51
bad voile recht, het stuk van Mejuffrouw Heijermans te weigeren. Waarom
deed zij dat dan niet? Zoo onbekend met rliet publiek" zal zij tocb wel-
niet geweest zijn, dat zij publieks ,.aanstoot" niet heeft voorzien. En als
het ondenkbaar is, dat de Commissie dit niet heeft voorzien, dat zij dus
met voile overtuiging tot de aanncming* besloot en de voile verantwoor-
delijklieid daarvoor op zich nam, wat moet men er dan van zcggen en
denken, dat zij den moed miste zelf de gevolgen barer handelwijzc te
dragen
Van meer belang is intusschen de scbilderij zelve. Uit de zeer halve
besckrijvingen moet men opmaken, dat ze voorstelt eon meisje, dat haar
,,lompen" heeft uitgetrokken om zich te geven, te verkoopen, aan een
jongen man die niets meer begeert dan liaar lichaam ter voldoening zijner
lusten, want zij lieeft gebrek en de verkoop van haar lichaam kan
liaar brood verschaffenDaaruit moet dus spreken de afschuw van en
de smart over een maatschappij, die zulke noodzakelijkheden schept, zoo-
dat men bij de bescliouwing zijn lieele persoonlijklieid in opstand voelt
komen tegen zulke toestanden. Die schilderij moet dus een aanklacht tegen
onze maatschappij en een schrijnend leed over zooveel onvermijdelijke
ellende tegelijkertijd geven. Doet zij dat niet, moet men bij de bescliouwing
zich veel van dat alles voorstellen, dan beantwoordt zij niet alleen in
het minst niet aan haar doel maar dan is zij ook een noodzakelijke aan-
leiding tot aanstoot, omdat zij dan in alle opzichten onmooi is. Geeft de
schilderij werkelijk weer wat MejufFrouw Heijermans er mede bedoelde,
dan is het onverantwoordelijk van de Commissie, dat zij het stuk heeft
laten wegnemen,'want dan is het een stuk van buitengewone schoonheid,
gevende een stuk ellendeleven uit dezen tijd. Heeft Mejuffrouw Heijermans
dit doel niet bereikt, dan is het onverantwoordelijk van do Commissie,
dat zij het stuk heeft aangenomen, omdat zij dan van te voren had kunncn
berekenen hoe het moest worden bekeken. Zulk werk moge zeer belang-
rijk zijn voor schilders en werkelijke kunstliefhebbers als uiting van een
nog niet tot volledig kunnen gekomen persoonlijklieid, voor een dood ziel-
loos puldiek was het niet geschikt.
Hoe men de zaak ook beschouwt, de handelwijze der Commissie is in
ieder geval niet volkomen correct. Dat dit zonder het openlijk optreden
van Mejuffrouw Heijermans niet publiek was geworden, doet niets ter zake
en vermindert de waarheid dezer voorstelling in het minst niet.
De Yerkiezingeu.
Do voorhereidingen voor de verkiezingen van leden der Tweede Kainer
volgens de nieuwe kieswet hebben nog niet veel meer dan teleurstellingen
en onverkwikkelijkhedcn gebracht. De katholickon sloten een verbond met
bun principieele vijanden, de anti-revolutionairen. De liberalen ontwik-
kelden alleen kracht waar het op bestrijding van elkander en van de clericalen
aankwam. De radicalen hebben wanhopige moeite gedaan om verster-
king te verkrijgen, aan de ecne zijde bij de liberalen, aan de andere zijde
bij de werkmanspartijdaarbij bepaalde zich hun actio. De werklieden zelf
ontliielden zich ongeveer gehcel. En neemt men dan daar nog bij de onver-
kwikkelijke wijze, waarop in de persorganen de strijd wordt gevoerd, en
waarop de meeste redenaars elkander afbreken en verguizen, dan kan
men een aardigen indruk krijgen van de beteekenis en de waarde dezer
verkiezingen. Het heeft er werkelijk wat van, of geen der partijen meent
dat het een ernstige zeer belangrijke zaak geldt, of hot hun geen van
alien te doen is om de belangen van het vaderland. -
De omstandigheden zijn toch waarlijk niet van dien aard, dat een andere
dan een zeer ernstige arbeidzame partij recht van regeeren heeft. Er
zijn zooveel wanverhoudingen te lierstellen, zooveel wantoestanden te ver-
beteren en zooveel ellendigheden op te heffen, dat er nu toch wel eens
wat beters had mogen vertoond worden dan een nijdige onverkwikkelijke
partijstrijd met zulke twisten en verbonden als nu werden vertoond.
Het ellendige is evenwel, dat men na zulk een voorspel niets goeds
verwachten kan. Men heeft zijn tijd verknoeid met partijkwesties en de
behartiging der waarlijk ernstige zaken ter zijde gesteld. En men heeft
dat gedaan op een weerzinwekkende niets goeds belovende wijze. Wat kan
daarop volgen, indien uit een der op die wijze handelende partijen of uit
een combinatie van eenige van hen een regeering is sainengesteld?
De genoemde feiten geven het recht om met beslistheid te zeggen dat
er aan de werkelijke belangen waarvoor in de allereerste plaats moest
worden gezorgd, de belangen van den arbeid, in het minst niet zal worden
ge'dacht. Er is evenwel een troost hierin gelegendat nl. de kansen voor
een krachtige nieuwe partijformatie stijgen.
Jaarverslag van den Oran.jebond van Ordc.
Het jaarverslag van den Oranjebond van Orde over 1896 is dezer dagen
verschenen. De lezing daarvan stemt niet opgewekt. Van het begin tot
het eind spreekt het van bedrogcn verwachtingen en ongehoopte teleur
stellingen, die het onwrikbaar geloof in de hooge roeping en de groote
toekomst van den Bond toch nog overscliaduwen. Hoe ontmoedigend
klinkt het:
En wclk een pessimistische profetie ligt er in dezen zin
De Bond gelooft nog in zijn toekomstige kracht. Maar ligt in dien aan-
gehaaldcn zin niet de voorbereiding voor hetzelfde pessimisme, dat de
Heer Hora Siccama in Onze Tijd veroordeelde
De onmacht van den Bond wordt ook op biz. 8 ronduit, erkend: ,,Hij
(de Bond) wil wel maar hij kan niet." En op biz. 14: „Het blijft een
raadsel, dat wezenlijke steun nog altijd aan den Bond onthouden wordt."
Langzamerhand verdwijnt bij den Oranjebond de hoop op de verwezen-
lijking zijner denkbeelden. Hij is bezig te stranden op een gemis aan
medewerking en samenwerking, die erger zijn dan de hevigste tegenwer-
king. Een droeve ondervinding voor wie met zooveel liefde en zooveel
energie dat werk begonncn. Zij liaddcn beter verdiend. Maar do werke-
lijklieid is nog baatzuchtiger dan de menscken.
I n g- e z o ii (1 e n.
Mynheer de Redacteur
Alzoo geen revisie van Uw vernietigend vonnis over hot Bijz. Onderw.
Het zij zoo. Misschien lieeft do heer Hora Siccama gelijk, als hij U pessi-
mistisch en onovertroffen heraclitiscli noernt. Dat verklaart veel voor mij.
Veroorloof mij intusschen nog een woord van verweer.
Mijn protest is van nul en geener waarde, zegt ge, zoolang ik de waar
heid van zekere argumenten niet weet op te heffen. En welke zijn dan
die argumenten? DezeWat anderen meenen en denken, waarom die andere
gelooven en gedachtcn niet deugen, en waarom hun opvattingen zoo alleen-
waar zijn, dat weten zij niet, dat hoeven zij ook niet te weten, zelfs mogen
zij dat niet weten.
Wil u zoo vriendelijk zijn eens een concreet geval aan te geven, waarbij
dan de Openb. School dat wel en de Bijz. School dat niet doet?
Mij docht juist, dat het neutraal karakter, aan de Openb. Sch. door de
Wet voorgeschreven, voor haar onmogelijk maakt,. wat U hier der Bijz.
Sch. als beschuldiging voor de voeten werpt. Maar misschien begrijp ik
U verkeerd en wacht daarom op een door U te noemen voorbe,eld.
Het gebed in de school ergert u niet, maar wel ergert het u, dat voor
v-rreweg het grootste deel der ,,vroi$en een vorm is zonder waarde,
wat in werkelijkheid hun het meest waardevolle behoorde te zijn."
Air. Van Houten bewoerde kort geleden in eene vergadering te Grbningen,
dat zekei e twee eminente mannen m ons vaderland volksliefde huichelen
Vindt ge dat no.bel van den minister? Is hij dan hartenkenner Maar wie
of wat stelt H in staat te oordeelen over de harten van die onderwijzers,
die lmnnen schoolarbeid niet zonder gebed wenschen te beginnen
Dock toegegeven, dat het gebed weleens in eenen vorm ontaardt, ver-
raadt het dan paedagogischen zin bij U, dat ge daarom het gebed een-
voudig afschaft? Moet ik dan van U gelooven. dat ge het toejuicht, wan-
neer groote en klcine menschen hunnen maaltijd beginnen of zich ter
ruste begeven als de dieren des velds, d. i. zonder gebed, alleen omdat
zulk een gebed gevaar loopt vormelijk te worden? Laat mij daarop eens
Uw antwoord vernemen. Dan wil ik gaarne ook het mijne geven. Als ik
niet bevreesd was te veel plaatsruimte te vergen, schrcef ik hier eens af,
wat juist gistercn een der schocdbladen opinerkte over het niet-bidden op
de Openb. Sch.. Nu wacht ik eerst op Uw verlof.
Over de subsidie-kwestie nog een enkel woord. U zegt: de Staat is
m. i. verplicht geen subsidien te geven aan inrichtingen van onderwijs
buiten diegenc, welke hij zelf in het leven riep en door (die Nederlanders
kunnen worden bezocht.
Hoe bewijst ge die stelling? Of is het een axioma? Wie is toch die
Staat, wien ge die verplichting oplegt? Is dat een grijpbaar wezen? Is
het de helft 1? En moet die Staat uitmaken, of mijne kinderen bijv.
zekere school bezoeken hunnen Geldt Uwe stelling immer en altijd? Ook
als de verhoudingen in het land eens anders werden? Een antwoord op
doze vragen ware mij welkom.
Wat betreft Uwe uitspraak, die ge een feit gelieft te noemen, en nog
wel een feit, dat ook „een abonne" niet kan ontkennen: de openbare
scholen, die bezocht worden door jongelui van allerlei kerkelijke gezindten,
zijn doorgaans de meest verdraagzame, daarover een enkel woord.
Wat beduidt de tusschenzin: die bezocht worden door jongelui van allerlei
kerkelijke gezindten? Is dat nu explicatief of restrictief bedoeld? Ugevoelt,
dat juist door dezen bijzin kolossale bedenkingen rijzen tegen het
Openb. Ond.
En wat de vcrdraagzaamheid aangaat, maakt U ook onderscheid tus-
schen verdraagzaamlieid en onverschilligheid? Als het mij glad onver-
schillig is, wie mijn vader is, ja of ik zelfs een vader heb, noemt U het
dan vcrdraagzaamheid, als ik met mijnen vader laat sollen, zonder er zelfs
nota van te nemen! U zult mij begrijpen.
Nog een feit releveert U, dat voor mij alles behalve een feit is. Dit
nl. dat het 0. 0.. zich verdraagt met iedere kerkelijke richting. U weet,
dat facts are stubborn things." Welnu, is het dan geen feit, dat juist
allerlei kerkelijke richtingen niet van de Openb. Sch. gediend zijn? Het
zal U niet moeielijk vallen zelf eene opsomming te geven van al die rich
tingen. Ik weet wel, dat ge als malcontenten en erger brandmerkt, wie
niet in Uw gareel, in casu dat der Openb. Sch. meeloopen; maar is dat
an dit desideratum was s Bonds geschiedenis in het afgeloopen jaar de afspie-
geling niet. Hij kwarn, trots omvangrijken, dikwijls, eigenlijk voortdurend zeer afmat-
tenden arbeid, inderdaad al lieel weinig verder."
,,De Bond wil alien, die in de kraclit der sociale liefde gelooven, vereenigen tot
den kruistocbt tegen lauwlieid, onverschilligheid, eigenbaat en onreehtvaardiglieid, die
haar beletten zieli te ontwikkelen in een tijd, die de ontwaakte schare der onterfden
naar die lietde doet hnnkeren, docli als ze niet ter kimme komt, ook gaarne in liaat
en bloed en vuur accepteert."
1) Ik cursiefeer.