k. dige stellen portlijsten van alls postkantoren des Rijk rvoor den prijs van 25 cents alsraede de af zonder lijke portlijst van ieder kantoor, tegen betaling van 1 centen 50, dat bij elk exemplaar van de beknopte handleiding, sub 30 hierboven bedoeldde afzonderlijke portlijst van het postkantoor ora niet wordt afg-egeven. In deze residentie is aangekomen en aan het Hotel de l'Europe afgestapt de schout-bij-nacht Tengbergen. Hij is door Z. M. den Koning in een bijzonder gehoor •ontvangen. Onze lezers zalien zich welligt herinneren dat in het jaar 1849 door den Koning aan den heer E. Wenckebach, te Amsterdam vergunning is verleend tot oprigting van eene electro-magnetische telegraaflijn van Rotterdam naar Hellevoetsluis en Brouvvershaven aan welke daarstelling ora verschillende redenen tot nog toe geen gevolg gegeven was. Thans verneraen wij, en wij gelooven dat dit be- rigt den Rotterdamschen'handel vooral genoegen zal doen, dat genoemde heer vverkelijk alsnu voornemens is dat plan te volvoeren; iinmers, zijn wij goed onderrigt, dan moeten bereids de betrokken plaatselijke besturen, langs welker gemeemen de bedoelde telegraaflijn zal loopen op hooger last zijn uitgenoodigd, de onderhavige onder- neming in alle deeled behulpzaam te zijn. &taten-1*eneraal. eerste kamer. Zitting van saturdag 20 december. In deze zitting brengen de commission van rapporteurs hare rapporten uit over de ontwerpen van wet ten aanzien der provinciale belastingen en betrekkelijk de naturalisatien. De beraadslagingen daarover worden be- paald op aanstaanden maandag, des morgens ten elf ure. Aan de orde van den dag zijn de beraadslagingen over het voorstel van den Voorzitter, strekkende om inge- volge art. 86 der Grondwet en art. 113 in verband met art. r 15, der wet tot regeling van het kiesregt en de benoeming van afgevaardigden ter Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, over te gaan tot het bepalen van een dag voor het doen der loting van de leden der Eerste Kamer, ten einde op te maken den rooster van aftreding bedoeld bij art. 86 der Grondwetwaarvan alzoo de eerste aftreding zou moeten plaats hebben in den jare 1853." Na eenige discussien wordt dit voorstel goedgekeurd en daarop besloten aanstaanden maandag v66r den aan- vang der aan de orde van den dag gestelde wetsontwerpen over te gaan tot het opmaken van den rooster. Daarop wordt de vergadering twee uren geschorst. Ten 2\ ure wordt de zitting voortgezet. De commissie van rapporteurs brengt verslag uit over de ontwerpen van wet uitmakende de Staatsbegrooting voor 1852. Wordt besloten de beraadslagingen over die ontwerpen te houden op aanstaanden maandag, na afloop der reeds aan de orde gestelde onderwerpen. Op voorstel van den heer de Jonge van Ellemeet wordt, aangeEien de volgende week zeer kort is voordemenig- vuldige aan de orde gestelde werkzaamheden besloten reeds thans de loting voor den op te maken rooster te doen plaats hebben. Tot stemopnemers worden door den Voorzitter aangewezen de heeren Herhey van den Bogaard, Boxman van Royen en van Andringa de Kempenaer. Uit de loting blijktdat zullen aftreden In 1853 de heeren de Bruyn Her hey van den Bogaard, van Aylva van Pallandtvan Lidtli de Jeude, Philipse, van RijckevorsclBorski Bosch van Drakestein van der Lek de Clercq, van SwinderenCost or densde Sitter en de Hillers de Piti. In 1856 de heeren van den Dries, van Sassevan Tsselt, van McursBoxman, Blankenlieym 'tHooft, van Beeck Halienhoven van Wessem, d'Ablaing van Giessenburg, van Andringa de Kempenaer van Royen, Tonckens en Beerenbroek. En in 1859 8e heeren van der Beken Pastedvan Nispen van Pannerden van Rliemcn van IVeelde Brauw, van ForeestInsinger, de Jonge van Ellemeet, Martens van Sevenhovenvan Eysingavan Heeckeren van IVassenaar, Cremers en Regout. Daarna is de zitting tot maandag gescheiden. Uit het verslag der commissie van rapporteurs, over de ontwerpen der Staatsbegrooting voor 1852, blijkt, dat men met genoegen den gunstigen toestand van 's Rijks finantien hecft vernomen. Men gaf de hoop te kennen, dat alsnog ten spoedigste tot de vaststelling eener amor- tisatie van schuld mogt worden overgegaag. De Regering had wel gewenschtdat de daartoe strekkende voor stellen welke aanhangig zijn spoedig waren aangenomen, ten einde er met den aanvang van het naastvolgende jaar reeds een nuttig gebruik van te kunnen maken. De Regering in het algemeen, en het Departement van Bui- tenlandsche Zaken in het bijzonder, zullen zich gaarne blijven beijveren, zoowel aan onze belangen van handel en scheepvaart, als aan die van alle andore takken der Nederlandsche nijverheid alle mogelijke voldoening te geven. De Regering onthoudt zich thans, iets te zeggen over den Rijn-spoorweg, waartoe de gelegenheid weldra zal komen. Hare aandacht blijft voortdurend gevestigd op de bijeenvoeging, zoo veel mogeiijk, van gelijksoortige verzamelingen van kunst en wetenschap. Het is beden- keljjk voorgekomen, van het gedeeltt^der Staatsinkomsten, uit de loterij voortvloeijendeaf te zien zoo lang de hangende overwegingen ten aanzien van het belasting- stelsel niet zullen hebben doen zien, dat deze tak van inkomsten kan worden ontbeerd. Aan de zijde van het Departement van Oorlog bestaat geen twijfel omtrent het welslagen der vereeniging van de onderscheidene diensten der zee- en landmagt op de Koninklijke militaire akademie welke voormaals 00k bestonden men vleit zichdat de ondervinding hiervan, bij voortduring, gunstige proeven zal opleveren. De Regering wankelt niet in hare be- sluitenomtrent het stelsel van verdediging, £00 als zij in committd-generaal aan de K^jners heeft blootgelegd. Zij heeft al die maatregelen genomenen neemt die nog verder, welke met het verlatep van CoevordenBour- tange en Langakkerschans in verband staan. De nit- breiding van het corps mardchaussds is eene wenschelijke, doch moeijelijke zaak. De belasting op de bazars zal in Nedrlandsch Indie niet weder worden verpacht. De Regering deelt volkomen het oordeel ten aanzien van het bestaande belastingstelselin de Afdeelingen aan den dag gelegd. Zij heeft bij onderscheidene gelegenheden haar gevoelen verklaard, dat verbetering en trapswjjze herziening door haar als wenschelijk, en eene algemeene hervorming als veel minder raadzaam wordt beschouwd. De voordragtenbij de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanhangig gemaaktsteunen op deze beschouwingen zullen werkelijk de gelegenheid opleveren dit voor het Land zoo gewigtig onderwerp grondig en in de bij - zonderheden te overwegen. Men erken; gereedelijk, dat voor de wet op de patenten eene meer algemeene herzienini* wensrheliik zou zijn en dir wel van uirge- breider aard dan die, welke met andere belastingswetten is voorgedragen. Men houdt zich onledig, de bouw- stoffen te verzamelen om zoodanige hervorming tot stand te brengen; maar het werk is van een' te grooten om- vang en vereischt te veel zorgom daaromtrent voor als nog uitgewerkte voorstellen te kunnen doen. tweede kamer. Zitting van saturdag 20 december. In deze zitting heeft de Voorzitter kennis gegeven dat de commissie van rapporteurs bereid is haar verslag uit te brengen nopens het ontwerp van wet omtrent de regterlijke organisatie. Dit verslag zal worden gedrukt en rondgedeeld terwijl de dag der beraadslagingen nader zal worden bepaald. De zitting is daarna weder over- gegaan in committd-generaal. Avondzitting van saturdag 20 december. aanneming van het tractaat met belgie. Nadat in deze zitting de discussien over het tractaat in committd waren voortgezet en ten einde gebragt, is in publieke zitting over het wetsontwerp gestemd en is toen het verdrag aangenomen met 34 tegen 21 stemmen. Voor: de heeren Lotsy, Borret, SchooneveldSchiffer, van Lijnden, Hoffmah, Godefroi, van IValchren, IVintgcns, Baud, Taets van AmercngenTpey, Engelen, DirksStolte, Groen, van's Gravesande, de Lorn de Berg, van Nispen, Slicher, Gevers van Endegeest, de Fremeryvan der Linden, Meettssen, Provo Rluit, Mackay, Heemskerk, van Heiden Reinestein, van Hasselt, Blussi, de Limpen's, van Wijlick, van Voorst en Borecl van Hogelanden. Tegen de heeren van Hoevellvan Hall, Metman, Poort- manvan der HeydeBotz van Goltstein de Man, Gouverneurvan Doom, van Dam, van Zuylen, Dullert, Domrner van PoldersveldtMoraaz SmitHugenholtz, van Eck, Sloet tot Oldhuis, Hengst en Luyben. Afwezig: de heeren Blaupol tenCate, ReindersZijlker Westerhof, van der Veen, Huguenin, Jongstra, van Aker- laken, Bachiene, Anemaet, Jespersde Poorter en Storm. De heer van Zuylen van Nyevelt verzoektovereen- komstig het reglement van ordeaanteekening in de notulen dat hij zich met het gevallen besluit niet heeft vereenigd. De heer van Doom merkt op dat hij dit voor zich zelf overbodig acht, daar uit de dagbladen de stem ming blijken zal. De heer de Man doet hetzelfde ver- zoek als de heer van Zuylen. Dienovereenkomstig wordt besloten. Na kennisgeving van eenige ingekomen petitien wordt de Vergadering tot nadere bijeenroeping gescheiden. Het verslag der commissie van rapporteurs wegens het wetsontwerp tot goedkeuring van artikelen of ge- deelten van artikelen van het verdrag van handel en scheepvaart met Belgie was zeer uitvoerig en behelst ook de oplossing der voornaamste in hare nota van 9 dezer bij de Regering ingebragte bedenkingen, zoo als die ver- vat is in een antwoord, den 12 dezer bij de commissie ontvangen en door de Ministers van Buitenlandsche Zaken, Finantien en Kolonien onderteekend. Wij ontleenen daaraan de volgende hoofdzaken: In de Afdeelingen was over het algemeen levendig ge- klaagd dat de voordragt zoo laat bij de Kamer was in- gezonden zoodat de leden het onderzoek eerst konden aanvangen toen het zich reeds berekenen liet dat de wet niet meer op het vereischte tijdstip gereed kon zijn, en vooral daarover dat ten gevolge dezer noodwendige overhaasting, de leden de voorlichting der publieke opinie geheel of nagenoeg geheel hebben moeten missen. In het antwoord wordt hieromtrent gezegd, dat de schuld van dezen spoed niet aan de Regering geweten mag worden. Op ligt verklaarbare gronden hebben de onderhandelende partijen geoordeeld dat aan het gesloten tractaat geene openbaarheid behoorde gegeven te worden alvorens het gelijktijdig aan de wederzijdsche Vertegenwoordigingen kon worden voorgelegd, weshalve men hier op de opening der Belgische Kamers heeft moeten wachten. Bovendien stemt het tractaat, in zijne grondslagen en volgorde, en in vele zijner bepalingen, met het tractaat van 1846 over- een, zoodat slechts een gedeelte van het nieuwe tractaat opzettelijke kennisneming en onderzoek vorderde. Voorts was opgemerkt dat de voornaamste kamers van koophandel en fabrieken wel vroeger over de op- zegging van het verdrag van 29 julij 1846 geraadpleegd waren, maar niet toen de opzegging daar was, maar de onderhandelingen hog niet aangevangen waren. Uit het antwoord blijkt dat het der Regering overbodig heeft toegeschenen na die opzegging andermaal een soortgelijk onderzoek in te stellen. Ook is de opening der onder handelingen geen geheim voor den handel geweest. Alle belanghebbenden hebben vrijheid en gelegenheid gehad zich met hunne voorstellen en bezwaren tot de Regering te wenden en daarvan is overvloedig gebruik gemaakt. Konden alle wenschen niet ingewilligd worden vele zijn vervuld geene enkele is onopgemerkt voorbijgegaan. In de Afdeelingen was de vraag gerezen of het tegen- woordig verdrag strookt met de beginselen omtrent eene eenparige en gelijkmatige behandeling van alle vlaggen, bij de Nederlandsche scheepvaartwetten van 8 augustus 1850 aangenomen en deze vraag heeft men zich niet anders dan ontkennerrd kunnen beantwoorden te meer daar in de memorie van toelichting opzettelijk betoogd wordt dat hier een geval bestaatwat)rin de door onzen Staat aangenomen beginselen aan het welbegrepen belang des handels hebben moeten worden ten offer gebragt. Een en ander bezwaar al toegegeven betreurden vele leden het toch zeer, dat bij de onderhandelingen onzerzijds zoo al geene toetreding, dan ten minste meer toenadering van de zijde van Belgie tot die beginselen heeft kunnen be- dongen worden. Uit dit oogpunt oordeelde de commissie ook de gemaakte bepaling te moeten afkeuren, volgens welke dit verdrag tot 1 januarij 1857 van kracht zal zijn, waardoor 011s met opzigt tot onze handelsbetrekkingen met Belgie de handen voor vijf jaren zouden gebonden wezen. In tegenstelling met het tusschen Engeland en Belgie gesloten verdrag, is de Nederlandsche Regering hier van het beginsel der differentiele regten uitgegaan en zijn daarop afwijkingen bedongen. In de nota der drie Ministers wordt er te dezen opzigte op gewezen dat in de memorie van toelichting geen sprake geweest is om het beginsel der wetten van 8 augustus 1850, maar alleen om den toen geopperden stelregel ten aanzien van het tractaten-stelsel aan een dringend en onmiskenbaar belang ten ofFer te brengen. Een vijfjarige termijn komt in dit geval de Regering niet te lang voor, en men moet niet vergeten dat de handel eenige vastheid van wetgeving te regt op hoogen prijs stelt. De aanmerking nopens het Anglo-Belgische tractaat komt den Ministers voor op een raisverstand te berusten. De commissie had zich de vraag gesteld in hoe ver voor Nederland de onmiskenbare nadeelen, aan hettegen- woordig verdrag verknocht, doorde bedongen voordeelen wierden opgewogen. Men vond dat het wel voor handel en visscherijen zijne voordeelige zijde had, maar dat de benadeeling van sommige inlandsche takken van nijverheid, met name de papierfabrieken, katoenweverijen, fabrieken van zwavelzuur enz., daar tegenover stond. Bij de over- weging welke de wederzijdsche toestand zou zijn, indien het verdrag niet wierd goedgekeurd, endusmet het einde van 1851 geen handehverdrag tusschen Nederland en Belgie bestond heeft men doen opmerken dat een der nu bedongen schijnbare voordeelen in dat geval evenzeer door ons zou worden genoten als na het in werking komen van het verdrag. De Belgische Minister van Finantien verklaarde toch onlangs dat Belgie voornemens is de op- hefling van difFerentiele regten, bij art. 14 van het verdrag bepaald algemeen te maken. De Ministers antwoorden wat dit eerste betreft, dat het beginsel om den Nederlandschen verbrtiiker aan enkele Nederlandsche fabriekanten cijnsbaar te maken geenszins in het bestaande tarief ligt noch daarin liggen moet, en dus hier alleen sprake kan zijn van een aan de schatkist gebragt offer, maar nooit van eene opofFering van in landsche nijverheidstakken. Wat het andere punt aan- gaat de vraag is hier wat Nederland te doen staat nu Belgie de bedoelde meer vrijzinnige handelswetgeving nog niet volgt. De verklaring des Belgischen Ministers is voorts gegeven met het oog op het met Nederland gesloten verdrag, dat het Belgisch difFerentieel stelsel in het hart aantast. Dus is het minstens hoogst gewaagd uit datgene wat Belgie 11a de aanneming van het tractaat doen zal te besluiten tot wat het doen zou na die vcrwerping. En zoo de Belgische Regering ondanks de mislukking dezer onderhandelingen er toe overging ten aanzien van den invoer der bewuste artikelen alle vlaggen met de Belgische geljjk te stellen, zij zou alle beweegreden missen om tevens den invoer langs de rivieren en kanalen gelijk te stellen met die ter zee. En in dat geval zou de geheele maatregei Nederland weinig baten. Het verslag behelst nog verschillende andere beden kingen, ook tegen sommige in de wet niet opgenoemde artikelen van het tractaat; deantwoorden namens de Regering daarop gegeven, benevens de tegenbedenkingen der commissie van rapporteurs. De slotsom is geweest dat, terwijl een der leden, die het gesloten traktaat van den beginne af regtstreeks verwerpelijk had gekeurd, de laatste vergaderingen der commissie niet heeft bijgewoond, twee der vier overige leden verklaard hebben tot afstem- rning van het wetsontwerp te moeten adviseren terwijl de beide overigen zonder het gewigt der bezwaren eenigermate te miskennen, met het oog op den toestand, waarin Nederland door de verwerping van het verdrag tegenover Belgie zou worden geplaatst, en vooral daarop lettende dat er geene mogelijkheid meer bestaat om thans betere voorwaarden voor Nederland te verkrijgen, of den duur waarvoor het verdrag is aangegaan te verminderen, de aanneming van het wetsontwerp meenen te moeten aanraden. De vier overgebleven leden dezer commissie. zijn de heeren van Goltstein, Hoffman, Dirks en van Hall. Bij het ontwerp van wet, tot regeling der politie, ten aanzien van besmettelijke veeziekten is gevoegd eene memorie van toelichting van den Minister van Bin- nenlandsche Zaken, waarin voorkomtdat het hoofd- doel der wet bestaat in het tegengaan der verspreiding van de smetstof, door gestrenge afzondering van besmet of verdacht vee. Bij de voordragt wordt daartoe, onder- anderen, bepaald dat degenedie vee onder zich heeft, kennelijk of vermoedelijk door eene besmettelijke ziekte aangetast verpligt is, het op te sluiten, of zoodanig af te zonderen, dat daarmede geen ander vee in aanra- king kunne komenen daarvan terstond kennis te ge ven aan den burgemeester der gemeente. Gelijke ver- pligting van kennisgeving zal rusten op elken veearts die weet of vermoedt, dat dergelijk besmet vee aanwezig is, en de burgemeester zal dadelijk het verdachte of aangetaste vee door een vee-inspecteur doen onderzoeken. Op last van den burgemeester, zal dergelijk vee worden gewaar- merkten het bestaan der besmetting aan den hoofdin- gang van den stal of der weide worden kenbaar gemaakt; welke waarmerken en teekenenop de verklaring van den vee-inspecteur, dat de besmetting heeft opgehouden, op last van den burgemeester, zullen worden weggenomen. Verdacht of besmet vee mag zonder volstrekte nood- zakelijkheid niet worden vervoerden niet danopschrif- telijke vergunning van den burgemeester, na den vee- inspecteur te hebben gehoord. Vee aan besmettelijke ziekte gestorven, of te dier zake afgemaakt, moet worden begraven nadat de uiterlijke bekleedselen onbruikbaar zijn gemaakt, ten ware de vee-inspecteur heeft verklaard, dat daartoe geene noodzakelijkkeid bestaat. Dergelijk vee wordt niet afgemaakt, dan na, bij gebrek eener min- nelijke schikking, te zijn onteigend. Op de overtreding der verschillende wetsbepalingen wordt gesteld eene gc- vangenisstraf van zeven dagen tot twee maanden eene geldboete van 25 tot f 200, te zamen of afzonderlijk. Bij de wet tot regeling der gemeenschapdoor middelen van electro-magnetische telegrafen, wordt voor- gesteld de inrigting van dergelijke telegrafen tusschen 's Gravenhage en de voornaamste stedenvestingen en havens van het Rijk, en in zoodanige rigting, dat deze zich aan die van Belgie, Pruissen en Hannover kunnen aansluiten. Bijzondere personen of maatschappijen, daartoe gemagtigd, kunnen zich aan de lijnen van den Staat aan sluiten, onder voorwaarde, dat het tarief aan de goed keuring des Konings worde onderworpen; dat voor het overbrengen der berigten de bij de wet bepaalde orde worde gevolgddat intijd van oorlog, zoodra de Regering dit verlangt, de telegraaf onder haar beheer worde ge steld, en dat het gebruik der telegrafen, zoodra de Regering dit beveelt, zal worden gestaakt; welk verbod echter niet zal betreffen het gebruik der telegrafen, welke langs de spoorwegen en voor de dienst daarvan aangelegd zijn. De eigenaars van gronden waarover of waardoor een dergelijke telegraaf wordt gebragt, zonder dat daartoe onteigening wordt vereischt, zijn gehouden, het plaatsen der palen het leiden der draden zoo boven als onder den grond en het onderhouden van een en ander, te dulden. De daardoor te weeg gebragte schade wordt door den kantonregter opgemaakren door den Staat vergoed. Berigten, in strijd met de wetten, de goede zeden, de openbare orde en de veiligheid van den Staat, kunnen door de eerstaanwezende ambtenaren bij de stations van afzending of aankomst, worden geweigerd, met kennisgeving aan de overheid. In de bij de voordragt gevoegde memorie van toe lichting verklaart de Regering dat er geen twijfel kan bestaan aan de behoefte eener versnelde correspondentie over geheel het land, en dat de aanleg der daartoe ver eischte middelen tot de taak der Regering behoort. Zij stelt zich voor den aanleg der volgende lijnen: a, vati 's Gravenhage over Rotterdam, Dordrecht en Breda, it* de rigting van Antwerpenbvan 's Gravenhage over

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Rotterdamse Courant | 1851 | | pagina 2