gaat dat alles van zelf wel verbeteren zal? Misschien zullen in besloten
kring velen zeggen dat zij verbeteringen onnoodig achten, en ongetwijfeld
zijn er ook verscheidenen die alleen voor eigen welgesteldheid iets govoelen.
Maar openlijk zal toeli wel niemand zoo iets durven beweren, wetend dat
liij ziclizelf daarmee danig door het slijk zon lialen. I tit wijst, intusschen
op de weergalooze ellende van de liedendaagscbe maatsckappelijke toe-
standen en verlioudingen. En wat wordt daar tegen gedaan? 0 zeker, er
zijn particulieren die verbazend veel geld en tijd voor leniging van armoede
en gebrek over hebben. Maar vermindert daardoor het pauperisme ook
maar ecnigszins? Neen, in het geheel niet. En wat doet nu de gemeen-
scliap te dezen opzichte, waar het blijkt dat de krachten der particulieren
en de invloed der weldadigheid ten voile onvoldoende zijn Niets doet die.
Want de zoogenaamde arbeidswetgeving ten onzent is zoo door en door
onpraktisch en raakt zoo weinig de kern der arbeidszaak, dat die voor
de bestrijding van het pauperisme niet kan meetellen. Er blijft dus niets
over. En toeli wordt door een ieder de meest afdoende verbetering nood-
zakelijk geacht. Gfeeft ook deze combinatie niet het recht tot pessimisme
Maar om tot dat pessimisme te komen, moet men hart hebben voor zijn
volk en zijn land, moet men diep en pijnlijk voelcn de peillooze ellende
en gruwelijkheid der bestaande toestanden. Het is niet voldoende een
wetenschappelijke of onwetenschappelijke studio daarvan te maken, men
moet daarbij ook zich getergd en beleedigd gevoelen door de onwaardig-
heid en de afschuwelijkheid van dat alles, terwijl met eerlijk waar-
gevoeld arbeiden dat' alles zoo goed is te veranderen. Wie eeninaal die
gruwel als een onafwijsbaar aanklager tegen onze maatschappij heeft
gezien en gevoeld, en daarnevens de werkeloosheid der regeerende
klassen aanschouwt, het kan niet anders of hij wordt pessimist in
zijn oordeel over die toestanden en over de menschen die daarin ver
betering konden brengen. En in zijn streven om mode te helpen aan
een spoedige verandering, in zijn innerlijken drang, om zoo snel mogelijk
het pauperisme zijn macht te gaan ontnemen, wendt hij zich, pessimistisch,
af van de bestaande machthebhenden en de bestaande partijen, uit de omstan-
digheden, gebeurtenissen en feiten afleidende zijne (pessimistische) conclusie,
dat er van hen toeli niets te wachten is.
Dat alles is pessimistisch, ongetwijfeld. Maar het is een pessimisme, dat
een mensch eer aandoet. Want het is geboren uit de tegenstelling tusschen
zijn eigen rein;voelend menschenhart en de diepverdorven toestanden. Het
ware te wenschen dat alle menschen zulke pessimisten werdenwat zou
dan spoedig verbetering komenMaar de pessimist zegt, steunende op de
werkelijkheiddat zal niet gebeuren. zoolang de heerschende denkbeelden
en met hen de heerschende partijen niet zijn weggedrongen uit hun regee-
1 ing.szetels.
Dit pessimisme heeft niets gemeens met het gewone begrip levens-
beschouwing, al werkt het op eons menschen levensbeschouwing sterk in
dit pessimisme drijft de menschen nl. den strijd in, en maakt hen tot be-
strijders der invloeden, die de bestaande ellenden handhaven, en tot
voorvecliters der nieuwe denkbeelden en meeningen, waar aan do nood-
zakelijk-geachte bctere toestand ten grondslag ligt. Op die wijze werkt
het pessimisme ook in de levensbeschouwing van een mensch in. En nog
sterker in zijn oordeel en beoordeeling van veel principes en stelsels
Dat het persoonlijk leven van de slachtoffers dezer ellenden tot pessi
misme leidt, behoeft natuurlijk geen betoog meer.
Tegenover, of, als men wil, als grond van dat pessimisme staat een
zeer zuiver en zeer lioog idealisme, de innige begeerte naar harmonie,
het alomvattende verlangen naar schoonheid, de dringende behoefte aan
vrede, het krachtige geloof aan 's menschen zielewaarde. Wie ellende ziet
en daardoor lijdt, openbaart daarmee de behoefte te helpen en mede te
voelen, maar ook zijn tegenzin tegen de bestaanbaarlieid ervan.
Wat zou hij graag de macht hebben al die ellende en al dat leed weg
te nemen, zich in dienst van zijn heilig idealisme als hervormer der maat-
schappelijke toestanden en verlioudingen te doen gelden! Niet om de
macht zelve, of om de eerzucht van maclitig te zijn, maar alleen omdat
er zooveel goeds ongedaan blijft nu de bestuurders geen pessimisten zijn,
en omdat hij de kracht tot arbeiden en verbeteren in zich voelt. Wat is
het niet een heerlijk werk, zijn maclitig gevoelsleven en zijn eerlijk ge-
dachtenlcven te kunnen leggen in een ver-strekkenden veelomvattenden
arbeid! een arbeid ten bate en ten behoeve der gemeenscliap. Zoo kan
regeeren en heerschen een ideeele arbeid worden, een arbeid vol zegen
en in-goed in zijn gevolgen.
Maar ook wie dat wil moet hart hebben voor zijn volk en zijn land,
en moet pessimist geworden zijn bij de bestudeering der toestanden.
Zoo vereenigen zich in volkomen harmonie pessimisme en idealisme. En
als een ontwijfelbare profetie geven de omstandigheden aan, dat uit die
harmonie de veel-begeerde, algemeen noodzakelijk geachte, nieuwe toe-
stand onzer maatschappij zal worden geboren.
I* a edagogie k.
Over de studie en de waarde der paedagogiek wordt zeer verschillend
geoordeeld. Voor een juiste beoordeeling is het noodig van te voren na
te gaan, wat men er mede bereiken wil en wat er in het gunstigste geval
mee te bereiken is.
Te dezer zake kan men de menschen verdeelen in een groep met natuur-
lijken paedagogischen aanleg en een groep zonder dien aanleg. Voor de
eerste groep is eene praktisclie ondervinding voldoende om hen voor de
praktijk der opvoeding en van het onderwijs geschikt te maken. Dat zijn
de gelukkigen, die in hun persoonlijkheid het geheim hunner opvoedende
beteekenis hebben. Van hen gaat ongezoclit en ongevraagd de grootste
invloed op de jeugd uit. Dat zijn de geboren onderwijzers en opvoeders.
Leeftijd of ondervinding zijn voor hen bijzakenhun persoonlijkheid
wijst hen van zelf den weg. Zulk een persoonlijkheid bezit men of
bezit men niet; aanleeren kan men ze niet, koopen nog minder. Doze
groep is helaas klein, vooral in onzen tijd; maar des te grooter is de
invloed die er van uitgaat. De andere groep, die veel grooter is,
omvat natuurlijk onkundigen en onwilligen. Er zijn onderwijzers en
ouders te over, die liefst niets met kinderen te maken hadden en hun
lot verwenschen. Maar er zijn er ook, die wel gaarne zooveel moge
lijk goeds deden tegenover de kinderen, hun toevertrouwd, maar toeli
weinig bereiken, doordat zij den eigenaardigen paedagogischen aanleg
missen. Voor deze laatsten nu is de paedagogiek een theoretisch hulpmiddel.
Hun goede wil en hun ernst zullen hen tot een werkelijk grondige studie
daarvan brengen en hun op die wijze materieel verscliaffen, dat hun gemis
aan aanleg voor zoover dat mogelijk is kan vervangen.
A oor dezulken nu is de studie der paedagogiek werkelijk zeer veel
waard, even goed als eigen ondervinding en die van anderen gaarne door
hen zullen worden aanvatard als middelen tot goed handelen. Zij zullen
dan ook de paedagogiek zeer hoog aanslaan, met zeer veel recht. Daarmee
is het recht van bestaan en de waarde van dit studievak volkomen
verdedigd.
Verkeerd is het evenwel, daarxiit te groote conclusies te trekken. Meer
dan een theoretisch hulpmiddel tor vervanging (voor zoover mogelijk) van
den natuurlijken paedagogischen aanleg kan de paedagogiek natuurlijk
niet worden. Dien aanleg geheel te vervangen, is haar dus onmogelijk
en mag men er ook niet van verlangen of verwacliten. 1miners de paeda
gogiek kan niets dan meer of minder algemeene regels en vo or s chuff on
geven, terwijl in de praktijk doorgaans ieder geval een zelfstandige be
teekenis heeft, doordat eenzelfde daad of gedachte of gebeurtenis zelden
voor twee kinderen dezelfde waarde heeft. Zelfs is dezelfde daad door
hetzelfde kind meer dan eenmaal gedaan dikwijls, door verschil van omstan
digheden, verschillend te beoordeelen. Juist dergelijke fijne verschillen
moeten de wijze van optreden bopalen, en daarvoor kan geen enkel leer-
boek regels geven. Alleen de natuurlijke paedagogische aanleg wijst daar
voor den aard der handeling aan. Moet men nu afgaan op regels alleen,
dan is de kans zeer groot, dat men onverstandig optreedt of in ieder geval
niet zoo als het afzonderlijke feit vereischte. Wellicht zou men zonder
kennis der paedagogiek nog slechter handelen. Een feit blijft het intus
schen, dat de paedagogiek niet een afdoende middel is ter vervanging van
den natuurlijken paedagogischen aanleg. Hiermee is de studie der paedagogie
niet veroordeeld, doch alleenlijk aangewezen welke waarde zij slechts
hebben kan.
Paedagogiek is voor de meeste menschen als de studie van muziek, tee-
kenen e. d. Wie niet artistiek geboren is, zal door het beste onderwijs
niet meer dan zekere theoretische routine krijgen, en niets meer dan zeer
academisch werk voortbrengen. De eigenlijke hoogere waarde ontbreekt
eraan omdat het cachet van een persoonlijkheid er niet in te vinden is.
Zoo is het met de paedagogiek ook. Zij is in staat het werk der opvoeding
een academisch karakter te verleenen, het cachet der persoonlijkheid zal
er steeds aan ontbreken.
Daar intusschen de groep zonder natuurlijken paedagogischen aanleg
zeer groot is, is het zeer gewenscht, dat de paedagogiek den vollen haar
toekomenden invloed wordt toegekend.
Een schilclcrij-kwestie.
De dagbladen maakten dezer dagen melding van een eigenaardige
schilderij-kwestie. Op de Brusselsche Tentoonstelling werd een scliilderij
van Mejuffrouw Heijermans aangenomen maar later weer weggenomen
omdat het ,,aanstoot" gaf.
Het feit van eerst aannemen en dan verwijderen is natuurlijk zeer
sterk te veroordeelen. AVanneer de Commissie eenmaal een stuk heeft
goedgekeurd en laten ophangen. dan is iedere herroeping van dat besluit
het bewijs of van onbevoegdheid tot oordeelen of van een onwaardig toe-
geven aan den drang eener publieke opinie. Hoe men de zaak ook
bescliouwt, vrij te pleiten van schuld is de Commissie in dezen niet. Zij