BINHENILABJB.
was een zeer beminnenswaardig raensch maar een van
die gevoelige en aandoenlijke gestellen, welke zich meer
door de deelneming die zij verwekken dan door groot-
sche gedachren en daden een blijvenden roeru verwerven.
H. M. de Koningin van Spanje heeft den Prins
van Parmaoudsten zoon van den regerenden Hertog
begiftigd met eene der halsketens van bet Gulden Vlies
en de beide Prinsessen zijne zusters, met de ridderorde
van Maria Louise. Volgens schrijven uit Sevilla, zou
de Hertogin van Montpensier ligt ongesteld zijn. De
markies de Fillumawiens vertrek naar Parijs verkeer-
delijk was aangekondigdbevindt zich nog te Madrid.
De benoeming van eenige diplomaten op belangrijke
posten buitenslands is heden bekend gemaakf. de heer
de Cueto is benoemd tot vertegenwoordiger van Spanje
te Washingtonter vervanging van den heer Calderon
de la Barca thans minister van buitenlandsche zaken.
De markies de Bayamovroeger als minister van Spanje
naar Mexico gezonden, is beschikbaar gesteld en ver-
vangen door den heer Rannon-Lozanosections-chef aan
het Ministerie van buitenlandsche zakenen de markies
de Rivera is benoemd tot Spaansch minister te Berlijn.
Het Gouvernement heeft aan den infant don Hendrik
verlof verleend zich tot herstelling van de gezondheid
der Infante zijne gemalinaan wie de ,geneesheeren deze
luchtstreek hebben aangeradenmet der woon naar
Valencia te begeven. Het Gouvernement verbiedt den
Infant te Madrid te komen. De Prins zal zich van
Bayonne naar Marseille begeven, waar hij zich naar Bar
celona zal inschepen. De markies del Duero heeft
zich den 2psten 11. naar de Canarische eilanden ingescheept.
K.EULEN den 6 febrnarlj.
Graaf Orloff woonde den i dezer ten tweedenmale het
diner ten Hove bijwaartoe ook de Russische gezant,
vrijheer von Meiiendorffde raad van legatie de Ronton
en de secretaris vaff^egatie d'Oubril genoodigd waren.
Genoemde diplomaat "zOu namens zijnen Meester ver-
klaard hebben dat Rusland steeds bereid blijft over de
herstelling des vredes in onderhandeling te treden zoo-
dra zijne vroegere eischen ingewilligd zullen zijn na
me 1 ij k die welke de Weener nota welke op de Olmutzer
conferentie volgde bevatte en van welke de Keizer
zegt niet te kunnen afwijken zonder de pligten te
schenden hem zoowel door de godsdienstige als staat-
kundige stelling zijns Lands opgelegd.
MBSiSi»SS> O
s GRAVEHHAGE den 6 febrnarlj.
Bij Zr. Ms. besluit van den 2 dezer is benoemd tot
regter in de arrondissements-regtbank te Alkmaar, jonkh.
mr. G.C. Fontein Ferschuir, thans regter-plaatsvervanger
in dezelve regtbank en burgemeester der gemeenten Heilo
en Limmen.
Bij Koninklijk besluit van 3 dezer zijn benoemd tot
ontvangers derdirecte belastingen en accijnsen tejelsum,
de heer A. H. T. de Quaythans ontvanger te Marrum,
en te Marrum, de heer d1. M. E. d'Harvant, thans ont
vanger te Geldermalsen.
De artikelen van het bereids kortelijk vermelde
Koninklijk besluit van den 3isten 11., houdende vestiging
van het Koninklijk-Nederlaudsch Meteorologischlnstituut,
luiden dus:
Art. 1. Er wordt een Koninklijk-Nederlandsch meteoro-
logisch instituut opgerigt.
Art. 2. De zetel van het instituut is Utrecht.
Art. 3. Het meteorologisch instituut heeft ten doel
de meteorologische waarnemingen op verschillende plaatsen
van het Rijk, in de buitenlandsche bezirtingen en op de
schepen der oorlogs- en koopvaardij-vloten met een-
vormigheid te doen plaats hebben en de uitkomsten
daarvan gelijk die van dergelijke waarnemingen buiten
's Lands te verzamelen en uit te geven.
Art. 4. In verband met het instituut wordt een
meteorologisch observatorium te Utrecht ingerigt.
Art. 5. De leiding der werkzaamheden voorhet instituut
en van het observatorium wordt opgedragen aan eenen
hoofd-directeur.
Art. 6. Voor de werkzaamheden van het instituut
worden den hoofd-directeur toegevctegd een djrecteur
der waarnemingen te land; een directeur der waar
nemingen ter zee en zoo noodig een adsistent-directeur
der waarnemingen ter zee.
Art. 7. Onder de leiding en het toezigt van den hoofd-
directeur worden de verrigtingen bij het meteorologisch
observatorium bestuurd door eenen directeur.
Art. 8. De hoofd-directeur, de directeur der waar
nemingen te land en de directeur van het meteorologisch
observatorium worden door ons benoemd op de voor-
dragt van onzen Minister van Binnenlandsche Zaken.
Art. 9. De directeur der waarnemingen te land kan
tevens directeur van het observatorium zijn en geniet
alsdan de beide bezoldigingen aan die betrekkingen te
verbinden.
Art. 10. Voor het bestuur der waarnemingen ter zee
worden door onzen Minister van Marine tjjdelijkeen of
twee officieren beneden den rang van hoofd-officier bij
het instituut gedetacheerd.
Art. 11. De bezoldigingen en vergoedingen aan de
burgerlijke beambten van het instituut en observatorium
toe te kennen, en de toelagen boven hunne bezoldiging
aan de zee-officieren bij het instituut gedetacheerd te ver-
leenen worden op de voordragt van onzen Minister van
Binnenlandsche Zaken door ons geregeld.
Art. 12. De hoofddirecteur ontvangt de noodige voor-
schriften nopens de leiding der werkzaamheden en de
regeling der uitgaven van onzen Minister van Binnen
landsche Zaken.
Art. 13. Deze biedt ons jaarlijks een verslag aan wegens
de verrigtingen van het instituut.
Ter voldoening aan de bepalingen, vervat in de
wet van den 17 September 1849 Staatsblad n.° 46), is
weder ter Algemeene Rekenkamer overgebragt voor eene
som van/11,000 aan ingetrokken muntbiljetten van 1000
en 500, zoodat thans, met inbegrip der bij vorige
aankondiging vermelde som van f 19,912,500, voor een
bedrag van f 19,923,500 aan muntbiljettenkrachtens
deze wet uitgegeven, is ingetrokken.
In de rijke verzameling van drukwerken der XVde
eeuw, welke in het Museum Meermano-lVestreenianum
bewaard worden bevinden zich drie verschillende uit
gaven van het boek van den kerkvader Augttstinus, 0ver
de Christelijke leer. Alle onderscheiden zij zich door
hunne buitengewone zeldzaamheid. Eene daarvan is uit
gegeven bij Johannes Fust, te Mainz, omstreeks den jare
1466; de beide andere te Straatsburg, bij Johannes Mentelin,
omtrent denzelfden tijd. Deze laatsten onderscheiden
zich hierdoor, dat de voorrede (canonpro recommandatione
hujus famosi operisin de eene aanvangt op de eerste
bladzijde terwijl zij in de andere eerst op de keerzijde
van dat blad gevondcn wordt. Het merkwaardigste even-
wel van deze uitgaven is dat de voorrede in beide van
denzelfden inhoud is; de uitgever namelijk spreekt daarin
over de voortreffelijkheid van het werk van Augustinus,
over de zeldzaamheid der afschriften daarvan en over
zijne begeerte om het meer algemeen te verspreiden en
bekend te maken. Eene zinsnede daarvan luidt vertaald
aldus: Ik heb daarom op alle mogelijke wijze den
eerzaraen man Johannes Mentelin, boekdrukker te Straats
burg overreed dat hij den last en de moeite op zich
mogt gelieven te nemen dit boek door middel der druk-
kunst te vermenigvuldigen." Deze zelfde zinsnede komt
in de andere uitgaven aldus gewijzigd voor: Ik heb
daarom op alle mogelijke wijze den eerzamen man Johannes
Fust, boekdrukker te Mainz overreed enz. Nu is
de vraag: heeft de uitgever zich aan beide boekdrukkers
gelijktijdig gewend, met hetzelfde verzoek, of heeft de
een, het boek van den ander rftifrukkende, zich deze ver-
valsching veroorloofd en zijnen naam geplaatst, in stede
van dien van den eersten uitgever Zoo dit laatste waar
mogt zijn dan zouden deze werken ongetwijfeld het
oudste voorbeeld van onbeschaamden nadruk opleveren.
De exemplaren zijn van de keurigste bewaring en in
fraaije marokijnen band en gebonden.
Staten-Generaal.
Aan de Ieden van de Tweede Kamer is dezer dagen
van Regeringswege toegezonden een ontwerp van wet
tot verhooging van hoofdstuk VIII der Staatsbegrooting
voor 1854. (Drooge dok te Willemsoord.) Het eenig
artikel van dat ontwerp luidt dus: Aan de Hide af
deeling van het Vlllste hoofdstuk der begrooting van
Staatsuitgaven voor het dienstjaar 1854, vastgesteld bij
de wet van den 23 december 1853 (Staatsblad n.° 147)
wordt toegevoegd een nieuw artikel van den navolgenden
inhoud: Artikel 130. Herstelling van de schipsluis en
van het verdere muurwerk van het drooge dok aan
's Rijks werf te Willemsoord, ter somma van 63,000;
waardoor die afdeeling nader wordt vastgesteld op
2,172,085, en hit totaal van het Vlllste hoofdstuk
op 5,718.000-"
De bij dit ontwerp behoorende memorie van toelichting
luidt als volgt
Het werk der vemieuwing van de schipsluis van het
drooge dok te Willemsoord in het voorjaar van 1852
aanbesteed is sedert in zoo ver ten einde gebragtdat
nog de laatste termijn van het bestek de geheele op-
ruiming van het ovetgeblevene gedeelte van den aarden
dam in het natte dok., in het voorjaar van 1854 zal
moeten worden ten uitvoer gebragt.
Van de som voor dit werk op het I4de artikel van
het Vlllste hoofdstuk der begrooting van Staatsuitgaven
voor 1852 gebragt, ad i3g,eoo, is betaald een ge-
zamenlijk bedrag van 85,417. 275, en blijft nog in 1854
te voldoen de laatste termijn der aanneraingssom ad
30,9^3- 87-
Het werk is bij de aanbesteding nog al beneden de
raming-aangenomen, en de bevinding van het aangrenzend
muurwerk van het drooge dok, alsmede die van de fun-
deringen- en van de gesteldheid des dokbodemswas
naar het oordeel der deskundigen met het toezigt over
de uitvoering belast, zeer bevredigend ja boven ver-
wachting gunstigwaardoor dan ook extra-werken
waarop bij de raming in de onzekerheid hoedar.ig die
bevinding zoude zijn eenigzins had moeten gerekend
worden zich tot een betrekkelijk gering bedrag hebben
kunnen bepalen.
De uitwendige staat en het voegwerk van de muren
en banketten van het drooge dok naar de dokzijde zijn
evenwel minder gunstig.
Reeds geruimen tijd begonnen zich eenige ontzetting,
verwatering en andere gebreken te openbaren; daaren-
boven heeft het tijdsverloop, alvorens tot de uitvoering
van de herstelling van het sluiswerk te kunnen over-
gaan en gedurende hetwelk het dok veelal geruimen tijd
achtereen vol water heeft gestaan ongunstig gewerkt
op die uitwendige gesteldheid der banketten en muur-
werken, en heeft er hier en daar meer uitzetting plaats
gegrepen, zoodat het noodzakelijk zal zijn de verwaterde
en ontzette gedeelten weg te nemen en te vernieuwen
gelijk ook eenige gebroken hardsteenen dekstukken en
het geheel met goed tras op te voegen en te herstellen
de kosten van welk een en ander worden geraamd op
een bedrag van f 25,000.
Men acht het evenwel noodig, uit hoofde van de on
zekerheid welke zoodanig werk uit den aard der zaak
oplevert, de som voor de'uitvoering niet al te naauw
te beperkenwaarom men het alsnu voor den nog te
betalen termijn der herstelling van de schipsluis en voor
dit werk te zamen genomen opgebragt bedrag heeft ge-
raeend te moeten stellen op 63,000.
De Regering vertrouwtdat tegen de beschikbaar-
stelling van de hiertoe benoodigde gelden geene beden-
kingen bij de Statcn Generaal zullen bestaan; zij acht
daartoe de omstandigheid gunstig, dat, ook met de be-
schikbaarstelling van hetgenoemd bedrag, nog niet bereikt
zal worden de som oorspronkelijk alleen voor de her
stelling der schipsluis opgebragt, en er alzoo niet alleen
geene vermeerdering van dat oorspronkelijk bedrag zal
benoodigd zijn, maar daarvan nog/6,582. 72J ongebruikt
en dus aan de schatkist verblijven zal. Zij vermeent
deze wetsvoordragt met des te meer vertrouwen te kunnen
aanbieden, dewijl de bevinding, bij de nu afgeloopen her
stelling van het sluismuurwerk bij de daarmede belast
geweest zijnde deskundigen de vroeger bij hen bestaande
niet zoo ongunstige meening omtrent den staat van het
geheele drooge dok als wel somwijlen geopperd was meer
bevestigd dan wel verminderd heeft," en er volgens
hen des te meer reden bestaat om te vertrouwen, dat,
met de aanwending van eene voorziening zoo als nu
wordt beoogd van het inwendige of de binnenzijde van
het muurwerk van het drooge dok, deze belangrijke in-
rigting weder zeer wel aan haar doel zal kunnen beant-
woorden."
'sCRlVESIHiCE den 7 febrnarlj.
Z. M. de Koning is gisteren naraiddag van het Loo
in de residentie teruggekeerd.
De heer van Linden van den Heuvell, die zaturdag
jl. van Amsterdam herwaatts gekomen was, als com-
missaris van de Bataafsehe brandwaarborg-maatschappij1
om bij de vergadering dier instelling tegenwoordig te
zijn en toen door eene emstige ongesteldheid werd
overvallen is heden raorgen in het hotel Paulez over-
leden. Hij is in dat hotel op eene wijze behandeld, die
den eigenaar van dat etablissement allezins tot eere strekr.
Zondag avond jl. vereenigden heeren ofljeieren.def
dienstdoende schutterij zich in hun gewoon locaal van
de zaal van den schouwburg alwaar genoemde heeren
gewoonlijk hunne theorien houden tot eene vriend-
schappelijke zamenkomst. De soirde werd opgeluisterd
door de uitvoering van verschillende muziekstukken door
het korps muziekanten der 's Gravenhaagsche schutterij,
onder de leiding van den verdienstelijken kapelmeester
den heer Grave. De uitgevoerde stukken mogten de
welverdiende toejuichingen ontvangen. De kolonel-
kommandant en de hoofd-officieren woonden deze bijeen-
komst bijwaar guile vreugde en opregte vriendschap
heerschten.
In november 1851 had te Bergen op Zoom eene aan-
haling plaats, welke tot vele procedures aanleiding gaf.
Zekere schipper had namelijk vier vaten ingevoerd die,
volgens zijne aangifte eau des carmes inhielden. De
commiezen waren van eene andere meening. Naar hun
oordeel was er eene verkeerde declaratie gedaan tot ont-
duiking van 'sLands regten er werd proces-verbaal op-
gemaaktde vaten werden in beslag genomen en de
schipper werd voor de Regtbank te Breda gedagvaard.
Er volgde echter eene vrijspraak, welke werd bevestigd
door het Provinciaal Geregtshof in Noordbrabant bij een
arrest waartegen de Minister van Finantien te vergeefs
het middel van cassatie beproefde. Nu moesten de ge-
volgen der verkeerde aanhaling worden geregeld. Om
trent alle overige punten kwam men overeen maar ddn
enkel bleef er in geschil. De schipper vermeende,
niet alleen regt te hebben op de vergoeding van ddn
per cent 's maands der waarde van het gesaisisseerde
vochtmaar daarenboven op vergoeding van de vermin-
dering in quantiteit, in qualiteit en in sterkte, welke
het gesaisisseerde zou blijken te hebben ondergaan. Het
regt op deze laatste vergoeding werd betwist door den
Minister van Finantienop grond van art. 244 der alge
meene wet van 26 augustus 1820 (Staatsblad n.° 38)
die beweerde met de schadevergoeding van ddn per cent
's maands te kunnen volstaan.
In de teregtzitting der Arrondissements-Regtbank te
'sGravenhage van den 24 januarij jl. werd de vordering
van den schipper ontwikkeld en toegelicht door den
advocaat mr. Metman, en bestreden door den Rijks-
advocaat mr. Delprat. Heden nam de officier van justitie
mr. Alsche conclusie strekkende tot toewijzing der vor
dering voornamelijk op grond dat art. 244 voornoemd
alleen spreekt van schade wegens verkeerde aanhaling
doch niet van schade wegens vermindering of van het
te niet gaan van het goed, en dat de laatstbedoelde
schade dus door de betaling van ddn percent's maands der
waarde van de aangehaalde goederen niet wordt vergoed;
dat dit gevoelen versterkt wordt door art. 213 der ge-
zegde wet, vermits aldaar wordt gesproken van verkoop
van goederen, die aan spoedig bederf onderhevig zijn,
en dat de administratie alzoo twee verpligtingen heeft
te vervullen namelijk 1°, de betaling van ddn per cent
voor het aangehaalde, en 20, de vergoeding voor de
vermindering gedurende den tijd dat de aanhaling heeft
geduurd. De Regtbank zal den 7 maart uitspraak doen.
sHERTOGEDlBOSCH den 6 febrnarlj.
Men zal met genoegen vernemen dat daar thans alle
moeijelijkheden welke de Regering der stad van vele
zijden heeft ondervonden uit den weg zijn geruimd
men zich eindelijk na ruim twee jaren wachtens in
het bezit eener gaz-vetlichting zal mogen verheugen; de
heer/ de Brouwcr uit Brugge, ondernemer dier verlichting,
zal alsnu volgens de gesloten overeenkomst metdedaar-
stelling der fabriek op het Ortheneind beginnen, en binnen
zes maanden daarna de gaz-verlichting met alle zijne
toestellen opleverenzoodat de tot heden toe plaats
gehad hebbende gebrekkige verlichting met primo October
aanstaande voor goed verdwijnt.
Bij genoegzame ondersteuning zal alhier bij deheeren
Lutkie en Cranenburg worden uitgegeven Weekbladvan
de kamers van koophandel en fabrieken in Nederland.
Men verneemt dat de raadkamer der arrondissements-
regtbank alhierter zake van den ambtenaar van 's Rijks
belastingen R. wegens manslag na daartoe door verre-
gaande mishandelingen te zijn uitgelokt geweigerd had
regtsingang tegen dien persoon te verleenen. De heer
officier van justitie is tegen deze beslissing in verzet
gekomen en door het Provinciaal Geregtshof in Noord-
Brabant is thans de gevraagde regtsingang verleend, zoodat
de zaak verder vervolgd zal worden. De beklaagde is
echter op vrije voeten gesteld.
De officier van justitie bij de arrondissements-regt
bank alhier heeft bekend geraaakt dat er in den loop
der maand januarij jl. aan den heer ontvanger der stad
Tilburg een gulden in betaling is gegeven welke
blijkbaar valsch is. Hij heeft mitsdien de ingezetenen
in zijn arrondissement uitgenoodigd bij het ontvangen
van guldens naauwkeurig toe te zien en in geval van
ontdekking van valsche guldens hiervan onmiddellijk
kennis te geven aan de politie-ambtenaren in hunne ge-
meente, welke laatsten zijn verzocht alle nasporingen
naar de uitgevers van valsche muntspecien te doen en
hem officier van hunne bevinding zoo spoedig mogelijk
te geven berigtterwijl zij wel niet zullen behoeven te
worden aangespoord, om den uitgever van valsche munt
specien dadelijk aan te houden indien hij hun mogt
blijken te zijn ter kwader trouw.
Door eenige schippers en ingezetenen van Werkendam
isaan den Raad dier gemeente een verzoekschrift ingediend,
strekkende op daarbij aangevoerde gronden te vragen
dat bij de Hooge Regering aangedrongen worde op de
bekoming eener sluis aldaar, geschikt om groote schepen
in de haven te kunnen schutten.
UTRECHT den C febrnarlj.
Door heeren Curatoren der Utrechtsche Akademie zijn,
naar wij vernemen, ter vervulling der vacature, ont-
itaan in de theologische faculteit door het overlijden