en C. A. van Reyn 3 6e<raht ea wltgesereu by Men weet, dat die zaak van moeijelijken aard is; is. Naar en tevens dat de eenige persoon, die met het toe-nog veel. zigt belast was, na reeds eenmaal afgetreden te zijn, men meent te weten ontbreekt daaraan verzocht heeft moeten worden het toezigt voort te zetten. Maar er moet aan de zaak toch eenmaal een einde komen, en men kan das den vroegeren aandrang om daartoe elk mogelijk middel aan te grijpen niet anders dan herhalen. Men verlangde te weten, of de stoomwerktuigen tot voeding van het Noord-Willemskanaal, die nu reeds zulke aanzienlijke kosten van herstel vorderen, voortdurend aan de verwaehting beantwoorden en het water in dat kanaal behoorlijk op peil kunnen houden. Kunsten en wetenschappen. Het heeft eenigzins bevreemd, dat de jaarwedde van den nieuw opgetreden Rijks-archivaris op het vroeger cijfer is teruggebragt. Men ziet niet in, waarom de gronden, die ten vorigen jare voor de verhooging dier jaarwedde werden aangevoerd, thans ook niet toepasselijk zouden zijn. Op nieuw meende men de aandacht der Regering te moeten vestigen op de wenschelijkheid, dat het oude Limburgsche archief in zijn geheel eigendom van Nederland worde. Op nieuw werd op eene betere ordening enschif- Algemeen wordt nadere inlichting omtrent denting" van de verzam'eling van zeldzaamheden op het stand der werkzaamheden aan het kanaal door Mauritshuis te 'sHage aangedrongen. i, a t, ii rr.4 paviljoen te Haarlem verkeert, Holland wenschelijk gekeurd. Is er thans een aan-Het 4 te Haarlem verkeert, naar men nemer voor geheel het werk? Is een algemeen plan meentin een staat van toenemend verval. Hoe daarvoor goedgekeurd en stemt dit overeen met de men ook over de daarin aanwezige verzameling van trrvAfcnhn ftovi nnnnAT-iA 9 Uni 1j1 it voorschriften der concessie? Wat is er van het door enkelen geopperd bezwaar, dat, in verband met de verdediging der kust tegen de Noordzee, reeds te ver met de doorgraving zou zijn gegaan? En waaraan was de afdanking van een aantal arbeiders aan het kanaal, waarvan onlangs in de dagbladen gewag werd gemaakt, toe te schrijven? Verscheidene leden bleven volharden in het bij eene vroegere gelegenheid uitgedrukt gevoelen, dat de jaarwedde van den Rijkscommissaris bij de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij te hoog was. Onderwijs. Vrij algemeen gevoelde men zich verpligt op nieuw op de regeling van het hooger onderwijs aan te dringen. Men vroeg, of ook iets mede te deelen ware omtrent het tijdstip, waarop aan deze gewigtige hervorming de hand zou worden geslagen. Het doen eener voordragt deswege zou reeds het nuthebben, dat de daarbij betrokken groote vraagstukken door gedachtenwisseling tot meerder helderheid kwamen. Sommige leden konden zich niet onthouden, ook hier het gezegde der jongste Troonrede in herinne- ring te brengen, dat bij de steeds klimmende eischen, waaraan de verscbillende instellingen van onderwijs te voldoen hebben, gestadige ontwikkeling pligt is. Van pogingen tot zoodanige ontwikkeling draagt, wat het hooger onderwijs betreft, de thans behan- delde Staatsbegrooting zeer weinig blijken. Het heeft de aandacht getrokken, dat, terwijl te Utrecht en te Groningen een physiologisch labora- torium bestaat, zulk eene inrigting aan de eerste onzer hoogescholen ontbreekt. Men wenschte in- lichtingen omtrent de redenen, die daarvoor kunnen bestaan. Ook in andere opzigten schijnen de materiele hulpmiddelen van het hooger onderwijs te wenschen over te laten. Te Groningen is in de laatste jaren een nieuw gebouw voor de akademische bibliotheek gesticht; ifoch dat gebouw is, naar het schijnt, ten gevolge van verkeerd begrepen spaarzaamheid, weinig geschikt voor het doel. kunstwerken van levende meesters denken moge, er zal eene keus moeten worden gedaan, om of dit gebouw op eene afdoende wijze te herstellen, 6f het van de hand te doen. Er werd teruggekomen op het reeds vroeger uit gedrukt verlangendat aan de leden der Staten- Generaal een penning of ander onderscheidings- teeken wierd verstrekt, op vertoon waarvan hun toegang moest gegeven worden tot alle publieke werken of Rijks-inrigtingen. Men meent de aandacht der Regering er op te moeten vestigen, dat hier te Lande geenerlei open bare instelling bestaat, waar de jongelieden, die zich aan het geven van teekenonderwijs op de middelbare scholen willen wijden, de daarvoor noodige kennis kunnen verkrijgen, of liever aan de eischen van het examenvoor het erlangen def be- voegdheid tot het geven van dit onderwijs vereischt. kunnen leeren voldoen. Het in den zomer van dit jaar gehouden examen heeft die leemte in het helderste licht gesteld. Van de 15 aspiranten voor het verkrijgen der bevoegdheid tot het geven van het teekenonderwijs heeft slechts een aan de ge- stelde eischen kunnen voldoenen toch had de commissie, naar zij verzekert, die eischen zoo laag mogelijk gesteld. Armwezen. Even als in vorige jaren maakte de herziening der armenwet een onderwerp van overweging uit, Er heerschte daarover echter weder verschil van gevoelen. Verscheidene leden toonden zich door- drongen van de overtuiging, dat de thans bestaande bepalingen omtrent het domicilie van onderstand en het daarmede verbonden restitutiestelsel ver- andering behoeven, vooral ook omdat die bepalingen aan achteruitgaande gemeenten en in't algemeen aan het platteland een drukkendenenonbillijkenlastop- leggen. Sommigen dezer leden wilden de feitelijke ver- blijfplaats als die der armlastigheid aangenomen heb ben, ook omdat daardoor de werking der midflelen tot het voorkomen of te keer gaan van armoede beter beoordeeld zou kunnen worden, en het toezigt op Overigens erkent mengaarne, dat de bl iei van het1 maatregelen van dezen aard meer klem zou erlangen, hooger onderwijs slechts voor een gering deel van Anderen wezen op de misbruiken, die uit deaanne uitwendige hulpmiddelen, maar allermeest van de kunde en den ijver der hoogleeraren afhangt. Er bestond wel eenige reden voor het vermoeden, dat die ijver grooter kon zijn. Hetstuitendverschijnsel, dat vele hoogleeraren toenemend hunne collegien vo6r de vacantien vroeger sluiten en na de vacantien later openen dan de bestaande voorschriften mede- brengen, schijnt daarvan ten bewijze te strekken. Men vroeg, of er niets te doen ware om dat mis- bruik te doen ophouden. In eene der afdeelingen werd er nog bijzonder op aangedrongen, dat, indien de regeling van de overige takken van hooger onderwijs vooreerst achterwege bleef, althans aan eene betere inrigting der gymnasien de hand wierd geslagen. In meer dan 66ne afdeeling werd het gevoelen geuit, dat de instellingen van middelbaar onderwijs te snel, ja met overhaasting in't leven worden ge- roepen. Dien ten gevolge doet zich groot gebrek aan geschikte leeraren gevoelen, en wordt eene aanhoudende verplaatsing van personeel ondervonden, die allernadeeligst op geheel den gang van het on derwijs moet terugwerken. Te gelijk worden de jaarwedden zeer opgedreven, en dan nog niet zelden docenten aangesteld, die niet in aanmerking zouden zijn gekomen, zoo de keuze eenigzins ruimer ware geweest. Men vreest, dat op die wijze de gewigtige zaak, die het hier geldt, op den duur benadeeld wordt. Het gevoelen werd geopperd, dat de Regering in het subsidieren der gemeenten voor de hoogere burgerscholen te ver ging. Men vroeg, of in dit opzigt naar een vast plan werd te werk gegaan, en of daarbij althans niet op den finantielen toestand der gemeenten moest gelet worden. Het laatste scheen niet het geval te zijn. Anders toch liet het zich volstrekt niet verklaren, dat zulke aanzienlijke of welvarende gemeenten als AmsterdamRotterdam en Afnhem, wat dit deel van het onderwijs betreft, ondersteuning uit 'sRijks kas genoten. Ook liet zich de nuttigheid niet bovroeden van het verleenen van subsidie aan zoo kleine gemeenten, als bij v. Enkhuizen en Dokkumwaar de middelbare scholen op den duur niet door een genoegzaam getal leer- lingen bezocht kunnen worden en dus in kwijnenden toestand zullen verkeeren. Andere leden vereenigden zich geenszins met deze beschouwing. Zij meenden dat er lang en overal behoefte heeft bestaan aan het onderwijs, thans op de bedoelde scholen gege ven, en dat het, gelijk reeds vroeger is aangemerkt, eene gelukkige gedachte is, de oprigting daarvan ook in van het middelpunt des Lands verwijderde plaatsen aan te moedigen. Het verdiende goedkeu- ring, dat het Rijk ondersteuning verleende overal waar de gemeenten zelve tot aanzienlijke uitgaven voor deze aangelegenheid bereid waren. De groote en welvarende steden behoorden ook daarom niet uitgesloten te worden, omdat, wanneer de Regering daar subsidieert, zij er eenen voor den bloei van het onderwijs heilzamen invloed kan uitoefenen op de benoeming der onderwijzers en op de inrigting der school. Door enkele leden werd twijfel geopperd], of het van de Regering wel goed gezien is de commissien tot het examineren van hen, die eene acte van be- kwaamheid voor het middelbaar onderwijs wenschen te erlangenuitsluitend zamen te stellen uit leeraren, bij het openbaar onderwijs werkzaam, en daarin ook niet enkele bijzondere onderwijzers te roepen. In Belgie heeft dit laatste wel plaats. In algemeene beschouwingen over het lager onder wijs werd dit maal niet getreden. Alleen werd in eene der afdeelingen teruggekomen op de bekendebezwaren tegen het verleenen van geheel kosteloos onderwijs op de openbare schoolen het verlangen uitgedrukt, dat althans geen Rijkssubsidie worde verleend aan de gemeenten, die geen schoolgeld heffen. Voorts1 werd gevraagd, hoe ver men thans te Amsterdam ming van het feitelijk verblijf als domicilie van onderstand zouden voortvloeijenenachttenterugkeer tot het in 1854 verlaten stelsel van vierjarig verblijf verkieslijk. Tegenover deze gevoelens stond dat van leden, die alle verandering van het domicilie van onderstand onraadzaim keurden, ook omdat men daardoor niets meer zou uitrigten dan het kwaad in plaats van het andere stellen. Nederlandsche Staats-Courant en Staatsblad. Nog altijd meenen verscheidene leden, dat de inrigting der Staats-Courant voor verbetering vat- baar ware. Toenemend worden in dat bladallerlei verslagen van commissienRegeringsopgaven, acten vau vennootschap en andere officiele bescheiden, bij v. de consulaire verslagen, opgenomen, en in zoo ver wordt meer genaderd aan het gevoelen dergenen die de Staats-Courant in een recueil administrate wilden herscheppen. Maar nu ontstaat ook toenemend voor degenen, die zich met staatszaken bezig houden, het ongerief, dat zijvroeger medegedeelde officiele stukken willende raadplegen, die in de talrijke kolommen der courant niet terug kunnen vinden, Men wilde daarom gevraagd hebben, of het niet mogelijk ware het Regeringsblad in twee deelen te splitsen, waarvan het eene uitsluitend het buiten- en binnenlandsch nieuws en de advertentien behelsde, terwijl het andere al de officiele mededeelingen van welken aard ook bevatte. Dit tweede gedeelte zou men dan in een ander formaat, bij v. dat van het Bijblad, gedrukt willen hebben, onder bijvoeging jaarlijks of halfjaarlijks van een met zorg bewerkt register. Ook indien verandering in de inrigting der Staats-Courant, om welke reden dan ook, niet mogelijk ware, meent men der Regering ernstig te mogen aanbevelen, om daarop een register tedoen vervaardigen en dit jaarlijks uit te geven. Zonder zoodanig register is het blad, als verzameling be- schouwd, ten eenenmale onbruikbaar. Op nieuw werd voorts door sommigen het ver langen geuit, dat aan het in de Staats-Courant voorkomend verslag van het verhandelde in de openbare zittingen der beide Earners meer uitbreiding gegeven mogt worden. Zoo als dit verslag thans wordt ingerigt, is het ongeschikt om dewederzijds geuite gevoelens behoorlijk te doen kennen, en toch is dit, ook omdat het Bijblad soms laat in't licht verschijnt, zeer wenschelijk. Andere leden even wel hielden het in 't licht geven van een uitvoerig en tevens onpartijdig verslag van 't verhandelde in de Earners, op denzelfden dag van het houden der openbare zittingen, voor eene onbereikbare zaak, Nijverheid. Bij deze afdeeling werd gevraagd, of men zich vleijen mag, dat de beide wetsontwerpen tot regeling van het toezigt op het gebruik van stoomtoestellen en van dat op op te rigten fabrieken, enz. eerlang weder zou worden ingediend. Op nieuw meende men de aandacht te moeten vestigen op de behoefte aan eene wet tot regeling van den ijk der maten en gewigten, die dan, zoo mogelijkook bepalingen omtrent de balansen en de gazometers zou moeten behelzen. Al verder kwam men terug op de herziening der wetgeving op de octrooijen. Bij de behandeling van dit punt deed zich weder tweeerlei gevoelen gelden. Er waren leden die de octrooijen geheel wilden hebben afgeschaft, terwijl anderen te kennen gaven, niet te kunnen begrijpen, waarom, als het letter- kundig eigendom besehermd wordt, niets ten behoeve der aanspraak op de voordeelen uit eene uitvindmg voortvloeijendezou moeten worden gedaan. Men vroeg, of de Regering ook iets omtrent de werking der wet omtrent de landverhuizers heeft mede te deelen. Met eenig leedwezen had men onlangs uit een verslag van den consul-generaal te Mannheim, in de Staats-Courant van 4 augustusjl. opgenomen, gezien, dat men nog altijd in de Rhijn- met de inrigting van het openbaar laser onderwijs streken de dwaling koestert, als of de landver- naar de voorschriften (ler wet van 1857 gevorderd h'lizers te Rotterdam minder goed behandeld worden dan in andere Europesche zeehavens. Zou niets te doen zijn om die dwaling weg te nemen? Vrij algemeen toonde men zich gestemd tegen het toestaan van f 45,000 voor de nationale ten- toonstelling in het Paleis van Volksvlijt te Amster dam. Die som was buitensporig hoog, vergeleken met hetgeen in andere gevallen ten behoeve van kunst en nijverheid wordt ten koste gelegd. Gold het hier eene tentoonstelling, door de Regering zelve te verordenen en te regelen, verscheidene leden zouden tegen het beschikbaar stellen van zoo danig bedrag niet opzien. Maar men had hier te doen met eene geheel particuliere onderneming die nog daarenboven ligt aanzienlijke voordeelen kon opleveren, zoodat de inkomsten de kosten over- troffen. Zou ook in dat geval het subsidie worden verstrekt, of had men hier te denken aan een te openen crediet tot dekking van een eventueel tekort? In elk geval scheen het omtrent de bloementen- toonstelling van 1865 gegeven voorbeeld niet tot navolging op zulk eene groote schaal te hebben moeten nopen. Eenigzins anders zouden sommige leden over geheel dit subsidie voor de nationale tentoonstelling van kunst en nijverheid denken indien de gelden besteed wierden tot het gemak- kelijk maken van het bezoek door ambachtslieden uit het geheele Rijk en tot het hun verstrekken van een behoorlijk geleide op de tentoonstelling zoodat vermeerdering van kennis onder dezen stand de vrucht zou zijn van de besteede gelden. Telegrafie. Algemeen heeft men met genoegen ontwaard, dat eene hoogere som voor den aanleg van nieuwe tele- graaflijnen is uitgetrokken. Men meent toch niet genoeg op uitbreiding van het telegraafnet te kunnen aandringen en vleit zich, dat de bedoelde som van f 150,000 nuttig zal kunnen worden besteed, zij het ook, dat bij eene onlangs aangenomen wet voor deze zelfde behoefte over 1865 een hooger bedrag is beschikbaar gesteld. Sommige leden voegden er bijdat het eene min aangename gewaarwording wektetelkens in de Staats-Courant berigten te lezen van nieuwe telegraafkantoren in het buitenland dikwijls op plaatsen van zeer weinig beteekenis, terwijl het berigt der opening van een nieuw kantoor hier te Lande zoo zeldzaam voorkwam. Zij meenden dat de regeldien de Regering zich bij het toestaan van aanzoeken om vestiging van een telegraafkantoor gesteld heeft, wel door een meer vrijgevigente ver- vangen ware, en vroegen opgaaf der nieuwe kan- toren, hier te Lande in 1865 geopend. Anderen drongen er op aan, dat het tarief voor de binnen landsche telegrammen van 20 woorden of daar be- neden tot 25 cents of de helft van het tegenwoordig bedrag mogt worden verlaagd. Tegen een en ander deed men gelden dat krach- tige uitbreiding van het telegraafnet en verlaging der tarieven niet denkbaar zijn zonder eene aan- merkelijke vermeerdering van het dienstdoend per soneel, en dat het steeds aan een genoegzaam getal voor hunne taak geschikte telegrafisten ontbreekt, Maar, vroeg men, zou er dan geen middel wezen om de bezwarendie met opzigt tot het verkrijgen van genoegzaam personeel bestaan, te matigen of op te heffen? Onvoorziene behoeften. Naar aanleiding der speciflcatie van het gebruik van de som voor onvoorziene uitgaven voor 1864 gemaakt, is bij sommige posten het volgende aan gemerkt a. De reis der drie deskundigen naar het buiten land in het belang van het ontwerpen van eene -prijsvraag voor het te stichten Paleis der Staten- Generaal heeft f 1729.27 gekost. Die prijsvraag heeft intusschen tot geen resultaat geleid, en men herhaalt dien ten gevolge de vraag, wat ten aanzien van deze aangelegenheid thans de inzigten der Regering zijn. b. Voor het aanleggen van dennenplantsoen tot beplanting van's Rijks duingronden enz.is /"810.71 uitgegeven. In hoe ver is die beplanting tot nu toe geslaagd? c. De schadeloosstelling van f 1000 aan de aan- nemers van de jaagdienst langs het Noord-Hollandsch kanaal schijnt wel eenige toelichting te behoeven Indien die aannemers eene soort van monopolie bezitten, waarom is dan aan derden vergunning verleend om op het kanaal houtvlotten met eigen >aarden te jagen? En waarom moest de schade- oosstelling ten laste van den Staat komen? d. De uitgaaf van f 2430,39% voor de commissie tot onderzoek der hier te Lande in fabrieken arbei- dende kinderen deed de vraag rijzen, wannneer men het rapport van deze Commissie verwachten kan? HOOFDSTUE X. Onvoorziene Uitgaven. Eenigzins vreemd kwam het voor, dat twee posten van uitgaaf, die het gevolg zijn van de regeling der grensscheiding tusschen Nederland en Belgie, volgens de tractaten van 1839 en 1842, nuna veel meer dan twintig jaren tijdsverloopnog ver- evend moeten worden. Moeijelijk laat het zich begrijpen, hoe de post van t 17,720 voor den bouw eener gevangenis te Goes als onvoorzien heeft kunnen worden beschouwd. De uitgaaf is van zeer gewonen aard. Het geldt hier den vierden of laatsten termijn eener aannemingssom, waarvan de drie vroegere termijnen ongetwijfeld uit de begrooting van het Departement van Justitie zijn betaald. De Memorie van Toe lichting geeft te kennen, dat de vordering v66r de afsluitmg van het betrokken Hoofdstuk over de dienst van 1862 niet heeft kunnen worden verevend. Maar waarom dan niet bij afzonderlijke wet de be- taling ten laste gebragt van de begrooting van Justitie voor een volgend dienstjaar? Daarbehoorde zij te huis. Ook de post van /j 10,000 wegens subsidie aan de gezamenlijke aankoopers van het zoogenaamd compascuum der markten van Noord-enZuid-Barge, wegens medewerking tot het wegruimen der geschillen over dat compascuum tusschen de gensbewoners van Nederland en Hannover aldaar gerezen, kan bezwaar- lijk als onvoorzien worden aangemerkt. Sedert geruimen tijd wist men, dat over het zoogenaamd compascuum onderhandelingen met Hannover plaats hadden. Geenerlei kennisgeving van den afloop dier onderhandelingen, geenerlei deswege gesloten tractaat is aan de Earner medegedeeld. Men moet onder- stellen, dat de zaak nog hangende is. Nu blijkt op eens, dat uit de onderhandeling de betalingvan eene vrij aanmerkelijke som aan grensbewoners voortvloeit. Zoo die betaling niet wachten kon tot den afloop der geheele zaak, had deswege althans eene afzonderlijke wet aan de Earner moeten wor den ingediend. Het geldt hier een last voortvloeijende uit de regeling van internationale betrekkingen. De Minister van Finantien schijnt zeli, blijkens zijne Memorie van Toelichting, ongaarne den post ten laste van Hoofdstuk X voor 1864 te hebben gebragt. In elk geval moet men vragen, wat voor het sub- sidip aan de gezamenlijke aankoopers van het com pascuum der markten van Noord- en Zuid-Barge is verkregen. Bij gemis van alle regtstreeksche inlichting over de zaak is het volstrekt onbegrijpelijk, hoe een subsidie aan koopers van een gemeen goed kan te pas komen; tenzij men hier aan het later ontnemen van een deel van een gekocht goed te denken hebbe. Begrooting van uitgaven voor den aanleg van Staatsspoorwcgen, dienst 1866. Bij de overweging van deze begrooting in de af deelingen der Tweede Earner werd teruggekomen op de aanmerking, dat de Regering telken jare eene grootere som voor den aanleg der Staatsspoorwegen aanvraagt dan kan worden verwerkt, zoodat op het einde van 1864 van de gelden, voor dit doel bestemd, 9 millioen ongebruikt waren gebleven en tegen het einde van het loopende jaar dit nog met 5i millioen het geval zal zijn. Het gevolg was, dat gedurende de laatste jaren veel grootere ruimte van geld in de schatkist had geheerscht dan noodig was. Had men deze sommen tot schulddelging besteed, eene aanmerkelij ke rentebesparing ware ver worven. Andere leden, hoewel dit bezwaar van renteverlies erkennende, konden daarom om verschillende redenen de handel- wijze der Regering in dit opzigt niet misprijzen. Bij voortduring klaagt men, dat de spoedwaar- mede de onteigeningen voor de Staatspoorwegen tot stand worden gebragt, veel te wenschen overlaat. In al de afdeelingen meende men met eenigen nadruk er op te moeten wijzen, dat de stations- en verdere gebouwen voor den spoorweg over het al gemeen aanvankelijk op een te bekrompen voetzijn ingerigt, niettegenstaande het ook van de zijde der Earner niet aan waarschuwingen op dit punt ont- broken heeft. Door eenige leden werd op nieuw betoogd, dat de Regering niet te karig behoort te zijn in het vestigen van halten. Zeer bijzonder meenden sommigen de aandacht der Regering te moeten vestigen op de bruggen met beweegbare openingen. Zulke bruggen vormen altijd een zeer gevaarlijk punt op den spoorweg, en nu de zorg voor behoorlijke opening en sluiting, ook wat de Staatsspoorwegen betreft, op bijzondere maatschappijen rust, is dubbel toezigt van Regerings- wege noodig, opdat daarbij met de uiterste zorg worde te werk gegaan. Daar de weg van Winschoten naar deHannover- sche grenzen nog in dit jaar zal worden aanbesteed en het punt, waar die weg de grenzen bereiken zal, is vastgesteldvraagt men, of de Regering ook iets heeft mede te deelen omtrent het voortzetten van den weg op Hannoversch grondgebied. Zal eene bijzondere Maatschappij zich daar met den aanW belasten n Hier en daar klaagt men over de wijzewaarop de afrasteringen en hekken tot afsluit'ing van den spoorweg worden ingerigt. Oischoon men het niet anders dan kan toejuichen, dat de Regering het mogelijke doe om het publiek spoedig in het genot der Staatsspoorwegen te stellen, kon het toch niet worden goedgekeurd, dat de opening van sectien plaats hebbe vo6r de weg be hoorlijk gereed is. Met de sectie Zutphen—Deventer moet dit het geval geweest zijn. Door eenige leden werd de wensch geuit dat de spoorwegbrug te Euilenburg, evenzeer als die te Bommel en te Hedel, geschikt wierd gemaakt, om in bijzondere gevallen, bijv. bij ijsgang, ook voor voetgangers te dienen. Men vroeg, of de Regering in dat denkbeeld treden kon. Door verscheidene leden werd aaneedrongen on bespoediging der spoorwegwerken tusschen Will em dorp en Dordrecht en tusschen Dordrecht en Rotter dam. Zij betreurden het, dat de brug te Dordrecht over de Oude Maas nog niet was aanbesteed, terwijl toch de Earners reeds bijna vier maanden geleden, op bijzonderen aandrang derRegering, de onteigeningswet voor de sectie Willemsdorp-Dordrecht hadden helpen vaststellen. Bij de behandeling dier onteigeningswet is de dezerzijds gedane vraag onbeantwoord gebleven, of in de brug te Dordrecht twee openingen zullen komen, hetgeen in het belang der scheepvaart noodig wordt geacht. Men herhaalde thans die vraag. Wat de werken tusschen Dordrecht en Rotterdem betreft, konden deze leden niet ontveinzenmet leedwezen te hebben gelezen, dat de Regering zich slechts vleit met die werken en de daarvoor noodige onteigening in het volgend jaar een aanvang te kunnen maken. In de Memorie van Toelichting leest men dat voor den spoorweg van Dordrecht naar Rotterdam spoedig een voorstel zal worden gedaan. Hoe heeft men dit te verstaan Zal de Regering in dat voorstel ook haar plan omtrent de overbrugging van de stad Rotterdam zelve ontwikkelen, de daartegen be staande bezwaren met de oplossing mededeelen, en alles aan de beslissing der wetgeving onderwerpen En in hoe ver zal te gelijker tijd eene beslissing omtrent de verbinding tusschen den Rhijn- en den Hollandsehen spoorweg te Rotterdam worden ge- nomen In het belang der zaak wenschte men dat het doen van het voorstel zooveel mogelijk be- spoedigd wierd. Eenigzins in strijd met het voorafgaande, werd in eene der afdeelingen door verscheidene leden op den voorgrond gesteld, dat zij door het toestaan der som van 100,000, voor den onderbouw der brug over de Nieuwe Maas aangevraagd, en waar- door dan wel de brug te Rotterdam zal zijn te ver staan, niet wilden geacht worden het bekendeplan van verbinding door de stad zelve te hebben goed gekeurd. Ilunnes inziens was, zoolang de Moerdijk niet overbrugd was, bij het bouwen eener spoor wegbrug te Rotterdam zoo groote haast niet. AVel- ligt kon men daar volstaan met de stichting van een stationsgebouw te Feijenoord, waarheen dan eene gewone brug over de Maas leiden kon. De viaduct door en de brug voor de stad zouden mil- lioenen kostenmen zou voor de eerste niet slechts verscheidene belangrijke perceelen moeten onteigenen, maar ook welligt de eigenaren van vele andere, die ten gevolge van het heijende ophooging enz. zouden lijden, schadeloos moeten stellen. Daarbij kwam de slechte toestand van den ondergrond te Rotterdam. Er zijn, zeiden deze leden, enkele problema'sdie niet voor oplossing vatbaar zijn zonder al te groote opofferingen. Nog wenschte men te weten, wat er was van eene aanvrage van particulieren tot het maken van eene spoorwegbrug over de Noord. Terwijl in het volgend jaar de spoorweg van Maastricht over Boxtel naar Tilburg gereed zal zijn, heeft men met leedwezen opgemerktdat voor het vak 's Hertogenbosch—Boxtel nog geen besteding heeft plaats gehad en betrekkelijk slechts gerin^e sommen op de begrooting zijn uitgetrokken, zoodat dit werk in 1866 nog niet voltooid zal zijn. tv Rottcrduit,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Rotterdamse Courant | 1861 | | pagina 6