De eeuwige dorst van dasblazers 4 A I l u Herinneringen aan Van Deventer sim Hl Nog altijd klinkt het protest tegen het sociale onrecht SCHIEDAMSCHE COURANT ZATERDAG 25 JULI 1970 PAARDEN BETER VERZORGD NIET TE LESSEN - W W door Gerard Lutke Meijer BIJ ZIEKTE GEEN BROOD KOETSIER VAN 'T LIK STAKEN ZONDER KAS Li' i Schiedam Uit het verhaal van de heer Adrianus Kerssemeyer, een 83-jarige bewo ner van het oude Nieuwsticht aan de Bui tenhavenweg, komen allereerst twee be langrijke dingen naar voren. Adrianus ziet het en dat is wel het voornaamste als een van zijn gróótste verdiensten dat hij nog in leven is. Het volksgeloof in de tijd, toep hij als glasblazer werkte, wilde im mers, dat de lui achter de gloeiende ovens geen lang leven beschoren was. En zie daar: hij heeft al die sombere voorspellingen ge logenstraft en heeft een lange reeks van on heilsprofeten lekker overleefd. Het tweede belangrijke punt is de enorme nawérking die een belediging van iemands rechtsge voel kan hebben, vooral wanneer die bele diging wordt ervaren in de levensperiode van 18 tot 28 jaren; in die periode krijgt het karakter doorgaans zijn definitieve vorm. Iets soortgelijks heeft schrijver dezes kun nen vaststellen tijdens een enquête naar de tegenzin tegen de textielindustrie bij de Twentse bevolking, waaraan hij indertijd heeft meegewerkt: De ellende van de crisis jaren was oorzaak van een nóóit-meer-tex- tielhouding, vijfentwintig jaren later. „Aan de glasfabriek De Schie werden indertijd pamfletjes uit gedeeld, geschreven door een meneer, die beweerde, dat glasblazers niet oud werden omdat ze te veel dronken. Ik herinner me", aldus de heer Kerissetmeyer, ,,hoe ontstemd dp glasblazers over dit pamfletje waren. Ze voelden eigenlijk, dat de kroon hun van het hoofd gestoten werd. Ze voelden zich op hun tenen getrapt: één van hen was zo nijdig, dat hij het papiertje in elkaar frommelde en er op trapte. Ik heb het hem zien doen. Als de schrijver van dat pamfletje nog leeft, dan zou ik hem willen uitnodigen de nog in leven zijnde glasblazers van Schiedam eens op te zoeken en naar hun gezondheid te vragen. Er zijn er nog heel wat. Er zit ten er tussen, die diep in de ne gentig zijn. Eén van hen hij wordt over 14 dagen 91 ging een jaar geleden nog lopend heen en weer naar Rotterdam. Nee, die Frans de Paver gaat nóóit met de tram; hij moet van dat moderne gedoe niets hebben. In het Sint Jacobs Gasthuis zitten drie van die oudjes en misschien wel meer en ook in Thurlede en in Spa- ilanld ziitten ze. Allemaal boven de tachtig - en waarom', omdat ze allemaal zo vroeg gestorven zijn, hahaha..." „Alleen, al in Schiedam een Scheepmaker, een Opschoer - misschien een stuk of twaalf. We zijn het kontakt de laatste jaren wat kwijtgeraakt, nou ja, we zijn niet allemaal meer even goed ter been. Maar een reünie van de glasblazende oudjes zou best aardig zijn. In Rotterdam wonen ook nog een paar oude collega's en in Dor drecht bij het Leger des Heils vind je er nog verscheide- nen„ Die meneer schreef: Ze zuipen zo hard, ze maken zelf hun jenever. Nou, dat is wel zo; ik heb dat spul niet zelf ge maakt, maar het toch wel ge dronken. De grootste dronk aard van Schiedam was inder tijd een glasblazer, maar hij is dan toch maar 95 geworden." „Natuurlijk, het was een onge zond vak. Toen ik een keer ziek was en de dokter moest raad plegen, gaf de dominee, die ge heelonthouder was, mij het adres van dokter Van Rooyen in Rotterdam. Ik kom daar en hij vraagt: „Hoe eet je? wat doe je?" Ik zei hem, dat ik glasbla zer was. ,,0", zei hij, „is het waar? Zuipen julffie zo ver schrikkelijk?" Ik zei héél niet verlegen: „Misschien zitten er onder uw kennissen ook wel, die aam de draad trekken. Maar ik zal u eens vertellen wat voor werk dat glasblazen is: Wan neer wij van het werk komen en onze blauwe broek uittrek ken (want de vrouw ^wil niet hebben dat we mét ons vuile ^ondergoed naar bed gaan), dan smijten we dat ding over een stoel. Een half uur later kun je het rechtovereind zetten, stijf van het zweet dat erin zit. En daarom kunnen wij niet op wa ter werken; dat voelt u wel." „Dat is erg," zei hij, „jullie verliezen dqor dat zweten voor die ovens al je lichaamszou- ten". „Is het dian schadelijk voor mlijn gezonidlheliid als ik eten pot bier drink of bij zwaar wei'k een borreltje?" „Ik ben zelf geheelonthouder," zei hij. „maar ik kan het billijken dat je elke dag twee stevige borrels neemt, maar als je er vandaag maar één neemt, moet je mor- rgem niet zeggen: Ik heb er nog één tegoed van gisteren..." „Het was moordend werk voor de smeltovens. Niemand dacht er nog aan luchtventilatie. Dat kwam later eerst. Van tijd tot tijd, zelfs midden in de winter, liepen we naar buiten, knoopten ons hemd open en lieten ons droogwaaien. En ondertussen drinken, drinken, drinken. We liepen de hele dag te zweten. Moeder maakte koffie en thee bij kannen vol en sleepte ze achter ons aan. Maar dat was niet genoeg. Je had het ene glaasje op en het tweede al .weer in de hand. Maar je bleef voor dat helse vuur daarbij zo slap als een vaatdoek en zo dor stig als een spons. En niets werd er voor ons gedaan. We hadden zelfs geen was- of schaftlokaal. Je moest je troost zoeken op een stooksteen of een vorm of bij goed weer buiten zitten met je rug tegen een muur. Maar verder was er niets. Je werd eenvoudig niet meegeteld". „We kregen een keer bericht van de gemeente dat de waterlei ding zou worden afgesloten. De baas vol zorg voor zijn 24 paarden, want alle flessen wer den toen met paard en wagen naar de klanten vervoerd liet «en okshoofd donarzagien en zet te de beide helften vol water in de paardestal. Dan hadden de beesten ten mlinste te drinken. Maar wij siiiben van nliks. Al'le drinken was op. Een jonge in- drager ging op "sjouw en zag de vaten water in de stal. Wij kon den niks krijgen. „Ik heb voor mijn beesten te zorgen." zei de stalmeester. Toen werden we nijdig; we staken de koppen bjj elkaar en besloten naar café Breukeman hoek Buitenhaven- weg te gaan. We liepen met zijn allen het hek uit om daar een pot bier te halen en nie mand durfde ons tegen te hou den..." mmmmaetamm Adrianus Kerssemeijer vierde dezer dagen zijn 83e verjaardag te midden van zijn fami lieleden. Schiedam In de herinnering van de thans 83-jarige glas blazer Adrianus Kersse meyer leeft de „big boss" Antoon van Deventer voort als een soort bloedhond, die zijn personeel onderdrukte en afblafte. Deze Van De venter woonde in een grote villa, waar nu plein Een- dragt is, temidden van een tuin, die zich als een park Uitstrekte van de haven tot aan de Tuinlaan, en aan de Tuinlaankant tot aan list oude Postkantoor. Hij was getrouwd, maar had, zover Kersse meyer zich herinnert geen kinderen. Hij hield op het fabrieksterrein een melkkoe, die verzorgd werd door Aart van 't Dik. Twee broers oorspronkelijk mede firmanten hadden zich vrijgemaakt en waren eige naar van een zagerij en kis- tennjakerij op het ftoofd; dat waren wel geschikte mensen. Een hunner, Chris van Deventer, was niet ge trouwd. De architect Bouw man, die het ontwerp voor de glasfabriek had gemaakt, zat naderhand mee in de di rectie. Chris van Deventer maakte de kisten, waarin de export-flessen naar Canada en de Verenigde Staten wer den gezonden. Toen de ruzie kwam met broer Antoon be sloot hij een eigen glasfa briek te bouwen op de wei landen aan de Schie; dat i v T 'A,J- - werd dan de Glasblazerij De Schie. Antoons is later naar Wasse naar verhuisd. In zjjn laat ste levensjaren reed hjj in éen invalidewagentje. Die nieuwe glasfabriek had het druk en breidde voortdu rend uit. Er was wat heen en weer getrek tussen de glas blazers van de oude fabriek en de, nieuwe. Toen Adrianus Kerssemeyer ruzie kreeg met „de ouwe" en deze hem, wegens een onbeleefd ant woord in hoogst eigen per soon van het bedrijf joeg, .heeft hij op vrijwel alle Schiedamse glasfabrieken gewerkt. „Er stonden er veel in Schiedam; Vlèardin- geri had er ook één, en in Delft had je'er twee en ver der nog één in Tiel. Ik heb gewerkt bij Melchers, bij Hazekamp en bij lierman Jansen in zijn glasfabriek de U.T.O (Uit Tegenweer- Opge richt). Die naam herinnert pan de tegenstand die Hei man Jansen ondervond, toen nij een glasfabriek wilcie bouwen. Hij was de eerste die olie gir\g stoken. Dat gaf een hels lawaai, omdat het glas mét kracht in de ovens werd geperst. Men zegt, dat de glasblazers die daar werk ten uit macht der gewoonte thuis tegen hun vrouw en kinderen altijd schreeuwden alsof ze ruzie hadden. Adrianus Kerssemeyer heeft mok tussen de Dutse glasbla zers van de fabriek in Delft gewerkt. Hier, zegt ie, is de glasblazersbond ontstaan; zt- wiicten eerst niet met de Hol landers samenwerken, maai later werd dat anders. Toen kreeg de organisatie ae naam Vakbond Glas- en Aar dewerkers. Tijdens de sin king van 1904 bleken hunner zijds de ondernemers al twintig jaar georganiseerd te zijn. Zij hadden de stille aispraak, dat zij geen perso neel van elkaar zouden over nemen. ,,ln Vlaardingen stonden twee ovens. Daar heb ik ook ge werkt. 'De ene oven verwek te een sterke zwaveldamp. Dat zat vermoedelijk in de onderbouw. Als je aaar werkte gebeurde het, dat het bloed je uit de neus sprong. De fabriek stond ten westen van de haven naast de sui kerfabriek: Zoet en zuur aus naast elkaar. Er was volop werk; vooral voor champag neflessen waren er veel üe- stellingen. Die hebben een diepe bodem met een rond knikkertje als versterking; dat noemden ze „de mas sief". Voor het extra werk Kreeg je vijftien cent per honderd meer. Chris van 'De venter, de eigenaar van Glasfabriek De Schie had ook een vlaKglasfabriek iTi Maassluis, waar de eenrui- i.ers voor ae tuinders werden gemaakt. Het waren vooral Beigen die daar werkten. Ze wilden hun speciale vakken nis de blazers moesten er hun grote glazen bollen openknippen en in een vlako ven met houten klossen vlak- strijken niet aan de Ne derlanders overdragen. De fabriek moest dientengevol ge tenslotte door gebrek aan krachten worden opge doekt". Als koelies voor de helse ovens Schiedam „Ik was als kleine jongen al gek op het glasbla zen. Dat zit er in. Ik ben van een oud glasblazersgeslacht, volgens het onderzoek van mijn zoon afkomstig ergens uit Bohemen. Ik ben om zo te zeggen in een glasfabriek ge boren. Grootvader Kersse meyer was ook al glasblazer en diens grootvader ook, maar mijn grootvader zat op de glasfabriek van Van Vuren en Van Dalem in Vuren bij Gorcum; hij was er om zo te zeggen de man met de vak kennis. Ik herinner me nog, dat ik als kind van vier jaar stond te kijken naar het werk van mijn vader. Ik weet dat nog omdat ik voor vader soms voor 'n paar centen pjjptabak moest halen. Wij woonden op het terrein van de glasfabriek in Vuren, de oudste glasfa briek van Nederland. Ik was nog te klein om goed te pra ten, maar schoof de tabaks doos op de toonbank en zei „kebak". In 1896 verhuisden we naar Schiedam. Ik had een oom die ook in het Nieuwsticht woonde en werk meester was bij de glasfa briek. Hij leverde het bier in de glasfabriek. Toen mijn va der door omstandigheden het vak moest verlaten, zei oom: „Wilhelm, nu moet jij de bier- handel maar overnemen." Dat was een uitkomst, want veel sociale zorg was er toen niet. Vader is tenslotte een winkeltje begonnen". worden geschoven. Gerard Zaal kreeg van het achteruit trekken van die zware bakken een heupziekte. De man was al een paar weken ziek; een ziektewet was er niet. Er was geen cent meer in huis en geen brood meer on de plank. .Vanuit de oude fabriek kwa men ze mij vragen: „Kun je niks voor hem doen? Het huis gezin verkommert". Waarom niet, zeg ik, en ik maakte een lijst, waarmee ik iedere week rondging. Dubbeltjes, stui- .De heer Kerssemeyer vertelt er niet over, maar het is wel dui delijk door welke omstandig heden vader het vak vaarwel moest zeggen. „Mijn vader zei altijd: Jongen, de fabri kanten van glasfabrieken en steenfabrieken, dat zijn de grootste slavenhandelaren die er bestaan. Vader heeft dan ook altijd gestreden tegen de onmenselijke dingen, die op de fabriek gebeurden". En dan volgt een eerste onmense lijkheid: Het verhaal van Ge rard Zaal. Hij had acht kinde ren. De man stond bij de koel oven, waarin de nog gloeien de flessen langzaam werden afgekoeld om hun inwendige spanningen te verliezen. Een heet en zwaar werkde flessen werden met een tang in meta len bakken gezet, die telkens een eindje verder moesten vers, wat je missen kon. Zo kwam het bij elkaar. Ik had dat zo een week of vier ge daan, toen ze me vroegen ook in de andere fabriek te komen vragen. Durf je dat? vroegen ze. Natuurlijk duxf ik dat. Maar dan mogen de bazen het niet zien, zeiden ze, kom dus in de schafttijd om tien uur, dan ga je zitten in de grote gereedschapskast en dan loopt iedereen er achteloos langs en stopt je wat in de hand. Goed, dat heb ik; een paar weken elke betaaldag gedaan. En toen vroegen ze: „Zeg durf je naar „de ouwe" in het kantoor om te vragen of hij óók wat doet?" Ik steek de lijst bij me en klop aan bij kassier Rijns op het kantoor, een man waarmee je wel opschieten kon. Ik zeg: „lk zou de ouwe wel eens wil len vragen of hij wat óver heeft voor Gerard Zaal dat gezin verkommert". „Stapt de oude Van Deventer naar bin nen door de deur in het hoekje van het kantoor en vroeg: „Wat moet je, vrindje?" Dat was zo zijn manfer van pra ten. Ik ?eg: „Zaal is nu al zes weken ziek en we hebben een steunlijst en geven allemaal wat, want het gezin verkom mert". „Nou èn?" zei hij. „Ik wou u vragen of u ook gene gen is iets bij te dragen?" „Nou, nou", zei hij. Hij draai de zich om en zei tegen Rijns: „Geef hem vijf gulden, maar zeg hem dat hij nooit weer hoeft terug te komen". We hebben het gezin een half jaar op de been gehouden, maar de miljonair Van Deventer heeft al die tijd niet meer bijgedra gen dan die vijf gulden..." „Anton van Deventer een kort dik mannetje had een koetsier met de naam Aart van 't Lik. Toen hij oud en slecht van gezicht werd. heb ben ze hem portier gemaakt, altijd in nachtdienst. Hij kon niet lezen of schrijven, maar was goed op de hoogte van wat er in de kranten stond. Van tijd tot tijd maakte hij een praatje mét ons en zo ver telde hij een keer, dat hij veertig jaar bij de glasfabriek was. „Aart", zei ik, „weet je wat je moet doen? Trek je beste pak aan en ga naar de ouwe om het hem te vertellen. Je weet nooit waar het goed voor is. 't Is redelijk dat je een cadeautje krijgt". Goed, hij doet het. De andere avond komt hij naar me toe, weer in zijn daagse plunje. „Nou, wat beeft hij je gegeven?" „Gege ven? Weet je wat hij zei? „Wees maar blij, zei hij, dat ik je veertig jaar te vreten heb gegeven..." Van de arbeidsvoorwaarden deugde niets. Normale be- drijfsonkosten, zoals het ma ken van een eerste exemplaar van een nieuw model of het mislukken van een smelt, het vernieuwen van de oven, het vervangen van de zg. scheep jes werden op de arbeiders af geschoven. We komen daar wllicht later nog uitvoeriger op terug. De ontevredenheid groeide en in 1904 kwam het tot een staking die drie maan den duurde. Een stakingskas was er niet:- de stakers werk ten met steurdijsten; elk gezin bracht pulletjes en prulletjes bijeen voor een tombola kosten vijf' cent en zo kwam het geld bij elkaar om het die drie maanden vol te houden. i 1 i

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Rotterdamsch Nieuwsblad / Schiedamsche Courant / Rotterdams Dagblad / Waterweg / Algemeen Dagblad | 1970 | | pagina 3