wat toch
de plicht is van een opponenten-critiek), maar liaalde het uit een oud
nummer van De Kroniek een alinea aan, door den heer Tak geschreven
achter een ingezonden stuk van den redacteur van 0 n z e T ij d, om
daarin aanleiding te vinden toteen achterhouden van zijn critiek,
daarbij o. a. dit schrijvende
Op zijn vraag naar inlichtingen over dat onbetamelijke, ontving ,,Onze
Tijd" het volgend antwoord (Radicale Hervorming van 8 Mei)
Van het begin tot het eind vreemd is dit antwoord. Dat het artikel
„Radicalisme" bedoeld werd, is wel zeer zonderling; immers in het boven-
genoemde artikeltje van .1 Mei heeft de Red. van Radicale Hervor
ming het over de artikelen over „Een nieuwe partijfor matie", in Onze
Tijd en zegt dan: ,,Zoo ter loops wordt ook het een en ander ten bes-te
gegeven over het Radiealisme"dat daarmee gedoeld wordt op een bespre-
king van no. 2 en 3 der Democratische Schetsen, welke een geheele kolom
BInmidde]s zullen wij een debat met dit blad nitstellen totdat zijn polemiek zal gestegen
zijn tot het peil van het betamelijke."
Wij hadden het oog op het artikel ,,Radicalisme" in „0nze Tijd" van 17 April;
een stuk niet, gelijk een ander artikel, onderteekend v. L. en dus, naar wij voor Dr. van
Leeuwen liopen, niet door hem zelf geschreven. De sclirijver betoont zich zulk een vreem-
deling in onze politiek dat hij niet eens begrijpt hoe voor een hervormingspartij evenzeer
noodig is het strijden tegen de onuitvoerbare eischen der soeiaal-democraten als tegen het
vasthouden der conservatieven aan het bestaande. Waar wij radicalen, na tegen de socialisten
te hebben gewaarseliuwd, de liervormingsgezinde democraten opriepen tot gemeenschappelijk
strijden tegen het conservatisme, maakte Onze T ij d deze opmerking
,,0 zoo! het gaat dus niet tegen de socialisten maar tegen de conservatieven? en om
nu niet den naam van socialistiscli te krijgen en tegelijkertijd aanhangers te winnen door haar
strijd tegen het socialisme, dient deze aanval op de sociaal-democratie? Duidelijker kan het
al niet: de radicalen willen*in de plaats der conservatieven" aan het bewind, maar zien
geen ander middel om aan partijgangers te komen dan door ,,hoofdzakelijk arbeiders op te
nemen en dezen niet met „verre toekomstdroomen" maar met in de naaste toekomst liggende
hervormingen te paaien. Moeielijk is een brutaler partij-actie denkbaar.
In datzelfde artikel komt o. a. ook nog voor: „de werkelijke belangen der verscliillende
deelen van het Nederlandsche volk staan ook bij haar achter bij partij-inzichten en
partijbelangen."
Wie op deze wijze spreekt over een partij, waarmede hij van inzicht verscliilt en dan
niet begrijpt hoever zulke polemiek beneden het peil van het betamelijke staat, dien zal men
wel vergeefs pogen dat te doen gevoelen.