Melsen, als plaatsvervangend kantonregter te Maastricht, en P. D. Jessials plaatsvervangend kantonregter te Maastricht. Bij Zr. Ms. besluit van den 14 dezer, is aan mr. R.B. Piltoop zijn daartoe gedaan verzoek een eervol ont- slag verleend uit zjjate betrekking van regter-plaatsver- vanger in de arrondissements-regtbank te Tiel. Bij Koninklijk besluit van den 19 dezer, wordt het lastgeld, waarvan de heffing aan directeuren van de haven van het Oude Schild op het eiland Texel bij resolutie van de Staten van Holland en West-Friesland van den 16 april 1794, is toegestaan van ieder koopvatjrdijscbip Texel uitgaande of binnenkomende, opgeheven, tebeginnen van middemacht, tusschen den 31 december 1R51 en 1 januarij 1852. Z. M. heeft den 21 dezer een besluit genomen, waar van de artt. dus luiden Art. 1. De artt. 1 en 2 van het Koninklijk besluit van den 30 julij 1842 worden ingetrokkeri. Art. 2. De prijs van de Nederlandsche Staats-Courant met het tot de Courant behoorende Bijblad wordt vastgesteld op 30 in Bet jaar. Die van de Courant alldin op 20 in het jaar, en die van het Bijblad alUtn op 15 in het jaar. Abonnementen voor drie twee of eene maand t^orden naar evenredigheid berekend. Voor afzonderlijke nommers der Courant of afzonderlijke bladen van het Bijblad wordt de prijs vastgesteld op 10 cents. Art. 3. De uitgifte van Courant en Bijblad, hetzij te zatnen hetz-ij elk af- zonderlijk, aan alle geabonneerden beneven-s de incasse- ring van het daarvoor verschuldigde wordt opgedragen aan de ambtenaren van het postwezen welke de ont- vangsten deswege aan de Cemptabiliteit van de Neder landsche Staats-Courant verantwoorden. Art. 4. De bepalingen van dit besluit treden op den 1 januarij 1852 in werking. Zijne Majesteit heeft naar men verneemt den wel eerw. heer dr. S. A. Buddingh predikant te Batavia, thans met verlofin Nederland benoemd tot inspecteur- generaal over de Protestantsche kerken en het school- wezen in Nederlandsch Indie, werwakrts zijn wel eerw. spoedig zal vertrekken. Dezer dagen is van Regerings wege afgewezen het verzoek van C. A. Sagius te Terheyden in Noord brabantom kwijtschelding van de boete van 25, en de kosten van f 13. waartoe hij is veroordeeld wegens het bezigen van eenen niet goedgekeurden stier tot het dekken van runderen. Door den Minister van Finantien is dezer dagen met den Oostenrijkschen Gezant bij dit Hof, als magtigden der beide Regeringen, eene overeenkomst be- trekkelijk de verzending der brievenmalen van de Indische landpost over Triestgesloten en geteekend. Gisteren zijn aan het lokaal van het provinciaal bestuur van Zuidholland aanbesteed de volgende werken i°, het driejarig onderhoud van het gedeelte desgrooten vvegs der iste klasse 11.0 7, tusschen Dordrecht en het veer te Willemsdorp, met de daarbij behoorende werken in te gaan met 1 januarij 1852; aangenomen door den heer J. van der Maden te Klundertvoor 2998 in het jaar; 20, het driejarig onderhoud van de werken be hoorende bij het veer van Willemsdorp, het hoofd bij het veer van 'sGravendeel en den rijzenberm aan de oostzijde van dat veer, ingaande als vorenaangenomen door den heer IF. A. Hartogte Sliedrecht, voor/2293 in het jaar; 30, het driejarig onderhoud van het ge deelte des grooten wegs der iste klasse n.° 7, tusschen Katendrecht en Zwijndrechtvan den grooten weg der 2de klasse n.°4, tusschen Katendrecht en Numansdorp en zijne zijtakken in den Iloekschenwaarden van de Rijks bestratingen te 'sGravendeel, met al de daarbij behoorende werken ingaande als vorenbeide percelen aangenomen door den heer IV. Stans te Alblasserdam het eerste voor f jj00 en het tweede voor 8525 in het jaarvoor beide percelen in massa was de laagste in schrijver de heer C.Boefte Rotterdam, voor 17,275 in het jaar. Naar aanleiding der Nederlandsch-Belgische over eenkomst van 24 april 1851 Nederlandsch Staatsblad n.° 88) is door het Departement van Binnenlandsch Zaken bij resolutie van 19 dezer, aan den heer Henri tlaymanzich schrijvende Hayman-Hyete Gent, onde zekere bepalingen tot wederopzeggens toevergund het bevaren van het Nederlandsche gedeelft des Kanaals van Terneuzen, met de ijzeren Belgische schroef-stoom- boot Flbchatot het uitoefenen eener wekelijksche dienst uitsluitend tusschen Louden en Gent heen en terug, tot vervoer enkel van goederen. IV. De buitengewone voorziening in de kosten der provinciale griffie in Friesland (besproken door denzelfden) is alleen gegrond geweest op buitengetaone behoeften, die na vaststelling van de primitieve som gebleken zijn beaoodigd te zijn geweest. V. De-vervaardiging der geologische kaart (door dien spreker als niet geheel noodzakelijk beschouwd doch door den-heer Regout verdedigd uit het oogpunt van be- lang en nut voor de nijverheid,) wordt door den Minister insgelijks op dien laatsten grond verdedigd. De kennis van onzen bodem is eene behoefte eener beschaafde natie waardig en kan zeer groote en goede gevolgen hebben. Sedert jaren wordt daarnaar verlangden in den tegenwoordigen staat onzer finantien mogt zoodanige uit- gave die nog meer practisch nut kan hebben dan de sta- tistiek der bevolking, niet langer achterwege blijven. Ilet is een geheel nieuw veld, in ons Vaderland naauwelijks ontgonnen en waaromtrent zelfs aan onze hoogescholen, bij gebreke van nasporingen geen onderwijs wordt ge- geven ten aanzien van onzen eigen bodem. VI. De veeartsenijschoolde noodige aanmoediging der veeartsen door wering der empirici (besproken door den zelfden afgevaardigde en den heer d'Ablaing, welke laatste meer bijzonder het belang van onzen veestapel als zeer belangrijken n-ijverheidstak had geschetst. De veestapel vertegenwoordigt volgens dien spreker, eene waarde van 90 miltioen; haar jaarlijksch product is 50 raillioen, zij heeft voor voeding en weiding noodig een derde Staten-Generaal. eerste KAMEit. Zitting van dingsdag 23 december. De Kamer heeft heden hare beraadslagingen over de begrooting voortgezet en het Vde hoofdstuk (Binnen- landsche Zaken) met algemeene stemmen aangenomen. Bij die gelegenheid zijn door sommige leden onderschei- dene opmerkingen in het midden gebragt of ophelderingen gevraagd, niet zoo zeer de algemeene strekking als wel de bijzondere onderdeelen van dit hoofdstuk betrefFende, en meerendeels overeenkoraende met het deswege ver- handelde in de Tweede Kamer. De Minister van Binnen- landsche Zaken heeft op een en ander achtervolgelijk geantwoord, aan welke rede wij het volgende ontleenen, waaruit tegelijk de strekking van het aangevoerde door de leden zal kunnen blijken. I. De eerste spreker, de heer de Kempenaer, had op- gemerkt, dat er bij de begrooting van dit hoofdstuk eene neiging zou zijn waar te nemen van verhooging der uit- gaven. Die neiging bestaatzegt de Minister, maar alleen ddar, waar de behoefte aanwezig is en de nitgave, in het belang der publieke dienst noodig en nuttig is. Daaruit te besluiten dat die neigiitg doorgaans bestaat, zou ongelijk aandoen zijn. Het stelsel dat gevolgd is komt hierop neder; bezuiniging^anbrengen in zoo ver de publieke dienst en het algemeen belang er niet door lijdt; verhooging bewerkstelligenwaar het publiek be lang dit eischt. II. De reden voor de verhooging der bezoldiging van Gedeputeerde Staten (waarop dezelfde spreker aan- merking maakte) is gelegen daarin dat, gelijk in de stukken bereids is gemeld, de ondervinding heeft doen zien dat als de bezoldiging overal bleef gelijk in het votig jaar, men niet zou kunnen beschikken over een bekwaam en genegen personeel. III. De schadevergoedingen wegens de woningen van de Commissarissen des Ivonings (door denzelfden afge vaardigde hier of daar te hoog gekeurd) berusten op vroegere ondervinding en zijn in verhouding tot de klassen waaronder de verschillende steden te rangschikken zijn. Men kan ten deze Leeuwarden of Arnhem met de residentie niet in vergelijking brengen. en - van de oppervlakte van onzen geheelen bodem. 700 em pirici maaijen aan de aeexaraineerde veeartsen het gras voor de voeten weg, en bij de oVerweging dat deze noch de noodige kennis hebben, noch de wenschelijke stipt heid betrachten in de gevallen van afmaking van besmet maar veeleer den veehouder behulpzaam zijn in ver keerde practijken, is het allernoodzakelijkst die empirici te weren en hen aan examina te onderwerpen). De Mi nister erkentdat veel van hetgene die laatste spreker heeft aangevoerder toe leiden moet om verbetering aan te brengen. Men zal 00k dergelijke maatregelen als door hem aaribevolen nemen maar dit kan niet aanstonds en overal geschieden. Men kan een zoo groot aantal per- sonen niet op eenmaal broodeloos makenmen zal de empirici eenigen tijd moeten laten om zich tebekwamen voor het examen dat van hen gevorderd zal worden, en eerst na verstrijking van den fatalen termijn zal men hen de uitoefening van het beroep, zonder aan de nieuwe voorwaarde voldaan te hebben beletten. VII. De meer eenvoudige inrigting der bevolkings- registers (aangedrongen door denzelfden spreker uit Fries- land). Dit is eene vraag ter beoordeeling van deskundigen; men heeft hierin het voorbeeld van Belgie en Frankrijk gevolgd men gelooft dat de voorschriften doelmatig ofschoon dan 00k voor de gemeente-besturen niet ge- makkelijk zijn. Het algemeen belang houdt hier echter de bovenhand en de kennis der getalsterkte van de be volking met wat daarmede wijders in verband staat kan niet anders dan op juiste nasporingen berusten, wil zij eenig practisch nut hebben. VIII. De aandrang tot aanbieding eener nieuwe wet op de militie (behandefd door denzelfden spreker en den heer van Swinderen). De Minister is doordrongen van het nut daarvan; hij zal doen wat hij kan; maar men vergete niet dat er nog zoo veel te regelen is ten ge- voDe van wat vroeger verzuimd is. Geneeskundige staa°tsregelingonderwijs, en wat niet al meer, en dat alles behoort bij Binnenlandsche Zaken een Departement met zoo veel werkzaamheden overladen dat bovendien dagelijks deel moet nemen aan de provinciale en gemeen- telijke wetgeving. Bij die taak nog maandelijks eene nieuwe wet aan te bieden is inderdaad eene onmogelijk- heid. Geleideiijk zullen al die belangen achtervolgens verzorging en regeling bekomen. IX. De opbeffing van het Instituut (at'gekeurd door den heer d'Ablaing, die daaruit 00k voorzag dat de bond- genooten der Regering zouden verminderen). De Rege- ring stelt hoogen prijs op bondgenooten maar niet op de °zoodanige die hun eigen zin boven het algemeen be lang zouden willen stellen. Ovetigens heeft de Minister, die°hier wel eigen ondervinding zou mogen inroepen maar dit niet doet, vroeger nog nimmer een lid van het Instituut gesproken die'niet omtrent die opheffing was van zijn advies. X. Het plan van den ingenieur van Diggeten (door den heer van Swinderen met terugzigt op een vroeger beloofd onderzoek ter sprake gebragt). Dat onderzoek is ge- pleegd en het resultaat is dat men hulde brengt aan de groote bekwaamheid van den ontwerper; dat het plan misschien in de toekomst voor verwezenlijking vatbaar is, maar voor alsnog, 00k van wege finantiele bezwaren, ten eenenmale onuitvoerlijk is, hetgeen evenwel niet be- let dat het op sommige punten van nut zal kunnen zijn. Wanneer de belanghebbenden omtrent de resultaten van het onderzoek de bruikbaarheid van sommige onder deelen van het plan, inlichtingen verlangen, men behoeft zich slechts aan het Departement van Binnenlandsche Zaken te wenden en men zal de meeste hulpvaardigheid ondervinden. XI. Ten aanzien der vaststelling van de contingenten voor de nationale militie (waaromtrent door den heer van Nispen bezwaren werden geopperd vooral met het oog op de wijze waarop dit in Gelderland geschiedt), heeft de Minister, na in het algemeen den grondslag daarvan te hebben getoetst aan de wet, bepaaldelijk aan art. 13 der wet van 1818ten opzigte van afwijkingen in Gelderland, verbetering en herstel toegezegd. XII. Het herstel der lijnpaden (door denzelfden spreker behandeld vragende hoe veel die kosten zullen en of het behoud der sleepdienst niet beter ware De Minister verwijst naar de gehoudenheid onzerzijds tot dat herstel, uit krachte der Mainzer Conventie. De Duitsche Staten hebben op die hepaling steeds gcwezen. Overigens spreekt dat art. alleen van de bestaande lijnpaden die zullen langzamerhand hersteld worden. Bestaande moet hier evenwel genomen worden in den zin der Conventie. XIII. De wensch tot aanbieding der wet op het onder wijs. Dit onderwerp werd door den heer de Brauw ter behartiging aanbevolen. Ilij heeft niet zoo zeer aan gedrongen op eene spoedige aanbieding dier wet, want bij de menigvuldige bezigheden van het hoofd van het departement van binnenlandsche zaken zou daaraan geen dadelijk gevolg kunnen gegeven worden maar hij wil doen uitkomen de niet-naleving van het grondwettelijk voorschriftbevelende wettelijke regeling van het onder wijs en gevende vrijheid van onderwijs. Hij weet dat de Minister aan de bestaande bezwaren tracht te gemoet te komen door eene vrijzinnige uitlcgging der wet van 1806 te bevorderen en om de vrijheid te bevorderen maar daardoor wordt de zaak niet verholpen; integendeel wordt daardoor het stelsel der wet van r8o<5 veibroken en valthet in duigen die wet toch is onvrijzinnighoe kan daarmede eene vrijzinnige toepassing zamengaan Overigens meende de spreker dat vele bepalingen dier wet niet worden nageleefd dat vooral vele dispensatien van het vergelijkend examen worden gegeven, waardoor de waarborg voor de bekwaamheid der onderwijzers veelal verlorett gaat. Hij vestigt voorts de aandacht er op, dat in Zuidholland vele scholen vacant zijn en voert een en ander aan ten biijke dat de wet van 1806 op vele punten niet meer in praktijk is. Daarna heeft 00k de heer van Nispen gel ij k el ij k erkennende de veel- vuldige werkzaamheden van het departement van binnen landsche zaken en aan het hoofd daar.van in het bijzonder opgedragen, zich blootelijk bepaald tot de uiting van den wensch dat de regeling van het onderwijs eene der eerste zorgen van den Minister moge uitmaken, en dat de wet niet op gelijke lijn gesteld kan worden met die op de militie de geneeskundige Staatsregeling enz., straks door den Minister te gelijk genoemd, want dat hier een grond- wettig voorschrift bestaat dat de aanbieding gebiedten het daarbij een onderwe,rp geldt waarin zoo velen in den Lande het hoogste belang stellen. De Minister heeft den heer de Brauw beantwoord, vooreerst dat de vrij heid van onderwijs alleen, zonder de wettelijke regeling, niet kan plaats hebben; het eene moet met het andere zamengaan; ten andere, dat men het stelsel der wet van 1806 niet moet vermengen met de reglementen ter uit- voering; dat de gemakkelijkheid in het verleenen van dispensatien sedert eenige jaren merkelijk verminderd is; dat aan de waarborg voor de bekwaamheid der onder wijzers in geenen deele wordt te kort gedaan; dat even wel niet altoos het vergelijkend examen noodzakelijk is; dat overigens de vervulling van de vacante scholen in alien geval niet ligt binnen het bereik van den Minis ter. Den tweeden spreker, die de zaak van het onder wijs als eene eerstd zorg aan den Minister ter beharti ging heeft aanbevolen, antwoordt hij dat deze zich in dat vertrouwen niet te Ieur gesteld zal zien. XIV. In antwoord eindelijk op eenige opmerkingen van den heer Regout heeft de Minister te kennen gege ven: dat er omtrent de uitkomsten der geologische on- derzoekingen in alien geval verslag zal worden gedaan; dat de wet omtrent het toezigt op de stoomtuigen zal aangeboden worden, verrijkt met de resultaten van een nieuw ingesteld onderzoek waarbij het oog is gevestigd geworden op de wetgeving in andere landen; dat einde lijk 00k den wensch, om de statistiek 00k als middel te bezigen om te geraken tot de numerieke kennis van den nijverheidsstand hier te Lande, behartigd zal worden. Het statistiek jaarboekje zal na eenige jaren 00k daar aan dienstbaar kunnen worden gemaakt. Nadat nog eenige der door den Minister beantwoorde sprekers kortelijk het woord hadden gevoerd, deels om den Minister dank te -zeggen voor de ophelderingen en toezeggingen, deels 00k om hunne vroegere opmerkingen op meer ondergeschikte punten te verduidelijken het gene den Minister weder tot nadere toelichting gele genheid gaf, zijn de beraadslagingen gesloten en is daarop het Vde hoofdstuk met algemeene stemmen aan genomen. Morgen voortzetting der beraadslagingen. s GRAVEN HAGE den 24 december. Stuten-ldeneraal* eerste kamer. Zitting van woensdag 24 december. In deze zitting heeft de commissie voor de verzoek- schriften verslag gedaan op twee adressenhoudende bedenkingen tegen het aanhangig tractaat van handel met Belgie. Daarna zijn de beraadslagingen ontwerpen van wet uitmakende voor 1852. Hoofdstuk VI (Ilervorrade Eeredienst enz.) en Hoofdstuk VII (R. K. Eeredienst) zijn zonder dis} cussie met algemeene stemmen aangenomen. Bij de beraadslagingen over hoofdstuk VIII (Marine) heeft de Minister van Marine gezegd, dat binnen weinige dagen een voorstel zal worden gedaan, om, als voorloopige maatregel de bestaande loodsgelden te verminderen. Het hoofdstuk is ten slotte aangenomen met 32 tegen 4 stemmen; tegen: de heeren Insinger, de Bruyn, Ver hey van den Bogaard en van IVesscm. Hoofdstuk IX A (Nationale Schuld) is, zonder beraadslagingen hoofd stuk IX B (Departement van Finantien), na eene korte woordenwisseling, met algemeene stemmen aangenomen. Bij de behandeling van hoofdstuk X (Oorlog) heeft de Minister te kennen gegeven, dat het leger, hoe 00k tot zijn groot leedwezen gereduceerd, voor eene spoedige ontwikkeling vatbaar is. Het hoofdstuk is aangenomen met 33 tegen 2 stemmen (die der heeren Cremers en de Sitter). Hoofdstuk XI (Kolonien) is na beraadslaging aangenomen met 32 tegen 2 stemmen (die van de heeren de Sitter en van Rijckevorsel).Hoofdstuk XII (Onvoor- ziene uitgaven) is zonder beraadslaging met algemeene stemmen aangenomen. Heden avond zal de Kamer hare werkzaamheden voortzetten. ROTTERDAM den 24 december. De heden alhier gehouden openbare vergadering van den Gemeenteraad werd door den Voorzitter met het gebruikelijk gebed geopend waarna de notulen der vorige vergadering door den Secretaris voorgelezen en door de Vergadering zonder aanmerkingen gearresteerd werden. De Voorzitter verzocht daarop het publiek zich eenige oogenblikken te verwijderenten einde de notulen te resumeren van de II. donderdag met gesloten deureiv gehouden zitting. Nadat de deuren korten tijd gesloten waren geweestwerden die wederom voor het publiek geopendwanneer de Voorzitter mededeelde dat de vol gende stukken waren ingekomen i°, een adres van den Raad der Koninklijke Neder landsche Yacht-Club, waarbij verzocht wordt dat van stadswege wederom eenige prijzen zullen worden uit- geloofd voor den in het volgend jaar alhier te houden wedstrijd; werd besloten dit stuk ter visie te leggen, ten einde daarop in de volgende vergadering een besluit te nemen; 20, eene missive van Gedeputeerde Staten, houdende dat de geloofsbrieven der leden van den Raad in het archief bewaard moeten blijven; voor notilicatie aan genomen; 30, eene missive van hetzelfde Collegie, waarbij kennis wordt gegeven van het goedkeuren der begrooting voor de geneeskundige school alhier; werd mede voor notificatie aangenomen 40, eene missive van den Commissaris des Konings, waarbij eenige aanmerkingen worden gemaakt op de be grooting der stad voor het jaar 1852, met verzo ten gevolge daarin eenige wijzigingen voornaamste aanmerking betrof voortgezet over de de Staatsbegrooting

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Rotterdamse Courant | 1851 | | pagina 2